Kamerstuk 33240-XIII-11

Lijst van vragen en antwoorden inzake het Jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2011, onderdeel Economie en Innovatie

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2011

Gepubliceerd: 8 juni 2012
Indiener(s): Boris van der Ham (D66)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33240-XIII-11.html
ID: 33240-XIII-11

Nr. 11 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 juni 2012

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over het Jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2011, onderdeel Economie en Innovatie (Kamerstuk 33 240 XIII, nr. 1).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van der Ham

De adjunct-griffier van de commissie, Blacquiere

1

Kunt u een overzicht maken van de overschrijdingen ten opzichte van begroting 2011 op de post apparaat voor alle artikelen en per artikel een toelichting geven hoe deze overschrijding heeft kunnen plaatsvinden en wat de effecten zijn van deze overschrijding op de komende jaren?

Onderstaande tabel bevat een overzicht van het verschil per artikel tussen de gerealiseerde uitgaven ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting in 2011 op de post apparaat. Het overgrote deel van deze verschillen is verwerkt en reeds toegelicht in respectievelijk de eerste en tweede suppletoire begrotingen 2011. Circa 10% van het verschil tussen begroting en realisatie betreft een wijziging die verwerkt is in de Slotwet.

In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven onderverdeeld naar personele kosten en de bijdragen aan de baten-lastendiensten. De specifieke toelichtingen op de verschillen tussen gerealiseerde en oorspronkelijk begrote uitgaven zijn, indien groter dan € 3 mln, per artikel opgenomen in het jaarverslag. Toelichtingen op verschillen kleiner dan € 3 mln, staan onder de tabel weergegeven.

De hogere uitgaven voor personeel hebben een eenmalig karakter en deze hebben in beginsel geen effect op de komende jaren. Een deel van de incidentele bijstellingen op de bijdragen aan baten-lastendiensten betreft werkzaamheden voor structurele taken. In het kader van de ontwerpbegroting 2013 zal de bijdrage aan Dienst Regelingen en Agentschap Nederland verhoogd worden. Voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit wordt eerst een risico analyse gemaakt om te bezien welk handhavingsniveau minimaal noodzakelijk is.

Tabel hogere uitgaven apparaat 2011 (bedragen x € 1 mln)
 

Totaal apparaat

Apparaat

Bijdrage baten-lastendiensten

Art 1

7,6

7,6

0

Art 2

9,7

– 1,5

11,2

Art 3

10,7

3,3

7,4

Art 4

24,2

1

23,2

Art 5

33,4

0,6

32,8

Art 8

1,0

1,0

0

Art 9

0

0

0

Art 10

– 0,8

0,3

– 1,1

Art 31

33,1

3,8

29,3

Art 32

0

0

0

Art 33

38,3

3,9

34,4

Art 34

1,8

0

1,8

Art 35

47,7

3,5

44,2

Art 36

1,6

1

0,6

Art 37

0,1

0

0,1

Art 21

1,6

1,6

0

Art 39

49,6

18,4

31,2

Totaal

259,5

44,4

215,1

Artikel 4: De personele uitgaven van DG Energie, Telecom en Markten en de dienst SODM zijn hoger dan de vastgestelde begroting als gevolg van ophogingen van het budget bij eerste en tweede suppletoire begroting voor de loonbijstelling en voor compensatie van de kosten van langdurige afwezigen (zie pg 144 jaarverslag voor nadere toelichting hierop). Ten opzichte van de stand Najaarsnota is een kleine onderschrijding op deze apparaatsbudgetten gerealiseerd.

Artikel 5: Het betreft hier een licht hogere (€ 0,6 mln) realisatie ten opzichte van de vastgestelde begroting op de personele uitgaven van DG Buitenlandse Economische Betrekkingen (€ 0,4 mln ten opzichte van stand Najaarsnota). Dit is het gevolg van de budgettaire compensatie voor kosten van langdurige afwezigen en herschikking van het personeelsbudget.

Artikel 8: Het verschil tussen de realisatie en de oorspronkelijke vastgestelde begroting van het CPB bedraagt € 1 mln en is (hoewel kleiner dan € 3 mln) toegelicht in het jaarverslag (zie blz. 85): de hogere uitgaven betroffen onder meer compensatie van loonkosten in verband met langdurig afwezigen en een loon- en prijsbijstelling.

Artikel 10: De hogere uitgaven van € 0,3 mln ten opzichte van oorspronkelijk begroot, is veroorzaakt door de kosten voor langdurig afwezigen. Hiervoor is ter compensatie bij suppletoire begroting ook budget toegevoegd vanuit het artikel 21 Algemeen. De afwijking van de realisatie over 2011 ten opzichte van de Najaarsnota is nihil.

Artikel 34: De hogere bijdrage aan de baten-lastendienst Landelijk Gebied van € 1,8 mln houdt verband met de uitvoering van werkzaamheden van het bureau Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hiertegenover staan lagere uitgaven aan Nationale Landschappen.

Artikel 36: De hogere uitgavenrealisatie van € 0,6 mln bij de baten-lastendienst Dienst Regelingen wordt grotendeels veroorzaakt door hogere uitvoeringskosten. Er is meer opgedragen in het kader van uitvoering Regeling Praktijkleren en Groene plus. De hogere uitgaven van € 1 mln op apparaat houden verband met het feit dat in de oorspronkelijke begroting is uitgegaan van een te lage middenloonsom.

Artikel 37: Het betreft een aanvulling van € 0,1 mln op de bijdrage baten-lastendienst Dienst Landelijk Gebied.

Artikel 21: Het verschil tussen de vastgestelde begroting en de realisatie van € 1,6 mln wordt met name veroorzaakt door toevoeging van budget bij de suppletoire begrotingen 2011 vanuit de DG’s en Agentschap NL naar dit personeelsbudget in verband met het Concordaat (een overeenkomst tussen het ministerie van BZK en het voormalig ministerie van EZ over het uitwisselen van medewerkers). Ook is budget toegevoegd aan Personeel stafdiensten voor nieuwe activiteiten in verband met Caribisch Nederland.

2

Kunt u toelichten hoe de € 503 miljoen aan administratieve lastenverlichting voor het bedrijfsleven precies is opgebouwd? Hoe berekent u dit bedrag?

De gerealiseerde besparing van € 503 mln in 2011 is de optelling van het geheel aan rijksbrede maatregelen om de administratieve lasten te verminderen. Met behulp van de methode van het Standaard kostenmodel (SKM) is in kaart gebracht welke handelingen, die volgen uit wettelijke informatieverplichtingen aan de overheid, bedrijven niet meer of in een vereenvoudigde variant kunnen verrichten. Daarbij is berekend hoeveel tijd en kosten dit het bedrijfsleven bespaard.

In het programma regeldruk bedrijven 2011- 2015 (kamerstuk 29 515, nr 327) dat in februari 2011 aan de Kamer is aangeboden staan alle afzonderlijke maatregelen nader toegelicht.

3

Wat verstaat u onder inspectievakantie? Op welke inspectievakanties doelt u expliciet? Wat is de status van de inspectievakantie ten aanzien van de verplichting voor recreatieondernemers om een logboek voor speeltoestellen bij te houden?

De inspectievakantie houdt in dat een bedrijf zo min mogelijk, doch maximaal twee inspectiebezoeken per jaar krijgt, indien dat bedrijf drie jaar lang goed naleefgedrag heeft laten zien en er geen meldingen over misstanden bekend zijn. De rijksinspecties realiseren de inspectievakantie met name op de domeinen als de bouw, transport, levensmiddelen, horeca en recreatie. Bedrijven in domeinen met een hoog-risico of bedrijven die wettelijk vaker moeten worden geïnspecteerd zijn van de inspectievakantie uitgesloten.

Het kabinet wil de toezichtlasten voor bedrijven verminderen door bedrijven waar mogelijk bedrijven een grotere eigen verantwoordelijkheid te geven. Het afschaffen van de logboekverplichting speeltoestellen sluit hier op aan. De minister van VWS informeert de Tweede Kamer vóór de zomer per brief over de wijze waarop zij invulling geeft aan de wens van de recreatiesector om de logboekverplichting af te schaffen.

4

Wat is de status van de uitwerking van het amendement van het lid Koppejan c.s. over een garantie van € 25 miljoen ten behoeve van pilots (Kamerstuk 33 000-XIII, nr. 10) en de motie van het lid Koppejan c.s. over private initiatieven voor kredietfinanciering die aanspraak kunnen maken op de borgstelling MKB-kredieten (BMKB) (Kamerstuk 33 000-XIII, nr. 24)?

Het kabinet heeft bij de brief van 31 mei (TK, 2011–2012, 32 637 nr. 34) uw Kamer geïnformeerd over de uitwerking van het amendement. Momenteel wordt er gewerkt aan de inpassing van het amendement en de motie van lid Koppejan. Het streven is om uiterlijk in het najaar onder andere de BMKB aangepast te hebben. Hierdoor kunnen ook private initiatieven, zoals bijv. kredietunies gebruik maken van de BMKB. Bij de inpassing van zowel de motie als het amendement wordt goed gekeken of dit (1) leidt tot additionele financiering voor MKB-bedrijven en (2) dat het risico voor de Staat niet groter is dan bij de huidige voorwaarden.

5

Waar komt de daling van MKB-bedrijven die in 2011 nieuwe producten op de markt hebben gebracht vandaan?

Dit percentage komt uit een jaarlijkse enquête, waarin deelnemende bedrijven zelf kunnen aangeven of ze de afgelopen 3 jaar nieuwe producten of diensten op de markt hebben gebracht. De meting van 2011 is de eerste meting waarin die periode volledig na de crisis valt, wat een oorzaak kan zijn van de daling.

Als we gedetailleerder naar de cijfers gaan kijken, dan zien we dat de daling wordt veroorzaakt door de micro-ondernemingen, bedrijven met minder dan 10 werknemers in dienst. Het percentage is voor die groep gedaald van 28% in 2010 naar 20% in 2011. Voor bedrijven met een grotere omvang zien we geen daling.

6

Waarom is het in 2011 niet gelukt om het unitair octrooi succesvol af te ronden?

Over het unitair octrooi is in de Raad verregaand overeenstemming bereikt, maar wordt definitieve besluitvorming nog opgehouden door de discussie over de zetel van de centrale divisie van het octrooigerecht. Ik betreur dat zeer en heb ook bij gelegenheid van de laatste bijeenkomst van de Raad voor Concurrentievermogen met klem aangedrongen op een spoedig besluit.

7 en 8

Wat is de verklaring dat Nederland omlaag is gegaan in de Index of Economic Freedom van de Heritage Foundation ondanks dat de score boven 70 punten is behouden en daarmee de in de begroting opgenomen streefwaarde is gerealiseerd?

Kunt u een toelichting geven op de zin «Nederland behaalde een mindere score op het gebied van een «beperkte overheid»» en aangeven hoe dit samenhangt met het kabinetsbeleid van de afgelopen jaren?

Nederland scoorde in de Index of Economic Freedom 2012 van de Heritage Foundation iets slechter dan in de 2011 index. De scores waren lager op de onderdelen «handelsvrijheid», «vrijheid van corruptie» en vooral ten aanzien van «beperkte overheid».

Nederland scoorde slechter op de subindex «handelsvrijheid». Deze subindex betreft tarieven en nontarifaire handelsbarrières, die vooral op Europees niveau worden bepaald. De Heritage Foundation wijst hierbij op het voortbestaan van nontarifaire handelsbelemmeringen.

De Index of Economic Freedom 2012 van eind 2011 nam voor het eerst gegevens van 2010 mee. 2010 was een jaar waar de overheid de economie nog stimuleerde. In de Index of Economic Freedom worden de daaruit volgende hogere overheidsuitgaven en hogere overheidsschulden onder de subindex «beperkte overheid» negatief gewaardeerd. Met de consolidatie die dit kabinet heeft ingezet en de aanvullende maatregelen uit het Begrotingsakkoord wordt het huishoudboekje van Nederland weer op orde gebracht. Het is dan ook de verwachting dat deze score zal verbeteren.

De Heritage Foundation vindt ook dat ons belastingregime complexer is geworden.

Nederland scoorde slechter op de «vrijheid van corruptie» subindex. De Heritage Foundation gebruikt hiervoor o.a. de Corruption Perception Index van Transparancy International, een index waarin Nederland haar score miniem zag dalen van 8.9 in 2009 naar 8.8 in 2010. De Heritage Foundation heeft zich gebaseerd op de score van 2010. Inmiddels heeft Nederland overigens weer een score van 8.9, volgens de Corruption Perception Index van 2011. De Heritage Foundation weegt in «vrijheid van corruptie» ook omvang van de grijze economie mee. Van de omvang van de grijze economie bestaan volgens het CBS geen betrouwbare schattingen.

9

Kunt u een toelichting geven op de zin «het belastingregime is relatief complexer geworden» en aangeven hoe dit samenhangt met het kabinetsbeleid van de afgelopen jaren?

De Heritage Foundation stelt in haar laatste rapport ten aanzien van de Index of Economic Freedom over Nederland dat de lasten en complexiteit van het belastingstelsel groter zijn geworden. Hierbij werd geen onderbouwing gegeven, behalve dat werd gerefereerd aan groeiende overheidsuitgaven. Mogelijk doelt de Heritage Founds op aankondigingen in het Belastingplan 2011, waarin beschreven staat dat stimuleringsmaatregelen voor 2011 een stijging van € 3 mln aan administratieve lasten voor het bedrijfsleven opleveren. Het gaat hier om een tijdelijke stijging, veroorzaakt door de mogelijkheid van verlengde achterwaartse verliesverrekening in de vennootschapsbelasting en de tijdelijke verlaging van het btw-tarief op arbeidskosten voor renovatie van woningen. Zoals gezegd, tijdelijk, omdat de maatregelen in Belastingplan 2011 per saldo een structurele reductie van administratieve lasten voor bedrijven van € 1,3 mln opleveren.

Het kabinet heeft vervolgens in het Belastingplan voor 2012 een eerste betekenisvolle stap gezet in de richting van verlaging van het aantal belastingen. Het gaat om de afvalstoffenbelasting, de grondwaterbelasting, de belasting op pruim- en snuiftabak, de belasting op alcoholvrije dranken, de belasting op leidingwater, de verpakkingen belasting en het Eurovignet. In het wetsvoorstel Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 is dienaangaande aangegeven dat de afschaffing van de leidingwaterbelasting en de belasting op alcoholvrije dranken per 1 januari 2013 is gewijzigd in afschaffing op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. Daarmee wordt de lijn van de fiscale agenda gevolgd; die is gericht op een eenvoudiger fiscaal stelsel met meer soliditeit en fraudebestendigheid.

10

Welke effecten heeft de aanpassing van de Mededingingswet, die kleine ondernemers meer ruimte biedt voor samenwerking, gehad? Is de situatie voor kleine ondernemers daadwerkelijk verbeterd? Kunt u dit toelichten?

De verhoging van het marktaandeelcriterium van 5% naar 10% en het vervallen van het omzetcriterium van € 40 mln hebben als effect dat ondernemingen meer ruimte hebben om mededingingsbeperkende afspraken te maken. Dit geldt in beginsel niet alleen voor kleine en middelgrote ondernemingen, maar ook voor grote ondernemingen.

Of de situatie voor kleine ondernemers daadwerkelijk is verbeterd, valt niet te zeggen. De gevolgen voor de situatie van ondernemingen die een mededingingsbeperkende afspraak maken, worden bepaald door hun positie op de relevante markt. Deze positie is afhankelijk van factoren als de marktmacht van hun concurrerende ondernemingen, van leveranciers en van afnemers en de mogelijkheid van toetreding tot de relevante markt. Deze factoren kunnen van geval tot geval verschillen. Over de vraag of de situatie voor kleine ondernemers als gevolg van de verruimde bagatelvrijstelling daadwerkelijk is verbeterd kunnen daarom geen uitspraken worden gedaan. Wel zal, in overeenstemming met de toezegging van de toenmalige minister van Economische Zaken tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het initiatiefwetsvoorstel tot verruiming van de bagatelvrijstelling, een algemene evaluatie van deze wetswijziging plaatsvinden.

11

Welke conclusie kan getrokken worden uit overschrijding van de uitgaven aan «apparaat» van € 7,674 miljoen?

De hogere uitgaven ten opzichte van de vastgestelde begroting komen voor het grootste deel voort uit de toekenning van de loon- en prijsbijstelling aan dit apparaatsartikel. Verder gaat het om de bijdrage van het ministerie van I&M voor de uitvoering van toezichtsactiviteiten inzake de Drinkwater en Vervoerswetten en de uitbetaling van een schadevergoeding van € 3 mln aan een bedrijf dat partij was in een fusiebesluit uit 2003. Zoals op pagina 34 van het jaarverslag is toegelicht, is de begroting hiervoor bijgesteld bij eerste en tweede suppletoire begroting.

12

Wat is de status van de ontwikkeling van TenderNed? Kunt u inzicht verschaffen in de ontwikkelingskosten van TenderNed?

Het project TenderNed bevindt zich in de eindfase. In november 2011 is de publicatiemodule (fase 1) in gebruik genomen. Een deel van de aanbestedende diensten maakt reeds gebruik van de mogelijkheid om aanbestedingen op TenderNed te publiceren en ondernemers gebruiken TenderNed om aankondigingen te zoeken. De inschrijfmodule met bedrijfsdossier (fase 2) zal vanaf september 2012 worden uitgerold. Enkele losse elementen waaronder de koppeling met andere elektronische systemen zullen eind 2012 worden afgerond. Na deze uitrol is TenderNed zodanig ingericht dat het als basissysteem voor elektronisch aanbesteden van de overheid kan functioneren. Vanaf januari 2013 start de beheerfase van TenderNed. Het functioneel beheer zal door PIANOo worden uitgevoerd. Het applicatie- en technisch beheer wordt voor januari 2013 stapsgewijs overgedragen aan de DICTU.

Op 6 mei 2010 heb ik uw Kamer in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Vietsch en Ten Hoopen een overzicht gegeven van de kosten van het project TenderNed (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 2398). Dit overzicht is nog steeds actueel.

Tegenover de kosten voor TenderNed staan de baten uit lastenreducties voor bedrijven en aanbestedende diensten. Zoals aangegeven in de Memorie van Toelichting bij de aanbestedingswet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 440, nr. 3) overstijgen deze baten de kosten ruimschoots. Op basis van het bovenstaande kwalificeert TenderNed zich vanaf 2009 als een groot ICT-project van het Rijk, waarover de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties jaarlijks aan de Tweede Kamer rapporteert.

13

Wat is reden dat de bekendheid van de Consuwijzer niet de geplande streefwaarde van 6% heeft behaald?

Het beleid van ConsuWijzer is erop gericht  de consument te bereiken daar waar hij informatie over zijn rechten en plichten nodig heeft. Daarvoor worden diverse instrumenten ingezet.  De focus ligt daarbij in eerste instantie op het informeren en het verstevigen van de positie van de consument via de website www.consuwijzer.nl en door het verkrijgen van publiciteit in dag- en weekbladen, radio en tv. Het vergroten van de naamsbekendheid is hierbij een afgeleide doelstelling. In 2011 is daarvoor een beperkt opgezette mediacampagne gevoerd met radiocommercials en advertenties in landelijke dagbladen. De omvang van deze campagne was beperkter dan in voorgaande jaren. Hierdoor is de 6% naamsbekendheid niet behaald.

14

Waar komt de verdriedubbeling in het budget van PIANOo vandaan? Waarom is de begroting van de personele kosten van PIANOo fors overschreden? Wat heeft u gedaan om dit te voorkomen?

In het programmabudget PIANOo op artikel 1 zijn zowel de programmakosten voor PIANOo als van het project Tenderned opgenomen. In 2010 lag de realisatie van de uitgaven van TenderNed € 3,1 mln lager dan het budget in de oorspronkelijke begroting 2010, enkele uitgaven werden namelijk doorgeschoven naar 2011. Derhalve zijn de uitgaven in 2011 hoger dan in de vastgestelde begroting geraamd was.

Het budget voor personele kosten van PIANOo wordt jaarlijks toegekend op basis van een jaarplan. Dat is bij het opstellen van de begroting nog niet beschikbaar en het budget wordt daarom bij suppletoire begroting aangepast. Inclusief deze mutatie bedroeg het totale beschikbare apparaatskosten budget voor PIANOo en Tenderned € 4,4 mln terwijl de realisatie in 2011 uiteindelijk € 4 mln was. Per saldo was bij Slotwet dus sprake van een kleine onderschrijding.

15

Wat is de reden dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in 2011 minder concentratiemeldingsbesluiten en vergunningsbesluiten heeft ontvangen dan geraamd?

Concentraties moeten ten behoeve van toetsing door de NMa op grond van de Mededingingswet aan de NMa worden gemeld indien de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen in het voorafgaande kalenderjaar meer bedroeg dan € 113 450 000, waarvan door ten minste twee van de betrokken ondernemingen ieder ten minste € 30 mln in Nederland is behaald. In 2011 zijn 98 concentratiemeldingen en vijf vergunningaanvragen gedaan. Dat is meer dan in de voorgaande jaren. Het aantal concentratiemeldingen blijft slechts marginaal achter bij het verwachte aantal van 100 à 110 en het aantal vergunningaanvragen is gelijk aan het geraamde aantal. Het aantal concentratiemeldingen en het aantal vergunningaanvragen laat zich moeilijk exact voorspellen. Als de verwachte economische groei tegenvalt of als het moeilijker is de financiering voor een concentratie rond te krijgen, dan heeft dat negatieve invloed op het aantal concentraties. Ook achteraf is het onmogelijk precies te verklaren waarom het aantal concentraties hoger of lager is uitgevallen dan het jaar daarvoor, bijvoorbeeld omdat het aangaan van een concentratie mede is gebaseerd op individuele ondernemingsbeslissingen en -sentimenten.

16

Welke externe factoren hebben invloed op de Nederlandse innovatieprestaties? Door welke marktontwikkelingen wordt het succes van innovaties binnen bedrijven beïnvloed? Welke afwegingen worden daarbij gemaakt?

Aangenomen is dat de deelvragen zijn terug te voeren op de passage op pagina 36 (in het Kamerstuk 33 240 XIII staat p. 37) van het jaarverslag 2011 over de invloed van externe factoren, internationale marktontwikkelingen en strategische afwegingen van bedrijven op private investeringen in innovatie.

Met externe factoren worden alle factoren buiten het overheidsbeleid bedoeld die de innovatieprestaties (zoals weergegeven in de statistieken in het jaarverslag) van de Nederlandse economie beïnvloeden. Hiervan zijn diverse voorbeelden te geven. Zo is Nederlandse positie op de ranglijst van het Innovation Union Scoreboard opgebouwd uit de relatieve scores van Nederland op 24 deelindicatoren, waaronder indicatoren op het terrein van R&D-uitgaven, opleidingsgraad van de beroepsbevolking, wetenschappelijke publicaties en citaties, aangevraagde octrooien, handelsmerken en modellen, risicokapitaal, samenwerkende (innovatieve) MKB-bedrijven en omzet uit nieuwe en verbeterde producten. Externe factoren die de relatieve positie van Nederland beïnvloeden, zijn dan bijvoorbeeld alle beleidswijzigingen die andere EU-lidstaten doorvoerden om hun eigen positie op genoemde deelgebieden te versterken. Cultuur is een ander aspect dat genoemd kan worden. De innovatiecultuur bij bedrijven kan niet gemakkelijk beïnvloed worden door de overheid, maar heeft wel een grote invloed op de innovatie-inspanningen en -prestaties van een land.

Het jaarverslag noemt specifiek internationale marktontwikkelingen als externe factor. Daarmee wordt primair gedoeld op de (verwachte) conjuncturele ontwikkeling in het algemeen (wereldwijd) en conjunctuurverschillen tussen Nederland en andere landen in het bijzonder. Verschillen in bbp-volumegroei (of -krimp) hebben in de eerste plaats effect op de noemer van de indicator R&D-uitgaven als percentage van het bbp. In de tweede plaats zijn verwachtingen omtrent de toekomstige ontwikkeling van de conjunctuurverschillen van invloed op de teller van die indicator. Bedrijven moeten namelijk niet alleen beslissen hoeveel zij mondiaal aan R&D en innovatie zullen spenderen, maar ook waar zij die uitgaven gaan doen. Sterke groei in opkomende markten kan er bijvoorbeeld toe leiden dat bedrijven hun R&D voor een groter deel in opkomende economieën laten plaatsvinden. Dat is bepalend voor het land waar de R&D-uitgaven en innovatieve prestaties statistisch gezien aan toegerekend worden.

Dat is een voorbeeld van waar het jaarverslag op doelt, als het gaat over strategische afwegingen die bedrijven maken, die van invloed zijn op de Nederlandse innovatieprestaties. Naast bbp-groeiverschillen kunnen ook andere externe factoren deel uitmaken van de afweging. Zo speelt een rol op welke plaats bedrijven reeds R&D verrichten en op welke plaats de innovatieve producten geproduceerd worden. Ook verschillen in loonkostenniveaus en beschikbaarheid van R&D-personeel kunnen van belang zijn en slechts ten dele beïnvloedbaar door de overheid.

17

Waarom heeft Nederland een benedengemiddelde score bij onder andere de private uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (R&D), het aantal (technologische) innoverende MKB-bedrijven, het aantal bedrijven dat niet-technologische veranderingen heeft doorgevoerd en de omzet die bedrijven behalen met nieuwe en verbeterde producten?

De benedengemiddelde score bij de private uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt in de eerste plaats veroorzaakt door de Nederlandse sectorstructuur. In Nederland zijn, relatief gezien, in mindere mate sectoren aanwezig waarin veel aan R&D wordt uitgegeven, zoals de elektronische industrie1. De sectorstructuur oefent een belangrijke invloed uit op de omvang van de private R&D-uitgaven in een land. In de ene sector wordt van nature meer aan R&D uitgegeven dan in de andere. Zo wordt er in verhouding tot de toegevoegde waarde relatief veel aan R&D uitgegeven in de elektronische industrie, terwijl het tegengestelde geldt voor diverse dienstensectoren. Een tweede verklaring is dat buitenlandse bedrijven relatief weinig aan R&D in Nederland uitgeven in vergelijking met de R&D-uitgaven van Nederlandse bedrijven in het buitenland.

De benedengemiddelde score van Nederland op de andere drie gevraagde indicatoren wordt niet in het Innovation Union Scoreboard (IUS) verklaard. Denkbaar is dat het deels het gevolg is van de economische inhaalslag die de nieuwe lidstaten van de EU doormaakten (de enquête werd gehouden in 2008). Bedrijven in landen die een zogenaamde catching-up fase doormaken, kunnen met bestaande kennis en technologie (uit de oude lidstaten) eenvoudiger en goedkoper innoveren (gemeten in hun eigen thuismarkt) dan bedrijven in de oude lidstaten die grenzen verleggen. Daarnaast kan een verklaring gezocht worden bij de Nederlandse prestaties op het terrein van ondernemerschap, die in recente jaren – zo blijkt uit onderzoek van het EIM over jaren na 2008 – een flinke verbetering tonen.

18

Welke oorzaken en oplossingen ziet u voor de benedengemiddelde score die Nederland heeft betreffende het aantal (technologisch) innoverende MKB-bedrijven?

Voor de gevraagde oorzaken zij verwezen naar het antwoord op vraag 17.

Wat oplossingen betreft, verwacht het kabinet dat het Bedrijfslevenbeleid zal bijdragen aan een verbetering van de prestatie van Nederland op gevraagde indicatoren. Het MKB wordt niet alleen gestimuleerd om deel te nemen aan de topsectorenaanpak en Topconsortia voor Kennis en Inovatie, ook de Research en Development Aftrek (RDA), het Innovatiefonds MKB+ en de Innovatieprestatiecontracten bieden het MKB volop kansen om alleen, of in samenwerking tot innovatie over te gaan.

19

Wat zijn de kwantificeerbare definities voor succesvol innoveren, activeren en voorlichten? Hoe worden door Syntens nieuwe klanten geworven? Wanneer wordt het wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd waarin Syntens en de Kamers van Koophandel worden samengevoegd tot één zelfstandig bestuursorgaan (zbo)?

Gerealiseerde innovaties en de daarmee gerealiseerde omzet- en werkgelegenheidsgroei zijn indicatoren voor succesvol innoveren door bedrijven. De activiteiten van Syntens zijn gericht op het vergroten van het innovatievermogen van een bedrijf met als gevolg (meer of betere) innovaties, leidende tot duurzame groei. Syntens meet dit jaarlijks bij klanten.

Daaruit blijkt dat Syntens bij 95% van zijn klanten invloed heeft op het innovatievermogen, bij 31% een belangrijke rol bij innovaties speelt en dat dit bij 22% leidt tot meer omzet. De jaarlijkse rapportage van Syntens over de effectmeting gaat hier dieper op in.

De werving van klanten (MKB-ondernemingen) gebeurt via de website, voorlichtingsbijeenkomsten, bedrijvennetwerken en Syntens Direct (de vraagbeantwoordingsservice van Syntens).

De verwachting is dat het wetsvoorstel na de zomer bij de Tweede Kamer zal worden ingediend.

20

Wat is de uitkomst van de staatssteunprocedure met betrekking tot het High Tech Topproject?

De staatssteunmelding voor de subsidieverlening is ingetrokken vanwege het vooruitzicht op een negatief advies door de Europese Commissie. In 2011 is de subsidieverlening derhalve omgezet in een terugbetaalbaar voorschot (krediet) van € 20 mln.

21

Wat wordt bedoeld met «C/D fase van TROMPOMI»?

Met de C/D fase van TROPOMI wordt de Ontwikkeling (C) en Bouw (D) fase aangeduid van het aardobservatie instrument «TROPospheric Ozone Measuring Instrument».

22

Waarom bleef de prestatie-indicator voor ruimtevaart geo-return achter bij de streefwaarde? Zijn er geen wijzigingen opgetreden ten opzichte van 2010 omdat de realisatie voor 2010 en 2011 hetzelfde zijn?

De ruimtevaart geo-return is een cumulatieve bepaling van enerzijds de ruimtevaartuitgaven van Nederland naar ESA en anderzijds de gekwalificeerde inkomsten via industriële contracten van ESA naar Nederlandse partijen.

ESA hanteert als maximale streefwaarde 1,0; dat wil zeggen een lidstaat krijgt grosso modo zoveel terug als er aan contributie wordt betaald. Voor Nederland is het uiteraard beter dat er meer naar Nederland terugvloeit dan we er via contributies in investeren.

Achteraf is de streefwaarde van 1,15 te ambitieus gebleken. Dit neemt echter niet weg dat de gerealiseerde geo-return van 1,09 nog steeds een goede score is. Nederland krijgt 9% meer terug via gekwalificeerde industriële contracten van ESA dan volgens de bijdrage verwacht zou mogen worden.

Met betrekking tot dezelfde realisatie voor 2010 en 2011 geldt dat het verschil van jaar tot jaar beperkt is doordat de bepaling van de geo-return cumulatief is.

23

Kunt u een lijst geven van de 26 gerealiseerde «innovatie gerichte aanbestedingen»?

Overzicht 20 innovatiegerichte aanbestedingen in 2010

Economische zaken

De inkoop van een werkende software applicatie (Software as al service) voor een online discussieplatform/virtueel kantoor.

€ 150 000

VROM/WWI

Realiseren en onderhouden van valveiligheidsvoorzieningen op (platte) daken van Rijksgebouwen.

€ 12 000 000

VROM/WWI

Renovatie Datacenters Belastingdienst Apeldoorn

€ 50 000 000

Ministerie LNV

inrichting van de rekencentra, met uitzondering van de kantoorautomatisering

€ 8 000 000

Ministerie LNV

zeer duurzame aanbesteding. scheiden van afval in 7 of meer verschillende afvalstromen. Waardoor afval juist geld opbrengt. Kosten neutraal project.

0

Ministerie van Financien

Cateringvoorzieningen voor 70 gebouwen van de Belastingdienst

€ 47 500 000

Ministerie van Justitie

Het verwerven van een leverancier die in staat is afval op te halen en juist te laten verwerken.

€ 300 000

Ministerie van Justitie

Contracten leverancier niet standaard drukwerk

€ 300 000

Ministerie van V&W

Aanleg van een Keersluis in de kruising van het Maas-Waalkanaal en de Maas nabij Heumen (GLD)

€ 20 000 000

Ministerie van Financien

Standaard Programmatuur voor de Digitale Werkplek incl. dienstverlening daarop

€ 20 000 000

VROM/WWI

Vervaardigen van risico-inventarisaties en evaluaties ten behoeve van het veilig belopen en werken op hoogte (valbeveiliging).

€ 1 000 000

VROM/WWI

Inhuur ICT expertise in de vorm van een raamovereenkomst met meerdere partijen

€ 28 000 000

Ministerie LNV

warme drankenautomaten bij het ministerie van LNV

€ 3 700 000

Ministerie van V&W

prestatie bestek droog (vast onderhoud) 3 vergelijkbare contracten

€ 19 000 000

BZK

Aanpassingen aan interieur en installaties in een bestaand pand ten behoeve van een nieuwe functie.

Het project was opgezet als een contract, een geïntegreerd contract waarmee een overeenkomst met opdrachtnemers wordt gesloten voor de realisatie van een project (of werk), waarbij zowel de ontwerpactiviteiten als de uitvoering bij de opdrachtnemers liggen

€ 7 000 000

Ministerie van V&W

aanleg kanaal

€ 149 500 000

VROM/WWI

Bouwkundig ruimtelijk tekenwerk voor de gebouwenvoorraad van de Rgd.

€ 4 000 000

Ministerie LNV

huur co locatie rekencentrum

€ 8 000 000

VROM/WWI

Integrale inspecties tav brandveiligheid, onderhoud, energieprestatie en wettelijke verplichtingen.

€ 1 200 000

Het totale bedrag voor deze aanbestedingen is € 379 650 000

24

Waarom wordt het onderzoek «Launching Customer/Innovatiegericht inkopen» niet meer uitgevoerd?

Het onderzoek wordt nog steeds uitgevoerd. Voor 2011 is inmiddels een onderzoek op het gebied van innovatiegericht inkopen gestart, waarin ook het aandeel van innovatiegericht inkopen in het totale inkoopbudget wordt onderzocht om een inschatting te kunnen geven van het voornemen van het kabinet om 2,5% van het totale inkoopbudget aan innovatiegericht inkopen te besteden. Tevens wordt een kwalitatieve analyse gemaakt van een vijftal best practices. De resultaten worden verwacht in september 2012.

25

Wat is het verschil in de doelstelling van beleidsartikel 3 «Een excellent ondernemings- en vestigingsklimaat» ten opzichte van beleidsartikel 2 «Een sterk innovatievermogen», aangezien de doelstellingen van beide beleidsartikelen bijna identiek zijn in het jaarverslag?

De beleidsartikelen 2 en 3 zijn aan elkaar verwant, omdat ze beide focussen op randvoorwaarden om de Nederlandse economie te stimuleren. In de doelstelling van artikel 2 ligt de nadruk op het innovatievermogen van de Nederlandse economie. Artikel 3 legt de nadruk op de overige randvoorwaarden voor ondernemerschap, maar er zijn dwarsverbanden in het beleid die ook in de toelichtingen terugkomen.

26

Waarom is het ondernemingsklimaat in andere landen sneller verbeterd dan in Nederland? Wat zijn de succesfactoren in het buitenland en wat kunnen wij daarvan leren?

Het gaat hier specifiek om onze score op de Doing Business ranglijst van de Wereldbank. Onze absolute score op die ranglijst is niet verslechterd, desondanks zijn we twee plaatsten gedaald. Dit heeft te maken met de systematiek van de Wereldbank bij het samenstellen van de ranglijst. Daarbij wordt gebruik gemaakt van case-studies met een modelbedrijf en een theoretische doorrekening van de kosten en de tijd die ondernemers kwijt zijn om bepaalde zaken te regelen. Dit komt niet altijd goed overeen met de praktijk. In de praktijk blijkt echter het persoonlijke contact met bijvoorbeeld de KvK heel waardevol kan zijn. Snelle stijgers in deze lijst hebben zich geconcentreerd op het automatiseren en digitaliseren van overheidsdiensten. Het kabinet kiest ervoor om het ondernemerschap te verlichten en de bureaucratie terug te dringen door minder regels en het gemakkelijker maken om aan de regels te voldoen door ondermeer de inzet van ICT.

27

Kunt u een toelichting geven op de zin «Onderzoek van Stel en Praag heeft uitgewezen dat Nederland nu rond het optimale niveau zit qua ondernemers»?

In hun gezamenlijke paper «The More Business Owners the Merrier? The Role of Tertiary Education» bekijken André van Stel en Mirjam van Praag of er een optimaal niveau is van het aantal ondernemers. Immers, ondernemers hebben vaak ook werknemers nodig en sommige mensen creëren meer toegevoegde waarde als werknemer dan als ondernemer. Hun conclusie is dat er inderdaad een dergelijk optimum is, en dat dat optimum lager ligt als er meer hoger opgeleiden zijn. Het optimale niveau ligt volgens hun berekeningen rond de 12,5%, wat nog maar net iets hoger is dan de 12,2% die Nederland op dit moment scoort.

Dit is overigens in lijn met een ouder paper van Martin Carree, André van Stel, Roy Thurik en Sander Wenners (The relationship between economic development and business ownership revisited, 2007) die laten zien dat zowel een te hoge als een te lage ondernemersquote een negatieve effect heeft op economische groei. Ook zij komen tot een optimaal niveau dat voor Nederland rond de 12% zit.

28

Klopt de conclusie dat de overschrijding van de subsidietaakstelling van € 17,6 miljoen met € 17,6 miljoen betekent dat deze taakstelling niet gelukt is en alsnog ingevuld dient te worden? Wat betekent dit voor de aanstaande jaren?

Het verschil heeft een begrotingstechnische achtergrond. De taakstellingen van Balkenende IV en Rutte I zijn bij ontwerpbegroting 2011 en de nota van wijzigingen op ontwerpbegroting 2011 verdeeld over de EL&I begroting en onder andere geparkeerd op het budget van operationele doelstelling 3 van artikel 3. Invulling van deze taakstelling heeft feitelijk in 2011 plaatsgevonden bij begroting 2012 (als onderdeel van 2e suppletoire begroting) door middel van een verlaging van beleidsbudgetten. Doordat op deze taakstelling in 2011 logischerwijs geen realisatie heeft plaatsgevonden, ontstaat in de tabel een verschil van € 17,6 mln.

29

Wat betekent de totale omzet van bijna € 330 miljoen voor scheepsbouwinnovatieprojecten voor de Nederlandse economie in termen van werkgelegenheid?

De Nederlandse subsidieregeling draagt bij aan het realiseren van een gelijk speelveld voor de Nederlandse scheepsbouw. Andere Europese lidstaten, bijvoorbeeld Duitsland, hadden eerder al een soortgelijke subsidieregeling waardoor het speelveld voor de Nederlandse werven werd verstoord.

Met de subsidie van € 4,2 mln van de overheid konden Nederlandse werven voor € 330 mln aan orders binnen halen die anders wellicht bij concurrerende werven in het buitenland terecht waren gekomen. De met deze orders gerealiseerde omzet leidt er direct toe dat werven werk in Nederland kunnen houden. De omvang van de hiermee gerealiseerde werkgelegenheid is echter moeilijk te bepalen.

30

Hoe groot zijn de uitgaven van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie die gemoeid zijn met het Compensatiebeleid?

De kosten voor de uitvoering van het compensatiebeleid die binnen het ministerie van EL&I worden gemaakt bestaan voornamelijk. uit apparaatskosten (uitvoeringskosten voor arbeid, reis- en verblijf, organisatie e.d.). Deze zijn reeds jaren vrij stabiel rond een niveau van ca. € 750 000 per jaar.

Naast apparaatskosten worden er soms door compensatieplichtige bedrijven ook kosten voor compensatie doorberekend in de opdrachtwaarde aan het ministerie van Defensie. Uit onderzoek van PWC Consulting, in opdracht van de ministeries van Defensie en (toenmalig) Economische Zaken en aan de Tweede Kamer aangeboden in november 2002 bleek dat deze kosten gemiddeld ca. 2,6% van de opdrachtwaarde bedragen.

31

Wat gaat er met de hogere ontvangsten gebeuren die het gevolg zijn van de hogere benutting van het BMKB in 2011 waardoor er meer afsluitprovisie voor borgstellingskredieten wordt ontvangen?

De hogere ontvangsten die samenhangen met de hogere benutting in 2011 zijn ingezet om de schadeuitkeringen in 2011 te kunnen betalen. Deze waren door het tegenvallende economische klimaat hoger dan vooraf begroot.

32

Wanneer kan de Kamer de beleidsevaluatie (die in november 2011 is gestart) tegemoet zien?

De beleidsevaluatie van de Groeifaciliteit is op 31 mei jl. middels de brief (TK, 2011–2012, 32 637 nr. 34) over ontwikkelingen en voorgenomen acties ten aanzien van bedrijfsfinanciering aan de Kamer aangeboden.

33

Waar is de verwachting op gebaseerd dat de fondsvoorstellen bij Seed in 2012 voor een groot deel wel van de grond komen? Verwacht u een oplossing voor het moeilijk te verkrijgen private kapitaal?

Op basis van contacten in de risicokapitaalmarkt en de initiatieven die daar nu worden voorbereid ben ik positief gestemd dat in de tender van 2012 voldoende fondsvoorstellen van goede kwaliteit kunnen worden gehonoreerd. Het aantrekken van privaat kapitaal wordt steeds lastiger, maar door de gekozen vorm van financiering binnen de Seed blijft de interesse van private investeerders nog steeds voldoende.

34

Is het grote verschil tussen de streefwaarde 2011 (-31,5%) en de in de tekst vermelde totale reductie van administratieve lasten van 6,7% geheel toe te schrijven aan het doorschuiven van het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht naar 2012? Zo nee, waarom niet?

Nee, het in het 2011 gerealiseerde percentage van 6,7% (zijnde € 503 mln) minder administratieve lasten heeft betrekking op het rijksbrede programma aanpak regeldruk 2011–2015 waarvoor EL&I het coördinerende departement is. In dit programma was eerder begroot dat deze reductie in 2011 € 553 mln zou bedragen. Het verschil tussen de begroting en realisatie in 2011 wordt veroorzaakt door het later in werking treden van het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering van het BV recht.

De tabel in het jaarverslag heeft specifiek betrekking op het vakdepartement EL&I en de daarin opgenomen streefwaarde voor 2011. Daarbij is bij de streefwaarde nog uitgegaan van het programma van het vorige kabinet. Met ingang vanaf 2011 geldt een nieuwe kabinetsdoelstelling op het terrein van de regeldruk.

35

Betekent de «grotere kasuitputting dan geraamd» dat er nu sprake is van een tekort en dat Nederland Europees geld dreigt mis te lopen?

De grotere uitputting dan geraamd betekent dat de programma’s goed lopen en dat de middelen eerder worden opgevraagd dan verwacht. Nederland loopt dus juist geen Europees geld mis.

36

Wat gebeurt er met de vermelde meevaller op het gebied van bedrijventerreinen?

Er is niet echt sprake van een meevaller. Voor een deel komen de in de oorspronkelijke begroting geraamde uitgaven niet meer ten laste van deze begroting, omdat de middelen gedurende het jaar zijn overgeheveld naar het gemeentefonds. Daardoor ontstaat dus geen meevaller. Voor een ander deel zijn de uitgaven vertraagd. Dit levert dus in 2011 een meevaller op, maar in latere jaren een tegenvaller, omdat die uitgaven alsnog zullen plaatsvinden. Per saldo lopen de lagere uitgaven aan bedrijventerreinen in 2011 mee in het saldo van mee- en tegenvallers op de EL&I begroting, dat is uitgekomen binnen de 1% eindejaarsmarge dat cf. de Rijksbegrotingsvoorschriften kan worden meegenomen naar het volgende jaar.

37

Welke bijdrage heeft het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen exact geleverd aan het resultaat dat in de periode 2008–2011 ruim 42 miljoen buitenlandse bezoekers ons land hebben bezocht?

U heeft in de zomer van 2011 de evaluatie van de NBTC subsidieperiode 2008–2010 ontvangen (Kamerstukken II, 2011–2012, 26 419 nr. 46 en bijlage). Uit deze evaluatie blijkt dat het NBTC aantoonbaar heeft bijgedragen aan het inkomend toerisme en congreswerving. Het NBTC heeft voor het onderzoek naar de effectiviteit van zijn activiteiten een beproefd en degelijk instrumentarium ontwikkeld. In de eerder vermelde brief en evaluatie is hier verder op ingegaan.

38

Welke gevolgen hebben de sluiting van acht kerncentrales in Duitsland gehad voor de energievoorziening in Nederland? Hoe is deze sluiting bijvoorbeeld terug te zien in de betaalbaarheid en stabiliteit?

De gevolgen van de sluiting van acht kerncentrales in Duitsland zijn voor Nederland tot op heden beperkt. Er hebben zich geen grote veranderingen in de elektriciteitsprijzen voorgedaan. De elektriciteitsprijs is momenteel relatief laag, mede ten gevolge van een lagere elektriciteitsvraag door de economische crisis. Wat betreft de netstabiliteit en netveiligheid heeft TenneT geen veranderingen ondervonden als gevolg van de Duitse sluiting van kerncentrales. Wel speelt dat er in met name in het zuiden van Duitsland, waar de meeste productie van kerncentrales is weggevallen, tijdelijke transportproblemen bestaan die de Duitse netbeheerders zelf kunnen beheersen.

39

Kunt u een toelichting geven op het getal van vijf elektriciteitsstoringen per jaar? Hoe verklaart u de verschillen tussen de resultaten in 2011 en 2010?

Netbeheer Nederland publiceert jaarlijks een rapport waarin het aantal storingen en de storingsminuten in opgenomen zijn. De jaarlijkse rapporten zijn te vinden op de website van Netbeheer Nederland («Betrouwbaarheid elektriciteitsnetten in Nederland», op www.netbeheernederland.nl). Deze rapportage is gebaseerd op de individuele storingsregistatie door Nederlandse Elektriciteitsnetbeheerders voor zowel het laag-, midden- als (extra)hoogspanningsnet. Hiermee wordt inzicht gegeven in de betrouwbaarheid van de elektriciteitslevering op nationaal niveau. De cijfers uit deze rapportage zijn gebruikt om in het jaarverslag aan te geven wat de gemiddelde storingsminuten per huishouden in Nederland zijn. De rapportage is een verplichting uit artikel 19a, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998.

In 2011 waren er 20 857 storingen, waarvan er 19 294 een onderbreking tot gevolg hadden. Daarmee ligt het aantal onderbrekingen in 2011 6% onder het aantal onderbrekingen in 2010. De gemiddelde onderbrekingsduur bedroeg in 2011 circa 69 minuten, 19 minuten korter dan in 2010. In 2011 bedroeg de jaarlijkse uitvalduur 23,4 minuten tegenover 33,7 minuten in 2010. De uitvalduur ligt hiermee in 2011 6,8 minuten onder het vijfjarige gemiddelde van 30,2 minuten (van 2006 tot en met 2010). Met deze getallen was de elektriciteitslevering 99,9955% van de tijd beschikbaar in 2011. In 2010 was deze beschikbaarheid iets lager met 99,9936%.

Het verschil in storingsminuten tussen 2010 en 2011 wordt niet bepaald door structurele verschillen maar grotendeels door incidenten die met name in de (extra-)hoogspanningsnetten plaatsvinden. Het verschil in de storingsminuten tussen 2010 en 2011 komt voornamelijk doordat er in 2010 een bovengemiddeld aantal zeer grote onderbrekingen optraden (onderbrekingen met meer dan 2,5 miljoen verbruikersminuten). In 2010 vonden er acht zeer grote onderbrekingen plaats, tegenover vier zeer grote onderbrekingen in 2011. Gemiddeld vinden er in Nederland per jaar vier zeer grote onderbrekingen plaats. Het optreden of juist uitblijven van zeer grote onderbrekingen is van directe invloed op de jaarlijkse uitvalduur. Dit betekent dat de waarden jaarlijks aanzienlijk kunnen fluctueren en dat niet automatisch geconcludeerd kan worden dat de algemene betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet toe- of afneemt.

Een andere reden voor het verschil is de lagere uitvalduur in het middenspanningsnet in 2011. De uitvalduur in het middenspanningsnet is gedaald van 19,0 minuten in 2010 naar 14,6 minuten in 2011. De jaarlijkse uitvalduur was daarmee op het laagste niveau van de afgelopen achttien jaar.

De voornaamste oorzaak van storingen in de laag- en middenspanningsnetten zijn graafwerkzaamheden, gevolgd door sluimerende storingen in het laagspanningsnet (geen directe oorzaak aan te wijzen) en slijtage in het middenspanningsnet.

40

Kunt u de verwachte resultaten van de green deals reeds meetbaar maken in duurzame energieproductie en CO2-uitstoot? Kunt u deze in het perspectief plaatsen van de tabel op pagina 67?

Door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) is in een eerste analyse van 59 Green Deals eind vorig jaar aangegeven dat het aandeel hernieuwbare energie waarschijnlijk hoger in de bandbreedte van 9 tot 12 procent komt te liggen, ook voor de niet-ETS-broeikasgassen geldt dat de Green Deals eraan kunnen bijdragen dat de uitstoot in 2020 iets lager in de bandbreedte van 93 tot 109 megaton zal uitkomen.

Binnenkort zal het PBL een update van deze studie publiceren en zal ik een brief naar uw Kamer sturen met monitor gegevens van de Green Deals die inmiddels zijn opgestart. De daadwerkelijke bijdrage zal ook dan nog een grote mate van onzekerheid naar de effecten in 2020 inhouden.

41

Hoeveel levert de herziening en modernisering van de overheidsaanbestedingenovereenkomst (GPA) Nederland op de komende jaren?

De GPA bepaalt dat, voor de aangesloten landen en de aangegeven aanbestedingen, niet zal worden gediscrimineerd tegen buitenlandse aanbieders. Het akkoord van december jongstleden betekent dat non-discriminatie van toepassing zal zijn op ongeveer € 100 mld aan aanbestedingen per jaar. Dit betekent niet dat buitenlandse aanbieders van succes verzekerd zullen zijn, maar wel dat zij kunnen meedingen. Hoeveel orders Nederlandse bedrijven binnen zullen halen valt op voorhand niet te kwantificeren omdat dit van veel andere factoren afhankelijk is.

42

Kunt u per handelsmissie een overzicht geven van de hoeveelheid contracten die binnengehaald zijn? Wat zijn de opbrengsten van de contracten per handelsmissie en wat hebben deze missies gekost voor de overheid?

Er zijn in 2011 11 economische missies georganiseerd onder leiding van EL&I bewindspersonen dan wel hoge ambtenaren van het ministerie. Uit evaluatie van de verschillende missies komt naar voren dat in totaal 88 bedrijven een zakelijke overeenkomst hebben afgesloten of een bedrijf deze nog verwacht af te sluiten. De totale te verwachten opbrengst  is  € 77 425 000. Daarnaast zijn er nog 12 bedrijven die in de nabije toekomst verwachten een overeenkomst af te sluiten, maar nu nog geen indicatie kunnen geven hoe hoog de opbrengst hiervan zal zijn. Het is echter niet mogelijk om per missie aan te geven wat er «binnengehaald» is, aangezien hier vertrouwelijke bedrijfsinformatie mee gemoeid is.

Er hebben in 2011 in totaal 417 bedrijven deelgenomen aan missies. De totale kosten van de overheid voor economische missies in dit jaar bedraagt € 1 827 300. De totale kosten voor het deelnemende bedrijfsleven komen neer op € 1 634 000 (reis, verblijf en deelnemersbijdrage). Hiervan heeft € 383 000 betrekking op de deelnemersbijdrage van het bedrijfsleven. Het resterende deel betreft reis en verblijfkosten van de bedrijven.

43

Welke sanctie wordt aan PostNL opgelegd vanuit de overheid als blijkt dat zij wederom niet voldoen aan de eis van de overkomstduur van brieven (minimaal 95% van de brieven moet binnen 24 uur bezorgd zijn)?

OPTA houdt toezicht op de aan de universele postdienst gestelde eisen. PostNL voert de universele postdienst uit. Als OPTA vaststelt dat PostNL niet voldoet aan de eis ten aanzien van de overkomstduur voor de universele postdienst, kan OPTA ervoor kiezen om handhavend op te treden. Het is aan OPTA om te bepalen of en welke sanctie wordt opgelegd. Op basis van de huidige Postwet 2009 kan OPTA een bindende aanwijzing geven en indien die aanwijzing niet wordt opgevolgd een bestuurlijke boete opleggen.

44

Hoe gaat u in de praktijk het aantal frequentievergunning terugbrengen van 47 naar 42?

Het aantal vergunningcategorieën wordt van 47 tot 42 teruggebracht door een combinatie van maatregelen. In 2009 is één categorie afgeschaft. De vergunninghouders zijn overgeheveld naar een andere al bestaande categorie. In 2011 is één categorie afgeschaft, omdat de spectrumgebruikers uit deze categorie nu het vergunningvrije frequentiedomein kunnen benutten en een vergunning hiervoor niet meer noodzakelijk is. De verdere reductie van 45 tot 42 zal worden bereikt door het verder vergunningvrij maken dan wel het uniformeren van vergunningvoorwaarden waardoor er minder noodzaak is voor specifieke vergunningcategorieën.

45

Welke beleidsinstrumenten heeft u ingezet om te komen tot een veilig en betrouwbaar elektronisch- en postnetwerk? Welke instrumentenmix is doeltreffend gebleken?

Zoals in het jaarverslag in de tabel bij de beschrijving van de operationele doelstelling 10.2 «Een veilig en betrouwbaar elektronisch- en postnetwerk» is aangegeven zijn de ingezette beleidsinstrumenten en de bijbehorende mix beschreven in Kamerstuk TK 32 837 nr. 1, vergaderjaar 2011, «Beleidsdoorlichting artikel 10.2 en 10.3 oud-EZ-begroting». De bijlage daarbij, blg-121666, bevat de rapportage over de beleidsdoorlichting over de periode 2001–2010, uitgevoerd in 2011 door Kwink Groep.

Een volledig overzicht van ingezette instrumenten is opgenomen in blg-121666, paragraaf 3.1.1, pag 11 e.v.. Enkele voorbeelden van instrumenten zijn:

CPNI.nl, t.b.v. het delen van vertrouwelijke informatie over cybercrime en ICT-security; het Nationaal Continuïteitsoverleg Telecommunicatie (NCO-T), t.b.v. het door telecomaanbieders verplicht voorbereiden op continuïteit tijdens zeer grote crises; het Platform Internetveiligheid, t.b.v. samenwerking door publieke en private internetketenpartners; de programma's Digibewust/Digiveilig, t.b.v. vergroten van de digitale veiligheid via publiekprivate samenwerking en versterken van digivaardigheden van de bevolking; gewijzigde Telecomwet t.b.v. eisen op gebied van continuïteitsmaatregelen.

Over de instrumentenmix wordt in blg-121666, paragraaf 3.2.1, pag. 17 e.v. het volgende geconcludeerd:

  • De instrumenten goed gekozen en afgewogen zijn.

  • Het gekozen instrumentenpalet compleet is en zich gericht heeft op zowel aanbieders (van telecommunicatie, internet en ICT-voorzieningen) als gebruikers.

  • Er een goede instrumentenmix gekozen is van faciliteren en aanjagen, van voorlichting geven, van financieel stimuleren en van wettelijke verplichtingen opleggen en handhaven. De instrumenten versterken elkaar.

  • De primaire verantwoordelijkheid -waar dat kon en opportuun was- bij aanbieders en gebruikers neergelegd is. Zelfregulering heeft een reële kans gekregen alvorens andere meer verplichtende instrumenten zijn ingezet.

Korte beschrijving van ingezette beleidsinstrumenten t.b.v. het postnetwerk

Wat betreft het postnetwerk is in de Postwet 2009 vastgelegd dat alle postvervoerbedrijven moeten voldoen aan het briefgeheim. Daarnaast waarborgt de overheid een toegankelijke en betaalbare basisvoorziening door middel van de universele postdienst. Hieraan is een aantal wettelijke eisen verbonden, zoals een overkomstduur van een (werk)dag voor gemiddeld 95% van de gevallen in een jaar. De uitvoering van de universele postdienst is opgedragen aan PostNL. OPTA houdt toezicht op de genoemde wettelijke eisen en kan handhavend optreden als daaraan niet wordt voldaan. Voor het overgrote deel van de postmarkt (85%) geldt dat grote zakelijke klanten zelf contracten afsluiten met postvervoerders en daarin zelf afspraken maken over betrouwbaarheid van de dienstverlening.

46, 47 en 48

Kan er een lijst worden gegeven conform de bijlage topinkomens met personen die meer dan 100% van het ministersalaris verdienen?

Hoeveel personen verdienen meer dan 100% van het ministersalaris?

Wat is het totaalbedrag aan uitgaven die boven de 100% van het ministersalaris wordt uitgegeven?

Voor het ministerie van EL&I is geen sprake van medewerkers met een hoger gemiddeld belastbaar jaarloon van € 193 000. Zie ook de toelichting op pagina 12 van de leeswijzer in het jaarverslag.