Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2013
In april van dit jaar heeft uw Kamer het wetsvoorstel Eindtoetsing PO (Kamerstuk 33 157)1 aangenomen. Daarin is geregeld dat er een verplichte centrale eindtoets voor taal en rekenen wordt ingevoerd onder de zorg en verantwoordelijkheid van de overheid. Naast de centrale eindtoets, die er moet zijn, heb ik de mogelijkheid op verzoek en onder voorwaarden het gebruik van andere eindtoetsen voor taal en rekenen toe te laten. Het amendement van de leden Rog en Schouten (Kamerstuk 33 157, nr. 38) heeft dit mogelijk gemaakt.
Bij de behandeling in juni 2013 in uw Kamer van het wetsvoorstel Herziening wet SLOA (Kamerstuk 33 558), heb ik toegezegd in oktober 2013 met de uitwerking te komen van dit amendement. Daarbij heb ik aangegeven over deze uitwerking te gaan overleggen met de mij bekende potentiële ontwikkelaars en uitgevers van methodeonafhankelijke onderwijstoetsen en -testen, hierna verder aangeduid als eindtoetsaanbieder(s).2 Deze brief geeft uitvoering aan deze toezegging en gaat in op de uitkomst van dit overleg.
De inhoud van deze brief vormt de opmaat naar de eveneens bij deze behandeling omstreeks de komende jaarwisseling in het vooruitzicht gestelde integrale versie van de ontwerp-AMvB. Deze ontwerp-AMvB zal overigens meer elementen bevatten dan alleen de voorschriften over de toelating en inhoud van andere eindtoetsen.
Motie Bisschop
De bij de behandeling van de Herziening wet SLOA aangenomen motie Bisschop (Kamerstuk 33 558, nr. 14) is één van de onderwerpen van gesprek met de eindtoetsaanbieders. In deze motie wordt de regering gevraagd om te onderzoeken of en hoe kan worden voorzien in het gemeenschappelijk gebruik door eindtoetsaanbieders van eindtoetsopgaven van Stichting Cito. Er worden momenteel diverse varianten verkend. Het overleg hierover is nog gaande. Bij het voorleggen van de ontwerp-AMvB wordt u ook geïnformeerd over hoe invulling kan worden gegeven aan de motie.
Overleg met eindtoetsaanbieders
Bij de behandeling van het wet Herziening SLOA heb ik het belang aangegeven om bij de uitwerking van het amendement korte en directe lijnen te onderhouden met de eindtoetsaanbieders. Afgelopen zomer heeft daarom intensief en constructief overleg met deze partijen plaatsgehad dat medio september is afgerond. Dit overleg heeft op de belangrijkste punten geleid tot overeenstemming over de onderstaande uitwerking van het amendement van de leden Rog en Schouten binnen de kaders van het wetsvoorstel Eindtoetsing PO. Deze overeenstemming heeft geen betrekking op het door mij geambieerde tijdstip van invoering van de verplichte eindtoetsing in het basisonderwijs: invoering met ingang van het schooljaar 2014/2015 met een eerste verplichte eindtoetsing in de periode 15 april-15 mei 2015. Op één partij na pleiten de eindtoetsaanbieders voor invoering met ingang van het schooljaar 2015/2016. Aan het eind van de brief ga ik hier op in.
Opbouw brief
In deze brief wordt de uitwerking van de toelating van andere eindtoetsen toegelicht aan de hand van de volgende indeling:
− uitgangspunt van een duidelijke scheiding tussen de centrale eindtoets en de andere eindtoetsen;
− advisering over toelating;
− besluitvormingsprocedure voor toelating;
− inhoudelijke voorwaarden voor toelating;
− bekostiging van toegelaten eindtoetsen;
− ondersteuning voor én na toelating;
− tijdpad van invoering eindtoetsing.
