Vastgesteld 28 juni 2012
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet heeft de eer als volgt verslag uit te brengen.
Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Van Bochove
De griffier van de commissie, De Kler
1
Kan uitputtend worden aangegeven welke wijzigingen in de begroting een direct gevolg zijn van de afspraken zoals deze zijn gemaakt door de «Kunduz-coalitie» of «Vijfpartijencoalitie»?
De maatregelen in het begrotingsakkoord op OCW terrein worden bij Miljoenennota verwerkt in de begroting van OCW. In de eerste suppletoire wet OCW zijn dus geen wijzigingen opgenomen die een direct gevolg zijn van de afspraken zoals deze zijn gemaakt door de «Kunduz-coalitie» of «Vijfpartijencoalitie».
2
Hoe wordt de € 340 mln. taakstelling voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingevuld?
De maatregelen in het begrotingsakkoord op OCW terrein worden bij Miljoenennota verwerkt in de begroting van OCW. Dat geldt ook voor de taakstellingen uit het begrotingsakkoord. In de eerste suppletoire wet OCW zijn dus geen wijzigingen opgenomen die een direct gevolg zijn van de afspraken zoals deze zijn gemaakt door de «Kunduz-coalitie» of «Vijfpartijencoalitie».
3
Als er administratief geen aparte begrotingsreserves hoeven te bestaan, bestaat dan het risico dat de reserve ten behoeve van één van de onderwijssectoren wordt gebruikt zonder grenzen? Blijft er op deze wijze nog een begrotingsreserve voor elke sector over?
Gezien de hoogte van het bedrag van de begrotingsreserve (€ 2,4 mln.), is er geen verdeling van de begrotingsreserve over de onderwijssectoren. Als de situatie zich voordoet wordt bekeken wat een goede oplossing is.
4
Waarom is het ESF-loket1 in het kader voor versterking van de beroepsgerichte leerweg (bbl) en bestrijding van voortijdig schoolverlaten gesloten? Loopt de doelstelling hierdoor gevaar?
De tekstpassage «ESF sluiting loket» duidt op de onverwachte sluiting van het loket voor aanvragen ten laste van het Europees Sociaal Fonds (ESF) op 28 oktober 2005 door de toenmalige staatssecretaris van SZW. De reden voor dit besluit was een dreigende overschrijding van het budget door een sterke stijging van het aantal aanvragen in de periode daarvoor. Door dit besluit konden scholen geen aanvraag meer doen en ondervonden financiële schade. Het ministerie van Financiën heeft ter compensatie middelen aan de OCW begroting toegevoegd. Het gaat hier dus om de afhandeling van einddeclaraties. Inmiddels is duidelijk dat deze einddeclaraties niet in 2012, maar in 2013 zullen binnenkomen. De huidige doelstelling loopt geen gevaar.
5
Wat is de omvang van de begrotingsreserve voor de garantstelling door het ministerie van OCW, voor ontstane restschuld bij onderwijsinstellingen die in gebreke blijven om gesloten leningen en kredieten, bedoeld in de artikelen 48, eerste lid, en 49, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001 terug te betalen?
In hoeverre hanteert u in deze begrotingsreserve een verdeelsleutel naar verschillende onderwijsvormen?
De omvang van de begrotingsreserve voor de garantstelling is per 31 december 2011, € 2,4 mln. Zoals ook uit antwoord 3 blijkt, is er op voorhand (gezien de hoogte van het bedrag) geen verdeelsleutel naar verschillende onderwijsvormen.
6
Wat is de omvang van het deel van de eindejaarsmarge van € 219 mln. dat geen overlopende verplichtingen betreft? Waar in de begroting is het deel van de eindejaarsmarge van € 219 mln. dat geen overlopende verplichtingen betreft terug te vinden?
De omvang van het deel van de eindejaarsmarge dat geen overlopende verplichting betreft, bedraagt € 122,4 miljoen. Deze middelen zijn in de 1e suppletoire begroting terug te vinden op artikel 91 Nominaal en onvoorzien en zijn nodig om een deel van de taakstellingen uit het begrotingsakkoord te kunnen dekken.
