Ontvangen 11 maart 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1, onderdeel i, komt te luiden:
i. een vreemdeling: degene die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld;.
B
In artikel 2.14 wordt, onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot vierde, vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Een gegeven over het Nederlanderschap wordt ontleend aan de bevestiging van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap of het uittreksel van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap, waarvan de uitreiking of bekendmaking op andere wijze heeft plaatsgevonden in de gemeente waar de betrokkene is ingeschreven, onderscheidenlijk aan de door de betrokkene in die gemeente afgelegde verklaring van afstand van het Nederlanderschap, dan wel aan de mededeling van de burgemeester van een andere gemeente omtrent de verkrijging, de verlening of de afstand van het Nederlanderschap die betrekking heeft op de ingeschrevene, indien de uitreiking of bekendmaking van de bevestiging van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap of van het uittreksel van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap op andere wijze, heeft plaatsgevonden, onderscheidenlijk de verklaring van afstand is afgelegd, in een andere gemeente dan de gemeente waar de betrokkene is ingeschreven. Voor zover het in deze gevallen gaat om verkrijging of verlening van het Nederlanderschap wordt daarbij afgeweken van het tweede lid.
C
In de artikelen 2.16 en 2.17 wordt «Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel» telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
D
In artikel 2.28, eerste lid, wordt «de rechtbank te ’s-Gravenhage» vervangen
door: de rechtbank Den Haag.
E
Artikel 2.29 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien Onze Minister van Veiligheid en Justitie in het openbaar register, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, melding heeft gemaakt van het feit dat een persoon een verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap of een verklaring van afstand van het Nederlanderschap heeft afgelegd, dan wel dat een persoon door verlening het Nederlanderschap heeft verkregen of door intrekking het Nederlanderschap heeft verloren, doet hij daarvan mededeling aan het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente. De mededeling bevat de datum waarop de verklaring in ontvangst is genomen of de datum waarop het Nederlanderschap is verkregen of verloren.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Een mededeling als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege indien artikel 2.14, derde lid, van toepassing is.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «de rechtbank te ’s-Gravenhage» vervangen door: de rechtbank Den Haag.
F
In artikel 2.30 wordt »Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
G
Artikel 2.34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerst lid wordt «die verstrekking» vervangen door: dat gegeven.
2. In het tweede en vierde lid wordt «in verband met andere dan authentieke gegevens die aan hen verstrekt zijn» telkens vervangen door: in verband met de verstrekking van andere dan authentieke gegevens».
H
Artikel 2.61 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: artikel 8:72, derde lid, onderdeel b, of vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. In het tweede lid, wordt «de rechtbank te ’s-Gravenhage» vervangen door: de rechtbank Den Haag.
I
In artikel 2.74 wordt »Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
J
Aan artikel 3.3, eerste lid, wordt toegevoegd: De maatregel kan beperkingen bevatten ten aanzien van de gegevens die kunnen worden verstrekt.
K
In artikel 3.6, tweede lid, komt te luiden: De maatregel bepaalt tevens de categorieën van derden die voor de verstrekking in aanmerking komen en bepaalt of artikel 3.21 op de verstrekking van toepassing is. De maatregel kan beperkingen bevatten ten aanzien van de gegevens die kunnen worden verstrekt.
L
In artikel 3.17, derde lid, wordt «verstrekkingen aan een overheidsorgaan» vervangen door: verstrekkingen aan een overheidsorgaan en verstrekkingen op grond van artikel 3.12.
M
Artikel 3.21, eerste lid, onderdelen a en b, komen te luiden:
a. de artikelen 3.3 en 3.6, voor zover de beperking van de verstrekking van toepassing is;
b. artikel 3.9.
N
In artikel 3.18 wordt «het verstrekken van gegevens» vervangen door: het verstrekken van gegevens of het ter beschikking stellen van informatie.
O
Artikel 4.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. de data waarop de onder a en b bedoelde nummers van kracht zijn geworden of beëindigd.
2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. de datum waarop het nummer van kracht is geworden of beëindigd.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Tot de laatste van de in de aanhef van het eerste en tweede lid bedoelde data blijft artikel 50 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, van toepassing. Tot dat moment wordt aan een niet-ingezetene die wordt ingeschreven in de basisregistratie een administratienummer toegekend. Daarbij is het hiervoor bedoelde artikel 50, eerste, tweede, derde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het nummer wordt toegekend door Onze Minister. Onze Minister neemt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, op in de basisregistratie.
P
In hoofdstuk 4, afdeling 2, worden na artikel 4.10 twee paragrafen ingevoegd, luidende:
§ 3a. Persoonslijsten
Artikel 4.10a
Een persoonslijst als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldt na de inwerkingtreding van deze wet als een persoonslijst als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel c, van deze wet.