Uitgangspunt van duidelijke scheiding
Ik hecht aan een duidelijk onderscheid tussen de centrale eindtoets en andere eindtoetsen. In mijn brief van 12 april dit jaar (Tweede Kamer, 33 558, nr. 6) over de gevolgen van het amendement van de leden Rog en Schouten voor het wetsvoorstel Herziening SLOA heb ik het verschil in karakter tussen beide uiteengezet. Kern daarvan is dat een duidelijk en zuiver onderscheid wordt aangebracht qua proces, totstandkoming, rollen en verantwoordelijkheden. Dit onderscheid is van belang om te voorkomen dat een publieke taak wordt vermengd met markttaken en dat daarmee een hybride geheel ontstaat. Een geheel dat vroeg of laat lastige en complexe vragen oproept op het terrein van mededinging, staatssteun en oneigenlijke concurrentie.
Indien de Eerste Kamer het wetsvoorstel Eindtoetsing PO aanvaardt, heeft de overheid ervoor te zorgen dat er altijd een kwalitatief betrouwbare centrale eindtoets beschikbaar is. Er is sprake van een publieke taak waar de leerlingen, ouders, scholen en de samenleving de overheid altijd op kunnen aanspreken. De uitvoering van deze taak wordt in handen gelegd van het College voor Toetsen en Examens (CvTE). Stichting Cito heeft op grond van de herziene wet SLOA de wettelijke taak om de centrale eindtoets te maken in opdracht van het CvTE.
Voor de andere eindtoetsen heeft de overheid een meer regulerende taak, die er vooral voor moet zorgen dat (eventuele) andere eindtoetsen kwalitatief aan de maat zijn. Scholen, ouders en leerlingen moeten immers ook kunnen vertrouwen op een andere eindtoets. De waarborg voor de kwaliteit van alle toegelaten toetsen is daarom de belangrijkste invalshoek bij het vaststellen van de voorschriften voor toelating. Dit ook met het oog op de functies van de eindtoetsen: inzicht geven in de taal- en rekenvaardigheden van leerlingen, second opinion voor het schooladvies voor het voortgezet onderwijs en een indicator voor de beoordeling van de onderwijsopbrengsten van de school. Al deze functies zijn van wezenlijk belang.
Daarnaast beogen de toelatingsvoorschriften een helder en fair speelveld te creëren voor marktpartijen die willen instappen op de mogelijkheid om andere eindtoetsen aan te bieden. De inhoudelijke eisen aan deze toetsen zullen dus niet zwaarder of anders mogen en kunnen zijn dan de eisen die van toepassing zijn op de centrale eindtoets. Tevens mag de vorm en de inrichting van de centrale eindtoets niet werken als een keurslijf voor de andere eindtoetsen. Vanuit het oogpunt van keuzevrijheid van de scholen heeft het juist de voorkeur dat de eindtoetsen zich op dat punt van elkaar onderscheiden. Er valt dan immers iets te kiezen!
De eindtoetsaanbieders hechten aan een duidelijk onderscheid. Dit komt onder andere tot uiting in hun uitdrukkelijke wens om het CvTE als verantwoordelijk orgaan voor de centrale eindtoets, geen rol te geven in het proces van toelating van andere eindtoetsen.
Advisering over toelating
Het zorgen voor heldere en faire spelregels voor toelating, begint bij een dito toelatingsprocedure. Voor geïnteresseerde aanbieders dient helder te zijn wat de procedure inhoudt. De procedure strekt zich uit vanaf het moment van indiening van een toelatingsverzoek tot en met het moment van bekendmaking van een besluit tot toelating of afwijzing. Een besluit tot toelating van een andere eindtoets betekent dat scholen deze kunnen gebruiken in plaats van de centrale eindtoets.
Onderstaand wordt het proces in hoofdlijnen geschetst. Overeenkomstig de inhoud van het amendement beslist de Minister, in casu de voor het primair onderwijs verantwoordelijke bewindspersoon, over het toelatingsverzoek. Aangezien deze beslissing in hoge mate is gebaseerd op een beoordeling van de onderwijsinhoudelijke en psychometrische kwaliteit van een eindtoets, laat de bewindspersoon zich daarbij adviseren door externe en onafhankelijke deskundigen: de Expertgroep Toetsen PO.
Rol voor CvTE?
