Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het bestuur bij pensioenfondsen te versterken;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 23, vierde lid, wordt «een pensioenfonds dat op grond van artikel 212 ontheffing heeft gekregen van het bepaalde in de artikelen 99, 100, 101, 109 en 110» vervangen door: een pensioenfonds dat een ontheffing heeft gekregen als bedoeld in artikel 212, tweede lid.
B
In artikel 28, eerste lid, wordt «de deelnemersraad» vervangen door: de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan.
C
In artikel 33, eerste lid, onderdeel a, vervalt «waarvoor bij pensioenfondsen een verantwoordingsorgaan is ingesteld;».
D
In hoofdstuk 5 komen paragraaf 1 en 2 te luiden:
Een pensioenfonds heeft een paritair bestuur of een onafhankelijk bestuur.
1. In het paritaire bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd met dien verstande dat vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken, vertegenwoordigers van werknemersverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden zetels bezetten, waarbij:
a. indien niet is afgesproken dat het werkgeversdeel van de premie is gemaximeerd de vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van werknemersverenigingen en de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen; of
b. indien is afgesproken dat het werkgeversdeel van de premie is gemaximeerd de vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van werknemersverenigingen.
Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% van het aantal zetels dat door vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen, vertegenwoordigers van werknemersverenigingen en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen wordt bezet.
2. In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd met dien verstande dat werknemersvertegenwoordigers, werkgeversvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden zetels bezetten, waarbij:
a. indien niet is afgesproken dat het werkgeversdeel van de premie is gemaximeerd de werknemersvertegenwoordigers en de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als de werkgeversvertegenwoordigers; of
b. indien is afgesproken dat het werkgeversdeel van de premie is gemaximeerd de werknemersvertegenwoordigers ten minste evenveel zetels bezetten als de werkgeversvertegenwoordigers.
Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% of, indien sprake is van de in artikel 102, tweede lid, bedoelde situatie 50%, van het aantal zetels dat door werknemersvertegenwoordigers, werkgeversvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen wordt bezet.
3. Indien een ondernemingspensioenfonds pensioenregelingen uitvoert voor meerdere ondernemingen of groepen wordt elke onderneming of groep door ten minste een werknemersvertegenwoordiger, een vertegenwoordiger van pensioengerechtigden en een werkgeversvertegenwoordiger vertegenwoordigd in het paritaire bestuur.
4. Indien de statuten van een pensioenfonds voorzien in stemgerechtigde vertegenwoordigers in het paritaire bestuur van anderen dan werknemersverenigingen dan wel werknemers, werkgeversverenigingen dan wel de werkgever of pensioengerechtigden, worden die vertegenwoordigers voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid gelijkgesteld met vertegenwoordigers van pensioengerechtigden.
5. Het tweede tot en met vierde lid is niet van toepassing voor zover een onderneming of groep waaraan het ondernemingspensioenfonds was verbonden heeft opgehouden te bestaan.
6. Aan het paritaire bestuur van een pensioenfonds kunnen maximaal twee bestuurders worden toegevoegd die niet directe vertegenwoordigers zijn van de belanghebbenden bij het pensioenfonds. Het vierde lid is niet van toepassing op deze bestuurders.
7. Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur. Het bestuur kan een kandidaat bestuurder afwijzen indien deze niet aan de profielschets voldoet.
1. Het onafhankelijke bestuur van een pensioenfonds bestaat uit ten minste twee bestuurders. De bestuurders zijn niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
2. Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur. Het bestuur kan een kandidaat bestuurder afwijzen indien deze niet aan de profielschets voldoet.
1. De verdeling van de zetels van vertegenwoordigers van werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het paritaire bestuur van een pensioenfonds vindt plaats op basis van de onderlinge getalsverhoudingen, met dien verstande dat de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden ten hoogste de helft van het aantal zetels in het paritaire bestuur van een pensioenfonds bezetten dat vertegenwoordigers van werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden gezamenlijk bezetten.
2. In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds kunnen, in afwijking van het eerste lid, vertegenwoordigers van pensioengerechtigden meer zetels bezetten dan werknemersvertegenwoordigers, indien het aantal deelnemers minder bedraagt dan 10% van de som van het aantal deelnemers en pensioengerechtigden.
3. De benoeming van de werknemersvertegenwoordigers in het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds vindt plaats:
a. na verkiezing van de vertegenwoordigers door de deelnemers;
b. op voordracht van de vertegenwoordigers van de deelnemers in de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, bedoeld in artikel 115;
c. op voordracht van de ondernemingsraad; of
d. op een andere wijze, mits de ondernemingsraad heeft ingestemd met deze benoemingswijze.
4. De benoeming van de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het paritaire bestuur van een pensioenfonds vindt plaats:
a. na verkiezing van de vertegenwoordigers door de pensioengerechtigden; of
b. op voordracht van de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden in de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, bedoeld in artikel 115.
1. Het intern toezicht bij een bedrijfstakpensioenfonds wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds volledig is verzekerd bij een verzekeraar. In dat geval kan het intern toezicht ook worden uitgeoefend door jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie.
2. Het intern toezicht bij een ondernemingspensioenfonds wordt uitgeoefend door een raad van toezicht of jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie.
1. De raad van toezicht of de visitatiecommissie bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen. De leden van de raad van toezicht of de visitatiecommissie zijn onafhankelijk en laten dit tot uiting komen in het toezicht.
2. De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De raad van toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad en de werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het jaarverslag. De raad van toezicht staat het bestuur met raad ter zijde.
3. Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn onderworpen de besluiten van het bestuur tot vaststelling van:
a. het jaarverslag en de jaarrekening;
b. de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145;
c. de profielschets voor bestuurders;
d. het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de raad van toezicht;
e. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
f. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;
g. samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1; en
h. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4. Aan de goedkeuring van de raad van toezicht bij een pensioenfonds met een paritair bestuur zijn tevens onderworpen de besluiten van het bestuur tot vaststelling van een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140 en een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 138.
5. De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door de raad van toezicht. Het ontbreken van de goedkeuring van de raad van toezicht op een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.
6. De raad van toezicht meldt disfunctioneren van het bestuur aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, het belanghebbendenorgaan en aan de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur.
7. De raad van toezicht stelt een profielschets op voor leden van de raad van toezicht.
8. Het bestuur van het pensioenfonds en de raad van toezicht komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen.
9. De visitatiecommissie heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De visitatiecommissie is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad en de werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het jaarverslag.
10. Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de raad van toezicht of de visitatiecommissie tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
11. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake dit artikel.
1. Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een pensioenfonds.
2. De personen die het beleid van een pensioenfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
3. Iedere bestuurder van een pensioenfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.
1. Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds.
2. Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
3. Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
4. Het bestuur van het pensioenfonds meldt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan de toezichthouder.
5. Een wijziging als bedoeld in het vierde lid wordt niet doorgevoerd indien:
a. de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de wijziging aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt; of
b. de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt.
6. Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten die van invloed is op de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen stelt het pensioenfonds de toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
7. De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het derde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
In het jaarverslag van een pensioenfonds wordt gerapporteerd over de samenstelling naar leeftijd en geslacht van de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, het belanghebbendenorgaan en het bestuur en over de inspanningen die zijn verricht om diversiteit in de organen van het pensioenfonds te bevorderen.
1. De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemers die staan of gestaan hebben op een kandidatenlijst voor de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan alsmede de leden en de gewezen leden van het pensioenfondsbestuur, de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan niet uit hoofde van hun kandidaatstelling voor of hun lidmaatschap van het pensioenfondsbestuur, de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan worden benadeeld in hun positie als werknemer.
2. Indien het pensioenfonds in zijn hoedanigheid als werkgever aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan een secretaris heeft toegevoegd is het eerste lid op die secretaris van overeenkomstige toepassing.
3. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, het belanghebbendenorgaan en een werknemer als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de werkgever gevolg dient te geven aan hetgeen in deze leden is bepaald.
4. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met de werknemer die lid is van het bestuur van een pensioenfonds, een deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of een belanghebbendenorgaan. Indien de werkgever aan het bestuur van een pensioenfonds, een deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of een belanghebbendenorgaan een secretaris heeft toegevoegd, is de eerste zin op die secretaris van overeenkomstige toepassing.
5. De werkgever kan zonder voorafgaande toestemming van de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met een werknemer die geplaatst is op een kandidatenlijst voor het bestuur van een pensioenfonds, een deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of een belanghebbendenorgaan of die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van het bestuur van een pensioenfonds, een deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of een belanghebbendenorgaan.