7
Hoeveel geld wordt er per jaar bespaard door leraren op de nullijn te zetten? Kan dat ook worden aangegeven voor de jaren waarin de nullijn al effectief is geweest?
Het inhouden van de loonbijstelling komt voor het onderwijs neer op een bedrag van € 369 mln in 2012. Voor de jaren 2010 en 2011 ging het om bedragen van respectievelijk € 245 mln en € 362 mln.
8
Kan nader worden toegelicht waarom er zoveel verschil zit tussen het ramingsmodel en het feitelijk aantal leerlingen en studenten waardoor er in 2013 en 2014 ruim € 220 mln. te veel was geraamd?
De raming wordt jaarlijkse op basis van realisatiecijfers geactualiseerd. Hierbij wordt voor alle onderwijssectoren (PO, VO, MBO, HO) een geactualiseerde meerjarenraming van het totale aantal onderwijsdeelnemers gemaakt. Bij deze raming wordt gebruik gemaakt van onder andere tel- en stroomgegevens van oudere jaren en cijfers van het CBS over geboortes en migratie. Zo wordt in de referentieraming 2011 (ten behoeve van de begroting 2012) gebruik gemaakt van nieuwe telgegevens van de oktobertelling 2010 in alle onderwijssectoren.
De leerlingenramingen worden extern getoetst en gevalideerd. Volgens de laatste evaluatie, begin 2010, is de trefzekerheid gemiddeld 98 á 99%. Hoewel de gemiddelde afwijking minder is dan 2% kan dit juist in absolute bedragen in de begroting behoorlijk oplopen. Uit de evaluatie in 2010 blijkt dat de gemiddelde afwijking oploopt op met de prognosejaren: van € 95 min. (0,4%) in het 2e tot € 470 min. (1,8%) in het 5e prognosejaar.
9
Kan gesteld worden dat in de begroting OCW en daarmee binnen het kader «Rijksbegroting in enge zin» in 2012 in feite een ruimte zit van € 136 mln. en in de jaren 2013 en 2014 een ruimte van € 259 mln.?
Deze middelen zijn gereserveerd op artikel 91 Nominaal en onvoorzien. Ze zijn nodig om een deel van de taakstellingen uit het begrotingsakkoord te kunnen dekken.
10
Wat is de reden dat in 2012 begrotingen uiteenlopend worden behandeld en bijvoorbeeld op de begroting van VenJ2 wordt omgebogen voor € 82 mln. in de vorm van een taakstelling, terwijl op de begroting van OCW een onbenut bedrag van € 136 mln. in 2012 in een reserve wordt gestopt?
Alle ministers zijn conform de begrotingsregels verantwoordelijk voor het sluitend krijgen van de eigen begroting. Er is dus geen sprake van een uiteenlopende behandeling. Zie ook het antwoord op vraag 9.
11
Kan worden aangegeven hoeveel er met de wet «passend onderwijs»3 gekort wordt op het budget voor speciaal onderwijs, nu de korting van € 300 mln. van de baan is? Kunnen in elk geval de verevening en het afschaffen van de openeinderegeling daarbij worden meegenomen?
Met de maatregelen in het wetsvoorstel passend onderwijs is geen sprake van een korting op het budget voor speciaal onderwijs. Het totale budget dat beschikbaar is voor extra ondersteuning aan leerlingen (waaronder de leerlinggebonden financiering en het (voortgezet) speciaal onderwijs), blijft landelijk ook in het nieuwe stelsel passend onderwijs beschikbaar.
