Wetsartikel 1
De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld en derhalve ook gewijzigd. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om voor het jaar 2011 wijzigingen aan te brengen in de begrotingsstaat van de begroting van de Koning.
De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze Memorie van Toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).
De minister-president, minister van Algemene Zaken, M. Rutte
Bedragen in de navolgende toelichting zijn x € 1 000, tenzij anders vermeld.
Artikel 1: Grondwettelijke uitkering aan de leden van het koninklijk huis
Doordat de prijsontwikkeling enigszins afwijkt van datgene waarmee bij het opstellen van de begroting rekening is gehouden, wordt het begrotingsbedrag met 8 verhoogd.
Artikel 2: Functionele uitgaven van de Koning
Bij de eerste suppletoire begroting van de Koning (Kamerstuk 32 780 I, nr. 2) is per abuis een ontvangstenmutatie van 823 opgenomen: het betrof een ontvangst van 824. De huidige slotwetmutatie (+ 1) voorziet in de bijstelling.
Artikel 3: Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen
De mutatie (– 116) is het gevolg van per saldo lagere doorbelaste uitgaven bij zowel de Rijksvoorlichtingsdienst als het Kabinet der Koningin.