§ 3b. Het registreren van een vreemde nationaliteit naast het Nederlanderschap
Artikel 4.10b
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het verwijderen en vernietigen van gegevens over een vreemde nationaliteit naast gegevens over het Nederlanderschap. Daarbij kan worden afgeweken van de artikelen 2.7 en 2.69.
Q
Na artikel 4.11a wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 5. De gefaseerde overgang van GBA naar basisregistratie personen
Artikel 4.11b
1. Een college van burgemeester en wethouders geeft uitvoering aan deze wet met behulp van de gemeentelijke voorziening waarmee uitvoering werd gegeven aan de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (de oude gemeentelijke voorziening) of met de gemeentelijke voorziening die is toegesneden op de basisregistratie personen (de nieuwe gemeentelijke voorziening).
2. De overgang van gemeenten van de oude naar de nieuwe voorzieningen geschiedt per gemeente of groep van gemeenten.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld in verband met de overgang, waaronder regels omtrent het tijdstip van de overgang. Bij deze regels kan worden afgeweken van de hoofdstukken 2 en 3 van deze wet, voor zover het betreft:
a. de conversie van gegevens, indien een gemeente met een oude voorziening de bijhoudingsgemeente wordt;
b. het doen van verzoeken als bedoeld in artikel 2.53 aan een ander dan de bijhoudingsgemeente;
c. het doen van een verzoek als bedoeld in artikel 2.59;
d. het verstrekken van gegevens op grond van de artikelen 3.5 en 3.6 over personen waarvoor de gemeente niet de bijhoudingsgemeente is;
e. het doen van verzoeken als bedoeld in artikel 3.19 aan een ander dan de bijhoudingsgemeente, en
f. overige aspecten inzake de bijhouding en verstrekking van gegevens, voor zover de afwijking noodzakelijk is in verband met een goede bijhouding en verstrekking van de gegevens in de basisregistratie gedurende de overgang van de oude naar de nieuwe voorzieningen.
Artikel 4.11c
1. Een overheidsorgaan waaraan of een derde aan wie systematisch gegevens worden verstrekt wisselt berichten uit met de centrale voorzieningen op de wijze waarop de berichtuitwisseling plaats vond onder de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (de oude berichtuitwisseling) of op de wijze die is toegesneden op de basisregistratie personen (de nieuwe berichtuitwisseling).
2. De overgang van de in het eerste lid bedoelde overheidsorganen of derden van de oude naar de nieuwe berichtuitwisseling geschiedt per overheidsorgaan of derde, of per groep van organen of derden. De overgang kan betrekking hebben op delen van de organisatie van het overheidsorgaan of de derde en op verschillende wijzen van systematische verstrekking.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld in verband met de overgang, waaronder regels omtrent het tijdstip van de overgang.
R
In artikel 4.12, onderdeel a, wordt «2.51, 2.52 en 2.80» vervangen door: 2.51 en 2.52.
Onderdeel A
De verwijzing naar de beschrijving van het begrip «vreemdeling» in de Vreemdelingenwet 2000 in artikel 1.1, onderdeel i, van het wetsvoorstel wordt vervangen door het opnemen van die beschrijving zelf. Ook in de huidige Wet GBA is die beschrijving zelf opgenomen. De verwijzing naar de Vreemdelingenwet 2000 is ongewenst, omdat die wet blijkens haar rechtsgeschiedenis geen betrekking heeft op personen van wie de rechtspositie, het verblijfsrecht en de van toepassing zijnde voorrechten en immuniteiten zijn vastgelegd in het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 159), in het Verdrag van Wenen inzake Consulaire betrekkingen (Trb. 1981, 143) en in zogenaamde zetelovereenkomsten die met betrekking tot de vestiging van internationale organisaties in Nederland zijn gesloten. In het wetsvoorstel basisregistratie personen behoren deze personen, die kortweg wel worden aangeduid als geprivilegieerden, wel onder het begrip «vreemdeling» te vallen.
Onderdeel B
De wijziging van artikel 2.14 hangt samen met de procedures voor de verkrijging van het Nederlanderschap door (bevestiging van) optie en de verlening van het Nederlanderschap door naturalisatie. Op grond van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap speelt in Nederland de burgemeester in die procedures een centrale rol. Hij is niet alleen degene bij wie een verzoek tot optie of naturalisatie wordt ingediend en die nagaat of aan de voorwaarden wordt voldaan, maar hij is ook de verantwoordelijke autoriteit voor de (ceremoniële) uitreiking of de bekendmaking op andere wijze van de bevestiging van de afgelegde optieverklaring dan wel het besluit tot naturalisatie. Zonder de hier bedoelde uitreiking of bekendmaking op andere wijze treedt het rechtsgevolg van de optie of de naturalisatie niet in. Ook de verklaring van afstand van het Nederlanderschap dient in Nederland te worden afgelegd ten overstaan van een burgemeester. De burgemeester maakt van de afgelegde verklaring van afstand een bevestiging op, die tevens, voor zoveel mogelijk, de namen vermeldt van de personen die door deze afstand hun Nederlanderschap hebben verloren. De bevestiging dient overigens slechts als bewijs van de afgelegde verklaring van afstand. Het rechtsgevolg treedt in door het afleggen van de verklaring zelf. Uit het voorgaande volgt dat de verkrijging, de verlening dan wel de afstand van het Nederlanderschap in Nederland zich voornamelijk op gemeentelijk niveau afspeelt en daar ook als eerste bekend is. Het ligt dan voor de hand dat deze rechtsfeiten door de burgemeester aan het college van burgemeester en wethouders van de eigen gemeente worden gemeld, zodat deze direct in de basisregistratie kunnen worden opgenomen.
Het huidige wetsvoorstel bevat in artikel 2.14 echter geen duidelijk voorschrift, waarin de hiervoor bedoelde rechtstreekse ontlening van het gegeven over het Nederlanderschap in de hiervoor genoemde gevallen, met het oog op de registratie daarvan in de basisregistratie, is geregeld. Daarom wordt voorgesteld artikel 2.14 op dit punt aan te vullen met een nieuw derde lid.
In het geval de verkrijging of de verlening van het Nederlanderschap heeft plaatsgevonden in de gemeente waar de betrokken persoon als ingezetene is ingeschreven, wordt het gegeven over het Nederlanderschap ontleend aan de bevestiging van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap of het uittreksel van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap na uitreiking of bekendmaking daarvan op andere wijze aan de betrokkene door de burgemeester van de desbetreffende gemeente. Daaronder valt ook de situatie dat uitreiking of bekendmaking op andere wijze heeft plaatsgevonden in een andere gemeente dan de gemeente waar de procedure is begonnen. Dit geval kan zich voordoen wanneer de persoon of de personen op wie de verkrijging of de verlening van het Nederlanderschap (mede) betrekking heeft, is of zijn verhuisd naar die andere gemeente. Op grond van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap blijft ook in dat geval de burgemeester waar de procedure is begonnen weliswaar verantwoordelijk voor de afhandeling daarvan, maar kan hij het verrichten van de nog te vervullen formaliteiten (de uitreiking of bekendmaking op andere wijze) door middel van een machtiging overdragen aan de burgemeester van de nieuwe gemeente. Dit heeft tot gevolg dat laatstgenoemde, ook als hij deze handelingen verricht op grond van een machtiging van een andere burgemeester, zelf feitelijk op de hoogte is van de verkrijging of de verlening van het Nederlanderschap. Hij zal het college van burgemeester en wethouders van zijn eigen gemeente met het oog op de bijhouding van dit gegeven in de basisregistratie personen daarvan op de hoogte stellen. In het nieuwe derde lid van artikel 2.14 is voorts geregeld dat in het geval de betrokkene bij de burgemeester van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven een verklaring van afstand heeft afgelegd, dit gegeven over het Nederlanderschap ontleend wordt aan die verklaring.
Daarnaast wordt het gegeven over de verkrijging, de verlening of de afstand van het Nederlanderschap dat betrekking heeft op een ingeschrevene ontleend aan een mededeling daaromtrent van de op grond van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap bevoegde burgemeester van een andere gemeente aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken persoon als ingezetene is ingeschreven. Die situatie kan zich voordoen als de burgemeester waar de procedure is begonnen het verrichten van de nog te vervullen formaliteiten (de uitreiking of bekendmaking op andere wijze) voor de afhandeling van een verzoek tot verkrijging of verlening van het Nederlanderschap van iemand die inmiddels naar een andere gemeente is verhuisd, niet door middel van een machtiging heeft overdragen aan de burgemeester van de nieuwe gemeente of indien de verkrijging, de verlening of de afstand van het Nederlanderschap mede betrekking heeft op een persoon die in een andere gemeente als ingezetene is ingeschreven.