Op dit moment is er sprake van een «open-einde» systematiek m.b.t. indicaties, maar niet m.b.t. het macro budget dat in de begroting vastligt (sinds de Rijksbegroting 2008). Bij overschrijding door een toename van het aantal indicaties, moeten er telkens financiële maatregelen worden genomen om de overschrijding op te vangen. Het afschaffen van de «open-einde» systematiek heeft geen gevolgen voor de omvang van het beschikbare macro budget. De verevening heeft geen consequenties voor de omvang van het landelijke budget, maar uitsluitend voor de manier waarop de middelen worden verdeeld.
12
Kan worden aangegeven of de noodzaak tot materiële bekostiging in gelijke tred is afgenomen met het aantal leerlingen, gezien de € 3,2 mln. bezuiniging op deze post?
De omvang van de materiële bekostiging is afhankelijk van het aantal leerlingen. Doordat het aantal leerlingen in Nederland daalt, daalt ook de omvang van de materiële bekostiging. Er is derhalve geen sprake van een bezuiniging.
13
Waarom is de € 56 mln. die in 2010 aan de sector voortgezet onderwijs is verstrekt voor de kosten van arbeidsvoorwaarden steeds met kasschuiven doorgeschoven naar 2012? Was de loonbijstelling in 2010 en 2011, net als 2012 ook niet beschikbaar? Waarom wordt deze € 56 mln. niet gedekt uit de meevallers op de leerlingen- en studentenaantallen en wordt deze post nu via een kasschuif doorgeschoven naar 2013?
Besloten is om de € 56 mln., na het niet beschikbaar komen van de loonbijstelling 2010, als voorschot op de toekomstige arbeidsvoorwaarden ruimte te nemen. De systematiek is namelijk dat de sector zelf verantwoordelijk is voor het afsluiten van een CAO die past binnen de bestaande financiële kaders. Vervolgens is besloten dat dit bedrag in mindering wordt gebracht op de eerstvolgende toekenning van middelen voor de loonbijstelling. Omdat ook in 2011 en in 2012 de loonbijstelling niet volledig beschikbaar is gekomen, is elk jaar besloten de bedoelde verrekening met een jaar op te schuiven. Tot slot is er al dekking geregeld voor 2013: indien de loonbijstelling 2013 niet beschikbaar komt, zal in 2013 56 mln. omgebogen worden op de OCW-begroting.
14
Wat is de verklaring voor de stijging van geïndiceerde deelnemers met € 3,8 mln.?
Gebleken is dat er in het studiejaar 2011/2012 meer geïndiceerde deelnemers met een handicap, vooral cluster 4 gedragsmoeilijkheden, zijn ingestroomd dan verwacht. De raming voor het jaar 2012 en verder wordt aangepast.
15
Wat zou het voor de begroting betekenen als de wet «doelmatiger mbo»4 wordt ingevoerd, zonder dat de nieuwe bekostiging (cascadebekostiging) wordt ingevoerd en de huidige bekostiging dus blijft bestaan?
De nieuwe bekostiging, waar het cascademodel onderdeel vanuit maakt, zorgt ervoor dat instellingen geprikkeld worden om studenten direct op het juiste niveau in te schrijven en studenten vervolgens binnen de voor de opleiding gestelde duur het diploma te laten halen. Het niet invoeren van deze nieuwe bekostiging heeft als consequentie dat de hiervoor ingeplande doelmatigheidstaakstelling van € 30 mln. in 2014 oplopend tot € 160 mln. structureel, niet door de instellingen gehaald kan worden. De bezuiniging wordt echter wel op het lumpsumbudget in mindering gebracht.
16
Kunt u nader toelichten hoe u tot een bedrag van € 16,1 mln. aan autonome en beleidsmatige mutaties op artikel 4 «Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie» komt?
Moet dat niet € 9,9 mln. zijn (€ 13 mln.– € 3,1 mln.)
De totale daling van de uitgaven op artikel 4 bedraagt € 13 mln. Deze daling is opgebouwd uit een daling als gevolg van beleidsmatige en autonome mutaties van € 16,1 mln. en een stijging van € 3,1 mln. die bestaat uit technische mutaties.