In de verkenning naar de uitwerking van het amendement is bezien of het CvTE deze adviestaak zou kunnen vervullen. Dit als onderdeel van de bredere wettelijke opdracht van het CvTE om te zorgen voor een goede kwaliteit van examens en toetsen. Ik kies niet voor deze richting vanwege het hiervoor beschreven belang van een duidelijk onderscheid tussen de centrale eindtoets en de andere eindtoetsen. In het wetsvoorstel Eindtoetsing PO concentreert de taak en rol van het CvTE zich op alles rond de voorbereiding, totstandkoming en afname van de centrale eindtoets. Indien het college daarnaast een belangrijke rol zou spelen bij de toelating van andere eindtoetsen kan de indruk ontstaan dat het college belang heeft bij het al dan niet toelaten van andere eindtoetsen. De eindtoetsaanbieders hebben daarop gewezen en pleiten daarom voor een adviesrol die buiten het CvTE wordt belegd en georganiseerd. Dit krijgt vorm door middel van de instelling van de genoemde expertgroep.
De Expertgroep Toetsen PO
De in te stellen Expertgroep Toetsen PO heeft een tweeledige taakopdracht:
− kwaliteitsoordeel over inhoudelijke validiteit, betrouwbaarheid en deugdelijke normering van tussentijdse lvs-toetsen;3
− advisering aan de Minister over verzoeken tot toelating van andere eindtoetsen.
De expertgroep is een door mij ingestelde onafhankelijke commissie. Vanwege de onafhankelijkheid hebben de leden zitting «zonder last of ruggespraak». Tevens zullen de leden niet uit de kring van de eindtoetsontwikkelaars, inclusief Stichting Cito, Cito BV en CvTE, afkomstig mogen zijn. De expertgroep herbergt zowel psychometrische als specifieke onderwijskundige kennis. Vanwege de ruime ervaring met het beoordelen van psychodiagnostische instrumenten, waaronder onderwijstoetsen, maak ik afspraken met de Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) en het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) waarvan het COTAN onderdeel uitmaakt. De afspraken gaan over het onderbrengen van de ondersteuning van de expertgroep bij het NIP. Bovendien zie ik graag dat de expertgroep de psychometrische expertise van de COTAN maximaal kan benutten. Dit zou kunnen door een directe organisatorische en inhoudelijke relatie te leggen tussen de COTAN en taakuitvoering van de expertgroep.
De eindtoetsaanbieders hebben aangegeven prijs te stellen op de mogelijkheid om eindtoetsen vóór definitieve indiening te kunnen voorleggen voor een preadvies. Hiermee zouden de aanbieders nog in de ontwikkelingsfase kunnen nagaan of er verbeteringen en bijstellingen gewenst zijn. Ik sta positief tegenover de inrichting van een dergelijke service. Met de eindtoetsaanbieders is gewisseld dat er geen rechten met betrekking tot de uiteindelijke toelating aan deze service kunnen worden ontleend. Net zo min als dat deze service de ontwikkeltaak van de aanbieder kan overnemen. Ook op dit punt onderzoek ik of en welke afspraken met het NIP gemaakt kunnen worden om vanuit de ondersteuning van de expertgroep, deze service vorm en inhoud te geven.
Besluitvormingsprocedure voor toelating
De procedure valt te onderscheiden in de volgende fasen:
− fase van indiening;
− fase van beoordeling;
− fase van beslissing en bekendmaking.
Fase van indiening
− De eindtoetsaanbieder dient een verzoek tot toelating schriftelijk in bij de Minister. Dit verzoek gaat vergezeld van alle informatie die nodig is voor de beoordeling.
− De aanbieder geeft aan met ingang van welk schooljaar wordt verzocht om toelating.
− Er geldt géén vaste, uiterste indieningsdatum voor een verzoek. Verzoeker doet er wel verstandig aan het verzoek tijdig in te dienen. De aanbieder heeft er zelf namelijk alle baat bij dat scholen voldoende tijd hebben om voor een nieuw schooljaar een keuze te kunnen maken.
Fase van beoordeling
− De Minister beslist binnen een vastgestelde termijn. Hierbij wordt gedacht aan een termijn van 13 weken (3 maanden).
