Ontvangen 21 mei 2012
Ik dank de leden van de fracties van de Tweede Kamer voor hun inbreng naar aanleiding van het wetsvoorstel opslag duurzame energie. U treft hierbij de antwoorden op de vragen van uw leden aan.
De leden van de fractie van de PvdA gaven aan dat zij de robuustheid van de financiering van duurzame energie de voornaamste reden vinden voor invoering van de opslag duurzame energie, en vroegen om een reactie hierop. De zekerstelling van de subsidiëring van duurzame energie is van groot belang. Deze zekerstelling is het best gegarandeerd met een afzonderlijke heffing ter financiering van die subsidiëring. Zulks komt tevens de transparantie ten goede. Het is van belang dat burgers en bedrijven er kennis van kunnen nemen hoeveel zij bijdragen aan de overheidsuitgaven voor de SDE+.
Ook vroegen de leden van de fractie van de PvdA waar in het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet transparantie nastreeft. In de bijlage bij het regeerakkoord van 30 september 2010 – de financiële bijlage, pagina 26 – is deze transparantie beschreven: Een afzonderlijke duidelijk zichtbare heffing naast de energiebelasting die geheven wordt overeenkomstig de energiebelasting.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen of windenergie op zee ook een optie is die zou moeten worden gestimuleerd. Het kabinet kiest ervoor om het Europese doel voor hernieuwbare energie te realiseren tegen de laagst mogelijke kosten. Om deze reden bestaat geen voorkeur voor een bepaalde technologie. In de SDE+ geldt een maximaal basisbedrag van 15 cent /kWh. Indien een producent van een wind-op-zee project zich aanmeldt voor SDE+ en voldoende heeft aan een basisbedrag van maximaal 15 cent/kWh kan hij derhalve meedingen naar SDE+ subsidie.
Uit het advies van de Raad van State maakten de leden van de fractie van de PVV op dat de Raad van mening is dat de tariefstelling in de wet zelf moet worden opgenomen in plaats van in de lagere regelgeving. De leden van de fractie van de PVV vroegen in dit verband of de bewaking van de kwaliteit van de fiscale wetgeving niet bij de minister van Financiën moet liggen.
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel is nauw samengewerkt tussen de ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Financiën. Het is gebruikelijk om in ieder geval de belastinggrondslagen, de wijze van heffing, en de verschuldigdheid in een wet in formele zin vast te leggen. Veelal worden ook belastingtarieven in een wet in formele zin opgenomen, maar dit is geen absoluut vereiste. De mogelijkheid bestaat om tarieven bij lagere regelgeving vast te stellen. Juist om het parlement wel te betrekken bij het vaststellen van de tarieven was in het wetsvoorstel, zoals dat voor advies aan de Raad van State is voorgelegd, opgenomen dat de algemene maatregel van bestuur moest worden voorgehangen. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is echter alsnog besloten om de tarieven bij wet vast te leggen.
Ook vroegen de leden van de fractie van de PVV of de btw over de opslag duurzame energie gezien kan worden als een «belasting over belasting». In de Wet op de omzetbelasting 1968 is bepaald dat voor de btw-heffing als vergoeding wordt aangemerkt het totale bedrag dat ter zake van de levering in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting daar niet onder begrepen. Over andere belastingen of heffingen die in de vergoeding zijn begrepen wordt derhalve btw berekend. Deze heffingsregel is voorgeschreven door richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2006, L 347). Deze situatie doet zich ook voor bij andere producten zoals benzine, sigaretten en wijn. Over die producten wordt accijns geheven en vervolgens btw over de prijs inclusief de accijns.
De leden van de fractie van de PVV vroegen of de invoering van de opslag duurzame energie neerkomt op een verhoging van de energiebelasting. De opslag duurzame energie is vormgegeven als een afzonderlijke heffing die aansluit bij de wijze waarop de energiebelasting is vormgegeven. Het effect van de opslag duurzame energie is daarmee vergelijkbaar met een verhoging van de energiebelasting. Daarbij moet overigens worden opgemerkt dat de uitgaven van de SDE+ en de daarbij benodigde inkomsten via de nieuwe opslag beide onder de exclusieve beleidsverantwoordelijkheid van de minister van EL&I vallen. Mede vanwege deze afbakening en de gewenste transparantie van de bijdrage die burgers en bedrijven leveren aan de overheidsuitgaven voor de SDE+ is de keuze voor een afzonderlijke heffing naast de bestaande energiebelasting gemotiveerd.
De leden van fractie van D66 vroegen of het doel − een grotere transparantie voor degenen die bijdragen aan de SDE − daadwerkelijk gerealiseerd wordt met het wetsvoorstel en hoe inzichtelijk de achtergrond en de relatieve lastenverdeling van de bestaande energiebelasting voor de gemiddelde burger is. Bij de introductie van de energiebelasting (destijds: regulerende energiebelasting) en bij latere verhogingen is uitgebreid gecommuniceerd over de achtergrond en de structuur van deze belasting. Informatie over de energiebelasting is nog steeds beschikbaar via de gebruikelijke kanalen zoals Postbus 51. Ook is in het rapport van de Studiecommissie belastingstelsel (Rapport Continuïteit en Vernieuwing, een visie op het belastingstelsel, 7 april 2010) ingegaan op de achtergrond en relatieve lastenverdeling van de energiebelasting. Door de opslag duurzame energie zal inzichtelijk worden welke bijdrage gedurende de kabinetsperiode wordt geleverd aan het financieren van de SDE+. De tarieven van de opslag duurzame energie kan een ieder terugvinden in dit wetsvoorstel.
De leden van de fractie van D66 vroegen naar een onderbouwing voor de houding van burgers en bedrijven jegens de uitgaven van duurzame energie na invoering van de opslag duurzame energie. Een empirische onderbouwing is niet voorhanden. Het kabinet acht het echter van belang dat de financiële gevolgen die samenhangen met de SDE+ transparant worden voor burgers en bedrijven, zodat men kan nagaan hoeveel men aan de uitgaven van deze subsidieregeling direct bijdraagt.
Ook vroegen de leden van de fractie van D66 inzichtelijk te maken of en zo ja, hoe de verdeling van de lasten geassocieerd met dit wetsvoorstel af zal wijken van de verdeling van lasten wanneer de uitgaven worden gedekt vanuit de algemene middelen. Als er een verandering is, vroegen deze leden naar een onderbouwing hiervoor.
De lopende uitgaven voor de MEP en SDE worden gefinancierd uit de algemene middelen. Deze bestaan voor het grootste deel uit de belastingontvangsten (zoals de btw-ontvangsten, de loon- en inkomensbelasting en de vennootschapsbelasting). Zoals bekend zijn belastingontvangsten niet gekoppeld aan bestemmingen. Anders dan nu bij de opslag duurzame energie wordt beoogd, kan met de huidige wijze van financiering uit de algemene middelen niet worden aangegeven in welke mate burgers en bedrijven bijdragen aan de kasuitgaven voor MEP en SDE. Doel van het wetsvoorstel is hierin verandering aan te brengen door dit wel inzichtelijk te maken.
