Ontvangen 11 december 2013
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel 26 wordt «vijf jaar» vervangen door: drie jaar.
II
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Aan het eerste lid (nieuw) wordt de volgende zinsnede toegevoegd: en vervalt drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding, tenzij voorafgaand bij koninklijk besluit anders is bepaald.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
3. Indien deze wet op basis van het eerste lid drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding vervalt, wordt op dat tijdstip:
a. in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in de artikelen 628 lid 8, 658c, en 670, lid 10, onder a, na de zinsnede «van een misstand» ingevoegd « als bedoeld in artikel 4 van de Wet Huis voor klokkenluiders, zoals dat luidde direct voorafgaand aan het vervallen van die wet»;
b. in artikel 125quinquies, derde lid, van de Ambtenarenwet na «het Huis voor de klokkenluiders» ingevoegd «, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet Huis voor klokkenluiders, zoals dat luidde direct voorafgaand aan het vervallen van die wet».
4. Indien deze wet op basis van het eerste lid drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding vervalt, blijft ten aanzien van vermoedens van misstanden die voor dat tijdstip zijn gemeld bij het Huis, het bepaalde in deze wet ook na dat tijdstip van kracht. In zoverre blijft de Nationale ombudsman, bedoeld in artikel 2 van de Wet nationale ombudsman, na het voornoemde tijdstip het Huis, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van deze wet.
Dit amendement regelt dat in de wet in artikel 28, eerste lid (nieuw), een horizonbepaling wordt opgenomen. De wet vervalt drie jaar na inwerkingtreding, tenzij bij koninklijk besluit anders wordt bepaald. Dit koninklijk besluit dient krachtens het voorgestelde artikel 28, tweede lid, te worden voorgehangen bij de Staten-Generaal. Deze horizonbepaling biedt de mogelijkheid om het Huis voor Klokkenluiders te evalueren als bedoeld in artikel 26 van het wetsvoorstel, waarna er een besluit over al of niet voortzetting van dit Huis kan worden genomen. Over eventuele voortzetting van het Huis moet dus bij koninklijk besluit worden besloten.
Het voorgestelde artikel 28, derde en vierde lid, bevatten bepalingen voor de situatie dat de wet na drie jaar komt te vervallen. Het derde lid wijzigt daarbij op het tijdstip van het vervallen van de wet de door deze wet voorgestelde bepalingen in het BW en de Ambtenarenwet rondom rechtsbescherming aan klokkenluiders, zodat deze ook nadien hun gelding blijven behouden in nadien rijzende conflicten. Het vierde lid voorziet in een overgangsregeling voor meldingen die voor het vervallen van de wet zijn aangebracht, maar nog niet zijn afgehandeld.
Litjens