17
Waarom moeten de bedragen voor Caribisch Nederland verhoogd worden? Was dit te voorzien geweest? Hoe verhouden zich de gestegen salariskosten in Caribisch Nederland tot de loonbijstellingen in Nederland, waar het alleen werkgeverslasten bedraagt?
De verhoging van de bedragen voor Caribisch Nederland heeft te maken met de volgende maatregelen:
– Een harmonisatie en verbetering van de salarisstructuur van leraren;
– De beschikbaarstelling van tijdelijke extra middelen voor de werving van docenten van buiten Caribisch Nederland (en met name uit Europees Nederland);
– Afspraken over loonontwikkeling in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Caribisch Nederland 2012.
Deze maatregelen bleken noodzakelijk in verband met de geconstateerde knelpunten in de salarisstructuur voor leraren, het dreigende lerarentekort en de koopkrachtontwikkeling in Caribisch Nederland als gevolg van het hoge gemiddelde inflatiecijfer in 2011. Uitgangspunt bij de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Caribisch Nederland 2012 is geweest, dat de nullijn in Europees Nederland op overeenkomstige wijze wordt toegepast, zodat sprake is van een gelijke koopkrachtontwikkeling. Rekening houdend met de fors hogere inflatiecijfers in Caribisch Nederland over 2011 (gemiddeld 6,75%), is voor een overeenkomstige koopkrachtontwikkeling in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Caribisch Nederland 2012 onder meer per 1 januari 2012 een loonstijging van 3,25% afgesproken. Daarmee draagt het overheids- en onderwijspersoneel in Caribisch Nederland evenredig bij aan het oplossen van de economische crisis.
18
Wat is het niveau van de onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland? Wanneer wordt deze geacht op een naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau te zijn gebracht? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over het bereikte niveau van de huisvesting in Caribisch Nederland?
Er is sprake van achterstallig onderhoud bij de onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland. Het streven is dat de onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland op een termijn van ongeveer vijf jaar op een naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau is gebracht.
De kamer wordt over de voortgang van de verbetering van de onderwijshuisvesting geïnformeerd in de periodieke rapportage over de uitvoering van de onderwijsagenda.
19
Kunt u nader toelichten waarom de kosten voor de bekostiging ROC’s5/overige regelingen in 2012 dalen, terwijl er in 2012 een stijging te zien is in de uitgaven aan het aantal studenten uit het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie?
De daling is onder meer het gevolg van het doorschuiven van middelen vanuit 2012 naar 2013. Het gaat hier om de afhandeling van einddeclaraties in het kader van ESF (ESF sluiting loket) voor versterking BBL en bestrijding VSV. Inmiddels is duidelijk dat deze declaraties niet in 2012 zullen binnenkomen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
20
Zijn er aanwijzingen dat de terugloop in studentenaantallen niet, zoals gesteld wordt, is veroorzaakt door een demografische daling maar als gevolg van beleidsmaatregelen?
Met andere woorden, is de daling volledig toe te schrijven aan demografische ontwikkelingen of kan ook niet worden uit gesloten dat er beleidsontwikkelingen aan ten grondslag liggen?
De terugloop van studentenaantallen in het hoger onderwijs is als volgt te verklaren.
Voor het voltijd-hbo is er een geringe terugloop. In 2011 was de instroom in voltijd-hbo van buiten het onderwijs lager dan eerder was geraamd. Dit werkt uiteraard door in de nieuwe raming van de instroom en het totale aantal studenten. Op termijn wordt dit echter gecompenseerd door een positief effect van een hogere raming bij voltijd-bol, zodat per saldo de nieuwe raming slechts weinig afwijkt van de vorige raming.
Bij deeltijd-hbo is de instroom grotendeels afkomstig van buiten het onderwijs. In 2011 was deze instroom veel lager dan eerder was geraamd. Hierdoor wordt de instroom in de raming jaarlijks met circa 4 000 verlaagd. Daardoor is de nieuwe raming van deeltijd-hbo aanmerkelijk lager dan de vorige raming.
Bij wo is de raming neerwaarts bijgesteld doordat de instroom in 2011 lager lag dan eerder was voorzien, vooral vanuit hbo-gediplomeerden en «geen onderwijs» (indirecte instroom vanuit vwo en hbo, studie-onderbrekers en buitenlandse studenten). In de raming leidt dit in de komende drie jaren tot een vermindering van de jaarlijkse instroom met circa 2 000. Op langere termijn wordt de instroom in de nieuwe raming nog verder verlaagd door minder vwo-uitstroom.
21
Zijn de bedragen van € 7,8 mln. voor het hbo en € 2,2 mln. voor het wo, die beschikbaar worden gesteld voor deeltijdstudenten die worden getroffen door de langstudeerdersboete, tussen beide groepen gedupeerden studenten uitwisselbaar?
De € 10 mln. voor het Profileringsfonds is verdeeld over hbo en wo naar rato van het nu bekende aantal deeltijd-langstudeerders bij beide onderwijssectoren.
Zoals is toegezegd, zullen de ontwikkelingen met betrekking tot het Profileringsfonds worden gemonitord. Als blijkt dat de verdeling van het aantal deeltijd-langstudeerders tussen hbo en wo substantieel wijzigt ten opzichte van de oorspronkelijke verdeling dan kan ook de verdeling van de € 10 mln. daarop worden aangepast.
22
Kunt u de uitgaven aan DUO6 verder specificeren (betreffende artikel 6, hbo)?
De uitvoeringskosten van DUO zijn mede op basis van historische uitgaven op de onderscheiden beleidsartikelen begroot. Dit betreft uitvoeringskosten voor de levering van producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, examens en informatievoorziening. Ten behoeve van een efficiëntere uitvoering worden deze diensten onderwijssector overstijgend aangeboden in 5 hoofdproducten. Door deze sectoroverstijgende uitvoeringsinfrastructuur worden de kosten niet per beleidsterrein, maar per hoofdproduct gemonitord. De relatieve verdeling van de totale uitgaven van DUO per hoofdproduct ziet op hoofdlijnen als volgt uit: bekostiging instellingen (21%), studiefinanciering (55%), examendiensten (10%), basisregisters (12%) en informatiediensten (2%).
23
Kunt u nader toelichten waarom er een verschil bestaat tussen het bedrag in de toelichting en in de tabel, aangezien voor artikel 6 volgens de toelichting in 2012 sprake is van een daling van de uitgaven van € 29,2 mln. ten opzichte van de vastgestelde begroting 2012, terwijl in de tabel een bedrag van € 23,5 mln. wordt weergegeven?
Hier is sprake van een onjuistheid in de toelichting. Abusievelijk is in de tekst een daling opgenomen van € 29,2 mln. opgenomen terwijl dit, overeenkomstig de tabel, € 23,5 mln. had moeten zijn. De in diezelfde toelichting genoemde daling van € 29,8 mln. als gevolg van autonome en beleidsmatige mutaties is eveneens niet juist en moet worden gewijzigd in € 24,2 mln.
24
Hoeveel wordt uitgegeven door instellingen voor hoger beroepsonderwijs aan toegepast onderzoek? Hoeveel geld ontvangt het hbo geoormerkt voor toegepast onderzoek?
Het bedrag dat door OCW aan de hogescholen beschikbaar wordt gesteld voor praktijkgericht onderzoek bedraagt in 2012 in totaal € 90,2 mln. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
– ontwerp & ontwikkeling € 67,9 mln.
– bevordering kennisfunctie hogescholen € 22,3 mln.
Het deel ontwerp & ontwikkeling maakt deel uit van de lumpsum (rijksbijdrage) van de hogescholen. Dit is niet het geval voor de € 22,3 mln. die overeenkomstig de «Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen» van 19 februari 2010 (Stcrt. 2010, nr. 302) beschikbaar wordt gesteld.
Er is geen financiële informatie beschikbaar over hoeveel de hogescholen uitgeven aan praktijkgericht onderzoek.
25
Hoe verhoudt de Voorjaarsnota zich tot de nog te ontvangen afdoening van de motie Lucas7, ingediend bij het begrotingsonderzoek?
De reactie op de motie-Lucas c.s. zou vóór de Voorjaarsnota aan uw Kamer zijn toegegaan. In het algemeen overleg van 30 mei jl. over internationalisering in het hoger onderwijs is met de Kamer afgesproken dat die reactie vóór het zomerreces zou verschijnen. De reactie is inmiddels verzonden.
26
Waarom zijn de bedragen voor het primair en voortgezet onderwijs, zoals vastgesteld in de met de sectoren afgesloten bestuursakkoorden, voor de jaren na 2012 nog opgenomen?
De afspraken zoals vastgesteld in de met de sectoren afgesloten bestuursakkoorden hebben betrekking op de jaren 2012 tot en met 2015. Om voor de sectoren po en vo invulling te geven aan de afspraken ontvangen alle schoolbesturen in deze sectoren, aanvullend op hun lumpsum, middelen via de zogeheten Prestatiebox. Om hierin ook het onderdeel professionalisering onderwijspersoneel uit het actieplan «Leraar 2020, een krachtig beroep!» te laten meelopen zijn de hiermee gemoeide middelen voor 2012 tot en met 2015 overgeboekt van artikel 9 (arbeidsmarkt- en personeelsbeleid) naar de artikelen 1 (primair onderwijs) en 3 (voortgezet onderwijs). De professionaliseringsmiddelen vanaf 2016 blijven gereserveerd op het artikel 9.
27
Kunt u de uitgaven aan DUO verder specificeren (betreffende artikel 11, studiefinanciering)?
Zie antwoord op vraag 22.
28
Hoe is de stijging aan uitgaven aan DUO met € 10 mln. te verklaren?
Het uitgavenbudget DUO is voor 2012 met ruim € 10 mln. verhoogd. Vanwege gewijzigde inzichten in het kasritme is een budget van € 7,5 mln., bedoeld voor de vernieuwing van de studiefinancieringsystemen, doorgeschoven van 2011 naar 2012. Verder is het DUO-budget 2011 met € 2,5 mln. verhoogd om de kosten van de aanpak van het misbruik met de uitwonendenbeurs te dekken. Het restant van de verhoging is het saldo van meerdere mutaties, waaronder een ophoging van het DUO-budget ter compensatie van stijgende aantallen (oud-)studenten en een budgetoverheveling van OCW naar Financiën in verband met de overdracht van taken naar de Auditdienst Rijk.
29
Worden de meevallers op het gebied van de reisvoorziening gebruikt om de inkorting van het reisrecht voor het komende jaar ongedaan te maken? Zo nee, hoe worden deze meevallers dan ingezet?
Nee. Het kabinet houdt vast aan het beperken van het reisrecht. Het desbetreffende wetsvoorstel is op 14 juni door de Tweede Kamer aangenomen. De meevallers zijn verdisconteerd in het totaalbeeld van de OCW-begroting.
30
Kunt u een overzicht geven van de ZBO’s8 die financiering via OCW ontvangen? Kunt u in dat overzicht de bedragen noemen die de ZBO’s in 2012 ontvangen?
In bijlage 1 RWT’s en ZBO’s van de begroting 2012 is een overzicht opgenomen van de begrotingsgefinancierde ZBO’s en RWT’s met daarbij een raming van de bijdrage 2012.
31
Waar was de reservering op artikel 91 «Nominaal en onvoorzien» oorspronkelijk voor bestemd? Kunt u aangeven welke taakstellingen uit het Begrotingsakkoord gedekt moeten worden?
Het doel van het artikel Nominaal en onvoorzien is het tijdelijk boeken van sectoroverschrijdende middelen. U wordt bij Miljoenennota geïnformeerd over de taakstellingen uit het begrotingsakkoord.