De leden waren voorts van mening dat de netto verdeling van de lasten tussen burgers en bedrijven niet mag veranderen als het wetsvoorstel zich beperkt tot inzichtelijkheid van de kosten voor duurzame energie. Inzichtelijkheid en verdeling van de lasten zijn twee afzonderlijke keuzes. Zoals aangegeven, vindt het kabinet inzichtelijkheid in de bijdrage voor de opwekking van duurzame energie van belang. Daarnaast heeft het kabinet gekozen voor een opslag duurzame energie die voor 50% neerslaat bij burgers en voor 50% bij bedrijven. Deze lastenverdeling geldt grosso modo ook in de energiebelasting. Er zijn geen aanwijzingen, de leden van de fractie van D66 vroegen daarnaar, dat dit bij de opslag duurzame energie leidt tot specifieke problemen voor het maatschappelijk draagvlak van deze maatregel.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen hoe het Europese doel van 14% hernieuwbare energie in 2020 zal worden gerealiseerd. Het PBL heeft becijferd dat dit doel niet wordt gehaald, zo stellen deze leden. Met de beleidsvoorstellen van dit kabinet, is volgens PBL in 2020 een aandeel van 12% realiseerbaar (Kamerstukken 30 196, nr. 144, bijlage). Er zal dus op een later tijdstip bezien moeten worden of en in hoeverre aanvullend beleid nodig is om een aandeel van 14% in 2020 te realiseren. Overigens is de SDE+ voor 2012 al verder aangescherpt door het toevoegen van een extra fase voor nog kosteneffectievere opties.
Tevens vroegen deze leden naar het benodigde budget voor de SDE+. De in de Balans van de Leefomgeving genoemde 3,6 miljard euro per jaar betreft een verouderd cijfer, gebaseerd op de referentieraming Schoon en Zuinig van het vorige kabinet. Ten eerste werd toen nog uitgegaan van een hogere nationale doelstelling dan de Europese. Daarnaast was de inzet gericht op met name wind op land maar ook op 6 000 MW wind op zee. Het kabinet heeft gekozen voor de meest kosteneffectieve invulling. Tezamen met het feit dat de nieuwe SDE+ effectiever is dan vorige stimuleringsregelingen, gaat het kabinet er nu vanuit dat met een budget van structureel 1,4 miljard euro het Europese doel binnen bereik komt.
Ook vroegen de leden van de fractie van GroenLinks hoe ervoor wordt gezorgd dat bedrijven ook in veelbelovende technieken investeren die nu nog een relatief hoge kostprijs hebben, maar die een groot potentieel voor de toekomst hebben. Het beleid is erop gericht om de doelstelling van 14% op de meest kosteneffectieve wijze te realiseren door uitrol van marktrijpe duurzame opties te bevorderen. Voor meer innovatieve vormen van duurzame energie, die op de kortere termijn weinig maar op de langere termijn wel substantieel kunnen bijdragen aan een duurzame energievoorziening, komt budget onder de vlag van de Topsector Energie beschikbaar. Daarnaast hebben kabinet, bedrijfsleven, non-profit organisaties, kennisinstellingen en mede-overheden de handen ineengeslagen in de Green Deals. De Green Deals bieden een breed palet aan initiatieven, waaronder ook verdere groei van duurzame energie door lokale projecten, aanpassing van wet- en regelgeving of inspanningen om de kosten van bijvoorbeeld wind op zee zo snel mogelijk te verlagen.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen voorts hoe de overgang van de huidige naar een nieuwe financieringssystematiek zonder problemen (investeringsvacuüm) verloopt. De overgang naar een andere wijze van financiering leidt niet tot een investeringsvacuüm. De kasuitgaven uit hoofde van MEP en SDE verplichtingen blijven gedekt uit de algemene middelen. Kasuitgaven die ontstaan door het aangaan van verplichtingen uit hoofde van de nieuwe SDE+ worden gedekt uit de opslag duurzame energie. De eerste kasuitgaven voor de SDE+ worden in 2013 verwacht.
Ook vroegen de leden van de fractie van GroenLinks of wordt gemonitord of de uitgaven voor de SDE+, oplopend tot 300 miljoen in 2015, toereikend zijn om de kabinetsdoelen te halen. Zoals thans al gebruikelijk is, worden de gerealiseerde uitgaven gemonitord door AgentschapNL, de uitvoeringsorganisatie voor de MEP, SDE en SDE+.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of externe effecten in de energieprijs moeten worden meegewogen. Het kabinet is het in principe eens met het uitgangspunt dat externe effecten in de energieprijs moeten worden meegewogen. Het systeem van ETS is daarvoor in beginsel het juiste vehikel omdat dit systeem ervoor zorgt dat het gelijke speelveld binnen Europa niet wordt aangetast. Andere mogelijkheden voor Nederland om externe kosten beter in de eindprijzen te verdisconteren – bijvoorbeeld via een verdere verhoging van milieugerelateerde belastingen – zijn overigens beperkt: Nederland heeft, op Denemarken na, qua opbrengst de hoogste milieugerelateerde belastingen ten opzichte van het Bruto Binnenlands Product. Voordat Nederland deze belastingen kan verhogen of qua bereik kan uitbreiden, is een verdere stap in Europa noodzakelijk. Dit Europese traject is uitdrukkelijk nodig om grenseffecten te vermijden en te voorkomen dat Nederlandse bedrijven minder goed kunnen concurreren met bedrijven uit andere Europese landen. Ook dient hierbij de internationale concurrentiepositie te worden betrokken.
De leden van de fractie van de PVV vroegen waarom, onder meer vanuit het oogpunt van administratieve lasten en de uitgangspunten van de Fiscale agenda, niet is gekozen voor het ophogen van de energiebelasting. De keuze voor een afzonderlijke heffing is vastgelegd in het regeerakkoord. Het is de uitdrukkelijke wens van het kabinet om de bijdrage die eindgebruikers van elektriciteit en gas leveren ten behoeve van de uitgaven voor de SDE+ zichtbaarder te maken. Vanuit een oogpunt van transparantie en heldere verdeling van beleidsverantwoordelijkheden prefereert het kabinet een zelfstandige heffing boven een hoger tarief in de energiebelasting. Door de gekozen vormgeving leidt de nieuwe heffing niet of nauwelijks tot extra administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten voor het bedrijfsleven. Ook stijgen de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst niet.
Deze leden vroegen tevens of een heffing op aanslag, geheel los van de energienota, de beoogde zichtbaarheid niet beter zou bevorderen. Een aanslag is om uitvoeringstechnische redenen voor de Belastingdienst geen aanlokkelijke optie. Dit zou gegeven het aantal aansluitingen op elektriciteit in Nederland leiden tot ruim 7,7 miljoen jaarlijkse aanslagen en zou daardoor leiden tot een enorme toename van de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst. Om het aantal heffingsplichtigen zo beperkt mogelijk te houden, is daarom gekozen voor aansluiting bij de energiebelasting. In plaats van ruim 7,7 miljoen verbruikers die heffingsplichtig zouden zijn gaat het dan om alleen om de leveranciers die zowel voor de energiebelasting als voor de nieuwe opslag duurzame energie als belasting- c.q. heffingsplichtige zijn aangewezen. Tegen verwaarloosbare extra kosten leidt een afzonderlijke vermelding op de energienota tot een vergelijkbare zichtbaarheid.
De leden van de fractie van de PVV stelden ook een vraag over de administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten voor het bedrijfsleven en de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst. Er zijn geen administratieve lasten gemoeid met dit wetsvoorstel, omdat uit dit wetsvoorstel geen extra informatieverplichtingen aan de overheid ontstaan. Wel zijn er eenmalige nalevingskosten omdat de energieleveranciers bij de introductie van de opslag duurzame energie eenmalig kosten moeten maken voor het aanpassen van de geautomatiseerde systemen. Deze kosten worden geraamd op maximaal € 200 000. De leden doen de suggestie om de energiebelasting zelf te verhogen en de bijsluiter bij de eindnota daarvoor aan te passen. Geschat wordt dat dit weinig of geen vermindering van deze nalevingskosten teweeg zou brengen. Ook in dat geval zal de automatisering moeten worden aangepast.