6. De toestemming van de kantonrechter wordt gevraagd bij verzoekschrift. De kantonrechter verleent de toestemming slechts indien de werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat opzegging geen verband houdt met een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid. Van de uitspraak staat geen hoger beroep of beroep in cassatie open.
7. Ten aanzien van personen die krachtens publiekrechtelijke aanstelling bij de werkgever werkzaam zijn, treedt een andere sector van de rechtbank in de plaats van de kantonrechter.
8. Het vierde tot en met zevende lid zijn niet van toepassing bij een opzegging gedurende de proeftijd, wegens een dringende reden, indien de werknemer schriftelijk met de opzegging instemt of indien de opzegging geschiedt wegens de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of van het onderdeel van de onderneming, waarin de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is.
Iedere bepaling die het lidmaatschap van het bestuur, de raad van toezicht, de visitatiecommissie, de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan onmogelijk maakt op grond van het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is nietig.
Iedere bepaling die een goedkeuringsrecht inhoudt van een partij, die geen orgaan is van het pensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen besluit van het pensioenfonds is nietig, tenzij in deze wet anders is bepaald.
1. In de statuten van een pensioenfonds worden in ieder geval bepalingen opgenomen betreffende:
a. het doel van het pensioenfonds, waaronder een omschrijving van de werkingssfeer;
b. de bestemming van de middelen van het pensioenfonds;
c. het beheer van het pensioenfonds;
d. de inkomsten van het pensioenfonds;
e. de belegging van de gelden;
f. het bestuursmodel van het pensioenfonds, bedoeld in artikel 99;
g. de wijze waarop de bestuurders worden benoemd en ontslagen;
h. de wijze waarop het intern toezicht is georganiseerd;
i. de wijze waarop de leden van de raad van toezicht dan wel de visitatiecommissie worden benoemd en ontslagen;
j. de wijze waarop de leden van de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad dan wel het belanghebbendenorgaan worden benoemd en ontslagen;
k. de wijziging van de statuten;
l. de liquidatie van het pensioenfonds, waaronder begrepen de verplichtingen van de liquidateuren en de bestemming van de bezittingen van het pensioenfonds;
m. de wijze waarop beëindiging van een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, twaalfde lid, geschiedt; en
n. de toepassing van artikel 105, derde lid.
2. De omschrijving van de werkingssfeer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt ten aanzien van een bedrijfstakpensioenfonds plaats door het omschrijven van de bedrijfsactiviteiten van de bedrijfstak.
3. Een bedrijfstakpensioenfonds dat aan werkgevers de mogelijkheid biedt om zich vrijwillig aan te sluiten bepaalt in zijn statuten onder welke voorwaarden deze vrijwillige aansluiting mogelijk is.
1. De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een pensioenfonds uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting aan de toezichthouder.
2. Het pensioenfonds meldt binnen drie maanden na zijn oprichting deze oprichting aan de toezichthouder.
3. Bij de melding, bedoeld in het tweede lid, worden gevoegd:
a. een authentiek afschrift van de akte van oprichting van het pensioenfonds;
b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van het reglement of de reglementen van het pensioenfonds;
c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de uitvoeringsovereenkomst;
d. een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 145; en
e. een eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging.
Het pensioenfonds zendt:
a. een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de statuten;
b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijziging van de reglementen;
c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de uitvoeringsovereenkomst;
d. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145; en
e. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging;
binnen twee weken na totstandkoming van die wijziging aan de toezichthouder.
1. Voor omzetting van een pensioenfonds in een andere rechtsvorm als bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is een verklaring van geen bezwaar van de toezichthouder vereist. De toezichthouder verleent de verklaring indien hij van oordeel is dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever voldoende gewaarborgd zijn.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het eerste lid.
1. Een pensioenfonds met een paritair bestuur stelt een deelnemers- en pensioengerechtigdenraad in.
2. In de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad zijn de deelnemers en de pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. De leden van de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad vormen een zo evenwichtig mogelijke afspiegeling van de betreffende geleding. Indien een ondernemingspensioenfonds pensioenregelingen uitvoert voor meerdere ondernemingen of groepen wordt elke onderneming of groep door ten minste een deelnemer en een pensioengerechtigde vertegenwoordigd in de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad.
3. Op grond van door het bestuur van het pensioenfonds vast te stellen criteria kunnen naast de in het tweede lid bedoelde vertegenwoordigers ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers in de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad zitting hebben.
4. In geval van verkiezing van leden van de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad door deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen kandidaten worden voorgedragen door verenigingen en door individuele deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
5. Voor zover geen verkiezing door de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden plaatsvindt, maar de leden worden benoemd door verenigingen, zijn deze verenigingen evenredig aan hun ledenaantallen binnen hun geleding binnen het pensioenfonds vertegenwoordigd in de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad.
6. Een vereniging als bedoeld in het vierde en vijfde lid bezit volledige rechtsbevoegdheid; haar statutair doel omvat mede het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij een pensioenfonds.
7. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad heeft recht op overleg met het intern toezicht.
8. Het bestuur van het pensioenfonds en de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het pensioenfonds of de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad overleg wenselijk acht.
9. Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
1. Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.
2. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het jaarverslag opgenomen.
3. Het pensioenfonds stelt de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad in de gelegenheid advies uit te brengen over:
a. het beleid inzake beloningen;
b. de vorm en inrichting van het intern toezicht;
c. de profielschets voor leden van de raad van toezicht;
d. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; en
e. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.
4. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 104, zesde lid.
1. Een pensioenfonds met een onafhankelijk bestuur stelt een belanghebbendenorgaan in.
2. Voor de samenstelling van het belanghebbendenorgaan zijn de artikelen 100, eerste tot en met vijfde lid, en 102 van overeenkomstige toepassing.
3. Het belanghebbendenorgaan heeft recht op overleg met het intern toezicht.
4. Het bestuur van het pensioenfonds en het belanghebbendenorgaan komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het pensioenfonds of het belanghebbendenorgaan overleg wenselijk acht.
5. Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan het belanghebbendenorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
1. Het belanghebbendenorgaan adviseert het pensioenfonds desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het pensioenfonds betreffen.
2. Het pensioenfonds stelt het belanghebbendenorgaan in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit van het pensioenfonds tot:
a. het nemen van maatregelen van algemene strekking;
b. wijziging van de statuten en reglementen van het pensioenfonds;
c. vaststelling van het jaarverslag, de jaarrekening en de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145;
d. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
e. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;
f. het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst;
g. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
h. een overeenkomst van uitbesteding;
i. samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1;
j. het beleid inzake beloningen;
k. de vorm en inrichting van het intern toezicht;
l. de profielschets voor leden van de raad van toezicht;
m. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; en
n. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.
3. Het advies van het belanghebbendenorgaan wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het tweede lid bedoelde besluiten.
4. Het belanghebbendenorgaan adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 104, zesde lid.
5. Bij het vragen van advies wordt aan het belanghebbendenorgaan een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben.
6. Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan het belanghebbendenorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.
7. Het belanghebbendenorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het jaarverslag opgenomen.
8. Besluiten van het bestuur kunnen bij of krachtens de statuten worden onderworpen aan de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit. De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door het belanghebbendenorgaan.
9. Het bestuur heeft in ieder geval goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot:
a. het strategische beleggingsbeleid;
b. de premie;
c. het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid;
d. vaststelling van een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140 en een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 138;
e. het terugstorten van premie of geven van premiekorting, bedoeld in artikel 129; en
f. vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien toepassing wordt gegeven aan artikel 134.
De goedkeuring wordt niet onthouden dan nadat het bestuur in de gelegenheid is gesteld het besluit te heroverwegen.
10. Het ontbreken van de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan op een besluit als bedoeld in het achtste of negende lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.
In de statuten van het pensioenfonds kunnen aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan verdere bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend.
Het pensioenfonds deelt het belanghebbendenorgaan zo spoedig mogelijk schriftelijk mee, of het een advies niet of niet geheel volgt, waarbij tevens wordt meegedeeld waarom van het advies of van een daarin vervat minderheidsadvies wordt afgeweken.
Een pensioenfonds informeert de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan onverwijld schriftelijk over:
a. de verplichting tot opstelling van een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140;
b. de verplichting tot opstelling van een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 138;
c. de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173; en
d. de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172, waarin de bevoegdheiduitoefening van alle of bepaalde organen van een pensioenfonds is gebonden aan toestemming van een of meer door de toezichthouder aangewezen personen.
1. Een pensioenfonds staat de leden van de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan het gebruik toe van de voorzieningen waarover het kan beschikken, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taken nodig is.
2. Ten aanzien van de rechten en bevoegdheden van de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan in verhouding tot het bestuur van het pensioenfonds zijn de artikelen 10, 16, 17, 18 en 22 van de Wet op de ondernemingsraden van overeenkomstige toepassing.
Een pensioenfonds is gehouden om op verzoek van werknemers of een werknemersvereniging mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de werknemers van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een werknemersvereniging. Een pensioenfonds is tevens gehouden om op verzoek van pensioengerechtigden of een vereniging van pensioengerechtigden mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de pensioengerechtigden van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging van pensioengerechtigden.
E
Aan artikel 135 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een pensioenfonds vermeldt in zijn jaarverslag op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
F
In artikel 176, eerste lid, wordt «99, 100, 101, 102, 103, 105, eerste tot en met derde, vijfde tot en met achtste en tiende lid, 106, 109, 110, 111, 113, 114, 115» vervangen door: 99 tot en met 107, 111, 112, 113, 115, 115a, 115b, 115c, 115e, 115f, 115g, 115h.
G
In artikel 192, onderdeel b, wordt «105» vervangen door: 106.
H
In artikel 212, tweede lid, wordt «de artikelen 99, 100, 101, 109 en 110» vervangen door: de artikelen 99 tot en met 102, 115, eerste lid, en 115b, eerste lid.
I
In artikel 215, eerste lid, wordt «102, tweede en derde lid» vervangen door: 112, tweede en derde lid.
J
Artikel 217 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «deelnemersraad» vervangen door: belanghebbendenorgaan.
2. In het eerste lid wordt «De deelnemersraad» vervangen door «Het belanghebbendenorgaan», wordt «artikel 111, eerste lid» vervangen door «artikel 115c, eerste lid» en wordt «de deelnemersraad» telkens vervangen door: het belanghebbendenorgaan.
3. In het tweede, zesde en elfde lid wordt «de deelnemersraad» telkens vervangen door: het belanghebbendenorgaan.
K
Artikel 218 vervalt.
L
Artikel 219 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, het belanghebbendenorgaan of de raad van toezicht kan een verzoek in het kader van het recht van enquête, bedoeld in afdeling 2 van titel 8 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indienen bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.
2. In het derde lid wordt «het verantwoordingsorgaan» vervangen door: de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, het belanghebbendenorgaan of de raad van toezicht.
M
Artikel 220a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:
2. Artikel 104, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, blijft van toepassing op de leden, gewezen leden, werknemers die op een kandidatenlijst staan of gestaan hebben voor en de toegevoegd secretaris van een verantwoordingsorgaan of een deelnemersraad.
3. De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel B, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deel uitmaken van de raad van toezicht van een pensioenfonds, worden tot het einde van hun op dat tijdstip lopende benoemingstermijn, doch uiterlijk tot 1 januari 2017, geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 105, derde lid, en, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, eerste lid, en betrouwbaar als bedoeld in artikel 105, vijfde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, derde lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten, omstandigheden of antecedenten een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling van die geschiktheid of betrouwbaarheid.
4. Indien een persoon die het beleid van een pensioenfonds bepaalt of mede bepaalt voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel B, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deskundig is in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds wordt die persoon vanaf dat tijdstip geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 105, derde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, eerste lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten en omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling of herbeoordeling van die geschiktheid.
5. Indien beroep is ingesteld op grond van de artikelen 217 en 218, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van artikel I, onderdelen J en K, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, wordt dit beroep afgehandeld met toepassing van de wet zoals die luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdelen J en K, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen.
6. Een verzoek ingediend door een verantwoordingsorgaan op grond van artikel 219, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel L, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, wordt na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel L, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen aangemerkt als een verzoek ingediend door een daartoe bevoegd orgaan.
De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 42, eerste lid, onderdeel a, vervalt «waarvoor bij beroepspensioenfondsen een verantwoordingsorgaan is ingesteld;».
B
Artikel 107 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een beroepspensioenfonds uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting aan de toezichthouder.
2. In het tweede lid vervalt «door middel van een door de toezichthouder vastgesteld formulier».
C
Artikel 110 wordt vervangen door de volgende negen artikelen, luidende:
Het intern toezicht bij een beroepspensioenfonds wordt uitgeoefend door een raad van toezicht of door jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie.
1. De raad van toezicht of de visitatiecommissie bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen. De leden van de raad van toezicht of de visitatiecommissie zijn onafhankelijk en laten dit tot uiting komen in het toezicht.
2. De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het beroepspensioenfonds. De raad van toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad en in het jaarverslag. De raad van toezicht staat het bestuur met raad ter zijde.
3. Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn onderworpen de besluiten van het bestuur tot vaststelling van:
a. het jaarverslag en de jaarrekening;
b. de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 140;
c. de profielschets voor bestuurders;
d. het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de raad van toezicht;
e. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het beroepspensioenfonds of de overname van verplichtingen door het beroepspensioenfonds;
f. liquidatie, fusie of splitsing van het beroepspensioenfonds; en
g. het omzetten van het beroepspensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4. Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn tevens onderworpen de besluiten van het bestuur tot vaststelling van een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 135 en een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 133.
5. De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door de raad van toezicht. Het ontbreken van de goedkeuring van de raad van toezicht op een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.
6. De raad van toezicht meldt disfunctioneren van het bestuur aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad en aan de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur.
7. De raad van toezicht stelt een profielschets op voor leden van de raad van toezicht.
8. Het bestuur van het beroepspensioenfonds en de raad van toezicht komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen.
9. De visitatiecommissie heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het beroepspensioenfonds. De visitatiecommissie is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad en in het jaarverslag.
10. Het beroepspensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de raad van toezicht of de visitatiecommissie tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
11. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake dit artikel.
1. Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een beroepspensioenfonds.
2. De personen die het beleid van een beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het beroepspensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en de pensioengerechtigden en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
3. Iedere bestuurder van een beroepspensioenfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.
1. Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het beroepspensioenfonds.
2. Het intern toezicht van een beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
3. Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht van een beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
4. Het bestuur van het beroepspensioenfonds meldt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan de toezichthouder.
5. Een wijziging als bedoeld in het vierde lid wordt niet doorgevoerd indien:
a. de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de wijziging aan het beroepspensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt; of
b. de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het beroepspensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt.
6. Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten die van invloed is op de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen stelt het beroepspensioenfonds de toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
7. De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het derde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
1. Een beroepspensioenfonds stelt een deelnemers- en pensioengerechtigdenraad in.
2. In de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad zijn de deelnemers en de pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. De leden van de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad vormen een zo evenwichtig mogelijke afspiegeling van de betreffende geleding.
3. Op grond van door het bestuur van het beroepspensioenfonds vast te stellen criteria kunnen naast de in het tweede lid bedoelde vertegenwoordigers ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers in de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad zitting hebben.
4. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad heeft recht op overleg met het intern toezicht.
5. Het bestuur van het beroepspensioenfonds en de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het beroepspensioenfonds of de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad overleg wenselijk acht.
6. Het beroepspensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
1. Het bestuur van het beroepspensioenfonds legt verantwoording af aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.
2. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het jaarverslag opgenomen.
3. Het beroepspensioenfonds stelt de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad in de gelegenheid advies uit te brengen over:
a. het beleid inzake beloningen;
b. de vorm en inrichting van het intern toezicht;
c. de profielschets voor leden van de raad van toezicht;
d. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; en
e. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.
4. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 110a, zesde lid.
5. In de statuten van het beroepspensioenfonds kunnen aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad verdere bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend.
Een beroepspensioenfonds informeert de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad onverwijld schriftelijk over:
a. de verplichting tot opstelling van een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 135;
b. de verplichting tot opstelling van een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 133;
c. de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 168; en
d. de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 167, waarin de bevoegdheiduitoefening van alle of bepaalde organen van een beroepspensioenfonds is gebonden aan toestemming van een of meer door de toezichthouder aangewezen personen.
1. Een beroepspensioenfonds staat de leden van de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad het gebruik toe van de voorzieningen waarover het kan beschikken, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taken nodig is.
2. Ten aanzien van de rechten en bevoegdheden van de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad in verhouding tot het bestuur van het beroepspensioenfonds zijn de artikelen 10, 16, 17, 18 en 22 van de Wet op de ondernemingsraden van overeenkomstige toepassing.
In het jaarverslag van een beroepspensioenfonds wordt gerapporteerd over de samenstelling naar leeftijd en geslacht van de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad en het bestuur en over de inspanningen die zijn verricht om diversiteit in de organen van het beroepspensioenfonds te bevorderen.
D
In artikel 111 wordt «of een verantwoordingsorgaan» vervangen door: , de raad van toezicht, de visitatiecommissie of de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad.
E
In het opschrift en de tekst van artikel 112 wordt «instemmingsrecht» vervangen door: goedkeuringsrecht.
F
Artikel 113, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «worden bepalingen opgenomen» vervangen door: worden in ieder geval bepalingen opgenomen.
2. Onderdeel f komt te luiden:
f. de wijze waarop de bestuurders worden benoemd en ontslagen.
3. Aan het slot van onderdeel i vervalt «en».
4. Onder verlettering van onderdeel j tot onderdeel l worden na onderdeel i twee onderdelen ingevoegd, luidende:
j. de wijze waarop de leden van de raad van toezicht dan wel de visitatiecommissie worden benoemd en ontslagen;
k. de toepassing van artikel 110b, derde lid; en.
5. In onderdeel l wordt «het verantwoordingsorgaan» vervangen door: de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad.
G
Aan artikel 130 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een beroepspensioenfonds vermeldt in zijn jaarverslag op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
H
In artikel 171, eerste lid, wordt «110, eerste, tweede, derde, vijfde tot en met achtste en tiende lid, 113» vervangen door: 110 tot en met 110h, 113.
I
In artikel 187, onderdeel b, wordt «110» vervangen door: 110c.
J
In artikel 209, eerste lid, wordt «de artikelen 107, 162» vervangen door: de artikelen 107, tweede en derde lid, 162.
K
Artikel 212 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of de raad van toezicht kan een verzoek in het kader van het recht van enquête, bedoeld in afdeling 2 van titel 8 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indienen bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.
2. In het derde lid wordt «het verantwoordingsorgaan» vervangen door: de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of de raad van toezicht.
L
Aan artikel 214 worden drie leden toegevoegd, luidende:
6. De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VI van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deel uitmaken van de raad van toezicht van een beroepspensioenfonds, worden tot het einde van hun op dat tijdstip lopende benoemingstermijn, doch uiterlijk tot 1 januari 2017, geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 110, derde lid, en, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 110c, eerste lid, en betrouwbaar als bedoeld in artikel 110, vijfde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 110c, derde lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten, omstandigheden of antecedenten een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling van die geschiktheid of betrouwbaarheid.
7. Indien een persoon die het beleid van een beroepspensioenfonds bepaalt of mede bepaalt voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VI van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deskundig is in verband met de uitoefening van het bedrijf van het beroepspensioenfonds wordt die persoon vanaf dat tijdstip geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 110, derde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 110c, eerste lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten en omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling of herbeoordeling van die geschiktheid.
8. Een verzoek ingediend door een verantwoordingsorgaan op grond van artikel 212, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, wordt na inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen aangemerkt als een verzoek ingediend door een daartoe bevoegd orgaan
De Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «44, eerste lid, 45a, 47, eerste lid, 48» vervangen door: 44, eerste lid, 48.
2. In het derde lid wordt « 44, tweede lid, 47, tweede lid, 48a» vervangen door: 44, tweede lid, 48a.
B
De artikelen 45, 45a, 46 en 47 vervallen.
In artikel 113c, eerste lid, van de Wet op het notarisambt wordt «214, tweede en vijfde lid» vervangen door: 214, tweede en vijfde tot en met achtste lid.
De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 102 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een pensioenfonds uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting aan de toezichthouder.
2. In het tweede lid vervalt «door middel van een door de toezichthouder vastgesteld formulier».
B
Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds. Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
3. In het achtste lid wordt «de personen, bedoeld in het vijfde lid,» vervangen door: de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen.
4. Het tiende lid komt te luiden:
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het vijfde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
C
In artikel 215, eerste lid, wordt «23, 102, 167» vervangen door: 23, 102, tweede en derde lid, 167.
Artikel 110 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het beroepspensioenfonds. Het intern toezicht van een beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht van een beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
3. In het achtste lid wordt «de personen, bedoeld in het vijfde lid,» vervangen door: de personen die het beleid van het beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen.
4. Het tiende lid komt te luiden:
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het vijfde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,