− Bij zijn beslissing laat de Minister zich adviseren door de Expertgroep Toetsen PO.
− De expertgroep hanteert een beoordelingskader voor de toetsing van het verzoek. Dit kader bestaat uit onderwijsinhoudelijke en psychometrische criteria. Bij de toetsing van laatstgenoemde criteria wordt het COTAN ingeschakeld, die daarbij gebruik maakt van de al door haar ontwikkelde beoordelingssystematiek. Voor een positief advies moet in voldoende mate worden voldaan aan zowel de onderwijsinhoudelijke als psychometrische criteria.
− Het beoordelingskader is openbaar. De aanbieders kunnen dit kader benutten voor de ontwikkeling van hun product.
Fase van beslissing en bekendmaking
− De Minister beslist gehoord het – zwaarwegende – advies van de expertgroep.
− Een besluit tot toelating geldt voor maximaal vier jaar. Een toelatingsbesluit kan worden ingetrokken wanneer blijkt dat de eindtoets niet meer voldoet aan de gestelde kwaliteitsvoorwaarden. Een toegelaten eindtoets wordt daarom ten minste eens in de vier jaar integraal door de expertgroep tegen het licht gehouden. Bij signalen of aanwijzingen dat de eindtoets niet langer voldoet kan dit eerder gebeuren. Daarnaast wordt in de vorm van een verkorte procedure een voorziening getroffen om tussentijdse wijzigingen, zoals een nieuw set van opgaven, te toetsen aan psychometrische criteria om de kwaliteit van dit toets te kunnen blijven waarborgen.
− De periodieke heroverweging verloopt zonder indiening van een nieuw verzoek door de aanbieder. Wel kan door de expertgroep of de Minister bij de aanbieder om nadere uitleg en informatie worden verzocht.
− Tegen het besluit van de Minister kan bezwaar en beroep worden aangetekend (niet tegen het advies van de expertgroep).
− Een besluit tot toelating van een eindtoets wordt actief openbaar gemaakt en gepubliceerd in de Staatscourant. Daarbij zullen ook andere communicatiekanalen worden benut. Bijvoorbeeld door de aanbieder zelf, door het COTAN waar het gaat op de psychometrische aspecten en/of door plaatsing op een onafhankelijke, gemeenschappelijk onderhouden website van eindtoetsen in het primair onderwijs.
− Een aanbieder van een toegelaten eindtoets heeft een leveringsplicht aan de scholen die voor zijn toets kiezen. Reden daarvan is dat het afnemen van een eindtoets een wettelijke verplichting is voor de scholen. Scholen moeten er daarom staat op kunnen maken dat de aanbieder hen altijd in staat stelt om aan deze verplichting te voldoen. Het niet nakomen van de leveringsplicht kan reden zijn voor de Minister om te beslissen de toelating in te trekken.
Inhoudelijke voorwaarden voor toelating
De inhoudelijke toelatingsvoorschriften beogen, zoals gezegd, een helder en fair speelveld te creëren voor aanbieders die willen instappen op de mogelijkheid om andere eindtoetsen aan te bieden. De inhoudelijke eisen aan deze toetsen zullen dus niet zwaarder en anders mogen en kunnen zijn dan de eisen die van toepassing zijn op de centrale eindtoets.
De belangrijkste voorwaarden hebben betrekking op het volgende. Elke eindtoets meet de vaardigheden van leerlingen op het gebied van Nederlandse taal en rekenen. Iedere eindtoets geeft (vanaf 2016) de leerling en de school inzicht in de beheersing van de referentieniveaus taal en rekenen (1F taal en rekenen, 2F taal en 1S rekenen). Wereldoriëntatie kan daarnaast facultatief worden aangeboden, maar dit hoeft niet. Voorop staat dat elke eindtoets met een hoge mate van betrouwbaarheid meet wat deze beoogt te meten, namelijk de taal- en rekenvaardigheden van leerlingen. Daarnaast moet zijn voorzien in een deugdelijke normering. Door middel van een transparante equivalering moeten de scores van de betreffende eindtoets ook vergelijkbaar zijn over de jaren heen.
Vanwege het onderscheidende karakter kan iedere eindtoets daarbij zijn eigen schaal hanteren voor het uitdrukken van de toetsscore. Anders gezegd, het scorebereik van 501 tot en met 550 van de huidige Eindtoets Basisonderwijs van Cito en straks de centrale eindtoets, mag wel maar hoeft niet te worden gehanteerd in een andere eindtoets. Dit laat onverlet dat de verschillende toetsscores in tweede aanleg op verschillende niveaus (school, bestuur en stelsel) vergelijkbaar moeten kunnen worden gemaakt. Dit kan via een koppeling aan de referentiesets voor de toetsopgaven en is gebaseerd op het inzicht dat iedere eindtoets moet geven over de mate van beheersing van referentieniveaus. Wat er onder deze referentiesets wordt verstaan is verderop in de brief toegelicht onder het kopje Ondersteuning voor én na toelating.
Alle kinderen hebben het recht om een eindtoets te maken en daarmee objectieve gegevens te krijgen over hun bereikte eindniveau aan het eind van de basisschool. Het is daarom van belang dat elke eindtoets ook geschikt is voor alle leerlingen. Zo dienen er aangepaste versies van de toets te zijn voor leerlingen met verschillende beperkingen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan brailleversies.
Om de betrouwbaarheid van de eindtoetsopgaven te borgen, dient elke eindtoets jaarlijks vernieuwd te worden. De kans is anders te groot dat leerlingen al hebben geoefend met dezelfde toetsopgaven. Bij een digitale toets met een itembank waar opgaven uit worden geselecteerd, kan worden volstaan met een jaarlijkse vervanging van een redelijk percentage van de opgaven.
De afnameregels van de eindtoets dienen daarnaast zo te worden vormgegeven dat er sprake is van een betrouwbare afname. Ik hecht daar zeer aan. Het gaat hierbij om aspecten zoals de geheimhouding van de opgaven, het ordentelijk verloop van de afname, een zorgvuldige verwerking en terugkoppeling van de toetsresultaten en hoe om te gaan met gesignaleerde onregelmatigheden. Nadere voorwaarden hieromtrent zullen daarom in de AMvB worden vastgelegd en bij iedere toegelaten eindtoets zal daarvoor een toetsreglement worden vastgesteld.
Het komt elk jaar voor dat er leerlingen zijn die door overmacht, zoals ziekte, verhinderd zijn bij de eerste afname van de eindtoets. Voor deze leerlingen is er altijd de mogelijkheid om aan een tweede afname mee te doen.
Alle leerlingen ontvangen een leerlingrapport dat aangeeft hoe zij de toets hebben gemaakt. Dit is inclusief een weergave van de beheersing van de referentieniveaus voor Nederlandse taal en rekenen en een duidelijk advies omtrent het volgen van het voor de leerling meest geschikte vervolgonderwijs.
Samenvattend betekent dit dat alle eindtoetsen moeten voldoen aan de volgende inhoudelijke voorwaarden:
− elke eindtoets meet de vaardigheden van een leerling in de vakken Nederlandse taal en rekenen en geeft inzicht in de mate van beheersing van de wettelijke referentieniveaus;
− elke eindtoets is valide en betrouwbaar;
− de score van elke eindtoets is over meerdere jaren heen vergelijkbaar;
− de toets is geschikt voor alle leerlingen;
− de toets wordt jaarlijks voldoende ververst;
− de afnameregels zijn zo vormgegeven dat er sprake is van een betrouwbare afname;
− er is voorzien in een tweede afnamemogelijkheid;
− iedere leerling ontvangt een leerlingrapport.
Bekostiging van toegelaten eindtoetsen
Een andere eindtoets die is toegelaten komt in aanmerking voor rijkssubsidie. Met de eindtoetsaanbieders is overlegd over de inrichting van een subsidiesystematiek. Het leidende principe hierbij is dat scholen bij een keuze voor een eindtoets niet belemmerd worden door financiële of administratieve overwegingen. Aangezien de centrale eindtoets op aanvraag «om niet» beschikbaar is voor de scholen, moet ditzelfde gelden wanneer de keuze van een school valt op een toegelaten andere eindtoets.
Om die reden is met de eindtoetsaanbieders afgesproken dat de toegelaten eindtoetsen niet via de lumpsumvergoeding aan de scholen worden bekostigd, maar direct op basis van de Wet Overige OCW Subsidies (WOOS) voor subsidie in aanmerking komen. Hiermee wordt voorkomen dat een complexe aanpassing van de lumpsumvergoeding moet plaatsvinden. Ook wordt voorkomen dat tussen de eindtoetsaanbieder en de school die voor de eindtoets van die aanbieder kiest, facturering moet plaatsvinden, wat tot onnodige administratieve lasten leidt.
De aanbieder van een toegelaten eindtoets dient op basis van een subsidieregeling jaarlijks een opgave in van het aantal leerlingen dat zijn eindtoets heeft afgelegd. Dit leidt tot een subsidieverlening. Aan de hand van een controle achteraf op basis van de door scholen aan BRON (Basisregister Onderwijs) aan te leveren eindtoetsgegevens, wordt de subsidie definitief vastgesteld.
Met de eindtoetsaanbieders is afgesproken dat bij de vaststelling van de hoogte van de subsidie zowel de omvang van de afname als de investering in de ontwikkeling van de eindtoets een rol spelen. Om een deel van deze ontwikkelingskosten te dekken, wordt bij de subsidiëring van elke toegelaten eindtoets gewerkt met een vaste voet. Deze vaste voet dekt niet alle ontwikkelingskosten zodat de eindtoetsaanbieder er baat bij heeft om te zorgen voor voldoende afname.
In aanvulling daarop ontvangt een eindtoetsaanbieder een bedrag per afname. Bij het berekenen van dit bedrag wordt rekening gehouden met het overige deel van de ontwikkelingskosten. Bij de bepaling van dit bedrag wordt gewerkt met een staffel waarbij sprake is van een afnemende vergoeding per leerling naar de mate waarin het aantal leerlingen dat de eindtoets maakt toeneemt. Vanaf een bepaald aantal leerlingen zijn de ontwikkelingskosten gedekt en blijft het bedrag per leerling gelijk. Met deze systematiek wordt het ook voor «kleine» eindtoetsaanbieders bedrijfsmatig haalbaar om een eindtoets aan te bieden.
Als onderdeel van de subsidieregeling wordt de subsidiesystematiek de komende periode verder uitgewerkt in overleg met de eindtoetsaanbieders. Deze uitwerking zal plaatsvinden binnen het voor de invoering van de eindtoetsing beschikbare budget. De uiteindelijke subsidieberekening vormt onderdeel van de evaluatie van de eindtoetsing die is voorzien binnen vier jaar na inwerkingtreding van de verplichte eindtoetsing.
Ondersteuning voor én na toelating
Met eindtoetsaanbieders zijn verschillende vormen van ondersteuning afgesproken. Deze worden de komende periode waar nodig verder geconcretiseerd. De vormen van ondersteuning zijn onder te verdelen in ondersteuning vóór en ná toelating van een eindtoets.
Vóór toelating
Bij het ontwikkelen van een eindtoets kunnen de eindtoetsaanbieders gebruik maken van de volgende voorzieningen:
− Door het CvTE zijn voor de centrale eindtoets toetswijzers vastgesteld voor de vakgebieden taal en rekenen en voor wereldoriëntatie. Deze toetswijzers worden gebruikt als inhoudelijke basis voor het construeren van de centrale eindtoets. Afgezien van de onderdelen die samenhangen met de specifieke vorm en inhoud van de centrale eindtoets, is met het CvTE afgesproken dat de toetswijzers ook geschikt worden gemaakt voor het gebruik bij de constructie van andere eindtoetsen. Alle eindtoetsaanbieders hebben daar baat bij en zij worden betrokken bij deze aanpassingen.
− De prestatie-eisen in toetsen en examens die de referentieniveaus meten dienen voor alle leerlingen vergelijkbaar te zijn. Dit geldt straks ook voor de centrale en andere eindtoetsen, die immers ook moeten rapporteren over de beheersing van de referentieniveaus aan het eind van het primair onderwijs. Onder regie van het CvTE wordt momenteel de laatste hand gelegd aan de referentiesets van toetsopgaven voor taal en rekenen, waarmee die vergelijkbaarheid in prestatie-eisen mogelijk is. Een referentieset bestaat uit een verzameling van opgaven waarbij wordt aangegeven hoeveel van die opgaven goed moeten worden gemaakt (referentiecesuur) om een referentieniveau te halen. Er zijn referentiesets opgesteld die medio 2014 publiek toegankelijk worden zodat aan het onderwijsveld duidelijk gemaakt kan worden hoe de normering van toetsen, die rapporteren op referentieniveaus, tot stand komt. Vooruitlopend hierop worden de referentiesets, onder geheimhouding, beschikbaar gesteld aan commerciële toetsontwikkelaars en -uitgevers, waaronder de eindtoetsaanbieders. Dit geeft de eindtoetsaanbieders de gelegenheid om de referentiecesuur te verankeren in hun eigen te ontwikkelen eindtoetsen.
− In de hiervoor genoemde brief van 12 april 2013 heb ik melding gemaakt van de mogelijkheid voor de eindtoetsaanbieders een beroep te doen op de bij Stichting Cito voor toetsontwikkelaars en onderzoekers in te richten helpdesk voor psychometrische kennis. In het overleg hebben de eindtoetsaanbieders gemeld geen beroep te zullen doen op deze helpdesk. Zij geven aan zelf in voldoende mate te beschikken over deze kennis. In plaats daarvan hechten zij belang aan het creëren van een mogelijkheid om eindtoetsen in de ontwikkelingsfase voor preadvies te kunnen voorleggen aan het ondersteunende bureau van de Expertgroep Toetsen PO. Hiervoor is aangegeven dat ik deze mogelijkheid ga bieden en momenteel met de COTAN en het NIP overleg over de realisatie hiervan.
− De komende periode wordt onderzocht onder welke inhoudelijke, technische en financiële voorwaarden de eindtoetsaanbieders op termijn gebruik kunnen maken van het afnameplatform FACET dat door DUO wordt beheerd en onder regie van het CvTE wordt ontwikkeld.4 Met behulp van dit platform wordt nu ervaring opgedaan met de digitale afname van de centrale reken- en taaltoetsen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. De verwachting is dat FACET als infrastructurele voorziening belangrijk wordt bij de doorontwikkeling in de komende jaren van de centrale eindtoets naar een adaptieve centrale eindtoets. Parallel aan deze ontwikkeling wordt in overleg met de betrokkenen bij FACET en de eindtoetsaanbieders in kaart gebracht in hoeverre FACET kan worden benut bij de afname van andere (toegelaten) eindtoetsen.
Ná toelating
Wanneer een andere eindtoets is toegelaten, is met de eindtoetsaanbieders afgesproken dat de volgende voorzieningen beschikbaar komen:
− Evenals bij de centrale eindtoets het geval is, moet een toegelaten andere eindtoets geschikt zijn om te kunnen worden afgenomen bij leerlingen die vanwege een beperking behoefte hebben aan een aangepaste versie van de eindtoets. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om een brailleversie voor blinde leerlingen of een grote letterversie voor slechtziende leerlingen. Deze hulpmiddelen zijn straks beschikbaar voor de centrale eindtoets. Een aanbieder van een toegelaten eindtoets kan voor deze specialistische voorziening straks ook gebruik maken van deze faciliteit.
− Om de administratieve lasten voor scholen te verminderen, is het belangrijk dat scholen straks niet alleen de resultaten van de centrale eindtoets maar ook die van andere eindtoetsen rechtstreeks kunnen importeren in het leerlingadministratiesysteem (LAS). Voor iedere toegelaten eindtoets wordt deze voorziening aangebracht. Daarnaast is het van belang dat vanuit het LAS de gegevens geautomatiseerd kunnen worden aangeleverd aan BRON. Deze voorziening zal in samenwerking tussen DUO en de leveranciers van de LAS-en voor iedere aanbieder worden getroffen.
Tijdpad en wijze van invoering eindtoetsing
Bij de behandeling juni 2013 van het wetsvoorstel Herziening SLOA heb ik uw Kamer gemeld dat het streven is de verplichte eindtoetsing vanaf het schooljaar 2014/2015 in het basisonderwijs in te voeren. Zoals hiervoor is aangegeven roept dit tijdpad bij de meeste eindtoetsaanbieders bezwaren op.5 Deze aanbieders pleiten voor invoering vanaf het schooljaar 2015/2016. Dit geeft hen de in hun ogen noodzakelijke ontwikkeltijd voor alternatieve eindtoetsen, inclusief het daarin verankeren van de referentieniveaus. Het zou ook hun zorg wegnemen dat zij ten opzichte van de centrale eindtoets in een achterstandspositie terechtkomen, omdat zij in 2014/2015 nog geen eindtoetsen gereed hebben. Tevens hebben zij twijfels over de haalbaarheid om tijdig de toelatingsprocedure, inclusief de instelling van de Expertgroep Toetsen PO, vast te stellen en te operationaliseren.
De geuite bezwaren zijn reëel. Anderzijds is er de ambitie van de regering en een meerderheid in de Kamer die de verplichte eindtoetsing vanaf het voorjaar van 2015 wil invoeren. In het overleg met de eindtoetsaanbieders is daarom bezien hoe bij de wijze van invoering voldoende recht kan worden gedaan aan beide elementen.
Dit heeft geleid tot de volgende benadering waarin de eindtoetsaanbieders zich kunnen vinden.
De centrale eindtoets wordt volgens planning in het tijdvak 15 april–15 mei 2015 onder verantwoordelijkheid van het CvTE beschikbaar gesteld. De centrale eindtoets kan daarmee worden afgenomen op de basisscholen. Scholen die dit lopende schooljaar (2013/2014) de Eindtoets Basisonderwijs van Cito gebruiken, kunnen vanaf schooljaar 2014/2015 kiezen tussen de centrale eindtoets of een andere eindtoets indien deze is toegelaten en tijdig beschikbaar is.
Basisscholen die dit lopende schooljaar in groep acht al een andere bestaande en genormeerde toets gebruiken, kunnen deze desgewenst nog in het schooljaar 2014/2015 afnemen.6 Deze toets kan buiten het genoemde tijdvak worden afgenomen.
Scholen die in dit lopende schooljaar geen enkele genormeerde toets afnemen in groep acht, dienen in het schooljaar 2014/2015 te kiezen welke toets zij afnemen. Zij moeten wel een eindtoets afnemen.
Deze wijze van invoering, waarbij een groep van scholen het schooljaar 2014/2015 kan benutten als een overgangsjaar, geeft de eindtoetsaanbieders voldoende gelegenheid om een alternatieve eindtoets te ontwikkelen en in de markt te zetten voor het schooljaar 2015/2016. Dit vanuit de reële veronderstelling dat de belangstelling voor afname van een andere eindtoets in aanvang vooral speelt bij scholen en schoolbesturen die nu een andere toets afnemen dan de Eindtoets Basisonderwijs van Cito. Tegelijkertijd hoeft de invoering van de centrale eindtoets niet (nogmaals) te worden uitgesteld.
De volgende stap wordt dan dat vanaf het schooljaar 2015/2016 alle basisscholen in het hiervoor genoemde tijdvak de centrale of een alternatieve, toegelaten eindtoets bij de leerlingen afnemen. Bijkomend voordeel is dat al deze eindtoetsen dan voor het eerst een indicatie moeten geven over de beheersing van de referentieniveaus door de leerlingen.
Met de eindtoetsaanbieders is afgesproken dat deze wijze van invoering verder wordt uitgewerkt. Bij de aanbieding van de ontwerp AMvB aan uw Kamer doe ik u hierover een definitief voorstel.
Tot slot
Ik ben van oordeel dat ik met het gestelde in deze brief recht doe aan de doelstelling van het amendement van de leden Rog en Schouten. Ik ben ook de eindtoetsaanbieders erkentelijk voor hun actieve en constructieve opstelling. Bij de verdere uitwerking zal ik hen blijven betrekken.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker