Gepubliceerd: 23 januari 2012
Indiener(s): Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA)
Onderwerpen: bodem natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33150-2.html
ID: 33150-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het wenselijk is dat de Wet bodembescherming op korte termijn wordt aangepast met het oog op het terugbrengen van de administratieve en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

In het vierde lid van artikel 12a wordt «37, eerste en zevende lid» vervangen door: 37, eerste en achtste lid.

B

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot en met het zesde lid tot het vijfde tot en met het achtste lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het tweede lid, worden bij een melding als bedoeld in het eerste lid, waarbij een verontreiniging wordt verminderd of verplaatst uitsluitend door het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet, waarvoor:

    • a. een vergunning is vereist op grond van artikel 6.4 van de Waterwet, en de onttrekking geschiedt ten behoeve van een bodemenergiesysteem,

    • b. een vergunning is vereist krachtens verordening van een waterschap, of

    • c. krachtens de Waterwet een melding moet worden gedaan aan het bevoegd gezag, bedoeld in die wet,

    de in het vierde lid bedoelde gegevens verstrekt.

  • 4. Bij een melding, bedoeld in het derde lid, worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a. het tijdstip waarop de onttrekking van verontreinigd grondwater volgens voornemen zal aanvangen en de voorgenomen duur van deze onttrekking;

    • b. de bestemming van het grondwater;

    • c. gegevens waaruit blijkt dat de onttrekking van het grondwater en indien van toepassing het terug brengen van dat grondwater het belang van de bescherming van de bodem niet schaadt, en

    • d. een afschrift van de aanvraag van die vergunning dan wel van die melding aan het bevoegd gezag, bedoeld in die wet.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt «in het derde lid» vervangen door: in het vijfde lid.

3. Het zevende lid (nieuw), tweede volzin, komt te luiden:

Tegelijkertijd doen zij daarvan kennisgeving in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen dan wel langs elektronische weg.

C

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

Gedeputeerde staten kunnen in een beschikking vaststellen of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging:.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Gedeputeerde staten nemen in ieder geval een beschikking:

    • a. op aanvraag van degene die het nader onderzoek heeft overgelegd of degene die de melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft gedaan;

    • b. indien toepassing wordt gegeven aan artikel 39, eerste lid.

3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Gedeputeerde staten nemen een beschikking zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijftien weken na ontvangst van:

    • a. het nader onderzoek of de melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid, of

    • b. een later daartoe strekkende aanvraag van degene die het nader onderzoek heeft overgelegd of degene die de melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft gedaan.

4. In het vierde lid (nieuw), onder b, wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

5. Na het vierde lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het eerste en tweede lid nemen gedeputeerde staten geen beschikking als bedoeld in het eerste lid naar aanleiding van een melding die is gedaan overeenkomstig artikel 28, derde lid. Degene die een melding als bedoeld in artikel 28, derde lid, heeft gedaan, gaat niet over tot de in dat lid bedoelde handelingen dan:

    • a. nadat sinds de melding ten minste vijf weken zijn verlopen, en

    • b. indien voor die handelingen een vergunning is vereist op grond van de Waterwet of de verordening van een waterschap: nadat die vergunning is verleend.

D

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vijfde tot en met het zevende lid tot het zesde tot en met het achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Bij de beschikking kunnen gedeputeerde staten aangeven door welke natuurlijke persoon of rechtspersoon een verplichting, bij de beschikking opgelegd met toepassing van het tweede lid, het derde lid of de eerste volzin van het vierde lid, moet worden nagekomen.

2. In het zevende lid (nieuw) wordt «als bedoeld in het vijfde lid» vervangen door: als bedoeld in het zesde lid.

3. In het achtste lid (nieuw) wordt «het eerste, tweede en zesde lid» vervangen door: het eerste, tweede en zevende lid.

E

In artikel 38, eerste lid, onder c, wordt: «artikel 39d» vervangen door: artikel 39c en artikel 39d.

F

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Gedeputeerde staten kunnen hun instemming aan het plan onthouden, indien niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens het eerste lid.

2. In het vierde lid wordt «Artikel 28, vijfde lid,» vervangen door: Artikel 28, zevende lid,.

3. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op een melding als bedoeld in artikel 28, derde lid.

G

Artikel 39b wordt als volgt gewijzigd:

1. De laatste twee volzinnen van het derde lid komen te luiden:

Artikel 28, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze en het tijdstip waarop de kennisgeving van de melding plaatsvindt en kan worden bepaald in welke gevallen een dergelijke kennisgeving achterwege kan worden gelaten.

2. Onder vernummering van het zevende tot het achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van saneringen worden aangewezen waarvoor het verslag, bedoeld in het zesde lid, geen instemming van gedeputeerde staten behoeft.

H

Artikel 39c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel f komt te luiden:

  • f. indien na de sanering nog verontreiniging in de bodem aanwezig is en alleen beperkingen in het gebruik van de bodem noodzakelijk zijn, een beschrijving van deze beperkingen. Indien na de sanering alleen maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem nodig zijn, het aangeven van de noodzaak daarvan. Indien na de sanering zowel beperkingen als maatregelen noodzakelijk zijn, het aangeven van de noodzaak van deze beperkingen en maatregelen.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Na «bij of krachtens artikel 38» wordt toegevoegd: , en indien de daarin opgenomen beperkingen in het gebruik van de bodem naar hun oordeel voldoende zijn om ervoor te zorgen dat de verontreiniging die na de sanering is achtergebleven niet zal leiden tot een vermindering van de kwaliteit van de bodem zoals beschreven in het verslag op grond van het eerste lid, onder b.

b. Na de eerste volzin worden twee volzinnen ingevoegd, luidende: Gedeputeerde staten kunnen hun instemming aan het verslag onthouden, indien de sanering niet is geschied overeenkomstig het saneringsplan waarmee door gedeputeerde staten is ingestemd, de beschikking waarbij gedeputeerde staten met het saneringsplan hebben ingestemd en de daaraan verbonden voorschriften, of aanwijzingen die gedeputeerde staten op grond van artikel 39, vijfde lid, hebben gegeven. Aan de instemming kunnen voorschriften worden verbonden.

c. «Artikel 28, vijfde lid,» wordt vervangen door: Artikel 28, zevende lid,.

3. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij de beschikking tot instemming met het schriftelijk verslag kunnen gedeputeerde staten aangeven welke wijzigingen in het gebruik van de bodem aan hen dienen te worden gemeld. Naar aanleiding van die melding kunnen gedeputeerde staten bepalen dat een aanvullende sanering moet plaatsvinden.

I

Artikel 39d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven en in het verslag, bedoeld in artikel 39c, is aangegeven dat maatregelen als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder f, noodzakelijk zijn, wordt tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de toezending van dat verslag door degene die de bodem heeft gesaneerd een nazorgplan ingediend waarin die maatregelen worden beschreven. Het nazorgplan bevat tevens een begroting van de kosten van de maatregelen en, voor zover naast maatregelen ook beperkingen in het gebruik van de bodem noodzakelijk zijn, een beschrijving van deze beperkingen.

2. In het derde lid wordt: «Artikel 28, vijfde lid,» vervangen door: Artikel 28, zevende lid,.

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Artikel 39c, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de instemming met het nazorgplan.

J

Het eerste lid van artikel 39e komt te luiden:

  • 1. De eigenaar, erfpachter of gebruiker van het grondgebied waar na de sanering een verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven, neemt de beperkingen in het gebruik van de bodem in acht die zijn beschreven in het schriftelijk verslag, bedoeld in artikel 39c, eerste lid, of het nazorgplan, bedoeld in artikel 39d, eerste lid.

K

Het eerste lid van artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «, die een voornemen betreft om een handeling te verrichten ten gevolge waarvan slechts een gedeelte van de verontreiniging van de bodem wordt verplaatst,» vervalt.

2. De onderdelen a en b komen te luiden:

  • a. De resultaten van een nader onderzoek van slechts een gedeelte van de verontreiniging van de bodem en

  • b. een saneringsplan voor het gedeelte, bedoeld onder a.

L

Het eerste lid van artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «sanering» wordt ingevoegd: , de uitvoering van maatregelen, bedoeld in artikel 37, derde en vierde lid,.

2. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De maatregelen kunnen mede betrekking hebben op het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 37, derde en vierde lid.

M

De artikelen 52 en 54 vervallen.

N

Na artikel 55a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 55ab

  • 1. De eigenaar of indien op het bedrijfsterrein een recht van erfpacht rust, de erfpachter van een bedrijfsterrein waar zich blijkens een oriënterend onderzoek of een ander veldonderzoek met betrekking tot de kwaliteit van de bodem een verontreiniging bevindt of de directe gevolgen van een verontreiniging zich voordoen, verricht een nader onderzoek met betrekking tot die verontreiniging.

  • 2. Het nader onderzoek wordt verricht binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit artikel, en onverwijld overgelegd aan gedeputeerde staten.

  • 3. Indien de eigendom of de erfpacht wordt overgedragen, blijft de verplichting om het nader onderzoek te verrichten rusten op de eigenaar of de erfpachter die zijn eigendom respectievelijk zijn recht van erfpacht heeft overgedragen, en komt deze verplichting mede te rusten op de opvolgende eigenaar of erfpachter.

O

Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd.

1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

1. «43 tot en met 52, 55, 55b, derde lid» wordt vervangen door: 43 tot en met 51, 55, 55ab, tweede lid, 55b, derde lid.

2. In het tweede lid wordt: «alsmede voor de artikelen 41, 51, 53 en 54» vervangen door: alsmede voor de artikelen 41, 51 en 53».

3. In het derde lid wordt: «de artikelen 41, 51, 53 en 54» vervangen door: de artikelen 41, 51 en 53».

P

In artikel 89 wordt «52 tot en met 54 en 75» vervangen door: 53 en 75.

Q

In het vierde lid van artikel 95 wordt «§ 3 van hoofdstuk IV» vervangen door: § 3 en § 3a van hoofdstuk IV.

R

In het derde lid van artikel 99 wordt: «De artikelen 27 tot en met 54» vervangen door: De artikelen 27 tot en met 51 en 53.

ARTIKEL II

De Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel b, vervalt onderdeel 2°, onder vernummering van de onderdelen 3° tot en met 6° tot onderdelen 2° tot en met 5°.

B

In artikel 2, vierde lid, wordt «6°» vervangen door: 5°.

C

Artikel 7, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van de onderdelen c tot en met e tot onderdelen b tot en met d.

2. In onderdeel b (nieuw) wordt «5°» vervangen door: 4°.

3. In onderdeel c (nieuw) wordt «6°» vervangen door: 5°.

D

Artikel 15, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van de onderdelen c tot en met g tot onderdelen b tot en met f.

2. In onderdeel b (nieuw) wordt «3°» vervangen door: 2°.

3. In onderdeel c (nieuw) wordt «4°» vervangen door: 3°.

4. In onderdeel d (nieuw) wordt «5°» vervangen door: 4°.

5. In onderdeel e (nieuw) wordt «6°» vervangen door: 5°.

ARTIKEL III

In artikel 1a van de Wet op de economische delicten, onder 2°, wordt de zinsnede met betrekking tot de Wet bodembescherming als volgt gewijzigd:

1. Na «32, tweede lid, tweede volzin,» wordt ingevoegd: 37,.

2. Na «49 juncto 30, tweede, derde en vierde lid,» wordt ingevoegd: 55ab,.

ARTIKEL IV

Artikel 6.2c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd.

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «een geval van ernstige verontreiniging» vervangen door: een vóór 1 januari 1987 ontstaan geval van ernstige verontreiniging.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, treedt de omgevingsvergunning in werking als in de beschikking, bedoeld in artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, is vastgesteld dat:

    • a. sprake is van een geval van ernstige verontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is,

    • b. geen sprake is van risico’s voor de mens, en

    • c. het bouwen de uitvoering van de sanering niet belemmert,

    mits degene die het nader onderzoek heeft overgelegd daarbij een met redenen omkleed verzoek heeft ingediend en de beschikking, bedoeld in de aanhef van dit lid, in werking is getreden.

ARTIKEL V

Op een beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken, blijft de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken van toepassing zoals die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II van deze wet luidde, voor zover de uit dat beperkingenbesluit voortvloeiende publiekrechtelijke beperking onmiddellijk voor dat tijdstip nog van kracht was.

ARTIKEL VI

Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit overige niet-meldingsplichtige gevallen bodemsanering op artikel 28, zesde lid, van de Wet bodembescherming.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,