De leden van de fractie van D66 vroegen te beargumenteren waarom er voor is gekozen om aan te sluiten bij de vormgeving van de energiebelasting en vroegen naar de verschillen tussen deze financiële en beleidsmatige kaders bij de energiebelasting en de voorgestelde opslag duurzame energie. Vanuit het streven naar eenvoud en het vermijden van administratieve lasten is in het regeerakkoord gekozen voor een verdeling die aansluit bij de wijze waarop de energiebelasting wordt geheven. Zowel de energiebelasting als de opslag duurzame energie is gericht op het genereren van algemene middelen. De opbrengst van de energiebelasting is veelal benut om directe belastingen te kunnen verlagen. De opslag duurzame energie daarentegen is een afzonderlijke opslag die direct samenhangt met de beoogde uitgaven voor de SDE+. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt welk bedrag burgers en bedrijven betalen voor c.q. bijdragen aan de stimulering van hernieuwbare energie.
De leden van de D66-fractie vroegen zich af of de bestaande degressieve opbouw van de regulerende energiebelasting, die ook beoogd wordt voor de opslag duurzame energie, bijdraagt aan een daadwerkelijk efficiënt gebruik van energie. Naar mening van deze leden zou een gelijke verdeling van lasten per eenheid geconsumeerde energie meer recht doen aan een principe dat de vervuiler betaalt. Deze leden vroegen daarom naar een inschatting van de aanvullende energiebesparing die volgt uit een gelijke verdeling van de lasten van de regulerende energiebelasting en de voorgestelde opslag duurzame energie. ECN heeft op verzoek een kwalitatieve analyse uitgevoerd die de gevolgen van een meer vlak verloop van de tariefstructuur in de energiebelasting en de opslag duurzame energie de energiebesparing beschrijft. De energiebesparing bij grotere energieverbruikende bedrijven zal toenemen omdat door de optredende lastenverzwaring een extra besparingsprikkel bij deze bedrijven komt te liggen. Er zal een extra stimulans ontstaan om meer WKK toe te passen en goedkopere besparingsopties bij deze verbruikers zullen beter worden benut. Toch zal deze extra energiebesparing niet of in geringe mate leiden tot reductie van CO2, daar de bedrijven voor een substantieel deel onder het ETS vallen: extra energiebesparing in Nederland leidt dan slechts tot meer ruimte onder het ETS-plafond waardoor voor andere bedrijven meer mogelijkheden ontstaan om CO2 uit te stoten.
Er kunnen ook nadelige economische gevolgen optreden, omdat de lastenverzwaring bij deze grotere bedrijven kan leiden tot verminderde economische bedrijvigheid in het algemeen. Tevens kan carbon leakage optreden indien bedrijven als gevolg van de optredende lastenverhoging activiteiten overhevelen naar landen buiten Europa. De mondiale broeikasgasemissies kunnen dan zelfs toenemen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom wordt gekozen voor een algemene opslag, zowel voor grijze als groene energie. In de energiebelasting is in het verleden negatieve ervaring opgedaan met een onderscheid tussen grijze en groene elektriciteit. Tot 2003 was een nihiltarief in de energiebelasting voor groene elektriciteit van kracht. Vanwege het optredende prijsverschil werd groene elektriciteit weliswaar extra gestimuleerd, maar niet zonder enorme weglekeffecten van belastinggeld naar het buitenland te veroorzaken. Ook heeft het nihiltarief toen niet geleid tot een toename van de productie van groene elektriciteit in Nederland. Om deze redenen is het nihiltarief dan ook afgeschaft en is overgestapt naar subsidiëring van opwekking van duurzame energie in Nederland. Het kabinet wil herhaling van die negatieve effecten voorkomen. Er zijn geen mogelijkheden om een vrijstelling van of een lagere opslag duurzame energie in te voeren, uitsluitend voor in Nederland opgewekte groene stroom. Dat zou strijdig zijn met Europese regels.
Tevens vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie of groen gas wordt uitgezonderd van de opslag duurzame energie. Voor groen gas dat wordt ingevoed op het openbare gasnet geldt zowel energiebelasting als de opslag. Groen gas dat niet wordt ingevoed blijft, om uitvoeringstechnische redenen, buiten de heffing.
De leden van de fractie van de VVD vroegen of het eventuele koopkrachtverlies van burgers nader kan worden verklaard. De burgers zijn met hun energieverbruik bijna volledig geconcentreerd in de eerste schijf van de energiebelasting en dus ook in de eerste schijf van de nieuwe opslag duurzame energie. Voor een huishouden met een verondersteld gemiddeld jaarverbruik van 1 600 kubieke meter aardgas en 3 500 kilowattuur elektriciteit zal daardoor een verhoging van de energierekening resulteren met circa € 8 inclusief btw per jaar in 2013, oplopend naar circa € 25 inclusief btw per jaar in 2015. Uiteindelijk wordt uit de opslag duurzame energie jaarlijks € 1,4 miljard euro aan uitgaven voor duurzame energie gedekt. Naar verwachting zal op de lange termijn de opslag duurzame energie per gemiddeld huishouden op kunnen lopen tot circa € 120 euro per jaar, vanzelfsprekend onder de voorwaarde dat het beleid op dit terrein zich op deze lange periode niet zal wijzigen.
Tevens vroegen de leden van de fractie van de VVD of een overzicht kan worden geven van de gevolgen van deze financieringsmethodiek voor de concurrentiepositie en het gelijke speelveld van het Nederlandse bedrijfsleven, bijvoorbeeld door een vergelijking met omringende landen.
De lasten die samenhangen met de opslag duurzame energie worden voor 50% opgebracht door burgers en voor 50% door bedrijven. Bij deze keuze zijn de koopkrachtgevolgen voor burgers enerzijds en de lastenverzwaringen voor bedrijven inclusief de gevolgen voor hun concurrentiepositie anderzijds in samenhang gewogen.
Macro treedt voor de sector bedrijven een lastenverzwaring op van € 50 miljoen in 2013, oplopend naar € 150 miljoen in 2015.
Een eenduidige vergelijking met ons omringende landen is niet voorhanden. Alleen een vergelijking op basis van tariefniveaus is niet voldoende. Wel wordt in onderstaande tabel een indicatie van de gevolgen van de opslag duurzame energie voor diverse soorten bedrijven gegeven. Daaruit blijkt dat de lastenverzwaring de komende jaren beperkt is.
gemiddeld verbruik |
lastenmutatie 2013 |
idem 2015 |
|
---|---|---|---|
Opbrengst (mln euro) bij bedrijven |
50 |
150 |
|
Bedragen in euro per jaar |
|||
Bakker |
31 |
94 |
|
gas (m3) |
6 000 |
13 |
39 |
elektra (kWh) |
15 000 |
19 |
56 |
Gemiddeld bedrijf in groothandel |
96 |
288 |
|
gas (m3) |
10 000 |
25 |
76 |
elektra (kWh) |
55 000 |
71 |
212 |
Gemiddeld gezondheidszorg |
133 |
398 |
|
gas (m3) |
20 000 |
56 |
169 |
elektra (kWh) |
70 000 |
76 |
229 |
Gemiddeld glastuinbouw zonder wkk |
292 |
877 |
|
gas (m3) |
380 000 |
178 |
534 |
elektra (kWh) |
170 000 |
114 |
343 |
Gemiddeld bedrijf in foodsector |
838 |
2 514 |
|
gas (m3) |
170 000 |
522 |
1 567 |
elektra (kWh) |
700 000 |
316 |
947 |
Groot staalbedrijf |
6 727 |
20 181 |
|
gas (m3) |
7 000 000 |
2 874 |
8 623 |
elektra (kWh) |
47 000 000 |
3 853 |
11 559 |
Groot chemiebedrijf |
7 907 |
23 720 |
|
gas (m3) |
12 000 000 |
4 054 |
12 162 |
elektra (kWh) |
20 000 000 |
3 853 |
11 559 |
De leden van de fractie van de PvdA vroegen of afdoende wordt geborgd dat de opbrengst van de opslag duurzame energie alleen gebruikt wordt voor stimulering van duurzame energie. Per kabinetsperiode worden de uitgaven voor de SDE+ en de tarieven voor de SDE+ heffing vooraf vastgesteld. Voor de SDE+ geldt daarmee een ex ante koppeling van de uitgaven en de ontvangsten: de beoogde uitgaven worden meerjarig in het uitgavenkader vastgelegd. De tarieven van de SDE+ heffing worden afgestemd op deze beoogde uitgaven en worden in het inkomstenkader opgenomen. Op deze wijze staan de SDE+ uitgaven gedurende een kabinetsperiode vast en zijn niet afhankelijk van de inkomsten. Hogere dan wel lagere dan geraamde SDE+ inkomsten zijn onderdeel van de automatische stabilisatie aan de inkomstenkant en beïnvloeden het EMU-saldo.
Vanwege de strikte scheiding van de inkomsten en uitgaven zijn directe bestemmingsheffingen de facto uitgesloten, maar leiden mee- of tegenvallers in de uitgaven of inkomsten via de opslag gedurende de kabinetsperiode tegelijkertijd niet tot tariefswijzigingen. Daarnaast geldt dat onbestemde SDE+ middelen in enig jaar kunnen worden meegenomen naar volgende jaren, waardoor iedere euro die met de opslag wordt opgehaald aan duurzame energie wordt besteed.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen of als gevolg van een evaluatie en mogelijk verkiezingen in 2014 een al dan niet aangepaste regeling pas in 2015 van start gaat. Deze leden vroegen ook of kan worden gegarandeerd dat investeerders ook in 2014 nieuwe aanvragen in kunnen dienen onder de SDE+ of een eventuele opvolger hiervan. De leden van de fractie van GroenLinks vroegen in dit verband of aanvragen voor de SDE+ alleen in 2011, 2012 en 2013 ingediend kunnen worden.
Het is in het belang van de duurzame energievoorziening dat het dan zittende kabinet zorg draagt voor continuering van de SDE+ of voor een naadloze overgang naar een beter systeem. In ieder geval moet voorkomen worden dat een gat valt tussen twee stimuleringsregimes, zoals in 2007 het geval was.
De leden van de fractie van het CDA vroegen voorts hoe of mensen die nu groene stroom afnemen, worden ontzien van de opslag duurzame energie.
Bij de opslag duurzame energie wordt geen onderscheid gemaakt tussen afnemers van groene of grijze stroom. Betreft het elektriciteit die de verbruiker thuis opwekt, bij voorbeeld door een zonnepaneel op zijn dak te plaatsen, dan zal hij minder elektriciteit van het net hoeven af te nemen om in zijn totale energieverbruik te voorzien aangezien hij (deels) kan voorzien in zijn eigen energiebehoefte. Op dit moment wordt er dan ook minder energiebelasting en SDE+ opslag betaald.
Ook vroegen deze leden of in het wetsvoorstel rekening is gehouden met de leveranciersverplichting en vroegen zij tevens naar de tijdshorizon van overgang van de SDE+ naar de leveranciersverplichting. Het wetsvoorstel regelt louter de opslag duurzame energie ter dekking van de in het regeerakkoord vastgestelde kasuitgaven voor de SDE+. Uiterlijk bij de aangekondigde evaluatie van de SDE+ in 2014 maar zo mogelijk al eerder zou het kabinet de mogelijkheid van een leveranciersverplichting meenemen. Op die uitkomst kan thans in dit wetsvoorstel niet worden vooruit gelopen. Indien een volgend kabinet zou besluiten tot een leveranciersverplichting zouden de kasuitgaven voor de SDE+ op termijn mogelijk niet meer nodig zijn. Die constatering zou dan ook gevolgen moeten hebben voor de opslag duurzame energie.
Ook vroegen de leden van de fractie van het CDA wat de burgers concreet zullen merken van de overgang in de opbouw van hun energieprijs. Mocht een volgend kabinet besluiten tot invoering van een leveranciersverplichting, dan zullen energieleveranciers de meerkosten die zij maken uit hoofde van de verplichting direct doorberekenen aan hun afnemers. Dat zorgt voor een verhoging van de energierekening. Zolang er, parallel aan de leveranciersverplichting, middelen nodig zijn om aan lopende SDE+ verplichtingen te voldoen, kunnen deze middelen conform de voorgestelde opslag duurzame energie in rekening worden gebracht. Overigens is de randvoorwaarde daarbij dat de totale lasten voor de burger niet hoger zijn dan bij voortzetting van de SDE+ na 2014. Dit is immers één van de voorwaarden die het Energierapport 2011 aan invoering van een verplichting stelt en waarover binnen uw Kamer overeenstemming bestond.
De leden van de fractie van het CDA stelden tevens de vraag of de opslag ook rekening houdt met stijging van de energieprijs in het algemeen of een stijging van de transportkosten van energie, en of dit wordt gemonitord.
Zoals hierboven aangegeven dient de opslag duurzame energie louter als dekking voor de in de Rijksbegroting opgenomen kasuitgaven uit hoofde van de SDE+. De in het wetsvoorstel genoemde tarieven zijn exact op deze kasuitgaven gebaseerd.
De monitoring van de hoogte van de energierekening vindt plaats doordat het Centraal Bureau voor de Statistiek maandelijks een overzicht geeft van de ontwikkeling van de eindverbruikersprijzen van aardgas en elektriciteit.
De leden van de fractie van het CDA vroegen tevens op welke wijze wordt gecommuniceerd naar eindgebruikers en wie hiervoor verantwoordelijk is. De leveranciers die belasting- c.q. heffingsplichtig zijn voor zowel energiebelasting als de opslag duurzame energie, zijn vrij in de keuze waarop zij hun afnemers informeren. Er zijn geen dwingende regels over de wijze waarop energiebedrijven een verhoging van de energiebelasting of de opslag duurzame energie met hun afnemers communiceren. De ervaring leert echter dat energiebedrijven er aan hechten de afnemers te informeren over deze belastingen en heffingen.
De leden van de fractie van D66 vroegen om een overzicht van de precieze ramingen van uitgaven en bijbehorende lasten voor de opslag duurzame energie voor ieder jaar tussen 2013 en 2028.
Naar het meest recente inzicht zullen de uitgaven voor de SDE+ pas per 2 031 maximaal € 1,4 miljard bedragen. De gemiddelde effecten per huishouden luiden in euro inclusief 19% btw. Daarnaast zijn de lastenverzwaringen in euro weergegeven voor diverse voorbeeldbedrijven, variërend van een bakkerswinkel tot een gemiddeld chemieconcern.
geraamde kasuitgaven |
gem per huishouden |
bakker |
gem groothandel |
gem. foodsector |
gem. staalbedrijf |
gem. chemiebedrijf |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
SDE+ in mln euro |
incl. 19% btw |
||||||
2013 |
100 |
8 |
31 |
96 |
838 |
6 727 |
7 907 |
2014 |
200 |
17 |
63 |
192 |
1 676 |
13 454 |
15 814 |
2015 |
300 |
25 |
94 |
288 |
2 514 |
20 181 |
23 720 |
2016 |
372 |
32 |
117 |
357 |
3 118 |
25 024 |
29 413 |
2017 |
483 |
41 |
152 |
463 |
4 048 |
32 491 |
38 190 |
2018 |
612 |
52 |
193 |
587 |
5 129 |
41 169 |
48 390 |
2019 |
631 |
54 |
199 |
605 |
5 288 |
42 447 |
49 892 |
2020 |
633 |
53 |
199 |
607 |
5 305 |
42 582 |
50 050 |
2021 |
663 |
56 |
209 |
636 |
5 556 |
44 600 |
52 422 |
2022 |
663 |
56 |
209 |
636 |
5 556 |
44 600 |
52 422 |
2023 |
667 |
57 |
210 |
639 |
5 590 |
44 869 |
52 738 |
2024 |
728 |
61 |
229 |
698 |
6 101 |
48 973 |
57 561 |
2025 |
776 |
66 |
244 |
744 |
6 503 |
52 202 |
61 357 |
2026 |
846 |
72 |
266 |
811 |
7 090 |
56 911 |
66 891 |
2027 |
942 |
80 |
297 |
903 |
7 895 |
63 368 |
74 482 |
2028 |
1 001 |
85 |
315 |
960 |
8 389 |
67 337 |
79 147 |
2029 |
1 153 |
98 |
363 |
1 105 |
9 663 |
77 562 |
91 165 |
2 030 |
1 347 |
114 |
424 |
1 291 |
11 289 |
90 613 |
106 504 |
2 031 |
1 400 |
119 |
441 |
1 342 |
11 733 |
94 178 |
110 695 |
De leden van de fractie van D66 vroegen in dit verband in te gaan op de wijze waarop de verschillen in de gasvraag tussen een jaar met een milde winter en een jaar met een strenge winter doorwerken in de belastingopbrengsten en de eventuele uitgaven voor duurzame energie. Ook vroegen deze leden hoe onzekerheden ten aanzien van de uitgaven doorwerken in de opslag duurzame energie en op welk moment in de belastingcyclus de tarieven zullen worden gewijzigd. Voor een antwoord op deze vragen wordt kortheidshalve verwezen naar soortgelijke vragen van de leden van de fractie van de PvdA.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of aanvragen voor de SDE+ alleen tot en met 2013 kunnen worden ingediend. Voor een antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de PvdA-fractie aan het begin van deze paragraaf.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of de financiële dekking alleen doorloopt voor aanvragen die eerder al zijn ingediend. Bij elke openstelling van de SDE+ gaat de Rijksoverheid financiële verplichtingen aan. Deze verplichtingen kunnen leiden tot kasuitgaven gedurende een periode van maximaal 20 jaar vanaf het moment dat ze worden aangegaan. Ook in het geval de SDE+ na 2014 niet opnieuw wordt opengesteld, zullen er daarom tot maximaal 2 031 kasuitgaven kunnen optreden uit hoofde van de SDE+. In dit geval is voor de genoemde kasuitgaven inderdaad financiële dekking nodig vanuit de met het wetsvoorstel beoogde opslag duurzame energie.
Deze leden vroegen voorts of de invoering van een leveranciersverplichting op zijn vroegst in 2015 niet zal leiden tot een gat tussen 2013 en 2015. Tevens vroegen deze leden of dit in de wet kan worden vastgelegd. Zoals aangegeven is continuïteit van het beleid voor de investeringszekerheid essentieel. Het kabinet ziet geen aanleiding om een en ander in een wet vast te leggen.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen waarom niet is gekozen voor een progressieve tariefstructuur of voor een vast tarief per gebruikte eenheid energie, ongeacht het totaalverbruik.
In het wetsvoorstel is gekozen voor een 50/50-verdeling van de lasten over burgers en bedrijven. Dit betekent dat 50% van de opbrengst uit de opslag duurzame energie door de bedrijvensectoren zal moeten worden opgebracht. Vervolgens is bezien welke lastenverdeling binnen de bedrijvensector het beste past, gegeven de concurrentiepositie van bedrijven alsmede het gewenste gelijke Europese speelveld en rekening houdend met gevolgen voor de werkgelegenheid. Alles afwegende is gekozen voor handhaving van de degressiviteit vanaf de tweede verbruiksschijf conform de energiebelasting. Overigens doorlopen alle bedrijven de van kracht zijnde schijven, ook de grootverbruikers.
Tevens vroegen de leden van de fractie van GroenLinks waarom niet is gekozen voor financiering uit een kolenbelasting. Een mogelijke invoering van een kolenbelasting gericht op kolencentrales is de afgelopen periode in samenhang met de financiering van de SDE+ in ogenschouw genomen.
Invoering van een kolenbelasting is op zichzelf complexer dan invoering van een opslag op geleverde elektriciteit en gas, omdat Nederland daarmee afwijkt van de Richtlijn energiebelastingen.
Deze maatregel zou daarom moeten worden gemeld bij de Europese Commissie. Het kabinet wenste ieder risico op vertraging uit te sluiten en heeft daarom besloten om de financiering van de SDE+ vooralsnog louter te regelen via een opslag op de tarieven van aardgas en elektriciteit, ook om de benodigde inkomsten met ingang van 1 januari 2013 te waarborgen. Overigens wordt thans wel de mogelijkheid van een kolenbelasting bezien als onderdeel van het brede pakket aan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat het financieringstekort van Nederland in 2013 zal uitkomen op maximaal 3%.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen voorts waarom niet is gekozen voor verhoging van het tarief voor CNG. In het wetsvoorstel is als heffingsgrondslag gekozen voor de het aardgasverbruik voor verwarming en het elektriciteitsverbruik. Via de SDE+ wordt immers duurzame elektriciteit en duurzame warmte gestimuleerd, terwijl voor hernieuwbaar transport de Europese bijmengverplichting van kracht is. Om die reden heeft het kabinet afgezien van een extra opslag op CNG.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen ook waarom er niet voor is gekozen om een opslagtarief voor CNG en vloeibaar aardgas (Liquified Natural Gas, LNG) vast te stellen en de opbrengst daarvan in te zetten voor het stimuleren van groene transportinnovaties.
Het kabinet kiest voor de meest kosteneffectieve route om het Europese doel in 2020 te realiseren. Ingevoed groen gas komt om die reden in aanmerking voor SDE+. Voor groen gas dat wordt ingezet om te voldoen aan de Europese bijmengverplichting in het wegverkeer is gekozen voor het instrument van de verplichting. Indien groen gas wordt ingezet om te voldoen aan de bijmengverplichting in het wegverkeer wordt geen SDE+ toegestaan. Dat zou namelijk geen kosteneffectieve invulling opleveren. Extra SDE+ budget zou in die omstandigheid niet leiden tot een extra aandeel hernieuwbare energie. Het kabinet merkt daarnaast op dat CNG geen vorm is van groene energie. CNG is gecomprimeerd aardgas.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen waarom de bestemming van de SDE+ opslag niet in de wet is opgenomen. Kortheidshalve wordt voor een antwoord op deze vragen verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de PvdA aan het begin van deze paragraaf.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen in aansluiting op opmerkingen van de Raad van State waarom geen direct verband wordt gelegd tussen de opslag duurzame energie en de SDE+, en voor het antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve eveneens verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de PvdA-fractie aan het begin van deze paragraaf.
De leden van de fractie van de SGP constateerden dat er geen formele en juridische koppeling wordt gelegd tussen de heffing en de SDE+, voor welk antwoord eveneens wordt verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de PvdA-fractie aan het begin van deze paragraaf.
De leden van de fractie van de PVV stelden de vraag of het klopt dat de ontwikkeling van duurzame energie structureel ondersteund moet worden met € 1,4 miljard omdat duurzame energie anders niet met andere energieopties kan concurreren.
Wanneer duurzame energie opties in de loop van de tijd – mede door innovatie – rendabeler worden of als na 2014 een andersoortige wijze van stimulering wordt ingevoerd, dan is stimulering via de SDE+ van deze opties gedeeltelijk of in zijn geheel niet meer noodzakelijk. Een goed voorbeeld zijn de afvalverbrandingsinstallaties die per 2012 uit de SDE+ zijn verdwenen, omdat deze concurrerend met andere energieopties zijn geworden. Het beschikbare budget voor de SDE+ kan dan voor andere duurzame opties worden aangewend, totdat ook deze opties concurrerend zijn. Uiteindelijk kan het budget voor de SDE+ worden afgebouwd en zelfs geheel komen te vervallen.
De leden van de fractie van het CDA vroegen waarom bij de tarieven ten aanzien van de opslag duurzame energie wordt gesteld dat de categorie groter dan 10 000 000 kWh voor niet zakelijk gebruik in 2013, 2014 en 2015 geen enkele opslag kent. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom is gekozen voor een nultarief voor de opslag duurzame energie op de energierekening voor verbruikers van meer dan 10 miljoen kWh. Betekent het nultarief voor grootverbruikers dat kleinere bedrijven relatief meer opslag duurzame energie betalen, zo vroegen deze leden. Met het wetsvoorstel voor de SDE+ opslag volgt het kabinet de systematiek van de energiebelasting omwille van de uitvoerbaarheid. Zo wordt de nagestreefde 50/50-verdeling tussen burgers en bedrijven gerealiseerd. Voor het verbruik boven 10 miljoen kWh geldt in de energiebelasting een vrijstelling onder voorwaarden dat een bedrijf deelnemer aan een convenant met de Rijksoverheid is en volgens de definitie van de richtlijn energiebelastingen kwalificeert als energie-intensief bedrijf. De consequentie van de vigerende vrijstelling vanaf 10 miljoen kWh is inderdaad dat de tarieven tot die verbruiksgrens iets hoger zijn vastgesteld.
De leden van de fractie van het CDA vroegen hoe een bijdrage van grootverbruikers aan duurzaamheid is in te voeren zonder dat het ten koste gaat van banen of werkgelegenheid. In antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de GroenLinks-fractie in de voorgaande paragraaf.
De leden van de fractie van D66 vroegen naar de onderbouwing van het verschil tussen het energiegebruik tussen bedrijven en huishoudens, ten opzichte van de 50/50-verdeling van de opslag in voorliggend wetsvoorstel.
Het kabinet heeft besloten om de gevolgen voor de koopkracht van huishoudens enerzijds en de lastenverzwaring bij bedrijven inclusief de gevolgen voor het gelijke speelveld, de concurrentiepositie en de werkgelegenheid anderzijds in samenhang te wegen en heeft in deze afweging uiteindelijk de keuze gemaakt om aan te sluiten bij de energiebelasting. In de energiebelasting geldt inclusief de daar geldende belastingvermindering ongeveer een 50/50- verhouding tussen burgers en bedrijven. Een verdeling naar analogie van het nationale energieverbruik zou leiden tot een lastenverdeling waarbij huishoudens 30% aan de opslag duurzame energie zouden bijdragen en bedrijven 70%.
Deze leden vroegen voorts om doorrekening van de gevolgen voor de lasten en de koopkracht van bedrijven en huishoudens die in de verschillende schijven vallen, in ieder geval voor de jaren waarvoor concrete tarieven voorgesteld zijn. Nader inzicht in de lasten en koopkrachtgevolgen voor bedrijven en huishoudens wordt in paragraaf 4 naar aanleiding van vragen hieromtrent van de leden van D66 gegeven.
De leden van de fractie van D66 vroegen door te rekenen wat de gevolgen zijn van het handhaven van de vrijstellingen van de energiebelasting in de opslag duurzame energie, zowel qua uitvoeringskosten van de Belastingdienst, geraamde inkomsten, lasten voor de gebruikers in kwestie, gebruik van energie en bijbehorende uitstoot. De uitvoeringskosten voor de Belastingdienst en de lasten voor de gebruikers in kwestie blijven gelijk bij het handhaven van de vrijstellingen die nu in de energiebelasting bestaan. Bij het loslaten van deze vrijstellingen zullen de kosten en lasten wel toenemen, omdat in die gevallen de opslag duurzame energie geheven moet worden terwijl geen energiebelasting geheven wordt. Tevens zouden dan lagere tarieven hebben volstaan om de gewenste opbrengsten te realiseren met overigens minimaal gevolg voor het gebruik van energie: enerzijds minder gebruik omdat geen vrijstellingen zouden zijn toegepast, anderzijds meer gebruik omdat de benodigde tarieven voor de opslag duurzame energie in de lagere verbruiksschijven lager zouden uitpakken.
Voorts zagen deze leden graag een onderbouwing van de stelling dat de concurrentiepositie van de glastuinbouw getroffen zou worden wanneer deze hetzelfde tarief zou betalen als andere bedrijven met een vergelijkbare energiegebruik. Bij de invoering van de energiebelasting is de opbrengst aangewend voor een verlaging van de directe belastingen. Ook de opbrengsten uit latere verhogingen zijn vaak aangewend voor verlaging van de directe belastingen. De glastuinbouwbedrijven konden echter niet afdoende worden gecompenseerd via de directe belastingen. Daardoor ondervond de sector per saldo meer nadeel van de optredende lastenverzwaringen dan andere energie-intensieve sectoren. Om deze reden is het verlaagde tarief voor aardgas voor de glastuinbouw toegekend. Deze correctie voor de glastuinbouw op het degressieve tarievensysteem van de energiebelasting is zodanig vorm gegeven dat de glastuinbouwbedrijven op gelijke voet energiebelasting betalen als andere energie-intensieve sectoren. Met de nieuwe opslag duurzame energie verandert daar niets aan en blijven de glastuinbouwbedrijven op gelijke voet betalen als andere gebruikers die even energie-intensief zijn. Vanwege het gelijke speelveld met andere sectoren in Nederland en de internationale concurrentiepositie is het continueren van deze regeling voor de sector van belang.
Overigens is met de Europese Commissie wel een tegenprestatie afgesproken. Aanvankelijk gold het convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI-convenant) als tegenprestatie om voor de verlaagde tarieven in aanmerking te komen. Dit convenant is met ingang van 2010 vervangen door een apart CO2-vereveningsysteem. De Commissie staat dit nieuwe systeem als nieuwe en aangescherpte tegenprestatie tot en met dit jaar toe.
Tevens vroegen de leden van de fractie van D66 nader in te gaan op de vraag of de verleende Europese goedkeuring voor staatssteun ten aanzien van de glastuinbouw met betrekking tot de energiebelasting structureel van aard is en, als dit niet zo is, wat er gebeurt als de Europese Commissie niet akkoord gaat. De huidige verleende Europese goedkeuring voor staatssteun met betrekking tot de energiebelasting voor de glastuinbouw is tot en met 31 december 2012 van kracht. In lijn met het CO2 convenant glastuinbouw 2013–2020 zal het kabinet zich bij de Europese Commissie inspannen om het verlaagde energiebelastingtarief voor de glastuinbouw tot en met 31 december 2020 te handhaven. In 2012 zal duidelijk worden of en op welke manier de Europese Commissie goedkeuring zal verlenen voor deze maatregel.
Mocht de Europese Commissie niet akkoord gaan, dan moeten de tarieven voor zowel de energiebelasting als voor de opslag duurzame energie voor de glastuinbouw verhoogd worden naar het niveau van de normale tarieven. Dit betekent voor de glastuinbouw € 91 mln. extra lasten in 2013 oplopend naar € 99 mln in 2015 vanwege introductie en verhoging van de opslag duurzame energie.
Ook vroegen de leden van de fractie van D66 waarom wordt gekozen voor een scheiding van de energiebelasting en de opslag duurzame energie voor de inzichtelijkheid van de Nederlandse gebruiker, terwijl beide onder één noemer aan de Europese Commissie gemeld worden en of de stukken ter onderbouwing van de melding aan de Europese Commissie gemeld kunnen worden.
Het onderhavige wetsvoorstel behoeft geen formele en aparte melding. De kasuitgaven voor de SDE+ zijn en blijven gefinancierd uit de algemene middelen en de nieuwe opslag voor duurzame energie voldoet aan de regels van de horizontale richtlijn accijns (richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/91/EEG (Pb EU 2009, L 9)). Er worden derhalve geen aparte stukken inzake dit onderhavige wetsvoorstel naar de Europese Commissie gestuurd.
In de energiebelasting en daarmee ook in dit wetsvoorstel is voorzien in verlaagde tarieven voor de glastuinbouw alsmede een vrijstelling onder voorwaarden voor het elektriciteitsverbruik dat boven 10 miljoen kWh uitgaat. Beide uitzonderingen worden voor de zomer bij de Europese Commissie ingediend voor een verlenging van de periode waarvoor geoorloofde staatssteun mag gelden. In die nieuwe melding lopen de verlaagde tarieven voor de glastuinbouw en de bedoelde vrijstelling, die ook ingevolge dit wetsvoorstel van kracht zullen zijn, mee. Indien de Europese Commissie een negatief oordeel velt over verlaagde tarieven of de vrijstelling, dan zullen de tarieven moeten worden aangepast.
De leden van de fractie van D66 vroegen of het klopt dat er straks btw zal worden betaald over de hele energierekening en dus ook over de opslag duurzame energie, net zoals bij de energiebelasting en wat de gevolgen zijn voor het maatschappelijke draagvlak voor deze belastingmaatregel. In antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de PVV in paragraaf 2. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat er geen aanwijzingen zijn dat dit bij de opslag duurzame energie leidt tot specifieke problemen voor het maatschappelijk draagvlak van deze maatregel.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar het nultarief voor de opslag duurzame energie op de energierekening voor verbruikers van meer dan 10 miljoen kWh. Voor een antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie aan het begin van deze paragraaf.
Ook vroegen de leden van de fractie van de ChristenUnie naar de onderbouwing van een 50/50 verdeling tussen burgers en bedrijven. In antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van D66 eerder in deze paragraaf.
Tevens vroegen deze leden in hoeverre het stelsel voor burgers degressief is te noemen, aangezien het tarief pas stijgt vanaf 10 000 kWh. Het kabinet heeft – zoals aangegeven – gekozen voor een lastenverdeling van 50% bij huishoudens en 50% bij bedrijven. De tarieven in de eerste schijven zijn exact vastgesteld op de gewenste bijdrage van huishoudens. Ook bedrijven betalen een heffing overeenkomstig deze eerste schijven. Vervolgens moeten de vervolgschijven exact de bijdrage van 50% door bedrijven vervolmaken. Omwille van het zoveel als mogelijk vermijden van negatieve gevolgen voor het gelijke speelveld en de concurrentiepositie van het internationaal georiënteerde bedrijfsleven is vanaf de 2e schijf dezelfde degressieve tarievenstructuur gehanteerd als in de energiebelasting. De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar een onderbouwing van de verwachting dat in 2028 de opslag per huishouden op kan lopen tot € 120 per jaar. Tevens vroegen deze leden waarom het noodzakelijk is om in 2028 een fors hoger bedrag te investeren in duurzame energie, aangezien mag worden verwacht dat als gevolg van innovatie de kosten van een investering in duurzame energietoepassingen aanzienlijk gedaald zijn, Voor een antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar een antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de PVV aan het begin van deze paragraaf.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen tevens hoe dit wetsvoorstel past in het totaalpakket aan mogelijke fiscale vergroeningsmaatregelen. Zoals aangegeven is het kabinet geen voostander van een herhaling van optredende negatieve effecten die samenhangen met een hernieuwd onderscheid in de belastingheffing tussen grijze en groene energie. Er is een groot risico op weglekeffecten naar het buitenland en er zijn geen wettelijke mogelijkheden om voor alleen groene stroom uit Nederland een lager tarief te mogen hanteren.
Het kabinet heeft gesteld dat nieuwe milieubelastingen alleen dienen te worden ingevoerd als deze duidelijke milieueffecten hebben en lage administratieve lasten en uitvoeringskosten met zich brengen. Voor mogelijkheden van niet-fiscale aard worden deze leden verwezen naar het Plan van Aanpak Energiebesparing in de Gebouwde Omgeving.
De leden van de fractie van de PVV vroegen of kan worden aangeven hoeveel het totaal bedraagt van de aan de glastuinbouw verleende privileges op het gebied van btw, energiebelasting en de opslag duurzame energie. Zoals aangegeven leidt de toepassing van verlaagde tarieven op aardgas voor de glastuinbouw in de energiebelasting en de opslag duurzame energie tezamen tot een voordeel voor de sector van € 91 miljoen in 2013, oplopend tot € 99 mln in 2015. Op het gebied van de btw treedt geen voordeel op. De toepassing van het verlaagde btw-tarief op gas en minerale olie voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten moet niet worden gezien als een fiscaal privilege voor die sector. Het gaat om ondernemers die periodiek aangifte doen voor de btw die zij verschuldigd worden over de aan hun klanten in rekening gebrachte btw. Op die aangifte kunnen zij de btw in aftrek brengen die aan hen in rekening is gebracht in het kader van hun onderneming. Daardoor maakt het niet uit of de door de tuinbouwers verbruikte brandstoffen belast zijn naar het algemene dan wel naar het verlaagde btw-tarief. Dat de wetgever destijds heeft gekozen voor de toepassing van het verlaagde tarief op die brandstoffen heeft ermee te maken dat tuinbouwers evenals landbouwers, veehouders en bosbouwers wat betreft de btw-heffing gebruik kunnen van een forfaitaire regeling. In het kader van de forfaitaire regeling voor landbouwproducenten is er om systeemtechnische redenen voor gekozen de levering van veel goederen en diensten die normaal bestemd zijn voor gebruik in de landbouw onder de toepassing van het verlaagde btw-tarief te brengen.
De leden van de fractie van het CDA vroegen of de zinsnede «stimuleren van productie van duurzame energie» heroverwogen moet worden omdat deze te ruim is. Stimulering van de productie van duurzame energie vindt plaats via de SDE+. Het kabinet vindt daarom dat heroverweging van de zinsnede niet nodig is.
De leden van de CDA-fractie vroegen wat er gebeurt als de Europese Commissie vragen heeft naar aanleiding van de melding van het wetsvoorstel. Het kabinet is het eens met de leden van de fractie van het CDA dat het onwenselijk is dat vragen van de Europese Commissie zouden leiden tot vertraging van dit wetsvoorstel. Aangezien de voorgestelde opslag duurzame energie bijna naadloos aansluit bij de door de Europese Commissie goedgekeurde energiebelasting wordt op dit vlak geen vertraging verwacht. Wel is er een direct verband met de nieuwe steunmelding aan de Europese Commissie voor het toestaan van verlaagde tarieven voor de glastuinbouwsector van 2013–2020. Mocht de Commissie daaromtrent negatief beslissen, dan zal het voorgestelde verlaagde tarief moeten worden aangepast naar het algemene tarief.
De leden van de fractie van de VVD vroegen waarop het bedrag van € 200 000 eenmalige administratieve lasten is gebaseerd. Het bedrag van € 200 000 is gebaseerd op een paar aannames. Zo is uitgegaan van eenmalige aanpassingskosten voor ICT. Per bedrijf is uitgegaan van een uurtarief van € 50 en een aanpassingsduur van 3 werkweken. Gegeven het aantal energiedistributiebedrijven – circa 35 – bedragen de kosten voor deze bedrijven eenmalig
€ 200. 000. Gezien de nauwe aansluiting met de bestaande energiebelasting worden er daarbij niet of nauwelijks structurele inhoudelijke nalevingskosten verwacht.
Tevens vroegen de leden van de VVD-fractie of bij de vaststelling van deze kosten overleg is gevoerd met de betrokken bedrijven. Een indicatie van deze kosten kon niet via de bedrijven zelf worden verkregen. Volstaan is daarom met een inschatting, gebaseerd op ervaringscijfers uit het verleden bij eerdere aanpassingen van de energiebelasting.
De leden van de fractie van de VVD vroegen naar de administratieve lasten die optreden als gevolg van het opnemen van een aparte factuurregel en waarom via een bijsluiter bij de energierekening geen transparantie wordt bewerkstelligd. De administratieve lasten zullen door invoering en verhoging van de opslag duurzame energie niet toenemen. Er is namelijk geen sprake van informatieverplichtingen aan de overheid. Wel ontstaan inhoudelijke nalevingskosten.
Zoals in het regeerakkoord is aangegeven, wenst het kabinet een afzonderlijke zichtbare heffing. Die zichtbaarheid is op zich zelf niet gewaarborgd indien de energiebelasting zelf zou worden verhoogd. Een extra bijsluiter bij de energierekening zou deze zichtbaarheid wellicht verbeteren maar zou dan ook tevens tot extra nalevingskosten leiden.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen waarop het bedrag van de eenmalige administratieve lasten is gebaseerd. Voor een antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar een antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de VVD aan het begin van deze paragraaf.
De leden van de fractie van de PVV vragen of een bijsluiter bij de energierekening in combinatie met een verhoging van de energiebelasting de eenmalige kosten had kunnen drukken. Voor een antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de VVD eerder in deze paragraaf.
De leden van de fractie van het CDA vroegen te kijken naar de mogelijkheden de administratieve lasten voor zowel de Belastingdienst als andere stakeholders zoveel mogelijk te beperken. De administratieve lasten zullen door invoering en verhoging van de opslag duurzame energie, juist door de voorziene heffingsystematiek, niet toenemen. Er is namelijk geen sprake van informatieverplichtingen aan de overheid. De nalevingskosten nemen toe, maar deze hangen direct samen met de keuze die in het regeerakkoord is gemaakt.
De leden van de fractie van D66 vroegen waar de schatting van administratieve lasten voor bedrijven op is gebaseerd en of dit is gebaseerd op een toetsing van Actal. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de VVD aan het begin van deze paragraaf. Omdat er geen informatieverplichtingen volgen uit dit wetsvoorstel zijn er conform de definitie van Actal geen administratieve lasten mee gemoeid.
Ook vroegen de leden van de fractie van D66 de achterliggende berekeningen naar de Kamer te sturen. Verwezen wordt naar het antwoord op de vraag van de fractie van de VVD eerder in deze paragraaf.
Ook vroegen de leden van de fractie van D66 naar de onderlinge verdeling tussen grote en kleine bedrijven in de energiebranche en of de toename in de vaste lasten voor het administratieve proces niet ten nadele werkt van kleinere energieleveranciers
Er zijn vier grote tot zeer grote energieleveranciers met circa 3 miljoen aansluitingen. De overige energieleveranciers hebben beduidend minder aansluitingen in portefeuille. Er zijn geen aanwijzingen dat kleinere bedrijven meer nadeel ondervinden van de eenmalige extra nalevingskosten die het gevolg zijn van de introductie van de opslag duurzame energie dan de grotere leveranciers.
De leden van de fractie van D66 informeerden naar de uitvoeringskosten van de energiebelasting. Voor de processen rond de heffing van de energiebelasting en het toezicht daarop worden ca. 15 fte ingezet. De kosten die daarmee gemoeid zijn, bedragen inclusief systeemkosten € 1,4 miljoen per jaar. Het teruggaafproces vergt ca. 17 fte. De uitvoeringskosten van dit proces bedragen eveneens € 1,4 miljoen per jaar. Deze kosten zullen niet stijgen als gevolg van de introductie van de opslag duurzame energie.
De leden van de fractie van de PVV pleitten voor een verhoging van de Wet belastingen op milieugrondslag in plaats van dit wetsvoorstel. Zoals in paragraaf 2 is aangegeven vallen de uitgaven van de SDE+ en de daarbij benodigde inkomsten via de nieuwe opslag beide onder de exclusieve beleidsverantwoordelijkheid van de minister van EL&I. Mede vanwege deze afbakening en de gewenste transparantie van de bijdrage die burgers en bedrijven leveren aan de overheidsuitgaven voor de SDE+ is in het regeerakkoord de keuze gemaakt voor een afzonderlijke heffing naast de bestaande energiebelasting.
Artikel 1
De leden van de fractie van D66 vroegen te beargumenteren waarom de inflatiecorrectie niet wordt meegenomen in de opslag duurzame energie. De tarieven voor de opslag duurzame energie zijn vastgesteld aan de hand van de in de Rijksbegroting vastgestelde kasuitgaven in de periode 2013 tot en met 2015. Dit zijn bedragen in lopende prijzen.
Artikel 2 en 3
De leden van de D66-fractie vroegen waarom er wel een uitzondering wordt gemaakt voor CNG en niet voor andere vormen van groene energie voor zover die wordt toegepast voor vervoer – bijvoorbeeld elektriciteit of groen gas. Voor een antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van GroenLinks in paragraaf 4.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen