Ontvangen 27 december 2012
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
In artikel I, onderdeel D, komt artikel 99 te luiden:
Artikel 99. Bestuur pensioenfondsen
Een pensioenfonds heeft een paritair, een onafhankelijk of een gemengd bestuur. Indien een pensioenfonds een gemengd bestuur heeft, dan is dit een paritair gemengd bestuur, een onafhankelijk gemengd bestuur of een omgekeerd gemengd bestuur.
2
In artikel I, onderdeel D, komen artikel 100, eerste en tweede lid, als volgt te luiden:
1. In het paritaire bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd met dien verstande dat de vertegenwoordigers van werknemersverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken en de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken.
Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% van het aantal zetels dat door vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen, vertegenwoordigers van werknemersverenigingen en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen wordt bezet.
2. In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd met dien verstande dat de werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als de werkgeversvertegenwoordigers.
Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% of, indien sprake is van de in artikel 102, tweede lid, bedoelde situatie 50%, van het aantal zetels dat door werknemersvertegenwoordigers, werkgeversvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen wordt bezet.
3
In artikel I, onderdeel D, wordt na artikel 101 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 101a. Samenstelling en taakverdeling gemengd bestuur
1. Het gemengd bestuur van een pensioenfonds bestaat uit uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders.
2. Voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de uitvoerende bestuurders bij een paritair gemengd bestuur zijn de artikelen 100 en 102 van overeenkomstige toepassing. Voor de samenstelling van de uitvoerende bestuurders bij een onafhankelijk gemengd bestuur is artikel 101 van overeenkomstige toepassing.
3. Het gemengd bestuur heeft ten minste drie natuurlijke personen als niet uitvoerende bestuurders. De niet uitvoerende bestuurders zijn niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
4. Bij de statuten van een pensioenfonds met een gemengd bestuur wordt bepaald dat de bestuurstaken worden verdeeld over niet uitvoerende bestuurders en uitvoerende bestuurders. Artikel 104, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de taken van de niet uitvoerende bestuurders. De taak om toezicht te houden op de taakuitoefening door bestuurders kan niet door een taakverdeling worden ontnomen aan niet uitvoerende bestuurders. Het voorzitterschap van het bestuur, het doen van voordrachten voor benoeming van een bestuurder en het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders kan niet aan een uitvoerende bestuurder worden toebedeeld.
5. De uitvoerende bestuurders nemen niet deel aan de besluitvorming over het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders.
6. Bij of krachtens de statuten kan worden bepaald dat een of meer bestuurders rechtsgeldig kunnen besluiten over zaken die tot zijn respectievelijk hun taak behoren. Bepaling krachtens de statuten geschiedt schriftelijk.
7. In afwijking van het tweede en derde lid kan een omgekeerd gemengd bestuur worden gevormd waarbij voor de samenstelling van de uitvoerende bestuurders artikel 101 van overeenkomstige toepassing is en waarbij voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de niet uitvoerende bestuurders de artikelen 100 en 102 van overeenkomstige toepassing zijn.
8. Een omgekeerd gemengd bestuur heeft een onafhankelijke voorzitter die geen vertegenwoordiger is van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de bevoegdheden van de onafhankelijk voorzitter, bedoeld in het achtste lid, de samenstelling van een omgekeerd gemengd bestuur en over de taakverdeling in en organisatie van dit bestuur.
4
In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 102 als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Van deze verdeling kan worden afgeweken indien de betrokken partijen daarmee akkoord zijn.
2. Aan het vierde lid, onderdeel b, wordt toegevoegd:, mits deze vertegenwoordigers na verkiezing zijn benoemd.
5
In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 103 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bij een bedrijfstakpensioenfonds» vervangen door: bij een bedrijfstakpensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur.
2. In het tweede lid wordt «bij een ondernemingspensioenfonds» vervangen door: bij een ondernemingspensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het intern toezicht bij een pensioenfonds met een gemengd bestuur wordt uitgeoefend door de niet uitvoerende bestuurders.
6
In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 104 als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op de leden van de raad van toezicht.
2. In het derde lid vervalt onderdeel b en worden de onderdelen c tot en met h verletterd tot b tot en met g.
3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met elfde lid tot vierde tot en met tiende lid.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «het derde of vierde lid» vervangen door: het derde lid.
7
In artikel I, onderdeel D, vervalt in het opschrift van artikel 106 «beleidsbepalers en toezichthouders».
8
In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 108, zevende lid, «een andere sector» vervangen door: een andere kamer.
9
In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 115, eerste lid, «een paritair bestuur» vervangen door: een paritair bestuur of een paritair gemengd dan wel omgekeerd gemengd bestuur.
10
In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 115a, vierde lid, «artikel 104, zesde lid» vervangen door: artikel 104, vijfde lid.
11
In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 115b, eerste lid, «een onafhankelijk bestuur» vervangen door: een onafhankelijk bestuur of een onafhankelijk gemengd bestuur.
12
In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 115c als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het tweede lid wordt «besluit van het pensioenfonds tot» vervangen door: besluit van het pensioenfonds met betrekking tot.
2. In het vierde lid wordt «artikel 104, zesde lid» vervangen door: artikel 104, vijfde lid.
13
In artikel I, onderdeel L, wordt in het eerste lid van artikel 219 «gerechtshof te Amsterdam» vervangen door: gerechtshof Amsterdam.
14
Het opschrift van artikel II, onderdeel C, komt te luiden:
C
De artikelen 110 en 110a worden vervangen door de volgende artikelen, luidende:
15
In artikel II, onderdeel C, komt artikel 110 te luiden:
Artikel 110. Intern toezicht
1. Het intern toezicht bij een beroepspensioenfonds wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, door jaarlijkse visitatie of door de niet uitvoerende bestuurders indien de bestuurstaken worden verdeeld over uitvoerende en niet uitvoerende bestuurders.
2. Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door niet uitvoerende bestuurders zijn artikel 129a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 110a, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
16
In artikel II, onderdeel C, wordt artikel 110a als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op de leden van de raad van toezicht.
2. In het derde lid vervalt onderdeel b en worden de onderdelen c tot en met g verletterd tot b tot en met f.
3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met elfde lid tot vierde tot en met tiende lid.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «het derde of vierde lid» vervangen door: het derde lid.
17
In artikel II, onderdeel C, vervalt in het opschrift van artikel 110c «beleidsbepalers en toezichthouders».
18
In artikel II, onderdeel C, wordt in artikel 110e, vierde lid, «artikel 110a, zesde lid» vervangen door: artikel 110a, vijfde lid.
19
In artikel II, onderdeel K, wordt in het eerste lid van artikel 212 «gerechtshof te Amsterdam» vervangen door: gerechtshof Amsterdam.
Onderdelen 1, 3, 5, 9, 11 en 15
Naar aanleiding van de vragen en opmerkingen die verschillende fracties hebben geuit op het ontbreken van het one tier model in het wetsvoorstel, heeft de regering de voorgestelde wijzigingen aangebracht. De bezwaren van de regering richten zich namelijk niet op het one tier bestuursmodel als zodanig, maar op de wijze waarop dit model in het voorontwerp was ingevuld. De regering acht het van belang dat het intern toezicht uitgeoefend wordt door personen die zich onafhankelijk kunnen opstellen ten opzichte van de uitvoerende bestuurders, en die deskundig zijn en onbevangen tot hun oordeel komen, die zonder last en ruggespraak opereren en die te allen tijde het belang van het pensioenfonds voorop stellen en niet het belang van de geleding die zij vertegenwoordigen. De voorgestelde wijziging wijkt daarom af van het one tier model zoals dat was opgenomen in het voorontwerp. Het wordt nu mogelijk om zowel het paritaire bestuursmodel als het onafhankelijke bestuursmodel, zoals opgenomen in het wetsvoorstel, in de vorm van een one tier bestuur te organiseren, waarbij als het ware de leden van de raad van toezicht of de visitatiecommissie dan de leden worden van het toezichthoudende deel van het bestuur. Omdat het intern toezicht dichtbij is, namelijk onderdeel vormt van het bestuur, kan dit efficiencywinst voor de betrokken fondsen opleveren.
De regering is zich ervan bewust dat in de pensioensector ook behoefte bestaat aan een variant op het hiervoor beschreven one tier model. In deze variant wordt het uitvoerende deel van het bestuur gevormd uit externe beroepsbestuurders. Ook leden van het bestuursbureau van een pensioenfonds zouden de rol van externe beroepsbestuurder op zich kunnen nemen. Het niet-uitvoerende deel van het bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van belanghebbenden. Deze laatste bestuurders houden toezicht op de uitvoerende bestuurders. Ook de SER heeft aangegeven voorstander te zijn van toevoeging van deze variant van het one tier bestuursmodel, omdat de wens uit de praktijk zich toespitst op dit model. Deze variant komt overeen met de variant uit het voorontwerp. De bezwaren die hiertegen bestonden, namelijk het risico dat het interne toezicht niet voldoende onafhankelijk is van de belangen van de geledingen, zullen ondervangen moeten worden. Daarom acht de regering in het geval van intern toezicht door vertegenwoordigers van belanghebbenden de toevoeging van extra wettelijke waarborgen noodzakelijk.
