Vastgesteld 13 juni 2012
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het Rapport van de Algemene Rekenkamer bij het Jaarverslag van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2011 (Kamerstuk 33 240 XVI, nr. 2).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 juni 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Smeets
De griffier van de commissie, Teunissen
1 en 6
Wat is de structurele oplossing waarmee vanaf 2012 jaarlijkse zekerheid zal worden gekregen over de rechtmatigheid van de bestedingen voor de Wtcg?
De minister kondigt aan dat zij een structurele oplossing heeft gevonden om vanaf 2012 jaarlijks zekerheid te krijgen over de rechtmatigheid van de bestedingen voor de Wtcg. Kan dit nader toegelicht worden?
De Minister van VWS laat jaarlijks een statistische steekproef (vanaf 2012 juridisch verankerd) uitvoeren door externe accountants. Deze steekproef bestrijkt de gehele keten van de tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten. Alle betrokken uitvoeringspartijen in de keten worden in de steekproef meegenomen. De omvang van de steekproef zorgt voor voldoende representatieve uitkomsten. De Minister van VWS beoordeelt de rechtmatigheid van de uitgaven voor de tegemoetkoming op basis van de resultaten van de steekproef. Afhankelijk van de uitkomsten wordt bezien of het beleid aanpassing behoeft.
Het CAK neemt deze beoordeling van de Minister over in zijn jaarrekening. De jaarlijkse steekproef is opgenomen in de ministeriële regeling onder de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten.
2
Wanneer zal het subsidiebeheer verbeterd zijn?
Het subsidiebeheer is reeds verbeterd als gevolg van de aandacht die het ministerie van VWS hieraan gegeven heeft. Er is volgens de Algemene Rekenkamer geen sprake meer van een ernstige onvolkomenheid.
Het ministerie van VWS zal de in gang gezette verbetering van het subsidiebeheer continueren. In 2012 werkt het ministerie van VWS met een nieuwe interne normatiek, waarmee het ministerie van VWS eerder en beter kan bijsturen op de belangrijkste risico’s in het beheer.
3
Op welke wijze gaat de minister zich blijvend verantwoorden over de toegankelijkheid en effecten van het maatschappelijke ondersteuningsbeleid?
De uitvoering van de Wmo ligt bij het college van B&W, deze legt daarvoor verantwoording af aan de gemeenschap.
De minister legt verantwoording af via de evaluatie van Wmo.
4
De Algemene Rekenkamer beveelt de minister van VWS aan het toezicht op de kwaliteit van de indicatiestelling zo snel mogelijk te regelen en de Kamer hierover te informeren. Is de minister het met de ARK eens dat onvoldoende gewaarborgd is dat de patiënt de juiste zorg krijgt en dat de kosten van de zorg beheersbaar blijven? In hoeverre kan het stelsel van interne kwaliteitszorg bij het CIZ hieraan een bijdrage leveren?
Uit mijn reactie op de geconstateerde onvolkomenheid ten aanzien van toezicht op de kwaliteit van de indicatiestellingen in het Rapport bij het Jaarverslag 2011 van het ministerie van VWS blijkt dat ik mij op het standpunt stel dat ik mij inderdaad dien te vergewissen van het interne kwaliteitstoezicht door het CIZ en de uitkomsten daarvan. Maar dat het zou ontbreken aan kwaliteitstoezicht op de indicatiestelling en dat als gevolg daarvan geen zekerheid zou bestaan over de vraag of cliënten wel de best passende zorg ontvangen, onderschrijf ik niet. In mijn reactie op het rapport heb ik aangegeven dat ik er aan hecht de kwaliteit van de indicatiestellingen door het CIZ te plaatsen in het bredere verband van het (wettelijk) systeem van indicatiestellen. Centrale begrippen zijn objectieve en onafhankelijke vaststelling van iemands zorgbehoefte en daarop aansluitende aanspraak op zorg. In dat proces worden tal van privacygevoelige, ook medische gegevens verzameld en beoordeeld. Mede daarom, maar ook om te voorkomen dat de indicatiestellingen beïnvloed zouden kunnen worden om toegankelijkheid te beïnvloeden, is inmenging van alle andere betrokkenen dan het CIZ bij de totstandkoming van indicaties uitgesloten. Vanuit dat perspectief is de Kwaliteitsborging van de indicatiestellingen (let wel, het betreft dan de individuele wegingen en beslissingen op aanvragen om vast te stellen of aanspraak bestaat op AWBZ-zorg) op tal van manieren vormgegeven en aanwezig bij het CIZ. Het toezicht op de kwaliteit van de indicatiestellingen door het CIZ is mijns inziens goed geregeld. Dat ik mij periodiek op de hoogte moet laten stellen van de uitkomsten van dat toezicht onderschrijf ik en dit zal ik effectueren in de subsidiebeschikking 2013.
5
De minister heeft toegezegd zich periodiek op de hoogte te stellen van de interne kwaliteitstoetsen van het CIZ. Welke instrumenten heeft de minister om in te grijpen, mochten deze resultaten kwaliteitstoetsen niet de gewenste uitkomst tonen?
Het CIZ treft bij tegenvallende resultaten in het interne kwaliteitstoetsingssysteem direct maatregelen ter verbetering. Daarnaast ligt het voor de hand dat op bestuurlijk niveau met het CIZ afspraken worden gemaakt over de geconstateerde tekortkomingen, de gewenste verbeteringacties en hun resultaten en het tempo waarin die moeten worden doorgevoerd.
7
Is er informatie bekend over participatie van burgers met (psycho)sociale problemen?
Die informatie is ten dele beschikbaar. In de monitor Plan van aanpak maatschappelijke opvang wordt jaarlijks gerapporteerd over de bereikte resultaten in de grote vier steden. Daarin is met ingang van de monitor over 2011 ook informatie opgenomen over de mate waarin cliënten dagbesteding hebben. Aan de monitor is namelijk een indicator toegevoegd die inzicht geeft in het aantal daklozen dat niet alleen een «stabiele mix» heeft (inkomen, huisvesting en hulpverlening), maar eveneens minstens 2 dagdelen per week dagbesteding heeft. De monitor over 2011 zal rond de zomer gereed zijn.
De monitor over 2010 bevatte nog geen integraal beeld van de vier grote steden. Wel kon er uit worden opgemaakt dat er in Amsterdam (in ieder geval) 1915 daklozen waren met een stabiele mix en stabiele dagbesteding.
8
Hoe toegankelijk is maatschappelijke ondersteuning?
Toegankelijkheid van maatschappelijke ondersteuning is een breed begrip en kan te maken hebben met bijvoorbeeld financiële- en fysieke belemmeringen. De Algemene Rekenkamer geeft bij het begrip toegankelijkheid van maatschappelijke ondersteuning het voorbeeld van de toegankelijkheid van openbare gebouwen. In algemene zin is over de toegankelijkheid van de maatschappelijke ondersteuning het volgende bekend:
– 21% van de volwassen Wmo-aanvragers vindt dat ze (ruim) onvoldoende kunnen deelnemen aan activiteiten. Zij zouden beter kunnen participeren als openbare gebouwen beter toegankelijk zouden zijn (7% noemde dit) of als ze korting of meer financiële middelen zouden hebben (15% noemde dit).1
– 96% van de aanvragers van Wmo-voorzieningen geeft aan dat het Wmo-loket toegankelijk is voor rolstoelen.2
– 57% van de Wmo-aanvragers kreeg in 2008 een eigen bijdrage opgelegd. Een kwart hiervan vindt het bedrag aan eigen bijdragen hoog en 13% vindt het bedrag zo hoog dat men daardoor moeite had om rond te komen.3
9
Zijn er meer recente cijfers bekend over het percentage van de Nederlandse bevolking dat lid is van een sportvereniging en het percentage van de Nederlandse bevolking dat als vrijwilliger in de sport actief is?
Omdat de geplande peiling van het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek (AVO) van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in 2011 geen doorgang kon vinden, ontbreken recente cijfers die vergeleken kunnen worden met eerdere jaren. Dit najaar zal het SCP op basis van andere peilingen een zo goed mogelijke inschatting gereed hebben over de ontwikkelingen omtrent het percentage van de Nederlandse bevolking dat lid is van een sportvereniging en het percentage van de Nederlandse bevolking dat actief is als vrijwilliger in de sport.
10
Is er informatie bekend over de gerealiseerde prestaties met betrekking tot sport in de buurt in 2011?
Het programma Sport en Bewegen in de Buurt is in 2012 van start gegaan. Jaarlijks is daarvoor ca. € 70 miljoen gereserveerd. Vooruitlopend op het programma Sport en Bewegen in de Buurt zijn in 2011 twee pilots gestart, namelijk de Beleidskaders Sport en Bewegen in de Buurt voor private interventies en voor de uitrol van bestaande interventies in de sport. De projecten zijn nog niet allemaal afgerond en zijn nog niet geëvalueerd.
11
Wat is het percentage van de bevolking dat via sport respectvol met elkaar omgaat?
Dat is niet bekend. Om te stimuleren dat mensen respectvol met elkaar omgaan in de sport is op 21 november 2011 het Actieplan «Naar een veiliger Sportklimaat» van start gegaan.
Het doel van het actieplan is het creëren van een veiliger sportklimaat zodat iedereen met plezier kan sporten zonder last te hebben van intimidatie of geweld. Hiervoor stelt VWS tot en met 2016 € 7 mln. per jaar beschikbaar. NOC*NSF geeft samen met de sportbonden uitvoering aan dit plan.
Het actieplan bestaat enerzijds uit maatregelen ter voorkoming van ongewenst gedrag en ter stimulering van gewenst gedrag. Anderzijds worden maatregelen genomen om ongewenst gedrag en excessen in de sport aan te kunnen pakken.
Momenteel wordt het plan voor monitoring en evaluatie uitgewerkt. Er zullen onder meer vragen toegevoegd worden aan de VrijeTijdsOmnibus (VTO) van het Sociaal en Cultureel Planbureau. De VTO is een enquête onder een steekproef uit de bevolking en zal worden uitgevoerd door het CBS. Medio 2013 zullen de bevindingen gereed zijn van de eerste meting.
In het najaar van 2012 zal ik de Tweede Kamer informeren over de voortgang van het Actieplan «Naar een veiliger Sportklimaat».
12
Hoe draagt topsport bij aan het nationale imago in binnen- en buitenland?
Wanneer een topsporter of een team een bijzondere prestatie neerzet op een Europees Kampioenschap, Wereldkampioenschap of bij de Olympische Spelen, heeft dat een positief effect op het imago van Nederland.
Daarnaast draagt de succesvolle organisatie van grote sportevenementen in Nederland bij aan het beeld dat de wereld heeft van Nederland als organisator van grote internationale gebeurtenissen. Dat draagt bij aan de rol van Nederland als kruispunt in de wereld op vele terreinen.
Successen in de topsport ondersteunen tevens de bekendheid van Nederland als belangrijke leverancier van sportinnovaties. Bekende voorbeelden daarvan zijn de klapschaats en de snelle schaatspakken. In die zin ligt er dus ook een rechtstreekse relatie tussen topsport en handel.
Het imago van een land heeft indirect invloed op de handelsbetrekkingen. Ook bij internationale handel speelt de gunfactor een belangrijke rol. Een positief imago ondersteunt beslissingen om in zaken te gaan met bedrijven van Nederlandse afkomst.