Voor zover het gaat om verkrijging of verlening van het Nederlanderschap wordt daarbij afgeweken van artikel 2.14, tweede lid. Dit betekent dat het gegeven over de verkrijging of de verlening van het Nederlanderschap in de bovengenoemde gevallen niet wordt ontleend aan een akte als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onder b en c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), die omtrent de ingeschrevene is opgenomen in het nationaliteitenregister. Doordat in het tweede lid niet wordt verwezen naar in het nationaliteitenregister opgenomen akten betreffende verklaringen van afstand die door een burgemeester zijn bevestigd, is in dat geval geen sprake van een afwijking van die bepaling. Indien de procedure betreffende de verkrijging, de verlening of de afstand van het Nederlanderschap niet onder verantwoordelijkheid van een burgemeester heeft plaatsgevonden (maar bijvoorbeeld onder verantwoordelijkheid van het hoofd van een diplomatieke of consulaire post in het buitenland), wordt het desbetreffende gegeven ontleend aan een akte die is opgenomen in het nationaliteitenregister, bedoeld in artikel 22, eerste lid, RWN, dan wel aan een door de ingeschrevene overgelegd afschrift van een akte als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onder b en c, RWN, uit het register, bedoeld in artikel 22, tweede lid, RWN.
Onderdelen C, F en I
Als gevolg van interdepartementale herverdeling van ministeriële verantwoordelijkheden, worden de aanduidingen «Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel» en «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» vervangen door «Onze Minister voor Veiligheid en Justitie» wat betreft taken op het gebied van het vreemdelingenrecht respectievelijk taken ter uitvoering van de RWN in de daarmee samenhangende bepalingen in het wetsvoorstel.
Onderdelen D, E, derde lid, en H, tweede lid
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart met ingang van 1 januari 2013 worden in het wetsvoorstel de aanduidingen «de rechtbank te ’s-Gravenhage» vervangen door «de rechtbank Den Haag».
Onderdeel E, eerste en tweede lid
In artikel 2.29, eerste lid, wordt geregeld dat de minister die verantwoordelijk is voor het nationaliteitenregister en daarin melding heeft gemaakt van een feit dat van belang is voor de verkrijging of het verlies van het Nederlanderschap van een persoon, daarvan mededeling doet aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken persoon als ingezetene is ingeschreven. Het is een van de bepalingen in het wetsvoorstel, waarin aan andere overheidsinstanties verplichtingen worden opgelegd tot het doen van mededelingen aan de colleges van burgemeester en wethouders, die van belang zijn voor de goede bijhouding in de basisregistratie van gegevens over personen die als ingezetene in hun gemeente zijn ingeschreven. De wijziging van artikel 2.29, eerste lid, omvat een drietal onderwerpen.
De eerste wijziging betreffende de aanduiding van de verantwoordelijke minister is hiervoor al toegelicht bij de gelijkluidende wijzigingen in de onderdelen C, F en I.
In de tweede plaats heeft de bepaling een verruiming ondergaan wat betreft de gevallen waarin door de Minister van Veiligheid en Justitie mededeling moet worden gedaan aan het college van burgemeester en wethouders van het verlies van het Nederlanderschap van een persoon die als ingezetene in de desbetreffende gemeente is ingeschreven. In het wetsvoorstel was nog geen rekening gehouden met de mogelijkheid van intrekking van de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap die berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit (artikel 14, eerste lid, RWN). Ook deze intrekking wordt opgenomen in het nationaliteitenregister, bedoeld in artikel 22, eerste lid, RWN. In deze nota van wijziging wordt daarom voorgesteld om in artikel 2.29, eerste lid, in algemene zin te spreken over intrekking als reden voor verlies van het Nederlanderschap. Dit betekent dat de bepaling niet alleen ziet op intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend (artikel 15, eerste lid, onder d, RWN), maar ook op de bovengenoemde intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, eerste lid, RWN.
De derde aanpassing houdt verband met de procedure voor de verkrijging, de verlening of het doen van afstand van het Nederlanderschap. Hierop is bij de wijziging van artikel 2.14 al ingegaan. In aansluiting op die wijziging bepaalt het aangepaste artikel 2.29, eerste lid, dat de Minister van Veiligheid en Justitie, nadat deze in het nationaliteitenregister melding heeft gemaakt van het feit dat een persoon een verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap of een verklaring van afstand van het Nederlanderschap heeft afgelegd, dan wel dat een persoon door verlening het Nederlanderschap heeft verkregen, daarvan geen mededeling doet aan het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente, in de gevallen waarin artikel 2.14, derde lid, van toepassing is. In die gevallen wordt het gegeven over het Nederlanderschap immers al op de in die bepaling beschreven wijze in de basisregistratie vermeld. Dat gegeven wordt dan niet meer ontleend aan een akte daarover die in het nationaliteitenregister is opgenomen, zodat daarover ook geen mededeling meer hoeft te worden gedaan.
Onderdeel G
Deze wijziging in het eerste lid beoogt meer duidelijkheid te scheppen over de aard van de mededelingen die door een bestuursorgaan gedaan worden in verband met twijfel over de juistheid van de basisregistratie.
In het eerste lid werd tot nu toe de twijfel gekoppeld aan de verstrekking uit de basisregistratie. Het is juister om te zeggen dat het bestuursorgaan (gelet op zijn eigen kennis van gegevens over de betrokkene), twijfelt over de juistheid van de gegevens in de basisregistratie. Dat kan zich voor doen als het bestuursorgaan een gegeven verstrekt heeft gekregen uit de basisregistratie, maar door contact met de betrokkene vermoedt dat dit onjuist is. Het kan echter ook zijn dat het bestuursorgaan dat geautoriseerd is voor de spontane verstrekking van mutaties, géén mededeling heeft gekregen van (bijvoorbeeld) een huwelijk van de betrokkene, terwijl de betrokkene aannemelijk maakt dat hij inmiddels gehuwd is. Er is dan géén verstrekking gedaan uit de basisregistratie, terwijl het bestuursorgaan die in dit geval wel had verwacht. De bepaling spreekt daarom over twijfel in verband met een verstrekking. Het is ook mogelijk dat het bestuursorgaan een vraag stelt over een persoon en als antwoord uit de basisregistratie de melding krijgt dat de betrokken niet is ingeschreven (een «foutmelding»). Als het bestuursorgaan uit het contact met de betrokkene leert dat hij al geruime tijd in Nederland woont, kan er ook sprake zijn van twijfel over de juistheid van de gegevens in de basisregistratie – terwijl ook in dat geval geen verstrekking van een (authentiek) gegeven heeft plaatsgevonden.
In al deze situaties is een mededeling van het bestuursorgaan aan de bijhoudingsgemeente op zijn plaats.
De wijzigingen in het tweede en derde lid zijn bedoeld om de tekst beter aan te laten sluiten op de redactie van het eerste lid.
Onderdeel H, eerste lid
Als gevolg van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht is de verwijzing naar artikel 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in artikel 2.61 van het wetsvoorstel in overeenstemming gebracht met de gewijzigde bepalingen in de Awb, overeenkomstig de wijziging die de Wet aanpassing bestuursprocesrecht heeft aangebracht in het met artikel 2.61 vergelijkbare artikel 86 van de Wet GBA.
Onderdelen J, K en M
In deze onderdelen worden de artikelen 3.3, 3.6 en 3.21 aangepast.
Met deze aanpassing worden de artikelen 3.3 en 3.6, tweede lid, meer op één lijn gebracht. Beide bepalingen betreffen de verstrekking van gegevens aan derden die werkzaamheden verrichten met een gewichtig maatschappelijk belang. Artikel 3.3 betreft de systematische verstrekking door de minister (bijvoorbeeld de geautomatiseerde verstrekkingen aan de pensioenfondsen). Artikel 3.6 ziet op «incidentele» verstrekkingen door het college van burgemeester en wethouders (bijvoorbeeld de verstrekking aan een advocaat in verband met een gerechtelijke procedure). In beide gevallen worden de werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang bij algemene maatregel van bestuur aangewezen en worden bij de maatregel de categorieën van derden bepaald die voor de verstrekking in aanmerking komen. Overigens kunnen slechts bepaalde werkzaamheden aangewezen worden als werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang (zie artikel 3.3, tweede lid).
In het geval van artikel 3.3 wordt in de algemene maatregel van bestuur tevens bepaald of de burger de verstrekking aan de desbetreffende derde al of niet kan blokkeren. Dat was niet geregeld voor de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 3.6, tweede lid. Anderzijds kunnen in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 3.6, tweede lid, beperkingen worden gesteld ten aanzien van de gegevens die worden verstrekt. Dat was niet geregeld voor de algemeen maatregel van bestuur op grond van artikel 3.3. Met de onderhavige wijziging worden de artikelen 3.3 en 3.6 op deze punten gelijkgetrokken.
Deze wijziging werkt door in artikel 3.21, waar is geregeld in welke gevallen geen gegevens aan derden worden verstrekt, indien de burger voor de desbetreffende derden een aantekening heeft laten plaatsen op zijn persoonslijst omtrent de beperking van de verstrekking van gegevens (het blokkeren door de burger van de gegevensverstrekking). Zowel de verstrekkingen aan derden, bedoeld in artikel 3.3, als aan derden, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, kunnen nu geblokkeerd worden als dit in de algemene maatregel van bestuur is bepaald.
Overigens blijft het college van burgemeester en wethouders bevoegd om de blokkering van incidentele verstrekkingen aan derden, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, te doorbreken als de persoonlijke levenssfeer daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Die bevoegdheid (vergelijkbaar met de regeling in de Wet GBA) wordt door deze wijziging niet veranderd.
Onderdeel L
De wijziging in artikel 3.17, derde lid, van de wet beoogt te regelen dat verstrekkingen uit de basisregistratie personen aan een verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in een basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen in het Caribische deel van Nederland, kosteloos plaatsvinden. Op grond van artikel 3.12 van de wet kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur een regeling worden getroffen die dergelijke verstrekkingen mogelijk maakt. Die verstrekkingen zijn bedoeld om in het kader van de gegevensuitwisseling over personen tussen de verschillende delen van het Koninkrijk een goede bijhouding van de verschillende bevolkingsregistraties te waarborgen en dubbele inschrijving van personen te voorkomen. Hoewel een verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in het Caribische deel van het Koninkrijk op grond van de eigen wetgeving als een overheidsorgaan is aan te merken, is dat niet het geval op grond van de Wbrp. Het in de Wbrp opgenomen begrip overheidsorgaan is beperkt tot overheidsorganen in het Europese deel van het Koninkrijk. Dit betekent dat de verantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens in het Caribische deel van het Koninkrijk voor de verstrekking van gegevens uit de basisregistratie personen als derden moeten worden gezien. Op grond van het oorspronkelijke artikel 3.17 van de wet kunnen voor verstrekkingen aan derden kosten in rekening worden gebracht. Dat is echter in dit geval onwenselijk, gezien het belang dat gehecht wordt aan een goede gegevensuitwisseling tussen de verschillende delen van het Koninkrijk. Om die reden is in het gewijzigde artikel 3.17, derde lid, van de wet bepaald dat behalve de verstrekkingen aan (Nederlandse) overheidsorganen ook de verstrekkingen op grond van artikel 3.12 van de wet kosteloos geschieden.
Onderdeel N
Ter verduidelijking wordt in artikel 3.18 nadrukkelijk bepaald dat ook een beslissing tot het al dan niet ter beschikking stellen van informatie op grond van artikel 3.14 gelijk wordt gesteld met een besluit in de zin van de Awb.
Onderdeel O
Voor die gevallen waarin abusievelijk aan twee personen hetzelfde A-nummer is toegekend en beide dus tijdelijk over hetzelfde nummer hebben beschikt, is het wenselijk – en met de nieuwe basisregistratie technisch ook mogelijk – om ook specifiek de datum van beëindiging van het A-nummer op te nemen. De wijziging van artikel 4.9, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel b, maakt dit mogelijk.
Zoals blijkt uit artikel 4.9, eerste lid, is het de bedoeling om nog enige tijd het administratienummer van de betrokkene in de basisregistratie op te nemen. Als een persoon als ingezetene wordt ingeschreven in de basisregistratie zal vooralsnog (ook) een administratienummer aan de betrokkene worden toegekend. Daarom houdt het derde lid van artikel 4.9 de toepassing van artikel 50 van de Wet GBA nog in stand; in dat artikel is de toekenning van administratienummers geregeld. Uit het tweede lid van artikel 4.9 blijkt dat ook ten aanzien van niet-ingezetenen nog enige tijd het administratienummer wordt gehanteerd. Artikel 50 van de Wet GBA is echter geschreven voor de toekenning van het administratienummer door burgemeester en wethouders aan ingezetenen. Er was dus niet voorzien in toekenning van dit nummer aan niet-ingezetenen. De voorgestelde wijziging van artikel 4.9, derde lid, voorziet daar nu in. Het administratienummer wordt aan de niet-ingezetene toegekend door Onze Minister. Onze Minister neemt de gegevens over het administratienummer ambtshalve op in de basisregistratie, vergelijkbaar met het opnemen van het burgerservicenummer.
Onderdeel P
In dit onderdeel worden in afdeling 2 van hoofdstuk 4, na paragraaf 3, twee nieuwe paragrafen ingevoegd.
Het nieuwe artikel 4.10a bepaalt dat de persoonslijsten zoals deze bestaan onder de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens na de inwerkingtreding van deze wet zullen voortbestaan als een persoonslijst als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel c, van deze wet. Hiermee wordt expliciet uitgedrukt wat eerder al (impliciet) de bedoeling was.
Het nieuwe artikel 4.10b hangt samen met de tweede nota van wijziging. Met die nota van wijziging wordt bewerkstelligd dat van een ingeschrevene die naast de Nederlandse nationaliteit een vreemde nationaliteit bezit, de gegevens over die vreemde nationaliteit niet worden opgenomen in de basisregistratie. Aan die wijziging kleven echter overgangsaspecten. Zo zullen er veel gevallen zijn waarin een persoon al in de GBA is ingeschreven met een Nederlandse en een vreemde nationaliteit. Bij de inwerkingtreding van de wet gaan de persoonslijsten van de betrokkenen over van de GBA naar de basisregistratie personen.
Er moet geregeld worden hoe en in welk tempo de (actuele) gegevens over de vreemde nationaliteit worden verwijderd. Het is bijvoorbeeld denkbaar om wat betreft het tempo aan te sluiten bij de overgang van gemeenten van de oude op de nieuwe voorzieningen (zie ook onderdeel Q van deze nota van wijziging). Ook moet rekening gehouden worden met gevallen waarin een persoon met een of meer buitenlandse nationaliteiten Nederlander wordt. Dit artikel biedt de grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur deze aspecten in goede banen te leiden. Het is daarbij soms nodig om af te wijken van de artikelen 2.7 en 2.69 van de wet, bijvoorbeeld omdat een gefaseerde invoering met zich brengt dat (tijdelijk) nog wel de gegevens over een vreemde nationaliteit als actueel gegeven naast het Nederlanderschap voor kunnen komen. Afwijking van artikel 2.7 of artikel 2.69 is ook aan de orde als in dit verband (historische) vreemde nationaliteiten worden verwijderd. Dat is immers in strijd met artikel 2.7, derde lid, of artikel 2.69, tweede lid, van de wet, waarin is bepaald dat een algemeen gegeven dat is opgenomen, opgenomen blijft.
Onderdeel Q
In dit onderdeel wordt in afdeling 2 van hoofdstuk 4, na paragraaf 4, een nieuwe paragraaf ingevoegd, waarin de overgang van het GBA-stelsel naar het Brp-stelsel wordt geregeld.
Dat deze regeling bij nota van wijziging in het wetsvoorstel wordt opgenomen, hangt samen met de tijd die nodig was voor het ontwikkelen van de aanpak van deze overgang. Inmiddels is er een duidelijk beeld over het antwoord op de vraag hoe de overgang ter hand moet worden genomen.
De belangrijkste conclusie is dat de overgang gefaseerd plaats moet vinden om deze beheersbaar te houden. Dat geldt zowel ten aanzien van de gemeenten als van de gebruikers van de basisregistratie voor zover zij systematisch (geautomatiseerd) gegevens uit de basisregistratie verstrekt krijgen. Met deze fasering kan «de winkel open blijven tijdens de verbouwing».
Artikel 4.11b
Er zal een periode zijn dat nog niet alle gemeenten op de nieuwe automatisering zijn overgestapt. Deze gemeenten zullen nog met hun GBA-systemen (de oude gemeentelijke voorzieningen) uitvoering geven aan het wetsvoorstel. Daarnaast zijn er gemeenten die al wel gebruik maken van de voor de Brp ontwikkelde gemeentelijke voorzieningen (de nieuwe gemeentelijke voorzieningen). Het eerste lid beschrijft die situatie.
De overgang van oud naar nieuw geschiedt per gemeente of groep van gemeenten (tweede lid).
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de overgang (derde lid). Die regels hebben onder meer betrekking op het tijdstip van overgang. Daarmee kan een ordelijk verloop verzekerd worden en kan ook een grens gesteld worden aan de overgangsperiode. Daarbij zal worden aangesloten bij de wensen en mogelijkheden van de gemeenten. Een gemeente gaat in beginsel pas over zodra zij er klaar voor is.
Gedurende de tijd dat er naast elkaar gemeenten met oude en met nieuwe voorzieningen zijn, zal de Minister van BZK extra (centrale) voorzieningen in de lucht houden om de verschillende wijzen van bijhouding en verstrekking te kunnen accommoderen.
Het is echter niet te vermijden dat er gedurende die tijd beperkingen zullen gelden. Zo zal in het geval dat een persoon verhuist van een «nieuwe» gemeente naar een «oude» gemeente, de persoonslijst van de betrokkene geconverteerd moeten worden naar het «oude» GBA-gegevensmodel. Dat kan in bepaalde gevallen tot verlies van gegevens aanleiding geven. In het nieuwe gegevensmodel kan een gegeven nauwkeuriger omschreven zijn. Als de betrokkene vervolgens verhuist naar een «oude» gemeente moet worden teruggevallen op het oude gegevensmodel. De nauwkeuriger omschrijving kan dan verloren gaan. De regels op grond van het derde lid zullen deze conversie-aspecten regelen. Het is daarbij soms nodig om af te wijken van de wet. In het bovengeschetste voorbeeld is het verloren gaan van de nauwkeuriger omschrijving bij de conversie in strijd met artikel 2.7, derde lid, van het wetsvoorstel (een gegeven dat is opgenomen, blijft opgenomen).
Het derde lid biedt de mogelijkheid om in bepaalde gevallen, zoals in het hiervoor geschetste geval, af te wijken van de wet. Deze afwijking is technisch nodig: de overgang van gemeenten van de oude naar de nieuwe voorzieningen is anders niet goed uit te voeren. Bovendien heeft de afwijking een tijdelijk karakter: zodra de overgangsperiode is afgerond en alle gemeenten «over» zijn, zal er ook geen sprake meer zijn van deze afwijkingen.
Hierna worden nog enkele voorbeelden geschetst van beperkingen die gelden in de overgangsperiode.
Een burger heeft op grond van het wetsvoorstel de mogelijkheid om inzage te vragen in zijn gegevens (of daar een uittreksel van te vragen) bij iedere gemeente in Nederland (artikel 2.53). Dat is een uitbreiding van de dienstverlening aan de burger, onder de Wet GBA kon die vraag alleen gesteld worden aan de gemeente waar de betrokkene woonde. Maar de gemeenten die nog werken met een oude (GBA) voorziening kunnen die nieuwe dienst nog niet goed leveren. Hun systemen zijn er nog niet op ingericht. Daarom zal tijdelijk geregeld worden dat gemeenten met een oude voorziening de vraag om inzage te geven alleen moeten beantwoorden als het gaat om een betrokkene die ingezetene is van de gemeente.
Een vergelijkbaar probleem doet zich voor in die gevallen waarin het wetsvoorstel plaatsonafhankelijke verstrekkingen door een college van burgemeester en wethouders mogelijk maakt (artikel 3.4). Een overheidsorgaan of een derde die gegevens nodig heeft, hoeft zijn vraag niet te stellen aan de gemeente waar de betrokkene woont (zoals dat onder de GBA het geval is), maar kan de vraag aan iedere gemeente in Nederland stellen. Ook in deze gevallen kunnen gemeenten die nog werken met de oude (GBA) voorzieningen die vraag niet goed verwerken. Er wordt daarom geregeld dat zij de vraag om gegevens niet hoeven te beantwoorden als het gaat om een betrokkene die geen ingezetene van de gemeente is.
Tot slot als voorbeeld de beperking van de gegevensverstrekking aan derden. De nieuwe, op de basisregistratie personen toegesneden, gemeentelijke voorzieningen kennen een uitgebreidere mogelijkheid voor de burger om de verstrekking van zijn gegevens aan een derde te beperken (artikel 2.59). De burger kan meer differentiëren in zijn keuze. Ook in dit geval kunnen de oude gemeentelijke voorzieningen een degelijke differentiatie niet aan. En ook in dit geval is een tijdelijke regeling nodig om met dit verschil tussen de oude en de nieuwe systemen om te kunnen gaan.
Artikel 4.11c
Niet alleen de gemeenten, maar ook de overheidsorganen en derden die systematisch (geautomatiseerd) gegevens ontvangen uit de basisregistratie zullen gefaseerd overstappen van het oude naar het nieuwe stelsel. Voor deze gebruikers is het met name het stelsel van berichtuitwisseling dat moet worden aangepast. Ook hier zal de Minister van BZK gedurende de overgangsperiode extra (centrale) voorzieningen in bedrijf houden om zowel gebruikers die nog niet zijn overgegaan als de gebruikers die volgens de nieuwe berichtuitwisseling werken, te bedienen.
De overgang en het tijdstip van overgang zal op een vergelijkbare wijze als bij de gemeenten worden geregeld. Sommige van de gebruikers zijn zeer grote organisaties als de Belastingdienst of de Sociale Verzekeringsbank. Het kan voor dergelijke organisaties wenselijk zijn om al voor een deel over te stappen op de nieuwe berichtuitwisseling. De andere onderdelen volgen dan later.
Het kan ook wenselijk zijn om voor bepaalde wijzen van verstrekking reeds over te gaan. Het tweede lid biedt deze mogelijkheden.
Onderdeel R
Op grond van artikel 4.12 is ten onrechte bepaald dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van overtreding van artikel 2.80. Op grond van artikel 2.80 is een niet-ingezetene verplicht om met het oog op de vaststelling van diens identiteit een op hem betrekking hebbend document te overleggen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, indien de Minister van BZK dat aan hem verzoekt in verband met het opnemen van gegevens in de basisregistratie over hem. Indien de betrokkene geen gevolg zou geven aan een verzoek van de Minister van BZK op grond van artikel 2.80, dan is het gevolg dat de minister niet overgaat tot inschrijving (zie art. 2.67, vierde lid); inschrijving is, anders dan bij ingezetenen, ook niet verplicht. Het ligt aldus niet in de rede om het niet tonen van een WID-document op verzoek ook nog eens bestuurlijk beboetbaar te maken.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk