Gepubliceerd: 21 juni 2012
Indiener(s): Frans Weekers (staatssecretaris financiƫn) (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33287-22.html
ID: 33287-22
Origineel: 33287-2

Nr. 22 VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 21 juni 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Het in artikel IV, onderdeel B, opgenomen artikel 13l van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «voor zover het bedrag aan bovenmatige deelnemingsrente € 1 000 000 te boven gaat» vervangen door: voor zover het bedrag aan bovenmatige deelnemingsrente € 750 000 te boven gaat.

2. In het zesde lid wordt «het vijfde lid» vervangen door: het vijfde en tiende lid.

3. Onder vernummering van het negende lid tot elfde lid worden na het achtste lid twee leden ingevoegd, luidende:

9. Indien de belastingplichtige actieve financieringsactiviteiten binnen het concern verricht, blijven voor de toepassing van het tweede en derde lid buiten aanmerking geldleningen voor zover deze verband houden met geldvorderingen welke in het kader van die actieve financieringsactiviteiten binnen het concern worden aangehouden, evenals de renten en kosten ter zake van dergelijke geldleningen. Onder actieve financieringsactiviteiten binnen het concern als bedoeld in de eerste volzin worden verstaan werkzaamheden die door de belastingplichtige anders dan incidenteel worden verricht in verband met het arrangeren en uitvoeren van financiële transacties via eigen bankrekeningen ten behoeve van de belastingplichtige tezamen met de met hem verbonden lichamen, waarbij het aantal personen in dienstbetrekking bij de belastingplichtige, hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden in overeenstemming zijn met de aard en functie van de belastingplichtige en de belastingplichtige voorts beschikt over een kantoor dat is voorzien van in de financiële sector gebruikelijke faciliteiten. Onder geldvordering als bedoeld in de eerste volzin wordt verstaan een vordering die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening of uit een daarmee vergelijkbare overeenkomst.

10. In afwijking van het vijfde lid kan de belastingplichtige voor de toepassing van het derde lid 90% van de verkrijgingsprijs van een deelneming buiten aanmerking laten voor zover het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden is verworven of uitgebreid of in dat lichaam eigen vermogen is ingebracht in een boekjaar dat is aangevangen voor of op 1 januari 2006.

TOELICHTING

Het in het voorstel van wet opgenomen art. 13l, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) bepaalt dat het bedrag van de bovenmatige deelnemingsrente niet in aftrek komt voor zover dit bedrag een franchise van € 1 000 000 te boven gaat. Met de in deze nota van wijziging opgenomen wijziging wordt beoogd de franchise te verlagen tot € 750 000. De hiermee behaalde budgettaire opbrengst wordt aangewend voor de in deze nota van wijziging opgenomen versoepeling inzake de saldering van inkomende en uitgaande renten bij actieve financieringsactiviteiten binnen het concern en de versoepeling inzake de bewijslast voor oude deelnemingen. Deze versoepelingen worden hierna toegelicht. Het aantal belastingplichtigen dat over de drempel heen gaat en waarbij op grond van de rekenregel sprake is van een deelnemingsschuld, neemt door de verlaging van de franchise met ca. 50 toe tot ca. 350.

De aanpassing van het voorgestelde artikel 13l, zesde lid, van de Wet Vpb 1969 hangt samen met het optionele forfait voor oude deelnemingen, met betrekking tot de vraag of deze deelnemingen een uitbreidingsinvestering vormen, welk forfait door middel van deze nota van wijziging in het nieuwe tiende lid wordt opgenomen. Ook voor dergelijke deelnemingen geldt dat deze wel in de rekenregel worden meegenomen voor zover sprake is van een dubbele renteaftrek of een fiscaal geïndiceerde financieringsstructuur.

Saldering

In het in deze nota van wijziging voorgestelde artikel 13l, negende lid, van de Wet Vpb 1969 is een tegemoetkoming opgenomen voor actieve financieringsactiviteiten binnen het concern. Deze worden hierdoor niet geraakt door de beperking van de aftrek van deelnemingsrente. Voor de berekening van de bovenmatige deelnemingsrente ingevolge het tweede en het derde lid van artikel 13l blijven buiten aanmerking geldleningen voor zover deze verband houden met geldvorderingen die in het kader van actieve financieringsactiviteiten binnen het concern worden aangehouden, evenals de renten en kosten ter zake van dergelijke geldleningen. Dit komt erop neer dat het bij de berekening van de bovenmatige deelnemingsrente in aanmerking te nemen totale bedrag aan renten en kosten ter zake van geldleningen wordt verminderd met de renten en kosten ter zake van geldleningen voor zover deze verband houden met geldvorderingen welke in het kader van de bedoelde actieve financieringsactiviteiten worden aangehouden. Daarnaast komen geldleningen voor zover deze verband houden met geldvorderingen welke in het kader van die actieve financieringsactiviteiten worden aangehouden, in mindering op de noemer in de breuk ter berekening van de bovenmatige deelnemingsrente. Verder wordt de deelnemingsschuld gemaximeerd op de totale geldleningen verminderd met de geldleningen voor zover deze verband houden met geldvorderingen die in het kader van actieve financieringsactiviteiten binnen het concern worden aangehouden. De «voor zover»-benadering kan aan de hand van het volgende voorbeeld worden geïllustreerd. Stel dat een lening is opgenomen van € 100 000, waarvan € 50 000 wordt doorgeleend aan dochter 1 en € 30 000 aan dochter 2 en de resterende € 20 000 door de belastingplichtige wordt aangewend voor de aankoop van een deelneming, dan blijft voor de toepassing van artikel 13l buiten aanmerking € 80 000 alsmede de rente op die € 80 000. De belastingplichtige dient aannemelijk te maken dat de in mindering te brengen geldleningen verband houden met de genoemde geldvorderingen en dat zowel deze geldleningen als deze vorderingen worden aangehouden in het kader van die actieve financieringsactiviteiten binnen het concern. Onder actieve financieringsactiviteiten binnen het concern worden in dit verband verstaan werkzaamheden die door de belastingplichtige anders dan incidenteel worden verricht in verband met het arrangeren en uitvoeren van financiële transacties via eigen bankrekeningen ten behoeve van de belastingplichtige tezamen met de met hem verbonden lichamen, waarbij het aantal personen in dienstbetrekking bij de belastingplichtige, hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden in overeenstemming zijn met de aard en functie van de belastingplichtige en de belastingplichtige voorts beschikt over een kantoor dat is voorzien van in de financiële sector gebruikelijke faciliteiten. Deze definitie is ontleend aan de definitie van actieve financieringswerkzaamheden in artikel 2a van de Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971. Bij actieve financieringsactiviteiten binnen het concern kan bijvoorbeeld worden gedacht aan zogenoemde «cashpool activiteiten», mits sprake is van een schriftelijke overeenkomst waarin wordt neergelegd hoe de financieringsstromen lopen en hoe wordt omgegaan met de voordelen die met het cashpoolen worden behaald. Bij cash pooling leent een financieringslichaam tijdelijk overtollige liquiditeiten van groepsmaatschappijen binnen concern, waarna een deel van die liquiditeiten wordt uitgezet bij verbonden lichamen die krediet nodig hebben en een deel bij de bank tegen gunstiger voorwaarden dan wanneer iedere dochter haar overtollige liquiditeiten apart op een bankrekening zou zetten. Soms komt men nog middelen tekort. Die worden dan centraal extern ingeleend, en vervolgens doorgeleend binnen de groep. Deze externe leningen kunnen dan ook tegen gunstiger voorwaarden worden afgesloten doordat het centraal gebeurt. Door de «cashpool» worden rentekosten binnen het concern laag gehouden. Tot slot is een geldvordering gedefinieerd als een vordering die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening of uit een daarmee vergelijkbare overeenkomst. Hiermee wordt aangesloten bij geldleningen in civielrechtelijke zin en wat daarmee in economische zin op één lijn kan worden gesteld.

Optioneel forfait

Met het voorgestelde artikel 13l, tiende lid, van de Wet Vpb 1969 wordt voor deelnemingen die zijn verworven of uitgebreid of waarin eigen vermogen is ingebracht in een boekjaar dat is aanvangen voor of op 1 januari 2006 (oude deelnemingen) een optionele forfaitaire benadering geïntroduceerd. Hierdoor wordt tegemoetgekomen aan het bezwaar dat het voor belastingplichtigen voor oude deelnemingen niet altijd even gemakkelijk zal zijn om aannemelijk te maken of en zo ja in hoeverre in het verre verleden sprake was van een uitbreiding van de operationele activiteiten. Dit forfait gaat uit van de gedachte dat de verkrijgingsprijs van een oude deelneming niet meetelt bij het bepalen van de rekenregel, behalve voor zover de verkrijgingsprijs verband houdt met kapitaalstortingen in verband met het aanzuiveren van verliezen en voor zover de verkrijgingsprijs verband houdt met beleggingen.

Er wordt aangesloten bij het boekjaar dat is aangevangen voor of op 1 januari 2006, omdat een belastingplichtige een bewaarplicht heeft van zeven jaar van voor de heffing van belasting van belang zijnde gegevens. Vanaf dat boekjaar zou de belastingplichtige dus de benodigde gegevens voorhanden moeten hebben om desgewenst aannemelijk te maken dat een verwerving, uitbreiding of inbreng van kapitaal destijds verband hield met een uitbreiding van de operationele activiteiten en is er dus geen reden voor een optioneel forfait.

Ingevolge artikel 13l, vijfde lid, van de Wet Vpb 1969 worden kapitaalstortingen in een dochtermaatschappij die zijn gedaan om verliezen van een dochtermaatschappij aan te zuiveren, niet aangemerkt als een uitbreiding van de operationele activiteiten. Hetzelfde geldt voor zover de verkrijgingsprijs verband houdt met beleggingen. Omdat het voor belastingplichtigen moeilijk aannemelijk te maken is dat er in het verleden geen kapitaalstortingen hebben plaatsgevonden die nodig waren om verliezen aan te zuiveren of dat de verkrijgingsprijs geen verband hield met beleggingen, is ervoor gekozen om dit forfaitair vorm te geven. In het voorgestelde tiende lid wordt er daarom van uitgegaan dat 10% van de verkrijgingsprijs van een oude deelneming verband houdt met dergelijke kapitaalstortingen en met beleggingen.

Het optionele forfait betreft een keuzemogelijkheid voor de belastingplichtige: hij kan desgewenst ook voor oude deelnemingen op grond van het voorgestelde artikel 13l, vijfde lid, van de Wet Vpb 1969 aannemelijk maken dat sprake is geweest van een uitbreiding van de operationele activiteiten.

De staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers