Ontvangen 18 april 2013
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de Kamer. Het verheugt mij dat een aantal fracties heeft aangegeven het uitgangspunt van het wetsvoorstel te ondersteunen. Op de door de verschillende fracties gestelde vragen ga ik hierna graag in.
Voordat ik dit doe, merk ik op dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Raad voor de rechtspraak zijn gestart met een programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI). Dit wetsvoorstel is opgenomen in het programma KEI. In het kader van het programma KEI wordt onder meer onderzocht of het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht vereenvoudigd en op onderdelen geüniformeerd kunnen worden en of stroomlijning van het hoger beroep kan plaatsvinden. Uitgangspunt blijft dat zaken in hoger beroep meervoudig worden afgedaan. Wel wordt de reeds bestaande mogelijkheid tot afwijking verruimd met dit wetsvoorstel. De gerechtshoven kunnen beslissen om een in eerste instantie enkelvoudig afgedane kantonzaak, onder de voorwaarde dat deze hiervoor geschikt blijkt, enkelvoudig af te doen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat alleen zaken die naar het oordeel van het gerechtshof daarvoor geschikt zijn, worden verwezen naar een unusrechter. Deze leden wensen te vernemen hoe de keuze bij het gerechtshof vermoedelijk zal worden gemaakt. Bij wie ligt de bevoegdheid en welke controle bestaat er op het gebruik van deze bevoegdheid? Zij vragen of een appellant in beroep kan gaan tegen het besluit een zaak enkelvoudig af te handelen.
In het wetsvoorstel is ervoor gekozen om het gerechtshof zelf te laten oordelen of een in eerste instantie door de kantonrechter enkelvoudig afgedane zaak zich leent voor enkelvoudige behandeling en beslissing in hoger beroep of dat deze zaak meervoudig moet worden behandeld en beslist. De Raad voor de rechtspraak heeft in zijn advies aangegeven dat daarvoor een selectie door een meervoudige kamer niet nodig is en dat volstaan kan worden met de selectie door een enkelvoudige kamer (de poortraadsheer). De hoven zullen, zoals ook door de Raad voor de rechtspraak in een overleg is aangegeven, in onderling overleg «best practices» ontwikkelen en aan de hand daarvan algemene landelijke criteria afspreken voor de beoordeling of zaken voor enkelvoudige behandeling in aanmerking komen.
Door appellanten is tegen een verwijzingsbeslissing geen beroep mogelijk. Bij de invoering van de mogelijkheid van unusrechtspraak in 1909 was aanvankelijk voorgesteld om de alleenrechtspraak aan de toestemming van partijen te verbinden. Na verzet vanuit de Tweede Kamer is bepaald dat partijen over de verwijzing worden gehoord.1 De verplichting om partijen te horen werd vervolgens in 19332 afgeschaft. Enerzijds omdat een partij haar gevoelen ook zonder voorschrift daartoe kenbaar kan maken als daartoe in een bijzonder geval aanleiding bestaat. Anderzijds omdat het voorschrijven van het horen van partijen bezwaren zou uitlokken en de verwijzing daarmee een op zich zelf staand geschil zou worden. Wel is mogelijk gemaakt dat de enkelvoudige kamer kan terugverwijzen naar de meervoudige kamer als de zaak ongeschikt blijkt voor berechting door één rechter.3 Hierin is tot op heden geen wijziging gekomen. Artikel 16, derde lid, Rv bepaalt dat de enkelvoudige kamer, wanneer zij van oordeel is dat de verwezen zaak ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één raadsheer, de zaak terugwijst naar de meervoudige kamer.
Op de vraag van de leden van de PVV-fractie wat de regering doet als blijkt dat de gerechtshoven in de praktijk nauwelijks of nooit verwijzen naar een enkelvoudige kamer merk ik op dat eerst de werking van de voorgestelde regel in de praktijk zal worden afgewacht. De wijze van afdoening van zaken zal na inwerkingtreding van de wet worden gemonitord. Mocht blijken dat de regel (bijna) geen toepassing vindt, dan zal bij de Raad voor de rechtspraak worden nagevraagd wat daarvan de reden is. Vooralsnog heb ik echter geen aanleiding om van een dergelijk scenario uit te gaan.
De leden van de PVV-fractie vragen naar de andere ambities ten aanzien van het enkelvoudig afdoen van hoger beroep in het strafrecht en het bestuursrecht.
Met betrekking tot het bestuursrecht kan worden gewezen op de per 1 januari 2013 in werking getreden Wet aanpassing bestuursprocesrecht. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet kon een zaak die door de rechtbank meervoudig was behandeld in hoger beroep niet naar een enkelvoudige kamer worden verwezen (art. 49, derde lid, Wet op de Raad van State, art. 21, derde lid, Beroepswet en art. 22, derde lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie). Verwijzing naar de enkelvoudige kamer was slechts mogelijk als de zaak geschikt werd geacht voor verdere enkelvoudige behandeling én door de rechtbank enkelvoudig was behandeld. De gedachte achter deze beperking was dat een in eerste aanleg meervoudig afgedane zaak als regel te complex zal zijn voor enkelvoudige afdoening in hoger beroep. Omdat een zaak zijn complexiteit kan verliezen na afdoening door de rechtbank (bijvoorbeeld doordat een partij slechts een beperkt deel van het oorspronkelijk geschil aan de hoger beroepsrechter voorlegt) en om nieuwe rechters ervaring op te laten doen, is er in het bestuursrecht voor gekozen om louter op grond van de inhoud van de zaak zoals deze in hoger beroep voorligt, te laten beoordelen of deze geschikt is voor enkelvoudige afdoening.
In het strafrecht geldt dat zaken in hoger beroep bij het gerechtshof, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist worden door een meervoudige kamer. Een zaak kan in hoger beroep enkelvoudig worden behandeld indien a) de zaak naar het aanvankelijk oordeel van het openbaar ministerie van eenvoudige aard is en de verdachte ter zake van hetgeen in eerste aanleg te zijnen laste is bewezen verklaard, een straf of maatregel is opgelegd en b) de zaak in eerste aanleg door de kantonrechter of politierechter is behandeld en daarbij niet een gevangenisstraf van meer dan zes maanden is opgelegd (art. 411 Sv). De enkelvoudige berechting is laatstelijk in 2002 verruimd4.
Er zijn op dit moment geen specifieke verdere ambities op het terrein van enkelvoudige zaaksbehandeling op het terrein van het bestuursrecht en strafrecht.
De leden van de SP-fractie merken op dat het enkelvoudige appel in kantonzaken een mogelijkheid kan zijn om de rechtspraak efficiënter te maken en kwalitatief hoogstaand te houden. Zij vragen waarom de afdoening met dit wetsvoorstel sneller en eenvoudiger wordt en op welke wijze dit voorstel een gunstig effect zal hebben op de doorlooptijden. Zij vragen voorts of toetsing vooraf niet meer tijd kost dan directe behandeling door een meervoudige kamer en wijzen erop dat het merendeel van de zaken in hoger beroep, kanton of niet, door een meervoudige kamer wordt behandeld en dat een extra tussenstap juist lijkt te leiden tot een langere doorlooptijd.
Het is juist, zoals door de leden van de SP-fractie wordt gesteld, dat thans de meeste zaken in hoger beroep door een meervoudige kamer worden behandeld. De regel is immers dat bij het gerechtshof aanhangig gemaakte zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist worden door een meervoudige kamer, bestaande uit drie raadsheren (art. 16, eerste lid, Rv). Het tweede lid van artikel 16 Rv bevat een uitzondering op deze regel. In dit lid is bepaald dat, tenzij de zaak in eerste aanleg door een meervoudige kamer is beslist, de meervoudige kamer de zaken die aanhangig zijn gemaakt ingevolge het bij of krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde en die naar haar oordeel daarvoor geschikt zijn naar de enkelvoudige kamer kan verwijzen. Voor sommige van deze zaken geldt dat de kantonrechter bevoegd is. Met dit wetsvoorstel wordt deze uitzondering verruimd. Voortaan kan in alle kantonzaken, als deze daarvoor geschikt zijn en deze in eerste instantie enkelvoudig zijn afgedaan, enkelvoudige behandeling en beslissing in appel plaatsvinden. De extra tussenstap betreffende de selectie van zaken voor een enkelvoudige afdoening in hoger beroep zal wat tijd kosten, maar zal aanzienlijk minder tijd in beslag nemen dan de afdoening van een zaak door drie raadsheren. De Raad voor de rechtspraak heeft in zijn advies aangegeven dat de selectie op verantwoorde wijze door één raadsheer kan plaatsvinden en dat het de bedoeling en de verwachting is dat deze selectie door een enkelvoudige kamer niet een oponthoud in de behandeling van de zaak zal betekenen.
Wanneer er maar één raadsheer voor een zaak nodig is, zal een zaak in het algemeen sneller kunnen worden behandeld. Er hoeft immers slechts met de agenda van één raadsheer rekening te worden gehouden en een enkelvoudige zaak kan daardoor gemakkelijker worden ingepland. De andere twee raadsheren kunnen hun tijd aan andere zaken besteden. Eventuele extra tijdsbesteding door de selectie van zaken in het begin wordt op die manier ruimschoots terugverdiend.
De leden van de SP-fractie merken op dat de verhoging van de competentiegrens heeft geleid tot meer ingewikkelde zaken die in hoger beroep meervoudig worden behandeld. De leden vragen of er rekening is gehouden met de recente verhoging van de competentiegrens en daarmee met het groeiend aantal ingewikkelde zaken dat voor de kantonrechter komt.
Door de verhoging van de competentiegrens worden er meer zaken door de kantonrechter behandeld dan voor de verhoging het geval was. De gegevens over de kantonappellen die in de memorie van toelichting zijn genoemd (3000 appellen per jaar in kantonzaken) dateren uit 2009 en houden geen rekening met de verhoging van de competentiegrens per 1 juli 2011. Het gemiddelde aantal kantonzaken in hoger beroep over 2009–2011 bedraagt 3108 per jaar. De gevolgen voor het aantal kantonappellen door de competentieverhoging en competentieverruiming zijn nog niet aan te geven.
De verhoging van de competentiegrens van waardevorderingen tot € 25.000 betekent dat waar het gaat om geldvorderingen de kantonrechter vaker te maken kan krijgen met complexere vorderingen. Daar staat echter tegenover dat een deel van de zaken, dat vroeger door de civiele kamer meervoudig werd afgedaan, zich goed leent voor enkelvoudige afdoening. Naast de verhoging van de competentiegrens van € 5.000 naar € 25.000 is voorts een uitbreiding van zaaksoorten opgenomen die tot de competentie van de kantonrechter behoren (consumentenkredietovereenkomsten en consumentenkoopovereenkomsten). Ook voor deze zaken geldt dat dit een gevarieerd pakket betreft: sommige zaken zullen ingewikkeld zijn, andere zaken zullen minder complex of eenvoudig zijn. De verruiming van de competentie betreft dan ook zeker niet alleen complexe zaken die zich niet lenen voor enkelvoudige afdoening. Er zullen nog steeds veel eenvoudige(re) zaken door de kantonrechter worden afgedaan die ook in appel enkelvoudig kunnen worden behandeld en beslist.
De leden van de SP-fractie willen vernemen of de verruiming van de mogelijkheid van enkelvoudige afdoening zal leiden tot meer flexibiliteit om maatwerk te leveren. Zij vragen of het momenteel lastig is voor de gerechtshoven om maatwerk te leveren.
Thans bestaat de mogelijkheid voor enkelvoudige afdoening alleen voor Boek 1 BW zaken. De voorgestelde regeling maakt het mogelijk in alle kantonzaken te bezien of enkelvoudige afdoening passend is. Dit betekent dat er meer flexibiliteit mogelijk wordt voor de hoven ten opzichte van de huidige situatie.
De leden van de SP-fractie stellen de vraag hoe de kwaliteit van de zaaksbehandeling zal worden bevorderd. Zij wijzen erop dat drie rechters meer weten dan één.
Gedifferentieerde zaaksbehandeling houdt in dat zaken daar waar nodig verschillend kunnen worden behandeld. Zo kan de behandeling van een zaak worden afgestemd op de behoefte: waar drie raadsheren nodig zijn, kunnen drie raadsheren worden ingezet. Waar met één raadsheer kan worden volstaan, kan de deskundigheid van de twee andere raadsheren ingezet worden voor andere zaken. De kwaliteit van de rechtspraak in een individuele zaak blijft gewaarborgd, terwijl met meer flexibiliteit van de aanwezige deskundigheid en capaciteit van de raadsheren in andere zaken gebruik kan worden gemaakt.
Deze leden willen ook weten hoe de regering gaat voorkomen dat omwille van de opgelegde besparing eerder gekozen wordt voor enkelvoudige afdoening.
Het is aan het gerechtshof, in de praktijk zal dit de poortraadsheer zijn, om te beoordelen of een zaak geschikt is voor enkelvoudige afdoening. De regering acht de gerechtshoven in staat om de juiste afweging te maken. Daarbij staat de kwaliteit van de rechtspraak voorop. Economische overwegingen moeten niet de bovenhand krijgen ten koste van de eisen die aan de rechtspraak mogen worden gesteld. Bovendien heb ik in het onlangs afgesloten Prijsakkoord met de Raad voor de rechtspraak het prijseffect dat met dit wetsvoorstel samenhangt niet ingeboekt. Tijdens de volgende prijsonderhandelingen zal bekend zijn in welke mate de gerechtshoven in de praktijk zaken enkelvoudig behandelen. Het daarmee samenhangende prijseffect zal daarom pas worden ingebracht tijdens de volgende prijsonderhandelingen (over drie jaar).
Er is gelet op het bovenstaande geen reden om aan te nemen dat enkel vanwege een beoogde kostenbesparing sneller gekozen zal worden voor enkelvoudige afdoening in appel (zie ook hierna onder Financiële gevolgen).
De leden van de SP-fractie vragen welke criteria een zaak geschikt maken om enkelvoudig af te doen en hoeveel extra tijd er gaat zitten in de voorselectie.
De eenvoudige(re) zaken zullen enkelvoudig, de (meer) complexe zaken zullen meervoudig worden afgedaan. Zaken die complex zijn kunnen bijvoorbeeld zaken zijn met een ingewikkeld feitencomplex, grote (financiële) belangen of met een grote betekenis voor de rechtseenheid. Door de Raad voor de rechtspraak is aangegeven dat de gerechtshoven hiervoor gezamenlijk criteria zullen ontwikkelen, aan de hand waarvan op eenduidige wijze de selectie voor enkelvoudige afdoening in appel kan plaatsvinden.
Opgemerkt zij nog dat de wat meer complexe zaken niet altijd in hoger beroep een behandeling door een meervoudige kamer vereisen. Van belang is dat in eerste aanleg bij de kantonrechter geen procesvertegenwoordiging verplicht is, maar in hoger beroep bij het gerechtshof deze verplichting wel bestaat. Er is in hoger beroep dus sprake van deskundige bijstand voor partijen en deskundige voorlichting van de rechter. Hiermee kan rekening worden gehouden. Hoeveel tijd de voorselectie in beslag zal nemen is nog niet precies aan te geven. De hoven zullen in gezamenlijk overleg een werkwijze bepalen. Het wordt niet verwacht dat de selectie een vertraging in de behandeling van de zaak zal opleveren (zie hierover ook het advies Raad voor de rechtspraak).
Op de vragen van de leden van de CDA-fractie over de beoordeling van een zaak door een enkelvoudige of meervoudige kamer wordt geantwoord dat in het wetsvoorstel de selectie is overgelaten aan het gerechtshof. Door de Raad voor de rechtspraak is aangegeven dat de selectie op verantwoorde wijze enkelvoudig kan plaatsvinden. Het is daarom aan de hoven zelf overgelaten om te bepalen hoe de (enkelvoudige) selectie plaatsvindt. De verwachting is, zoals hiervoor is aangegeven, dat dit door een poortraadsheer (enkelvoudige kamer) gebeurt.
De leden van de VVD-fractie vragen of het onderzoek naar de actuele stand van zaken van het hoger beroep ook betrekking heeft op de vraag of unusrechtspraak in hoger beroep negatieve consequenties kan hebben voor de kwaliteit van de rechtspraak. In zowel het strafrecht als in het bestuursrecht en het privaatrecht wordt nagedacht over maatregelen om hoger beroep te beperken of efficiënter in te richten. De vraag is of voor de verschillende sectoren dezelfde uitgangspunten kunnen gelden. Om te kunnen bepalen wat een gerichte inzet van de rechter in hoger beroep is, is het van belang om voor de verschillende rechtsgebieden inzicht te krijgen in het hoger beroep: wat zijn kenmerken van hoger beroepzaken, hoe vaak gaat welke partij in beroep, hoe vaak is dat succesvol voor degene die in beroep gaat? Dit onderzoek heeft tot doel dergelijke informatie te genereren en ziet niet specifiek op de consequenties van enkelvoudige afdoening in appel. Uit het onderzoek zal naar verwachting wel kenbaar worden in hoeveel gevallen enkelvoudige afdoening plaatsvindt. Deze cijfers zullen vanzelfsprekend alleen betrekking kunnen hebben op het in appel enkelvoudig afdoen van Boek 1 BW zaken.
Deze leden vragen voorts of de regering het eens is met de opmerkingen van de Raad voor de rechtspraak dat discussie en derhalve meervoudige rechtspraak nodig zijn voor de rechtsvorming en het bereiken van rechtseenheid. Ziet de regering tunnelvisie als een gevaar bij enkelvoudige behandeling?
Discussie en meervoudige rechtspraak zijn onmisbare elementen in ons rechtssysteem. In de regel zal een beoordeling door meerdere raadsheren het risico op tunnelvisie verkleinen.
Niet voor de afdoening van alle zaken zijn de genoemde elementen echter vereist. De meer eenvoudige zaken hoeven niet door drie raadsheren te worden besproken en kunnen enkelvoudig worden afgedaan. Dit is, zoals gezegd, ter beoordeling van het gerechtshof. Daar er op grond van de voorgestelde regeling eerst een beoordeling plaatsvindt van zaak of deze geschikt worden geacht voor enkelvoudige behandeling en er bovendien door de enkelvoudige kamer kan worden teruggewezen als zij een zaak niet geschikt acht voor enkelvoudige afdoening, zullen in de regel alleen zaken enkelvoudig worden afgedaan die hiervoor echt geschikt zijn. Deze regeling zal het risico op tunnelvisie niet vergroten.
De leden van de VVD-fractie geven aan dat jaarlijks in zo’n drieduizend van de één miljoen kantonzaken appel wordt ingesteld. Zij wijzen erop dat op grond van de huidige wetgeving het reeds mogelijk is om kantonzaken in hoger beroep enkelvoudig af te doen en vragen hoeveel van de drieduizend gevallen van hoger beroep bij kantonzaken momenteel enkelvoudig worden afgedaan. Zij willen weten hoeveel vaker kantonzaken in appel door een enkelvoudige kamer zullen worden afgedaan dan thans het geval is.
Voor de goede orde zij erop gewezen dat thans alleen Boek 1 BW zaken in appel enkelvoudig kunnen worden afgedaan op grond van het huidige artikel 16, tweede lid, Rv.
De kantonrechter behandelt en beslist bepaalde Boek 1 BW zaken met een vermogensrechtelijk karakter, zoals zaken die betrekking hebben op handlichting (titel 13, afdeling 2), curatele (titel 16), en onderbewindstelling ingeval van afwezigheid en vermissing (titel 18). Ook de onderbewindstelling en het mentorschap van meerderjarigen (titels 19 en 20) behoren tot de bevoegdheid van de kantonrechter. Op grond van de voorgestelde regeling kunnen ook alle andere kantonzaken in appel enkelvoudig worden afgedaan als zij daarvoor geschikt zijn (en in eerste instantie niet meervoudig zijn afgedaan).
Door de Raad voor de rechtspraak is aangegeven dat thans niet of nauwelijks van de bevoegdheid van enkelvoudige afdoening bij Boek 1 BW zaken gebruik wordt gemaakt. De inschatting die is gemaakt bij de uitwerking van de voorstellen uit de brede heroverwegingen is dat van de 3000 appellen per jaar iets meer dan de helft enkelvoudig zal kunnen worden afgedaan wanneer de mogelijkheid tot enkelvoudige behandeling zich uitstrekt tot alle kantonzaken.
De leden van de PvdA-fractie geven aan de doelstellingen van de maatregel, kostenbesparing, maatwerk leveren en druk wegnemen bij de rechterlijke macht, te kunnen onderschrijven. Zij vragen of de ingeschatte besparing van € 4 à 5 miljoen dusdanig substantieel is dat een fundamentele discussie over het hoger beroep niet kan worden afgewacht.
De resultaten van het onderzoek over de actuele stand van zaken van het hoger beroep zullen naar verwachting niet voor het einde van dit jaar gereed zijn. Het is, gelet ook op het doel van het onderzoek (zie hiervoor het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over de inhoud van het onderzoek) en gelet op het feit dat het hier slechts om een verruiming van een reeds bestaande regel gaat, niet nodig de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten om enkelvoudige afdoening van kantonzaken in appel mogelijk te maken.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de beoogde besparing van € 4 à 5 miljoen een deel van een grotere besparing is, namelijk € 10 miljoen. Zij vragen welke maatregelen nog meer ten grondslag liggen aan de besparing van € 10 miljoen en in welk stadium deze maatregelen zijn.
In het regeerakkoord van het vorige kabinet (Rutte I) is onder de noemer «Toespitsen hoger beroep en cassatie» een besparing ingeboekt van € 10 miljoen. Bij deze maatregel werd verwezen naar het eindrapport 15 van de Brede Heroverwegingen. Naast de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregel werden tevens enkele andere maatregelen genoemd zoals een verbodstelsel hoger beroep van strafzaken en civiele zaken en een verlofstelsel hoger beroep voor civiele zaken. De bij deze maatregelen behorende besparingen hebben overigens niet alleen betrekking op de rechtspraak, maar ook op het Openbaar Ministerie en de gesubsidieerde rechtsbijstand. De mogelijke andere maatregelen zullen, mede in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek over het hoger beroep, nog worden bezien.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de verlichting van de werklast effect zal hebben op de doorlooptijden van civiele zaken en kantonzaken en vragen bij een bevestigende beantwoording naar een reactie op het desbetreffende advies van de Raad voor de rechtspraak.
Enkelvoudige afdoening in appel van zaken die zich daarvoor lenen, draagt bij aan een eenvoudigere en snellere afdoening van die zaken in hoger beroep omdat niet drie raadsheren op een zaak behoeven te worden ingezet, maar slechts één raadsheer. De behandeling van deze zaken kan sneller en eenvoudiger plaatsvinden omdat er slechts met de agenda van één raadsheer rekening hoeft te worden gehouden en slechts één raadsheer tijd en moeite aan de zaak hoeft te besteden. De andere twee raadsheren zijn beschikbaar voor andere zaken. De selectie van zaken voor een enkelvoudige afdoening in hoger beroep zal weliswaar enige tijd kosten, maar zal aanzienlijk minder tijd vergen dan de afdoening van de zaak door drie raadsheren.
De Raad voor de rechtspraak heeft in zijn advies de verwachting uitgesproken dat de werklastgevolgen voor de gerechten klein zijn en slechts in zeer beperkte mate tot een ontlasting van de appelrechtspraak zullen leiden. Dit omdat naar de inschatting van de Raad in de praktijk weinig gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid van verwijzing naar de enkelvoudige kamer. Zoals aangegeven wordt het aantal enkelvoudige afdoeningen in appel door de regering op 50 à 60% geschat. In dat geval zijn er ook consequenties in positieve zin voor de werklastgevolgen.
De Raad voor de rechtspraak wijst er op dat de werklast per zaak iets zal toenemen omdat eerst zal moeten worden gekeken naar de mogelijkheid van verwijzing. Ook meent de Raad dat voor de rechtspraak uit het oogpunt van kwaliteit en gezag van rechtspraak moet worden uitgegaan van het verplicht meelezen van enkelvoudig gewezen arresten.
De selectie van zaken betekent inderdaad enigszins meer werk. De selectie door een enkelvoudige kamer betekent echter minder werkbelasting dan de selectie door een meervoudige kamer. Tegenover deze extra inspanning staat dat de zaken die naar de enkelvoudige kamer worden verwezen niet de inzet van drie raadsheren maar slechts van één raadsheer vergen. Het in deze zaken meelezen zal een extra inspanning betekenen, maar deze zal eveneens veel minder werklast meebrengen dan de inzet van twee raadsheren voor de afdoening van een zaak. In totaal zal naar de mening van de regering de werklast per zaak dan ook kunnen afnemen bij enkelvoudige behandeling.
Deze leden vragen of de regering anders dan via de consultatieronde contact heeft gehad met de Raad voor de rechtspraak om de te verwachten effecten van de maatregel te bespreken. Aan het eind van 2012 heeft overleg met de Raad plaatsgevonden. De Raad verschilt van inzicht met de regering over de omvang van de te verwachten besparingen, maar kan zich inhoudelijk achter de voorgestelde maatregel scharen. Door de Raad is aangegeven dat de hoven zich zullen buigen over de door de poortraadsheren te hanteren criteria voor enkelvoudige behandeling van zaken in appel. Het betreft een nieuwe maatregel die volgens de Raad na verloop van tijd kan worden beoordeeld op haar resultaat.
De leden vragen voorts in te gaan op de gevolgen van de maatregel voor de kwaliteit van de rechtspraak. Zij wijzen erop dat de regering van mening is dat deze de kwaliteit ten goede komt omdat meer maatwerk geleverd wordt, terwijl de Raad voor de rechtspraak van mening is dat in zaken waarin een enkele rechter de appelzaak behandelt, sneller sprake kan zijn van tunnelvisie.
Meer maatwerk betekent hier dat de deskundigheid van raadsheren daar kan worden ingezet waar zij nodig is. Zoals gezegd kunnen eenvoudige zaken enkelvoudig worden afgedaan en kunnen complexe zaken nog steeds meervoudig worden behandeld. Dit komt de kwaliteit van de rechtspraak in zijn geheel ten goede, terwijl de kwaliteit van de rechtspraak in een individuele zaak gewaarborgd blijft. Met betrekking tot de opmerking van deze leden over de mogelijkheid van tunnelvisie verwijs ik naar het hiervoor gegeven antwoord op de vraag van de VVD-fractie op dit punt.
De leden van de PVV-fractie vragen verder nader uiteen te zetten welke zaken zich lenen voor enkelvoudige afdoening in hoger beroep.
Dit zullen de meer eenvoudige kantonzaken zijn die enkelvoudig zijn behandeld en waarvoor de inzet van drie raadsheren niet vereist is. Zoals hiervoor aangegeven zullen de hoven nog overleggen welke nadere criteria gehanteerd kunnen worden voor de beoordeling of een zaak enkelvoudig kan worden afgedaan.
Deze leden vragen ook of de in de memorie van toelichting vermelde besparing van € 4 à 5 miljoen haalbaar is. Hiervoor is reeds aangegeven dat de verwachting is dat iets meer dan de helft van de appellen per jaar enkelvoudig zal kunnen worden afgedaan (ongeveer 50–60% van de 3000 appelzaken). Dit is een inschatting die is gemaakt bij de uitwerking van de voorstellen in de brede heroverwegingen. In de praktijk zal moeten blijken of deze inschatting juist is. Daarom zal de wijze van afdoening van deze zaken na inwerkingtreding van deze wet worden gemonitord. Op de vraag of de verwijzing door de meervoudige kamer naar de enkelvoudige kamer tot vertraging in individuele zaken zal leiden kan worden opgemerkt dat niet de meervoudige kamer verwijst, maar het gerechtshof. Door de Raad voor de rechtspraak is aangegeven dat dit verwijzen goed kan geschieden door een poortraadsheer, dus enkelvoudig. Zoals hiervoor is vermeld naar aanleiding van een vraag van de leden van de SP-fractie heeft de Raad voor de rechtspraak aangegeven dat het de bedoeling en ook verwachting is dat deze selectie niet een oponthoud in de behandeling van de zaak zal betekenen.
De leden van de SP-fractie vragen in verband met de werklast van de rechter of het klopt dat er nu meer moet worden gekeken naar de inhoud van procesdossiers voordat deze daadwerkelijk worden behandeld en dat het dus qua doorlooptijd niet uitmaakt of de selectie door een meervoudige kamer of door het gerechtshof wordt gedaan.
De zaken die voor enkelvoudige behandeling in aanmerking kunnen komen (de Boek 1 BW zaken en de (overige) kantonzaken) zullen op dit punt moeten worden beoordeeld. Het is aan het gerechtshof om te bepalen hoe dit zal gebeuren. Zoals hiervoor reeds aan de orde is gekomen, is door de Raad voor de rechtspraak aangegeven dat dit door een poortraadsheer (enkelvoudig) kan gebeuren. Het gaat alleen om een selectie van een zaak, het wegen van een zaak, voor enkelvoudige behandeling. Hiervoor is, zoals de Raad voor de rechtspraak ook aangeeft, een doorkijk naar de inhoud nodig. Het gaat echter niet om een eindoordeel over de zaak. Deze selectie zal wat tijd vergen, maar zal, ook volgens de Raad voor de rechtspraak, niet voor vertraging en verzwaring van de werkdruk in de organisatie zorgen als dit enkelvoudig geschiedt. Een beoordeling door een meervoudige kamer heeft volgens de Raad voor de rechtspraak wel het risico van vertraging en verzwaring van de werkdruk.
De mate van eventuele extra werklast per zaak zal per zaak kunnen verschillen en is volgens de Raad niet in te schatten. Zoals hiervoor in antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie en PvdA-fractie is aangegeven is de regering van mening dat de selectietijd veel minder werklast zal betekenen dan het afdoen van een zaak door drie raadsheren.
De leden van de SP-fractie merken verder op dat niet duidelijk is hoe de procedure van een dergelijke beoordeling is. Wie toetst wanneer en hoe binnen het gerechtshof? De leden vragen of de sectorvoorzitter wordt bedoeld of dat het advies van de Raad voor de rechtspraak helemaal is overgenomen en de selectie wordt gedaan door een poortraadsheer van de enkelvoudige kamer. Zij vragen of de werklast dan eigenlijk niet wordt verschoven.
In het ter consultatie voorgelegde voorontwerp was opgenomen dat de verwijzing zou kunnen plaatsvinden door de meervoudige kamer. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad voor de rechtspraak dat selectie op een verantwoorde wijze gedaan kan worden door een poortraadsheer is de verwijzing door de meervoudige kamer vervangen door de verwijzing door het gerechtshof. Het is aan de gerechtshoven zelf om te bepalen hoe de verwijzing zal plaatsvinden. In het hiervoor vermelde overleg met de Raad voor de rechtspraak is bevestigd door de Raad dat het de bedoeling is dat de selectie door een poortraadsheer zal plaatsvinden. De beoordeling van de zaak op het punt van geschiktheid voor enkelvoudige behandeling door één raadsheer is efficiënter dan door drie. De beoordeling door een ervaren raadsheer is naar mijn mening inderdaad goed mogelijk.
De leden van de SP-fractie vragen ten gunste van wie de besparing zal zijn die de regering voor ogen heeft. Klopt het dat deze ten koste zal gaan van de bijdrage die wordt verstrekt aan de rechtspraak? Zij vragen ook of de regering erkent dat dit ten koste zal gaan van de kwaliteit van de rechtspraak en verwijzen naar de egalisatiereserve van de Raad voor de rechtspraak.
De besparing die met de voorgestelde maatregel wordt beoogd is ten gunste van de rijksfinanciën.
Met dit wetsvoorstel wordt de ruimte geboden om zaken die zich lenen voor enkelvoudige behandeling ook daadwerkelijk enkelvoudig af te doen. Dit is een inhoudelijke beoordeling door de hoven die niet moet worden geleid door financiële motieven. Zoals hiervoor reeds is vermeld zal moeten blijken in welke mate gerechtshoven zaken enkelvoudig zullen afdoen en is in het onlangs afgesproken Prijsakkoord met de Raad voor de rechtspraak het prijseffect dat samenhangt met dit wetsvoorstel niet ingeboekt. Tijdens de volgende prijsonderhandelingen zal bekend zijn welk percentage in de praktijk enkelvoudig wordt behandeld en zal het daarmee samenhangende prijseffect worden ingebracht. De rechtspraak ondervindt hiervan vooralsnog geen gevolgen. Er is overigens geen verband tussen het kwaliteitsniveau van de rechtspraak en de hoogte van de egalisatiereserve. De egalisatiereserve heeft slechts ten doel volumeschommelingen over de jaren heen op te vangen.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering erop zal toezien dat gerechtshoven ook met betrekking tot de selectie van zaken voor enkelvoudig afdoening rechtseenheid zullen creëren. Deze leden vragen of de regering erkent dat uniformiteit van de rechtspraak zeer belangrijk is in een rechtsstaat en ervoor zorgt dat de gerechtshoven daadwerkelijk toe zullen zien op die uniformiteit inzake het enkelvoudig of meervoudig afdoen van zaken in hoger beroep.
Met betrekking tot de uniformering kan worden aangegeven dat de hoven zich zullen buigen over de te hanteren criteria voor enkelvoudige behandeling van de zaken die hiervoor in aanmerking komen. Verder loopt, zoals hiervoor ook vermeld, bij de gerechtshoven het Project Innoverende Hoven over de positionering van de appelrechtspraak, mede in het licht van de veranderingen in de cassatierechtspraak. Binnen dit project is er veel aandacht voor de kwaliteit van de rechtspaak en de rechtseenheid. De regering meent dat het aan de hoven overgelaten kan worden om op het terrein van de enkelvoudige afdoening van zaken in appel een goede leidraad te ontwikkelen. De wijze van afdoening van zaken zal, zoals ook hiervoor is aangegeven, worden gemonitord. Als daartoe aanleiding bestaat kan nader over de werking van de regel met de Raad worden overlegd.
De leden van de SP-fractie geven aan gelezen te hebben dat het aantal zaken in hoger beroep is toegenomen sinds de verhoging van de competentiegrens en vragen hoe dit komt.
De competentieverruiming van de kantonrechter betekent dat een substantieel aantal zaken is verschoven van de sector handel naar de sector kanton (21%). Naast de verhoging van de competentiegrens van € 5.000 naar € 25.000 is een uitbreiding van zaaksoorten opgenomen die tot de competentie van de kantonrechter behoren (consumentenkredietovereenkomsten en consumentenkoopovereenkomsten). Wanneer er meer zaken door de kantonrechter worden behandeld, zullen er ook meer kantonzaken zijn waarin hoger beroep zal worden ingesteld. Hoeveel zaken dit in de praktijk zijn, is nog niet bekend.
Deze leden vragen of de maatregel € 10 miljoen aan besparingen oplevert en waarom dit niet van tevoren is onderzocht. Zij pleiten er voor de besparingsverwachting uit de memorie van toelichting te schrappen en vooralsnog niet te tornen aan het bedrag dat de rijksbegroting aan de Raad voor de rechtspraak ter beschikking stelt, totdat duidelijk is hoe het onderhavige wetsvoorstel uitwerkt.
De besparing die gepaard gaat met dit wetsvoorstel is ingeschat op € 4 à 5 miljoen en niet op € 10 miljoen. De besparing is gebaseerd op berekeningen die in het kader van de brede heroverwegingen zijn gemaakt. Hier ligt geen onderzoek aan ten grondslag. Ik meen, zoals ook hiervoor al gezegd, dat met het volume van 3000 appellen in ongeveer 50 à 60% van de gevallen enkelvoudige behandeling mogelijk moet zijn. Omdat in de praktijk echter moeten blijken of deze inschatting juist is, zal de wijze van afdoening van zaken na inwerkingtreding van het wetsvoorstel worden gemonitord. Om die reden is in het onlangs afgesloten Prijsakkoord met de Raad voor de rechtspraak het prijseffect dat met dit wetsvoorstel samenhangt, niet ingeboekt en zal dit effect pas worden ingebracht tijdens de volgende onderhandelingen met de Raad.
De leden van de CDA-fractie vragen of het vaker enkelvoudig afdoen van zaken in hoger beroep gevolgen heeft voor het rechtsgevoel van burgers en of hiernaar onderzoek is gedaan. Zij vragen wanneer het onderzoek naar de stand van zaken van het hoger beroep dat in 2011 van start is gegaan wordt afgerond en geven aan in overweging te nemen dit wetsvoorstel pas te behandelen zodra de resultaten beschikbaar zijn.
Op verschillende plaatsen is aandacht geschonken aan enkelvoudige en meervoudige rechtspraak mede in hoger beroep. Ik verwijs naar E.M. Wesseling-van Gent, Unusrechtspraak in burgerlijke zaken, Tijdschrift voor privaatrecht, 1968, blz. 757–773, en in WPNR (1984) 5679 en 5680 waarin de literatuur van 1859 tot 1984 is onderzocht. Het WODC heeft in 1995 het onderzoek Hoger beroep en de integratie uitgevoerd, een onderzoek naar strafzaken, civiele zaken en de unus in appel. Meer recent kan worden gewezen op het in opdracht van de Raad voor de rechtspraak uitgevoerde onderzoek door onderzoekers van de Radboud Universiteit Nijmegen (R. Baas, L. de Groot-van Leeuwen en M. Laemers, Rechtspreken: samen of alleen. Over meervoudige en enkelvoudige rechtspraak, den Haag, SDU, 2010).
Een veel genoemd argument tegen unusrechtspraak hangt samen met het rechtsgevoel van burgers waar de leden van de CDA-fractie aandacht voor vragen en houdt in dat het voor een rechtzoekende gemakkelijker is een beslissing van een driemanschap te aanvaarden dan van een alleensprekende rechter. In het wetsvoorstel is er, rekening houdend met dit argument, voor gekozen om de rechter zelf te laten bepalen of een zaak geschikt is voor enkelvoudige afdoening in appel. Enkelvoudige afdoening wordt niet verplicht gesteld. Wanneer een zaak wordt verwezen naar een enkelvoudige kamer kan deze kamer voorts, wanneer zij van mening is dat de zaak toch niet voor afdoening door één rechter geschikt is, de zaak terugwijzen. De geschiktheid van een zaak zal gelegen zijn in de eenvoud daarvan. Complexe zaken zullen meervoudig worden afgedaan. Ik meen dat het rechtsgevoel van de burger door deze werkwijze niet aangetast zal hoeven te worden. Enkelvoudige behandeling vindt alleen plaats daar waar het kan. Voorts kan er op worden gewezen dat bij de rechtbank enkelvoudige behandeling de regel is (art. 15 Rv) en lang niet van alle zaken beroep wordt ingesteld. Hieruit blijkt dat veel rechtzoekenden een beslissing gegeven door één rechter aanvaarden.
Het onderzoek naar de actuele stand van zaken van het hoger beroep heeft enige vertraging op gelopen en zal naar verwachting niet voor het eind van dit jaar gereed zijn. Zoals hiervoor ook is aangegeven in reactie op een vraag van de leden van de PvdA-fractie, is de regering van mening dat dit onderzoek niet hoeft te worden afgewacht voor de inwerkingtreding van de voorgestelde maatregel.
De leden van de CDA-fractie vragen om een reactie op de opmerking van de Raad voor de rechtspraak dat voor enkelvoudige afdoening van kantonzaken in hoger beroep het verplicht meelezen van enkelvoudig gewezen arresten vanuit het oogpunt van kwaliteit en gezag van de rechtspraak een voorwaarde is. Wanneer de rechtspraak meent dat een enkelvoudige afdoening het meelezen door een raadsheer vraagt ter controle, zal dit de kwaliteit van de uitspraak ten goede komen. Het in een zaak meelezen zal een geringe extra inspanning betekenen, welke echter minder werklast zal meebrengen dan de inzet van twee raadsheren bij een meervoudige afdoening.
Op de vraag van deze leden of er een pilot is gedaan met proefzaken luidt het antwoord ontkennend. De wet staat thans enkelvoudige afdoening van andere zaken dan Boek 1 BW zaken niet toe. Een pilot wordt ook niet nodig geacht omdat de mogelijkheid van enkelvoudige behandeling met betrekking tot Boek 1 BW zaken reeds bestaat en het uitgangspunt van enkelvoudige behandeling voor bepaalde zaken in appel niet nieuw is. Zoals hiervoor vermeld zullen de hoven in onderling overleg afspraken maken over de toe te passen criteria. De hoven worden hiertoe goed in staat geacht. Het is niet nodig dat zij thans, alvorens deze wettelijke maatregel door de Kamer is aanvaard, de criteria reeds uit werken. In de loop van de parlementaire behandeling zal hiermee worden begonnen. De leden van de CDA-fractie vragen of verdere waarborgen nodig zijn voor het bepalen hoe de (enkelvoudige) verwijzing zal plaatsvinden. Zij vragen of de partijen in de betreffende zaak de mogelijkheid zouden moeten krijgen om, met redenen omkleed, om meervoudige behandeling te vragen.
Het is inderdaad zo dat, zoals deze leden opmerken, met de selectie door een poortraadsheer één persoon verantwoordelijk wordt voor het bepalen of een zaak geschikt is voor enkelvoudige behandeling. De wijze waarop de verwijzing plaatsvindt is ingegeven door de opmerking van de Raad voor de rechtspraak dat de verwijzing verantwoord door een poortraadsheer kan plaatsvinden. De gerechtshoven worden hiertoe zeer wel in staat geacht. Samen met de mogelijkheid dat de enkelvoudige kamer een zaak die toch niet voor enkelvoudige behandeling geschikt wordt geacht, kan verwijzen naar een meervoudige kamer, kan dit als een sluitend verwijzingssysteem worden gezien.
Met betrekking tot de vraag over het verzoeken van een meervoudige behandeling door partijen kan worden verwezen naar het hiervoor gegeven antwoord op de vraag van de VVD-fractie op dit punt.
De leden vragen met betrekking tot de beoogde besparing van € 4 à 5 miljoen waar de veronderstelling op is gebaseerd dat iets meer dan de helft van de 3000 appellen per jaar in kantonzaken enkelvoudig zal worden afgedaan. Zij vragen alle onderzoeken c.q. berekeningen naar de te behalen besparingen in het kader van dit wetsvoorstel naar de Kamer te sturen. Zij vragen ook om een reactie op de stelling van de Raad voor de rechtspraak dat in de praktijk in de 3000 appelzaken juist weinig gebruik gemaakt zal worden van de enkelvoudige kamer.
Zoals hiervoor aangegeven meen ik dat met het volume van 3000 appellen in ongeveer 50 à 60% van de gevallen enkelvoudige behandeling mogelijk moet zijn, waarmee een besparing van € 4 à 5 miljoen kan worden bereikt. Dit is een inschatting die is gemaakt bij de uitwerking van de voorstellen in de brede heroverwegingen (eindrapport 15). Hier ligt geen onderzoek aan ten grondslag. In de praktijk zal dus moeten blijken of deze inschatting juist is en daarom is in het onlangs afgesproken Prijsakkoord met de Raad voor de rechtspraak het prijseffect dat samenhangt met dit wetsvoorstel nog niet ingeboekt (zie ook hierna onder Financiële gevolgen).
De Raad voor de rechtspraak stelt in zijn advies dat thans in familiezaken niet of nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de bestaande mogelijkheid van verwijzing naar de enkelvoudige kamer. In de 3000 appellen wordt dit nu dus nauwelijks gedaan. In de toekomst zal de verwijzing naar de enkelvoudige kamer niet alleen in Boek 1 BW zaken mogelijk zijn, maar in alle kantonzaken. Dit betekent dat in het aantal van 3000 appellen meer verwijzingen zullen kunnen plaatsvinden naar de enkelvoudige kamer. Door de competentieverruiming behandelt de kantonrechter voorts meer zaken dan voorheen. Dit betekent dat er daardoor ook meer kantonappellen zullen zijn.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering geen verplichte enkelvoudige afdoening voorstelt, maar de keuze laat aan het gerechtshof zelf. De leden vragen hoe wordt gewaarborgd dat economische overwegingen niet de bovenhand krijgen en of gerechtshoven, nu de besparingen alvast zijn ingeboekt, zich niet genoodzaakt zullen zien om enkelvoudige behandeling van kantonzaken tot regel te maken.
De regering onderschrijft dat economische overwegingen niet de bovenhand moeten krijgen bij de beoordeling of een zaak enkelvoudig of meervoudig moet worden behandeld. Het is aan het gerechtshof, in de praktijk zal dit de poortraadsheer zijn, om te beoordelen of een zaak geschikt is voor enkelvoudige afdoening. De regering acht de gerechtshoven in staat om de juiste afweging te maken of een kantonzaak in hoger beroep enkelvoudig of meervoudig dient te worden afgedaan. Daarbij dient de kwaliteit van rechtspraak voorop te staan.
Wat betreft de besparingen geldt dat in de praktijk zal moeten blijken of deze inschatting juist is. De wijze van afdoening van zaken zal daarom na inwerkingtreding van het wetsvoorstel worden gemonitord. In het onlangs afgesloten Prijsakkoord met de Raad voor de rechtspraak is het prijseffect dat met dit wetsvoorstel samenhangt, niet ingeboekt. Tijdens de volgende prijsonderhandelingen zal bekend zijn welk percentage van de kantonzaken in appel in de praktijk enkelvoudig wordt behandeld en zal het daarmee samenhangende prijseffect worden ingebracht.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe het wetsvoorstel tot enkelvoudige behandeling van het hoger beroep in kantonzaken zich verhoudt tot de terugtredende rol van de Hoge Raad in cassatierechtspraak. Zij verwijzen naar het wetsvoorstel tot wijziging van de Advocatenwet, de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten ter versterking van de cassatierechtspraak (versterking cassatierechtspraak) (Kamerstukken 32 576), dat inmiddels door de Eerste Kamer is aanvaard.
De bedoelde wet beoogt de cassatierechtspraak te versterken door andere en nieuwe eisen te stellen aan advocaten die als procesvertegenwoordiger optreden bij de Hoge Raad en door de introductie van de mogelijkheid tot niet-ontvankelijkverklaring van een cassatieberoep door de Hoge Raad aan het begin van de procedure (selectie aan de poort). De Hoge Raad kan zich zo concentreren op zijn kerntaken. De cassatietaak van de Hoge Raad wordt opgevat als de opdracht om in hoogste instantie de rechtseenheid te bewaken, de rechtsontwikkeling te bevorderen en rechtsbescherming te verlenen op de aan de Hoge Raad toebedeelde rechtsgebieden. De appelrechtspraak heeft invloed op de aard en omvang van de aan de cassatierechter voorgelegde vragen. Binnen het Project Innoverende Hoven van de gerechtshoven over de positionering van de appelrechtspraak, wordt mede in het licht van de komende veranderingen in de cassatierechtspraak, aandacht geschonken aan de kwaliteit van de appelrechtspraak en aan de rechtseenheid binnen de appelrechtspraak. De hoven zullen met betrekking tot de rechtseenheid in onderling overleg criteria kunnen vaststellen aan de hand waarvan de selectie van zaken voor enkelvoudige dan wel meervoudige behandeling kan plaatsvinden. Zoals hiervoor is aangegeven kan de kwaliteit van de rechtspraak door enkelvoudige behandeling in kantonzaken mogelijk te maken beter worden aangewend. Daar waar nodig wordt de deskundigheid van drie raadsheren ingezet. Daar waar dit niet nodig is, wordt de zaak door een raadsheer afgedaan. De deskundigheid wordt op deze wijze ten volle benut, waardoor de kwaliteit van de rechtspraak optimaal wordt gediend.
De minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten