Ontvangen 29 juni 2012
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft op 26 juni 2012 een tweede nader verslag uitgebracht naar aanleiding van de nota van wijziging, die op 25 juni 2012 is ingediend. De commissie verzoekt de regering om de Kamer te informeren over de mogelijkheid om de nota van wijziging zodanig aan te passen, dat enkel de wetstechnische wijzigingen gehandhaafd blijven.
In deze nota naar aanleiding van het tweede nader verslag ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, in op dit verzoek.
De nota van wijziging bevat twee belangrijke aanvullingen («quick wins») op het thans voorliggende wetsvoorstel. Deze aanvullingen zijn voorbereid in overleg met en naar aanleiding van initiatieven van het Havenbedrijf Rotterdam in samenspraak met gemeente en provincie, maar zodanig opgesteld dat de met deze wijziging geboden extra instrumenten generiek toepasbaar zijn voor ontwikkelingsgebieden. Ik verwacht ook dat andere (bestaande of nieuwe) ontwikkelingsgebieden baat kunnen hebben bij de voorgestelde verbreding van de regeling.
De eerste belangrijke wijziging betreft de regeling voor ontwikkelingsgebieden. Voorgesteld wordt voor dergelijke gebieden het college van burgemeester en wethouders bevoegdheden te bieden om de milieugebruiksruimte te optimaliseren en her te verdelen, zodat het gebied beter kan worden ingericht en benut voor allerlei activiteiten. Daardoor kunnen niet alleen ruimtelijke initiatieven worden ondersteund maar wordt ook een efficiëntere verdeling van de beschikbare milieuruimte en daardoor mogelijk een verbetering van de milieukwaliteit bevorderd. De herverdeling vindt plaats binnen het bestaande plafond aan normstelling, dat deels afkomstig is uit Europese richtlijnen.
De tweede inhoudelijke wijziging beoogt de Natuurbeschermingswet 1998 aan te vullen waardoor projecten of handelingen binnen een ontwikkelingsgebied, waarvan de effecten op Natura 2000 reeds in het kader van de passende beoordeling van het bestemmingsplan voor dat gebied zijn beoordeeld, worden vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Hiermee worden vergunningsprocedures vereenvoudigd en onderzoekslasten voor initiatiefnemers beperkt, zonder dat de kwaliteit wordt aangetast.
Ik heb, gelet op de eerdere uitgebreide advisering van de Afdeling advisering van de Raad van State over de Chw en het thans voorliggende wetsvoorstel, gemeend deze nota van wijziging voor advies voor te moeten leggen aan de Raad. Het advies van de Raad van 21 juni 2012 is zonder meer positief. Met betrekking tot de nieuwe mogelijkheid om vergunningen ambtshalve te wijzigen, heeft de Raad volledig ingestemd en enkel een nuttige aanvulling aangereikt. Dat advies heb ik dankbaar overgenomen in de aan de Kamer toegestuurde nota van wijziging. Ook de punten ten aanzien van de aanvulling van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn in de nota van wijziging overgenomen. Zo is in lijn met het advies van de Raad de voorgestelde wettelijke voorziening in overeenstemming gebracht met hetgeen daarover was opgenomen in de toelichting. De Raad merkte op dat er ruis zat tussen de wettelijke tekst en de toelichting. Verder is – naar aanleiding van het advies – voorzien in een check door het bevoegd gezag of een project aan de beschrijving in het plan voldoet en of de beoordeling van het plan nog actueel is.
In juridisch-technische zin is splitsing van de nota van wijziging mogelijk, maar daarmee zou deze nota van wijziging tot op het bot worden uitgekleed. Alleen de onderdelen H, I en K bevatten redactionele wijzigingen, die geen enkele samenhang hebben met de eigenlijke inhoud van de nota van wijziging. Ook het terugtrekken van de nota van wijziging is wat mij betreft niet aan de orde. Een voorstel tot terugtrekking zou formeel bovendien langs de Ministerraad moeten. Los daarvan sta ik natuurlijk achter de inhoud van de voorgestelde wijziging. Een nieuwe aanpassing van het wetsvoorstel na het reces zou dan ook een gelijke strekking hebben.
Gelet op de steun van de VNG en het IPO, de verwachting dat de regeling bredere toepassing kan krijgen in de uitvoeringspraktijk en het positieve advies van de Raad, maar ook gelet op de complexiteit om de voorgestelde nota van wijziging in te trekken dan wel te splitsen, zou ik
de nota van wijziging willen behouden. Voor uw Kamer bestaat natuurlijk altijd de mogelijkheid om de voorgestelde wettekst op dit onderdeel te amenderen.
Tot slot wil ik opmerken dat ik de nota van wijziging graag eerder aan Uw Kamer had willen toezenden. Het advies van de Raad heb ik pas 22 juni ontvangen. Dat laat onverlet dat Uw Kamer de U voorgelegde nota van wijziging kan beoordelen en toetsen aan de hand van het advies van de Raad en het nader rapport. Uiteraard ben ik graag bereid inhoudelijke vragen voor de stemming te beantwoorden.
De minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus