Vastgesteld 11 juni 2012
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over het Rapport van de Algemene Rekenkamer bij het Jaarverslag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken 2011 (Kamerstuk 33 240 V, nr. 2).
De minister en de staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Albayrak
De griffier van de commissie, Van Toor
1
Van welke criteria wordt gebruik gemaakt om vast te stellen of het bestrijden van terrorisme en het tegengaan van proliferatie in 2011 succesvol is gebleken?
De effectiviteit van de inzet op het gebied van non-proliferatie en de bestrijding van internationale georganiseerde misdaad en terrorisme is bij uitstek moeilijk «meetbaar» en causaal toe te kennen aan één specifieke interventie, of zelfs één land. De impact van de Nederlandse inspanningen wordt daarom in de eerste plaats gemeten aan een analytische optelsom van de politieke en diplomatieke activiteiten en de mate waarin afzonderlijke interventies conform plan zijn uitgevoerd en beoogde resultaten zijn behaald. Die optelsom valt positief uit.
Door continue te ondersteunen dat het internationale non-proliferatiesysteem verder wordt uitgebreid en versterkt en zo goed en stevig mogelijk wordt nageleefd, heeft Nederland bijgedragen aan de bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens. Zo dringt Nederland er samen met andere landen op aan dat landen die dat nog niet hebben gedaan, naast een zogenaamd Comprehensive Safeguards Agreement een Additioneel Protocol (AP) ondertekenen met het Internationaal Atoomenergie Agentschap. Sinds de vorige Toetsingsconferentie van het Non-Proliferatie Verdrag medio 2010 hebben 14 landen een AP ondertekend.
De inspanningen van het ministerie van Buitenlandse Zaken op het gebied van contra-terrorisme (CT) kunnen niet los worden gezien of gemeten van de overkoepelende nationale CT-strategie. De Nederlandse CT-strategie – met buitenlandcomponent – is vastgelegd in de Nationale CT-strategie 2011–2015. Deze strategie, inclusief de internationale component daarvan, is momenteel onderwerp van een tussentijdse evaluatie. Op dit moment wordt – onder coördinatie van de NCTV – gewerkt aan een concept Voortgangsrapportage Terrorismebestrijding. Het ministerie van Buitenlandse Zaken levert daar ook een bijdrage aan.
Bij terrorismebestrijding gaat het onder meer om projecten gericht op het trainen van politieagenten, rechters, openbare aanklagers en aangepaste wetgeving. Ook het effect van projecten gericht op het tegengaan van radicalisering wordt gemonitord. Betrokken uitvoerende organisaties werken met focusgroepen en kwalitatieve analyses om te beoordelen of er sprake is van meer gematigde percepties onder de doelgroep. Weliswaar kan dit niet één op één worden vertaald naar een afname van aanslagen of criminele activiteit, maar de inschatting is dat de activiteiten, zeker in samenhang met de bredere inspanningen van de internationale gemeenschap, een substantiële bijdrage daaraan leveren.
2 en 3
Hoe worden de benodigde bedragen voor de bestrijding van het internationaal terrorisme, internationale criminaliteit en het bestrijden van proliferatie en het bevorderen van ontwapening vastgesteld?
Van welke criteria wordt gebruik gemaakt om te bekijken of de huidige bedragen van respectievelijk EUR 0,5 miljoen en EUR 13,9 miljoen, te veel, voldoende of te weinig is gebleken?
De Nederlandse inzet op het gebied van terrorismebestrijding, grensoverschrijdende criminaliteit en non-proliferatie wordt veelal afgestemd in de relevante internationale fora als de EU, VN, NAVO, NPV, OPCW en OVSE, en met andere donoren. Voorts wordt op het terrein van terrorismebestrijding sinds 2011 gewerkt in het kader van het Global Counter-Terrorism Forum (zie mijn antwoord op vraag 42 naar aanleiding van het BZ-jaarverslag). Bij de nadere uitwerking van die inzet wordt de hoogte van specifieke bedragen voor projecten vastgesteld op basis van een beoordeling van door de aanvragende instelling ingediende voorstellen en begroting.
4
Wat is de achterliggende verklaring voor het feit dat er geen informatie bekend is binnen het departement over wat er is bereikt op het gebied van bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens en bevordering van ontwapening?
Nederland is internationaal gezien zeer actief op het gebied van non-proliferatie. In de daarvoor aangewezen fora loopt Nederland voorop om het belang van een goed werkend (dat wil zeggen breed en fijnmazig) internationaal non-proliferatiesysteem te benadrukken en te bevorderen. Zo was Nederland bijvoorbeeld mede-oprichter van het Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI), een groep van tien landen die op hoog niveau het belang van non-proliferatie en ontwapening onder de internationale politieke aandacht brengt en concrete voorstellen doet ter bevordering daarvan.
Het is mogelijk om resultaten te meten in termen van ratificaties en (bekende) naleving van internationale verdragen op het gebied van non-proliferatie. Zo ondertekenen bijvoorbeeld steeds meer landen het Comprehensive Test Ban Treaty (CTBT) en het Additioneel Protocol van het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) en kan worden geconstateerd dat de mondiale voorraden chemische wapens, mede door toedoen van de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW), aanzienlijk zijn gereduceerd. Ook zijn als gevolg van internationale onderhandelingen hele categorieën wapens verdwenen, zoals bijvoorbeeld nucleaire artillerie en middellange afstands-raketten. Het is echter lastig – zo niet onmogelijk – om deze resultaten voor een bepaald deel direct causaal toe te rekenen aan één of meerdere specifieke Nederlandse interventies. Het betreft hier immers resultaten van gezamenlijke inspanningen binnen het internationale onderhandelingencircuit. Dit bestaat uit een complex samenspel van (vaak langlopende) bilaterale en multilaterale onderhandelingen, waarin Nederland weliswaar een rol speelt, maar niet als enige speler het resultaat bepaalt.
5
Hoeveel Nederlandse gedetineerden bevinden zich in totaal in het buitenland, en kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid per land?
Aantal gedetineerden is op 1 juni 2012: 2 494
Een overzicht per land is in het volgende pdf-bestand weergegeven1
6
Wat zijn de redenen dat de Nederlandse ambassade niet of nauwelijks toegang krijgt tot gevangenissen in Iran en Irak?
In Iran zitten uitsluitend bipatride gedetineerden (met zowel de Nederlandse als de Iraanse nationaliteit) in de gevangenis. Aangezien de Iraanse autoriteiten de dubbele nationaliteit niet erkennen en deze personen daarom als Iraanse onderdanen beschouwen, krijgt Nederland geen toestemming hen te bezoeken. De Nederlandse regering spant zich in om desondanks toegang tot deze gevangenen te krijgen.
Voor Irak geldt dit niet. Hier speelt met name de veiligheid van de consulaire medewerkers om naar de gevangenis te reizen een rol.
7
Op welke manier geeft u invulling aan de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om inzichtelijk te maken welke zaken daadwerkelijk door de minster kunnen worden beïnvloed?
Wij monitoren gedetineerdenbegeleiding en hebben de mogelijkheid tot het uitvoeren van demarches indien er sprake is van doodstraf of mensonterende omstandigheden. Maar wij kunnen in principe niet in de rechtsgang treden van een ander land dan wel oordelen over schuldvragen.
8
Op welke manier gaat u de activiteiten van de consulaire dienstverlening explicieter in Jaarverslagen benoemen?
Door het opnemen van gerealiseerde aantallen/resultaten en gewijzigd beleid te benoemen.
9
Op welke manier geeft u concreet invulling aan de aanbeveling dat het toezicht beter moet aansluiten bij de gesignaleerde ontwikkelingen op het terrein van regionalisering en van de compacte rijksdienst?
Het aantal taken en eisen op de posten is de laatste jaren aanzienlijk gegroeid. Tegelijkertijd moet dat toenemende werk door de taakstellingen worden gedaan met minder mensen. Om dit alles het hoofd te bieden is gewerkt aan differentiatie en regionalisering van het postennet. De administratieve verwerking van financiële processen en consulaire zaken worden met ingang van 2012 geleidelijk regionaal gebundeld in een Regional Support Office. Dit leidt naar verwachting tot kwaliteitsverbetering, efficiency en meer ruimte voor kerntaken.
Daarnaast zullen delen van de bedrijfsvoering in het kader van het project Compacte Rijksdienst op rijksniveau worden gebundeld.
Deze organisatorische wijzigingen maken het noodzakelijk dat de huidige visie op toezicht wordt herijkt en dat de inrichting van de bedrijfsvoering, inclusief de wijze waarop het toezicht daarop is georganiseerd, opnieuw wordt beschreven. Hiermee geeft het ministerie concreet invulling aan de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer.
10
Wanneer wordt een beslissing genomen over het toezicht op het medefinancieringsstelsel en wanneer moet de implementatie zijn afgerond?
Ik beraad mij op het advies van de Algemene Rekenkamer over het toezicht op het medefinancieringsstelsel. Voor het einde van dit jaar zal de beslissing daarover genomen worden. De implementatie kan vervolgens ingaan vanaf de indiening van de planning voor 2013 (november 2012) en van de verantwoording 2012 (mei 2013) van het medefinancieringsstelsel.
11
Is het de verwachting dat de reeds ingevoerde wijzigingen met betrekking tot het archief- en dossierbeheer voldoende zijn om de laatste onvolkomenheid op te lossen, of volgen er nog verdere maatregelen?
De verwachting is dat de reeds ingevoerde maatregelen met betrekking tot archief- en dossierbeheer voldoende zijn om eventuele onvolkomenheden op te lossen. De AR heeft positief gereageerd op de kwaliteitsslag die BZ hieromtrent heeft gemaakt. Verdere maatregelen zijn op korte termijn niet voorzien.