Een pensioenfonds kan naast een paritair bestuur en een onafhankelijk bestuur ook een gemengd bestuur (one tier board) hebben. Artikel 99 wordt hiertoe aangepast.
In artikel 101a wordt de bestuurssamenstelling en taakverdeling van een gemengd bestuur geregeld. Hierbij is aangesloten bij de regeling voor het monistisch bestuursmodel in het Burgerlijk Wetboek (Wet van 6 juni 2011 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen; Stb. 275). In een gemengd bestuur worden uitvoerende en niet uitvoerende bestuurders onderscheiden. Er worden drie vormen van gemengd bestuur onderscheiden: het paritair, onafhankelijk of omgekeerd gemengd bestuur.
In het paritair gemengd bestuur is de samenstelling van het uitvoerend deel van het bestuur conform de samenstelling van het paritair bestuur: dat wil zeggen bestaande uit vertegenwoordigers van werknemers(verenigingen), werkgevers(verenigingen) en pensioengerechtigden waaraan eventueel maximaal twee externe bestuurders kunnen worden toegevoegd. De niet uitvoerende bestuurders zijn ten minste drie natuurlijke personen die niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds zijn.
In het onafhankelijk gemengd bestuur is de samenstelling van het uitvoerend deel van het bestuur conform de samenstelling van het onafhankelijk bestuur: ten minste twee externe bestuurders. De niet uitvoerende bestuurders zijn ten minste drie natuurlijke personen die niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds zijn.
Bij het omgekeerd gemengd bestuur is de samenstelling van het paritair bestuur omgedraaid, dat wil zeggen dat de vertegenwoordigers van belanghebbenden de niet uitvoerende bestuurders zijn en de uitvoerende bestuurders niet directe vertegenwoordigers van belanghebbenden bij het fonds. Daarnaast is er in het omgekeerd gemengd bestuur een onafhankelijke voorzitter die geen directe vertegenwoordiger is van de belanghebbenden.
In het voorgestelde vierde lid van artikel 101a is bepaald dat binnen het bestuur een taakverdeling wordt gemaakt. De bestuurders die zich in het bijzonder bezig houden met de dagelijkse leiding van het pensioenfonds zijn de uitvoerende bestuurders. Bestuurders aan wie geen specifieke uitvoerende taken zijn opgedragen, hebben als hoofdtaak het algemeen besturen. Deze bestuurders worden aangeduid als niet uitvoerend bestuurder. Taken die niet specifiek aan individuele bestuurders zijn toebedeeld, vallen toe aan het bestuur als geheel, dat wil zeggen aan zowel de niet uitvoerende als de uitvoerende bestuurders. Deze opzet voorkomt dat onbenoemde taken tussen wal en schip kunnen vallen. Een taakverdeling en het vormen van een uitvoerend bestuur laten onverlet dat de verantwoordelijkheid, ook voor de taakuitoefening door uitvoerende bestuurders, blijft berusten bij het bestuur. De term «uitvoerende» bestuurders geeft aan dat zij belast zijn met specifiek omschreven taken. De taken van de niet uitvoerend bestuurder omvatten meer dan advisering en toezicht houden in de bekende zin. De bestuursleden die belast zijn met algemene bestuurstaken zullen meer dan de leden van de raad van toezicht actief betrokken zijn bij het algemene beleid van het pensioenfonds. Zij nemen immers deel aan en zijn direct verantwoordelijk voor de besluitvorming over de algemene beleidslijnen.Gelijk aan de regeling in de Wet van 6 juni 2011 is bepaald dat de niet uitvoerende bestuurders natuurlijke personen moeten zijn.
Het voorgestelde vierde lid van artikel 101a bevat ter uitwerking van de algemene regel over de taakverdeling een opsomming van taken die zijn voorbehouden aan de niet uitvoerende bestuurders. Die taken kunnen niet worden toegedeeld aan de uitvoerende bestuurders. Zo kunnen de uitvoerende bestuurders niet worden belast met het doen van voordrachten voor benoeming van bestuurders en de taak om de bezoldiging van uitvoerende bestuurders vast te stellen. Ook kan de taak om toezicht te houden op de taakuitoefening van een niet uitvoerende of uitvoerende bestuurder niet aan een uitvoerende bestuurder worden toegedeeld. Het gaat hier om werkzaamheden die in een duaal systeem vaak worden neergelegd bij de raad van toezicht en nauw aansluiten bij toezicht en advies, alsmede om taken die gelet op een mogelijk belangenconflict niet uitsluitend mogen worden toegekend aan een of meer uitvoerende bestuurders. Alle andere bestuurstaken kunnen desgewenst worden toebedeeld aan de uitvoerende bestuurders.
In een dualistisch stelsel kent elk orgaan een eigen voorzitter, die doorgaans bekend staan als de voorzitter van de raad van bestuur respectievelijk de voorzitter van de raad van toezicht. In een monistisch systeem is er één orgaan en dus ook één bestuursvoorzitter. In het belang van een goed toezicht wordt net als in de Wet van 6 juni 2011 bepaald dat aan een uitvoerende bestuurder niet de taak van voorzitter van het bestuur kan worden opgedragen.
In het vijfde lid van artikel 101a is bepaald dat de uitvoerende bestuurders niet kunnen deelnemen aan de besluitvorming over de bezoldiging van de uitvoerende bestuurders. De uitvoerende bestuurders worden in die gevallen geacht een tegenstrijdig belang te hebben.
Het wetsvoorstel gaat net als de Wet van 6 juni 2011 uit van besluitvorming door het bestuur als totaal. Zonder nadere wettelijke regeling kunnen met een bepaalde taak belaste leden van het bestuur niet zelfstandig besluiten nemen die als bestuursbesluiten hebben te gelden. Het zesde lid brengt deze mogelijkheid aan door uitdrukkelijk te bepalen dat door het bestuur aan bestuurders bevoegdheden kunnen worden toegekend, die zij alleen of samen kunnen uitoefenen. In dat geval wordt een besluit over bepaalde onderwerpen, dat door een of meer bestuurders is genomen, toegerekend aan het bestuur. De figuur brengt met zich mee dat hun besluit geldt als een besluit van het bestuur. Met deze uitwerking wordt in een praktische behoefte voorzien. Alle bestuursleden dienen zich te realiseren dat ondanks deze toerekening hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het besluit volledig in stand blijft. Het ligt voor de hand dat zij zich regelmatig op de hoogte stellen van de wijze waarop door bestuurders met deze bevoegdheid wordt omgegaan. Desgewenst kan in de statuten worden bepaald op welke wijze aan de informatiebehoefte van andere bestuurders tegemoet dient te worden gekomen. De vraag van de aansprakelijkheid lost zich op via artikel 9 van Boek 2 van het BW.
Omdat bij een omgekeerd gemengd bestuur de belanghebbenden de niet uitvoerende bestuurders zijn, zijn – zoals eerder is aangegeven – extra waarborgen nodig. Zo is in het achtste lid bepaald dat een omgekeerd gemengd bestuur een onafhankelijke voorzitter heeft die geen directe vertegenwoordiger is van de belanghebbenden. Deze voorzitter is op grond van het vierde lid wel niet-uitvoerend bestuurder maar dus niet – zoals de overige niet-uitvoerende bestuurders in het omgekeerd gemengd bestuur – vertegenwoordiger van belanghebbenden.
Verder kunnen op grond van het negende lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de samenstelling van een omgekeerd gemengd bestuur en over de taakverdeling en organisatie in dit bestuur. Deze nadere regels kunnen betrekking hebben op:
− de bevoegdheden van de voorzitter (bij staken van de stemmen geeft de stem van de voorzitter de doorslag; de voorzitter bepaalt de agenda);
− een auditcommissie bedrijfseconomische aspecten en risicobeheer van het niet-uitvoerende deel van het bestuur;
− de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen het uitvoerend en het niet-uitvoerend deel van het bestuur.
DNB zal de bevoegdheid krijgen om in bijzondere gevallen ontheffing te verlenen van deze nadere regels.
Onderdeel 2
In het wetsvoorstel is geregeld dat het paritaire bestuur een afwijkende zetelverdeling kent indien de premie voor de werkgever is gemaximeerd.
Naar aanleiding van opmerkingen van de Tweede Kamer en de reactie van de SER wordt voorgesteld om een afwijkende zetelverdeling niet langer te koppelen aan premiemaximalisatie. Het begrip blijkt in de praktijk lastig te definiëren zijn. Bovendien geeft de SER ook aan dat premiemaximalisatie niet kan dienen om de (financiële) betrokkenheid van de werkgever te definiëren. De financiële betrokkenheid van de werkgever is onderdeel en resultaat van het cao-overleg en kan, afhankelijk van ontwikkelingen in de tijd, variëren.
In plaats daarvan wordt voorgesteld om de bepalingen over premiemaximalisatie te schrappen en om de regeling voor de zetelverdeling die in het wetsvoorstel is opgenomen voor ondernemingspensioenfondsen, over te nemen voor bedrijfstakpensioenfondsen. Dat betekent dat de vertegenwoordigers van werknemersverenigingen en de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen. Overname van de regeling voor ondernemingspensioenfondsen zorgt ervoor dat er ook voor bedrijfstakpensioenfondsen een andere verdeling tussen werkgevers- en werknemerszetels afgesproken kan worden. De regeling voor de zetels van de pensioengerechtigden inclusief het voor hen geldend maximum van 25% blijft daarbij in stand.
Onderdeel 4
In artikel 102, eerste lid, is bepaald dat de verdeling van zetels tussen pensioengerechtigden en werknemers of vertegenwoordigers van werknemersverenigingen op basis van de onderlinge getalsverhoudingen plaatsvindt, waarbij pensioengerechtigden maximaal de helft van het aantal zetels mogen bezetten dat zij samen met werknemers of vertegenwoordigers van werknemersverenigingen bezetten. Aan deze bepaling wordt een zin toegevoegd op grond waarvan van deze verdeling kan worden afgeweken indien de betrokken partijen hiermee akkoord zijn.
In artikel 102, vierde lid, onderdeel b, is bepaald dat de benoeming van pensioengerechtigden in het bestuur op voordracht van de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad kan plaatsvinden. Aan deze bepaling wordt een zinsnede toegevoegd waardoor deze mogelijkheid wordt beperkt tot de situatie dat de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad zijn gekozen.
Onderdelen 6, 10, 12, 16 en 18
De Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht heeft in de aanbevelingen ten aanzien van dit wetsvoorstel geadviseerd artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing te verklaren op de raad van toezicht. Naar aanleiding hiervan wordt aan het tweede lid van artikel 104 van de PW en artikel 110a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling een zin toegevoegd waarin dit wordt geregeld. Hierdoor geldt voor de leden van de raad van toezicht dezelfde regeling met betrekking tot taakvervulling en aansprakelijkheid welke voor de bestuurders geldt.
De raad van toezicht van een pensioenfonds met een paritair bestuursmodel heeft op grond van het wetsvoorstel goedkeuringsrechten ten aanzien van besluiten over:
− het jaarverslag en de jaarrekening;
− de actuariële en bedrijfstechnische nota;
− de profielschets van bestuurders;
− het beloningsbeleid, met uitzondering van de beloning van de raad van toezicht;
− overdracht en overname van de verplichtingen van het pensioenfonds;
− liquidatie, fusie of splitsing van een pensioenfonds;
− samenvoeging van pensioenfondsen; en
− vaststelling van een korte en lange termijn herstelplan.
Deze nota van wijziging schrapt de goedkeuringsrechten van de raad van toezicht bij de actuariële en bedrijfstechnische nota en het korte- en langetermijnherstelplan. De goedkeuringsrechten van de raad van toezicht hebben als gevolg van deze wijzigingen betrekking op de bedrijfsvoering en institutionele beslissingen. De taakverdeling tussen bestuur en raad van toezicht wordt daarmee scherper. Bovendien worden daardoor de bevoegdheden van de raad van toezicht bij het paritaire model en bij het onafhankelijke model meer in overeenstemming gebracht.
Onderdelen 7 en 17
Van twee artikelen wordt het opschrift redactioneel aangepast.
Onderdelen 8, 13 en 19
Het wetsvoorstel wordt technisch aangepast aan de wijzigingen in de Wet herziening gerechtelijke kaart.
Onderdeel 14
Met de wijziging van het opschrift van artikel II, onderdeel C, wordt rekening gehouden met het feit dat bij de tweede nota van wijziging in artikel VI een artikel 110a in de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt ingevoegd dat voor artikel II, onderdeel C, in werking zal treden.
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma