Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels te wijzigen om vast te stellen wanneer een tunnel veilig is en om het totstandkomingsproces van wegtunnels en de rol van de deelnemers aan dat proces op onderdelen te verduidelijken;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:
een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, met inbegrip van een rijksinpassingsplan en een provinciaal inpassingsplan als bedoeld in die wet, alsmede een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken;
tunnel of tunnelvormig bouwwerk, uitsluitend dan wel mede bestemd voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994, met uitzondering van bromfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van die wet;
het wegennet als omschreven in afdeling 2 van bijlage I van Beschikking nr. 1692/96/EG en geïllustreerd met kaarten of beschreven in bijlage II van die beschikking.
B
Artikel 2, eerste lid, komt te luiden:
1. Deze wet is van toepassing op tunnels, langer dan 250 meter. De lengte van de tunnel wordt bepaald door het langst omsloten gedeelte.
C
Artikel 3 vervalt.
D
Artikel 6 komt te luiden:
1. De kans op slachtoffers in de tunnel is blijkens een risicoanalyse niet groter dan 0,1/N2 per kilometer tunnelbuis per jaar. Waarbij «N» het aantal dodelijke slachtoffers onder de weggebruikers per incident is en waarbij dat aantal 10 of meer bedraagt.
2. De uitvoerder van de risicoanalyse, bedoeld in het eerste lid, is in functioneel opzicht onafhankelijk van de tunnelbeheerder.
3. De risicoanalyse, bedoeld in het eerste lid, geschiedt volgens een bij ministeriële regeling vastgestelde methode.
4. De tunnelbeheerder vraagt advies aan de veiligheidsbeambte over het bouwplan voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
E
Na artikel 6 worden vier artikelen toegevoegd, luidende:
1. Bij regeling van Onze Minister worden een of meer gestandaardiseerde uitrustingen vastgesteld die verschillen naar type gebruik of naar type ontwerp van de tunnel.
2. Een gestandaardiseerde uitrusting, als bedoeld in het eerste lid, wordt alleen vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Veiligheid en Justitie en alleen:
a. indien uit een risicoanalyse, bedoeld in artikel 6, derde lid, blijkt dat bij toepassing van de gestandaardiseerde uitrusting in een tunnel met de fysieke kenmerken van de opengestelde of in aanbouw zijnde tunnels, aan de in artikel 6, eerste lid, genoemde norm wordt voldaan;
b. nadat het Veiligheidsberaad, bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s, in de gelegenheid is gesteld daarover advies uit te brengen.
1. De tunnelbeheerder past in de tunnel een krachtens artikel 6a, eerste lid, vastgestelde gestandaardiseerde uitrusting toe.
2. Indien overwogen wordt een tunnel te bouwen, laat de tunnelbeheerder een risicoanalyse als bedoeld in artikel 6, derde lid, uitvoeren ten aanzien van de tunnel zoals bij het vaststellen van het tracé voorzien wordt.
3. De tunnelbeheerder kan van de gestandaardiseerde uitrusting, als bedoeld in het eerste lid, alleen afwijken indien:
a. de tunnelbeheerder daarover advies heeft ingewonnen bij de veiligheidsbeambte, en
b. dit noodzakelijk is om aan de in artikel 6, eerste lid, genoemde norm te voldoen, en
c. daarmee ten minste de zelfde mate van veiligheid wordt geboden als is beoogd met de betrokken gestandaardiseerde uitrusting of onderdelen daarvan, of
d. toepassing wordt gegeven aan artikel 3, tweede lid, of artikel 14 van Richtlijn 2004/54 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet.
4. De tunnelbeheerder kiest de toe te passen gestandaardiseerde uitrusting, als bedoeld in het eerste lid, voorafgaand:
a. aan de vaststelling van het tracébesluit als bedoeld in artikel 9 van de Tracéwet, of
b. aan de vaststelling van een bestemmingsplan of een wijziging daarvan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.
5. Indien de tunnelbeheerder op grond van het derde lid afwijkt van de gestandaardiseerde uitrusting, maakt de tunnelbeheerder de keuze over de toe te passen uitrusting voorafgaand:
a. aan de vaststelling van het tracébesluit, bedoeld in artikel 9 van de Tracéwet, of
b. aan de vaststelling van een bestemmingsplan of een wijziging daarvan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.
6. De keuze voor de toe te passen uitrusting, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, of de keuze voor de toe te passen uitrusting, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, wordt gemaakt na overleg daarover met het bevoegde college van burgemeesters en wethouders.
1. De tunnelbeheerder stelt, na overleg met de veiligheidsbeambte, een tunnelveiligheidsplan op waarin alle veiligheidsaspecten die een rol spelen bij de keuze van de locatie, het ontwerp en het beoogde gebruik, worden afgewogen. De risicoanalyse bedoeld in artikel 6, derde lid, maakt daarvan onderdeel uit.
2. Het tunnelveiligheidsplan wordt vastgesteld voorafgaand aan de vaststelling van het tracébesluit, bedoeld in artikel 15 van de Tracéwet, of voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijziging daarvan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van de vorm en de inhoud van het tunnelveiligheidsplan.
1. Indien overwogen wordt de constructie, de voorzieningen of het gebruik van een tunnel wezenlijk te wijzigen, laat de tunnelbeheerder een risicoanalyse als bedoeld in artikel 6, derde lid, uitvoeren.
2. Een wezenlijke wijziging van een tunnel vindt uitsluitend plaats indien uit de risicoanalyse, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het risico niet groter is dan de veiligheidsnorm, genoemd in artikel 6, eerste lid.
3. Artikel 6b, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op de keuze van de uitrusting die met de wezenlijke wijziging samenhangt.
F
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de openstelling van een tunnel na een wezenlijke wijziging van de constructie, de voorzieningen dan wel het gebruik van de tunnel, past de tunnelbeheerder, na overleg met de veiligheidsbeambte en de burgemeester van de gemeente of van elk van de gemeenten waarin de tunnel is gelegen, het in het eerste lid bedoelde veiligheidsbeheerplan, voor zover noodzakelijk, aan die veranderde situatie aan.
G
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, komt te luiden:
1. Het is verboden een tunnel voor het verkeer open te stellen zonder daartoe strekkende vergunning van het bevoegd college van burgemeesters en wethouders.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. In afwijking van het derde lid, kan de vergunning, bedoeld in het eerste lid, worden verleend onder de voorwaarde dat onvolkomenheden in de uitvoering van de gekozen gestandaardiseerde uitrusting, bedoeld in artikel 6b, vierde lid, of in de uitvoering van de gekozen voorzieningen op grond van artikel 6b, derde lid, binnen een door het bevoegd gezag te bepalen termijn zijn hersteld, mits de tunnel ondanks de onvolkomenheden voldoet aan de in artikel 6, eerste lid, genoemde norm.
3. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De vergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt geweigerd indien:
a. de uitrusting van de tunnel niet is uitgevoerd overeenkomstig de krachtens artikel 6b, vierde lid, gekozen gestandaardiseerde uitrusting of niet is uitgevoerd volgens de uitrusting die is gekozen op grond van artikel 6b, derde lid;
b. de tunnel niet voldoet aan het overige bepaalde bij of krachtens deze wet; of
c. de tunnel niet voldoet aan het bepaalde ten aanzien van de veiligheid van tunnels bij of krachtens de Woningwet.
H
Na artikel 8 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het is verboden een tunnel na een wezenlijke wijziging van de constructie, de voorzieningen dan wel het gebruik van de tunnel voor het verkeer open te stellen zonder daartoe strekkende vergunning van het bevoegd college van burgemeesters en wethouders.
2. Artikel 8, tweede, derde, vierde en vijfde lid, onderdelen b en c, is van overeenkomstige toepassing.
I
In artikel 11, tweede lid en derde lid, onderdeel a, wordt «Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
J
Artikel 18 komt te luiden:
1. Maatregelen ten aanzien van tunnels die voor 1 mei 2006 voor het openbare verkeer opengesteld zijn of opengesteld geweest zijn, die nodig zijn om te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens deze wet of het bepaalde bij of krachtens de Woningwet met betrekking tot de veiligheidseisen voor tunnels, worden genomen:
a. voor tunnels in het Nederlands deel van het trans-Europees wegennet met een lengte van meer dan 500 meter: voor 1 mei 2014;
b. voor andere dan de in onderdeel a bedoelde tunnels: voor 1 mei 2019.
2. Maatregelen ten aanzien van tunnels, die voor de inwerkingtreding van deze wet voor het openbare verkeer opengesteld zijn of opengesteld geweest zijn, die nodig zijn om te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, of die nodig zijn om te voldoen aan de norm, genoemd in artikel 6, eerste lid, worden genomen:
a. voor tunnels in het Nederlands deel van het trans-Europees wegennet met een lengte van meer dan 500 meter: voor 1 mei 2014;
b. voor andere dan de in onderdeel a bedoelde tunnels: voor 1 mei 2019.
3. Artikel 6b is niet van toepassing op tunnels waarvoor op het moment van inwerkingtreding van deze wet reeds een ontwerp-Tracébesluit als bedoeld in artikel 11 van de Tracéwet is genomen of waarvoor een bestemmingsplan of een wijziging van een bestemmingsplan is vastgesteld, die op het moment van inwerkingtreding van deze wet zijn opengesteld of opengesteld zijn geweest of die in beheer zijn bij een gemeente.
K
Na artikel 18 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 10, tweede lid van de Tracéwet wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan onderdeel b wordt na de puntkomma het woord «en» toegevoegd;
2. Onder vervanging van de puntkomma van onderdeel c door een punt, vervalt onderdeel d.
Artikel 2.10, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht komt te luiden:
e. de activiteit op een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels ziet en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat er geen toepassing is gegeven aan de op grond van artikel 6b, vierde lid, van die wet gekozen gestandaardiseerde uitrusting of indien van die gestandaardiseerde uitrusting wordt afgeweken geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 6b, vijfde lid, van die wet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Infrastructuur en Milieu,