Vastgesteld, 6 februari 2012
De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
Blz. |
|
---|---|---|
1. |
Algemeen |
1 |
2. |
Doel en aanleiding |
2 |
3. |
Uitgangspunten opslag duurzame energie |
5 |
4. |
Uitgaven voor de SDE+ |
7 |
5. |
Gevolgen van de opslag duurzame energie voor huishoudens en bedrijven |
10 |
6. |
Europese aspecten |
12 |
7. |
Administratieve lasten bedrijven |
13 |
8. |
Uitvoering en uitvoeringskosten |
14 |
9. |
Artikelen |
14 |
De leden van de VVD-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de regels voor de opslag duurzame energie. De leden hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen bij de regels.
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de regels voor de opslag duurzame energie. De leden zijn groot voorstander van de invoering van deze regels, maar hebben nog een aantal vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Daarbij hebben de leden van de PVV-fractie echter wel een aantal vragen, aan- en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel en kunnen dit in algemene zin zeker steunen maar hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet van de regering houdende regels voor de opslag duurzame energie. Deze leden hebben een aantal specifieke vragen bij de vormgeving van het wetsvoorstel, alsmede de gevolgen ervan voor de lasten van burgers en bedrijven. De leden hebben daarnaast in algemene zin twijfels over welk probleem precies wordt opgelost met het wetsvoorstel. Daarnaast vinden de leden de regressieve verdeling van de lasten die volgt uit de vormgeving naar model van de energiebelasting intrinsiek onjuist. Met het oog op deze twijfel kunnen de leden van de D66-fractie op dit moment geen steun uitspreken voor het wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden zien in deze wet mogelijkheden om de energievoorziening in Nederland te verduurzamen, maar dit voorstel alleen is onvoldoende. Volgens de leden zou de regering meer moeten doen om aan de Europese verplichting te voldoen. Deze leden hebben dan ook nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende Wet opslag duurzame energie. Genoemde leden zijn van mening dat het verschil in kostprijs tussen conventionele energie en duurzame energie nog te groot is. Het verschil in kostprijs wordt voornamelijk veroorzaakt door marktfalen, aangezien externe negatieve effecten niet voldoende in de kostprijs van conventionele energie worden verwerkt. Daarnaast vinden de leden van de ChristenUnie-fractie dat vergroening van het belastingstelsel positief effect heeft op milieu en gezondheid en op bedrijvigheid en innovatie en dat de regering op dit terrein grote kansen laat liggen. De leden stellen hier enkele vragen over.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden steunen het voorstel om een nieuwe heffing op het verbruik van elektriciteit en gas in te voeren om daarmee een structurele, financiële basis te realiseren onder de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE). Het biedt het bedrijfsleven de noodzakelijke zekerheid met het oog op de gewenste, maar risicovolle private investeringen in duurzame energieproductie.
De leden van de VVD-fractie zien de opvolging van de SDE naar SDE+ als een belangrijke stap in de ontwikkeling van duurzame energie. Kosteneffectiviteit en haalbaarheid zijn namelijk belangrijke kernwaarden als het gaat om een daadwerkelijk duurzame energievoorziening. De leden van de VVD-fractie achten het wel van belang continu te streven naar verbetering. Bijvoorbeeld door onderzoek te doen naar de eventuele opvolgers van de SDE+, zoals de invoering van de leveranciersverplichting.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel het volgende gesteld wordt: «Ten aanzien van de bestaande SDE is het voor burgers en bedrijven niet inzichtelijk welke bijdrage zij aan deze regeling leveren. De SDE+ wordt vanaf 2013 daarom gefinancierd uit een nieuwe heffing op het verbruik van elektriciteit en aardgas.» De leden van de PvdA-fractie vinden transparantie ook van belang maar de belangrijkste reden voor de invoering is de robuustheid van de financiering van duurzame energie. Kan de regering toelichten of dit voor haar ook een belangrijke reden is om tot invoering over te gaan? Waarom is transparantie zo belangrijk voor de regering? De leden van de PvdA-fractie vragen daarop een reactie van de regering, temeer omdat als onderbouwing wordt gesteld dat transparantie van belang is omdat het in het regeerakkoord staat. De leden vragen waar in het regeerakkoord staat dat het systeem ingevoerd moet worden vanwege de transparantie.
Verder valt het de leden van de PvdA-fractie op dat de regering van mening is dat de opwekking van duurzame energie voor sommige technieken (bijvoorbeeld windenergie op land) zo snel mogelijk concurrerend moet worden maar dat deze in de overgangsfase nog stimulering nodig heeft. De leden begroeten deze opmerking met instemming maar vragen of dit niet ook voor windenergie op zee moet gelden en zo nee, waarom niet.
De leden van de PVV-fractie constateren dat «Regels voor de opslag duurzame energie» de titel is van het onderhavige wetsvoorstel. Als je even niet goed oplet als parlementariër heb je zo weer ingestemd met een nieuwe belasting. De termen «opslag» en «regels» creëren die onduidelijkheid, zo stellen de leden van de PVV-fractie. Er zijn de begrippen «belasting» en «heffing» en ook het begrip «belastingheffing» bestaat. Meestal wordt het begrip «belasting» gebruikt in de context van het heffen van een belasting, het proces waarbij belasting wordt geheven. Hier wordt het woord echter gebruikt als aanduiding van een onvrijwillige overdracht van geld van de burger aan de overheid, bedoeld om overheidsactiviteiten te financieren. De leden van de PVV-fractie keken op van het gebruik van het woord belastingheffing op deze wijze. De oplossing was snel gevonden, voor het juiste woordgebruik wordt bij de regering het puzzelwoordenboek geraadpleegd.
Uit het advies van de Raad van State hebben de leden van de PVV-fractie mogen opmaken dat het niet veel had gescheeld of de tariefstelling was ook door middel van de voorhangprocedure uit de handen van de volksvertegenwoordiging genomen. Daarbij werd en passant het «No taxation, without representation» uit het «Magna Charta» van 1215 om zeep geholpen. Goed dat er nog een Raad van State is, maar eigenlijk zou deze schone taak, de bewaking van de kwaliteit van de fiscale wetgeving, in eerste instantie bij de minister van Financiën moeten liggen en niet bij de Raad van State.
De opslag duurzame energie is opgezet als een nieuwe bestemmingsbelasting op elektriciteit en gas en komt als een zelfstandig vormgegeven belasting naast de bestaande energiebelasting die op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) al wordt geheven op elektriciteit en gas, zo stellen de leden van de PVV-fractie. De nieuwe belasting sluit bijna volledig aan op de al bestaande energiebelasting en op de heffing en invordering daarvan. De desbetreffende hoofdstukken van de Wbm worden, met uitzondering van de artikelen 63 en 90, van overeenkomstige toepassing verklaard en de heffing en de invordering van de opslag vinden plaats door de Belastingdienst. Ook de tariefstructuur van de opslag duurzame energie komt exact overeen met die van de energiebelasting, zo ook het degressieve karakter van de tariefstructuur. Alleen de hoogte van het tarief verschilt. De facto is de opslag duurzame energie een opslag op de energiebelasting en betreft het een tariefsverhoging van de Wbm (die de vorm heeft gekregen van een afzonderlijke bestemmingsbelasting). Het enige verschil met de energiebelasting is dat de opbrengst van de opslag duurzame energie een afzonderlijke bestemming krijgt. De energiebelasting vormt een onderdeel van de tegenprestatie waarover de btw wordt berekend. Nu de opslag duurzame energie nauw aansluit bij de energiebelasting wordt er ook nog een btw-opslag gezet op de opslag duurzame energie. Is de regering met de leden van de PVV-fractie van mening dat de btw over de opslag duurzame energie gezien kan worden als een «belasting over belasting»? Is de regering het met de leden van de PVV-fractie eens dat de invoering van de opslag duurzame energie eigenlijk neerkomt op een verhoging van de normale energiebelasting, alleen onder een andere noemer of vlaggetje?
De leden van de D66-fractie vragen zich af of het doel dat de regering beoogt – een grotere transparantie voor degenen die bijdragen aan de SDE – daadwerkelijk gerealiseerd wordt met het wetsvoorstel. Hoe inzichtelijk, zo vragen deze leden, is de achtergrond en de relatieve lastenverdeling van de bestaande energiebelasting voor de gemiddelde burger? Kan de regering empirisch onderbouwen dat wanneer dit wetsvoorstel ingevoerd wordt burgers en bedrijven wezenlijk anders zullen aan gaan kijken tegen de overheidsuitgaven op het vlak van duurzame energie?
De leden van de D66-fractie vragen de regering voorts inzichtelijk te maken of en zo ja, hoe de verdeling van de lasten geassocieerd met dit wetsvoorstel af zal wijken van de verdeling van lasten wanneer de uitgaven worden gedekt vanuit de algemene middelen, zoals nu het geval is. Deze leden menen dat de verdeling van lasten door de regressiviteit van de tarieven van de voorgestelde SDE-opslag en de vrijstellingen afwijkt van de verdeling die nu volgt uit de bekostiging via de algemene middelen. Als het doel van het wetsvoorstel zich beperkt tot inzichtelijkheid van de kosten van de subsidieregelingen voor duurzame energie, zou er naar mening van deze leden geen verandering moeten plaatsvinden in de netto verdeling van de lasten tussen burgers en bedrijven onderling of tussen burgers en bedrijven als geheel. Als er wel sprake is van een dergelijke verandering, dan vragen deze leden van de regering een argumentatie voor de resulterende lastenverdeling.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering schrijft dat ze conform de Europese verplichtingen streeft naar 14% duurzame energie in 2020. Maar hoe gaat de regering dit doel halen? Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft al becijferd dat we deze verplichting met het bestaande beleid en met de SDE+ niet gaan halen. Welke nieuwe voorstellen heeft de regering in voorbereiding om wel aan de Europese verplichting te voldoen? Wanneer kan de Kamer die voorstellen tegemoet zien? In de Balans voor de Leefomgeving 2010 schreef het PBL dat een SDE-bedrag van € 3,6 miljard per jaar nodig is om het Europese doel te halen. Hoe verhoudt dit zich tot de geplande jaarlijkse € 1,4 miljard aan SDE+ gelden?
In de SDE+ staat kostenefficiëntie centraal: zoveel mogelijk duurzame energie per geïnvesteerde euro. Dat klinkt de leden van de GroenLinks-fractie op zichzelf logisch en aantrekkelijk, maar hoe zorgt de regering ervoor dat we niet alleen het laaghangend fruit plukken? Hoe zorgt de regering ervoor dat bedrijven ook in veelbelovende technieken investeren die nu nog een relatief hoge kostprijs hebben, maar die een groot potentieel voor de toekomst hebben?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering ervoor gaat zorgen dat de overgang van de huidige naar de nieuwe financieringssystematiek zonder problemen verloopt. Kan de regering garanderen dat er niet onverhoopt een investeringsvacuüm ontstaat doordat de oude financieringssystematiek al beëindigd wordt, terwijl de nieuwe nog niet (volledig) van start gegaan is? Hoe gaat de regering monitoren of de voor 2013, 2014 en 2015 geplande SDE+ budgetten voldoende zijn om de kabinetsdoelen te halen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat het verschil in kostprijs tussen conventionele energie en duurzame energie voornamelijk wordt veroorzaakt door het falen van de markt om externe negatieve effecten in de prijs mee te rekenen. Deze kosten worden afgewenteld op de maatschappij, zoals vervuiling. Weliswaar wordt via het emissiehandelssysteem (ETS) geprobeerd de kloof te dichten, maar dit lijkt onvoldoende om een eerlijke prijs tot stand te laten komen. Deelt de regering het standpunt dat er een eerlijke prijs voor energie moet ontstaan, waarbij externe effecten in de prijs worden meegewogen?
De leden van de PVV-fractie stemmen in met de opmerking van de Raad van State dat het introduceren van een nieuwe belasting op gespannen voet staat met het onder meer in de Fiscale agenda verwoorde (en hoog op de agenda staande) streven van de regering naar een eenvoudiger, begrijpelijker en minder complex belastingstelsel. Het had dan ook meer voor de hand gelegen de tarieven van de energiebelasting te verhogen. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande systematiek, wat ook leidt tot minder administratieve lasten. Waar de keuze voor een zelfstandige belasting is ingegeven door de wens om voor burgers en bedrijven duidelijk zichtbaar te maken welk bedrag zij betalen voor de stimulering van duurzame energie, kan die kenbaarheid ook worden bereikt door in de bijsluiter bij de energierekening het verband aan te geven tussen de geleverde bijdrage en de besteding ervan. De opslag duurzame energie blijkt dus een «belastingheffing». Correcter zou kunnen zijn «de duurzame energiebelasting» of «belasting duurzame energie». De belasting duurzame energie zou volgens de leden van de PVV-fractie dan ook vormgegeven kunnen worden als een opslag op de al bestaande energiebelasting: een opslag op het tarief van de energiebelasting. De opslag duurzame energie wordt een nieuwe belastingheffing op elektriciteit en aardgas en krijgt een aparte wet: «Regels voor de opslag duurzame energie». De leden van de PVV-fractie achten het juister om deze belasting te incorporeren in de Wbm.
De argumenten die de regering aanvoert voor een zelfstandige belasting, het duidelijk zichtbaar maken van de uitgaven voor duurzame energie, snijden in de ogen van de leden van de PVV-fractie geen hout. De heffing vindt immers op gelijke wijze plaats als de energiebelasting; namelijk via de facturering van de energiebedrijven. Het grootste deel van die facturering loopt via automatische incasso en is weinig inzichtelijk. De eindafrekening zou meer inzicht moeten geven. Er zijn twee mogelijkheden, de regering heeft nog nooit een eindafrekening onder ogen gehad of beschikt over een wiskundeknobbel, want echt inzichtelijk zijn die afrekeningen niet. Zou de regering het echt zichtbaar willen maken voor bedrijven en particulieren, dan ligt de weg via de heffing op aanslag, geheel los van de energie nota, voor haar open. De leden van de PVV-fractie vrezen dat deze belasting eenzelfde irritatieniveau zou opwekken als het gebruik van de onroerendezaakbelasting (ozb) bij woningen. Daarnaast zou de burger wel eens kunnen overwegen deze belasting pas te betalen op het moment dat het hem of haar beter uitkomt. Het argument van het op aanslag heffen is net zo onzinnig als het duidelijk zichtbaar maken van de uitgaven voor duurzame energie. Als het nu echt moet heeft voor de leden van de PVV-fractie een hoger tarief aan energiebelasting de voorkeur. De leden van de PVV-fractie achten een dergelijke tariefverhoging met een uiteenzetting in de bijsluiter transparanter dan de vormgeving via het huidige voorstel. De regering heeft echter nog een argument om er een aparte belasting van te maken, zo constateren de leden van de PVV-fractie. De nieuwe belasting leidt namelijk niet of nauwelijks tot administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten voor het bedrijfsleven of uitvoeringskosten voor de Belastingdienst. Het bedrijfsleven wordt volgens de memorie van toelichting geconfronteerd met een eenmalige kostenpost geschat op maximaal € 200 000. In de memorie van toelichting worden de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst niet gespecificeerd, wel zullen ze eenmalig omhoog gaan omdat er aanpassing gedaan moeten worden aan het computersysteem. Als we die dan ook op maximaal € 200 000 zetten, zitten we toch aan bijna drie jaarsalarissen van een minister. De regering denkt waarschijnlijk: het kost wat, maar dan heb je ook wat: «de opslag duurzame energie» en dat mag wat kosten. In de optiek van de leden van de PVV-fractie lijkt dit meer op geldverspilling. Dus de aparte belasting niet handhaven, maar opslag op het tarief van de energiebelasting.
Het argument dat op deze wijze op wetniveau precies kan worden aangegeven welk bedrag door de Rijksoverheid wordt gevraagd ter financiering van de stimulering van duurzame energie, achten de leden van de PVV-fractie niet overtuigend.
In de Fiscale agenda wordt gepleit voor een beperking van het aantal belastingen omdat een dergelijke beperking bijdraagt aan een eenvoudiger en begrijpelijker belastingstelsel. Tegelijkertijd worden daarmee de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst en de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burger teruggebracht. Volgens de regering is daarbij vooral gedoeld op relatief kleine belastingen met hoge uitvoeringskosten en administratieve lasten, meestel afzonderlijke belastingen die niet «automatisch» mee kunnen lopen in een al bestaand proces. Daarbij wordt verwezen naar de verpakkingenbelasting. De regering is van mening dat bij de voorgestelde belasting juist maximaal wordt aangesloten bij de bestaande energiebelasting, waardoor de uitvoeringskosten en de administratieve lasten tot een minimum worden beperkt. De regering betoogt dan ook dat, anders dan de Raad van State, zij meent dat de deze belasting niet op gespannen voet staat met het in de Fiscale agenda verwoorde streven naar een eenvoudiger, begrijpelijker en minder complex belastingstelsel. Nu zal volgens de leden van de PVV-fractie een opslag op het tarief van de energiebelasting leiden tot nog lagere uitvoeringskosten en nog lagere administratieve lasten en zal met een goede uitleg in de bijsluiter een eenvoudiger, begrijpelijker en minder complex belastingstelsel nog dichterbij komen.
De leden van de D66-fractie vragen de regering te beargumenteren waarom er gekozen is om aan te sluiten bij de vormgeving van de regulerende energiebelasting. Deze leden wijzen erop dat deze belasting indertijd budgetneutraal is ingevoerd, met als doel om efficiënt gebruik van energie te bevorderen. De leden vragen de regering stil te staan bij de verschillen tussen deze financiële en beleidsmatige kaders bij de regulerende energiebelasting en de voorgestelde opslag duurzame energie en vragen tevens waarom de vormgeving van de twee gelijk zou moeten zijn, als de uitgangspunten verschillen.
De leden van de D66-fractie vragen zich af of de bestaande degressieve opbouw van de regulerende energiebelasting, die ook beoogd wordt voor de opslag duurzame energie, bijdraagt aan een daadwerkelijk efficiënt gebruik van energie. Naar mening van deze leden zou een gelijke verdeling van lasten per eenheid geconsumeerde energie meer recht doen aan een principe dat de vervuiler betaalt. Zij vragen of de regering, bijvoorbeeld aan de hand van de recente rapportage van de Algemene Rekenkamer over energiebesparing, een inschatting kan geven of kan laten maken van de aanvullende energiebesparing die volgt uit een gelijke verdeling van de lasten van de regulerende energiebelasting en de voorgestelde opslag duurzame energie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom wordt gekozen voor een algemene opslag op de energierekening en niet slechts voor «grijze» conventionele energie. Steeds meer burgers kiezen immers bewust voor het afnemen van duurzame energie. Waarom wordt de bewuste keuze van consumenten voor duurzame energie niet juist gestimuleerd via dit wetsvoorstel? Hoe beziet de regering een algemene opslag in het licht van de bestaande kloof tussen de kostprijzen van grijze en groene energie? Kan de regering nader onderbouwen waarom dit wetsvoorstel het verschil in kostprijs niet op deze manier verkleint, naast het stimuleren van duurzame energie via de SDE+? De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat wordt gesproken over «aardgas», betekent dit dat groen gas wordt uitgezonderd van de opslag duurzame energie?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de SDE+ vanaf 2013 gefinancierd wordt door een heffing op het gebruik van elektriciteit en aardgas. Voor de leden van de VVD-fractie is het van belang dat de energiekosten voor burgers en bedrijfsleven in het oog worden gehouden. Kan de regering het eventuele koopkrachtverlies van de burgers nader verklaren? Kan de regering bovendien een overzicht geven van de gevolgen van deze financieringsmethodiek voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven, bijvoorbeeld door een vergelijk met de ons omringende landen? Op welke manier probeert de regering in de methode rekening te houden met het Europese gelijke speelveld?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Raad van State stelt dat een aparte opslag niet strookt met streven naar een minder complex belastingstelsel. De regering reageert daarop door te stellen dat zij tot de conclusie is gekomen «dat het niet noodzakelijk is de bestemming van de opbrengst in de wettekst tot uitdrukking te brengen omdat het gaat om een heffing waarvan bij de vaststelling van de hoogte weliswaar rekening wordt gehouden met de uitgaven voor de SDE+, maar die niet in juridische en begrotingstechnische zin als bestemmingsheffing dient voor de uitgaven voor de SDE+. De memorie van toelichting is hierop aangepast.» De leden van de PvdA-fractie vragen of met deze wijziging afdoende wordt geborgd dat de opbrengst van de opslag alleen gebruikt wordt voor stimulering van duurzame energie zoals ook in het regeerakkoord is afgesproken.
Nu ligt wettelijk vast dat nieuwe aanvragen voor de SDE+ in de jaren 2011, 2012 en 2013 kunnen worden ingediend, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. Dat leidt tot investeringszekerheid voor ondernemers. Onder andere in het Regeerakkoord is afgesproken dat in 2014 een evaluatie plaatsvindt van de kosten en baten van het beleid en op basis daarvan een mogelijke wijziging van de stimulering van duurzame energie. De leden van de PvdA-fractie vragen of de redenering klopt dat in 2014 een evaluatie en mogelijk verkiezingen zijn waardoor een al dan niet aangepaste regeling pas in 2015 van start gaat. De leden zijn van mening dat leveranciers, die projecten hebben die vaak meerdere jaren voorbereiding vergen, erbij gebaat zijn om nu al zoveel mogelijk zekerheid krijgen over mogelijke nieuwe aanvragen voor SDE+ die zij in 2014 willen doen. Kan de regering garanderen dat investeerders ook in 2014 nieuwe aanvragen in kunnen dienen onder de SDE+ of een eventuele opvolger hiervan? Zo ja, wanneer komt hierover duidelijkheid? Welk budget is hiervoor beschikbaar? Zo nee, hoe denkt de regering dan zekerheid te bieden aan deze ondernemers? Welke gevolgen heeft dit voor het halen van de 2020-doelstellingen?
Allereerst ten aanzien van de uitgangspunten en uitgaven van de SDE+ zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat de SDE+ zorgt voor een goede stimulering op het gebied van duurzame energie. De leden van de CDA-fractie staan dan ook achter de SDE+ die op een kosteneffectieve manier meters tracht te maken. De leden van de CDA-fractie vinden het verder belangrijk dat de kosten voor duurzame energie duidelijk zichtbaar zijn voor zowel burgers en bedrijven. Vaak komen er geluiden op bij mensen en bedrijven dat zij aan duurzame energie willen doen, maar er vervolgens niet voor willen betalen. Transparantie en bewustwording van de kosten zijn daarom essentieel in deze discussie. Een losstaand tarief dat direct zichtbaar is voor burgers en bedrijven draagt hier aan bij. Wat betreft de financiering van de SDE+ verlenen de leden van de CDA-fractie in principe dan ook steun voor de lijn van de regering. Daarnaast menen de leden dat het zelfstandige karakter van de heffing een ander voordeel biedt. Wanneer we in de toekomst namelijk naar een (energie)belastingheffing willen die proportioneel is en niet degressief, is dit makkelijker te regelen wanneer de SDE-opslag in een zelfstandige heffing verwerkt zit in plaats van in de energiebelasting zelf. De leden van de CDA-fractie vragen de regering dit ook mee te nemen in de argumentatie en verzoeken om een reactie op dit punt.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoe de regering denkt om te gaan met mensen die al duurzame (groen gecertificeerde) energie gebruiken. Wanneer een huishouden of bedrijf nu al extra geld betaalt zodat het «groene stroom» gebruikt, dragen zij al concreet bij aan groene en duurzame energietechnieken. Worden deze mensen nu (gedeeltelijk) ontzien van de SDE-opslag? De leden verzoeken om een visie van de regering op dit punt.
Een ander belangrijk punt waar de leden van de CDA-fractie graag duidelijkheid over willen hebben is of er in het wetsvoorstel al rekening is gehouden met de leveranciersverplichting. Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat in deze wet ook rekening gehouden dient te worden met de verschillende scenario’s rondom de leveranciersverplichting. Kan de regering de leden van de CDA-fractie concrete informatie over de tijdshorizon van overgang van de SDE naar de leveranciersverplichting verschaffen? Wat zullen de burgers concreet merken van deze overgang in de opbouw van hun energieprijs? Kan bij de opslag rekening worden gehouden met stijging van de energieprijs in het algemeen en/of een stijging van de transportkosten van energie? Als deze oplopen, worden huishoudens en bedrijven dan met een tevens oplopende SDE-opslag niet teveel belast? De leden van de CDA-fractie lijkt het een goed plan om dit goed te monitoren. Hoe kijkt de regering aan tegen monitoren op dit gebied? Met betrekking tot deze SDE+ stellen de leden van de CDA-fractie tevens de vraag op welke wijze hierover wordt gecommuniceerd naar eindgebruikers. Is dit de verantwoordelijkheid van het Rijk of van de leveranciers? Als dat laatste het geval is, wordt er dan op toegezien dat dit deugdelijk gebeurt?
De leden van de D66-fractie vragen de regering om een overzicht te geven van de precieze ramingen van uitgaven en bijbehorende lasten voor de opslag duurzame energie voor ieder jaar tussen 2013 en 2028. Deze leden vragen de regering om nader in te gaan op de vraag hoe onzekerheden ten aanzien van de SDE-uitgaven doorwerken in de SDE-opslag. Kan de regering bijvoorbeeld ingaan op wat de gevolgen voor de SDE-opslag zouden zijn van grote schommelingen in de energieprijzen, veranderingen in de onderlinge samenstelling van de gesubsidieerde duurzame energiebronnen, de hoeveelheid fossiele energieproductie en de energievraag? Wat betekenen dergelijke onzekerheden voor de eventuele hoogte van de opslag duurzame energie en op welke wijze en op welk moment in de belastingcyclus is de regering voornemens de tarieven te wijzigen? Gebeurt dit, zo vragen de leden van de D66-fractie, bijvoorbeeld jaarlijks via het belastingplan? Een specifieke onzekerheid waarop deze leden de regering vragen in te gaan heeft te maken met de wijze waarop de verschillen in de gasvraag tussen een jaar met een milde winter en een jaar met een strenge winter doorwerken in de belastingopbrengsten en de eventuele uitgaven voor duurzame energie.
De duurzame energiesector vreest dat er een gat zal ontstaan tussen de SDE+ en de mogelijke invoering van de leveranciersverplichting, zo stellen de leden van de GroenLinks-fractie. Klopt het dat aanvragen voor de SDE+ alleen in 2011, 2012 en 2013 ingediend kunnen worden? Klopt het ook dat de financiële dekking later weliswaar doorloopt, maar alleen voor aanvragen die eerder al zijn ingediend? Een eventuele leveranciersverplichting wordt naar verwachting pas op zijn vroegst in 2015 ingevoerd. Er lijkt dus een gat te ontstaan tussen 2013 en 2015. Kan de regering garanderen dat er geen gat zal ontstaan? Is de regering bereid dit ook in de wet vast te leggen? Onzekerheid is een belangrijke reden waarom veel investeringen in duurzame energie moeizaam of niet van de grond komen. De leden van de GroenLinks-fractie hechten er daarom sterk aan dat de regering aan investeerders garandeert dat er geen gat zal ontstaan tussen het eventueel beëindigen van de SDE+ en het van start gaan van een leveranciersverplichting of andere stimuleringsregeling.
Net als in de energiebelasting, kiest de regering ook in deze nieuwe opslag voor een degressieve tariefstructuur. Volgens de leden van de GroenLinks-fractie is dat een gemiste kans. De energie-intensieve industrie geniet al veel fiscale voordelen, onder andere door belastingvrijstellingen, overheidsgaranties en andere vormen van staatssteun. Daar komt nu een nieuw voordeel bij: hoe meer energie je verbruikt, des te minder je hoeft mee te betalen aan de vergroening van de energievoorziening. Volgens deze leden is dat de omgekeerde werkelijkheid. Hoe meer energie je verbruikt, des te groter je verantwoordelijkheid voor het verduurzamen van de energievoorziening. Waarom heeft de regering niet gekozen voor een progressieve tariefstructuur of voor een vast tarief per gebruikte eenheid energie, ongeacht het totaalverbruik?
In november 2010 schreef de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan de Tweede Kamer dat de SDE+ mogelijk gefinancierd zou worden uit een kolenbelasting (Kamerstuk 31 239, nr. 103). Dit kon op enthousiaste instemming van de GroenLinks-fractie rekenen. Waarom heeft de regering uiteindelijk niet voor deze financieringsvorm gekozen? Waarom hoeven de exploitanten van vervuilende kolencentrales niet mee te betalen aan de vergroening van de energievoorziening?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering schrijft dat er geen opslagtarief voor aardgas onder druk (Compressed Natural Gas, CNG) wordt vastgesteld, omdat de opslag «niet ziet op het verbruik voor transportdoeleinden». Waarom is er niet voor gekozen de SDE+-regeling ook te gebruiken voor het vergroenen van de transportsector? Waarom kiest de regering er niet voor om een opslagtarief voor CNG en vloeibaar aardgas (Liquified Natural Gas, LNG) vast te stellen en de opbrengst daarvan in te zetten voor het stimuleren van groene transportinnovaties? De leden van de GroenLinks-fractie vrezen voor een ongelijk speelveld tussen de transport- en energiesector. Biogas dat op het aardgasnetwerk wordt ingevoerd, komt wel in aanmerking voor SDE+. Biogas dat bijvoorbeeld in de scheepvaart wordt gebruikt komt daar niet voor in aanmerking. Deze leden vrezen dat dit ertoe kan leiden dat vergroening in de transportsector onbedoeld afgeremd wordt door de SDE+. Kan de regering deze zorgen wegnemen? Zo nee, zou de regering dan toch een opslag op CNG en LNG willen overwegen, zodat daaruit SDE+-subsidie voor biogas in de transportsector gedekt zou kunnen worden?
De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat de regering er mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State voor heeft gekozen om de bestemming van de heffing niet in de wettekst vast te leggen. De Raad van State adviseerde echter niet om de bestemming uit de wet te halen, maar om deze te concretiseren. Kan de regering aangeven waarom ze de bestemming niet in de wet op willen nemen? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het de investeringszekerheid zou vergroten als in de wettekst vastgelegd zou worden dat de opbrengst van de heffing gebruikt wordt voor de stimuleringsgelden van de SDE+? Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in aansluiting op opmerkingen van de Raad van State waarom geen direct verband wordt gelegd tussen de opslag en de SDE+. In de huidige vorm ontstaat de indruk dat de opbrengst uit de opslag duurzame energie ook in de algemene middelen terecht kan komen. Kan de regering deze keuze nader onderbouwen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat, in weerwil van het advies van de Raad van State, de regering ervoor kiest om de bestemming van de heffing in de wettekst breed te definiëren. De regering noemt in de wettekst het stimuleren van de productie van duurzame energie in het algemeen, en niet specifiek de SDE+. De leden van de SGP-fractie zetten vraagtekens bij de wenselijkheid van deze keuze. In de eerste plaats geven de leden de regering in overweging dat de kracht van de bestemmingsheffing richting het bedrijfsleven zit in de directe koppeling tussen de heffing en de genoemde stimuleringsregeling. Hoewel in de toelichting op het wetsvoorstel deze koppeling wel gemaakt wordt, is de formele, juridische koppeling niet aanwezig. Daarmee is de besteding van de bestemmingsheffing meer afhankelijk gemaakt van politieke keuzes die jaar op jaar kunnen veranderen. Daarmee boet de bestemmingsheffing naar het oordeel van deze leden aan kracht in. In de tweede plaats geven de leden de regering in overweging dat bij een (nieuwe) bestemmingsheffing de besteding van deze middelen op goede wijze verantwoord moet kunnen worden richting burgers en bedrijven. Met een directe en formele koppeling tussen de bestemmingsheffing en de SDE+ wordt daar beter invulling aan gegeven dan met de ruim geformuleerde bestemming «stimulering duurzame energieproductie». De directe en formele koppeling noopt bestuur en politiek tot een zorgvuldige invulling en effectieve inzet van de SDE+. De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een reactie op deze overwegingen.
De leden van de PVV-fractie stellen dat de nieuwe belasting misschien maar de naam «de duurzame energiebelasting» moet krijgen. De belasting heeft immers de bedoeling om de Nederlandse economie voor de voorziening van energie minder afhankelijk te maken van vervuilende fossiele brandstoffen. Om die energievoorzieningzekerheid te vergroten en het gebruik van fossiele brandstoffen te verminderen, is onder andere opwekking van duurzame energie van belang volgens de regering. Nederland streeft daarbij conform de Europese verplichtingen naar een aandeel duurzame energie van 14% in 2020. De kostprijs van duurzame energie ligt thans hoger dan de kostprijs van conventionele vormen van energie, waardoor stimulering van duurzame energie voor de totstandkoming daarvan in een overgangsfase nog noodzakelijk is. De uitgaven en inkomsten samenhangend met de SDE+ zullen op de begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie worden verantwoord. Omdat het budget voor de SDE+ conform het Regeerakkoord in de loop der jaren zal toenemen, zal de opslag duurzame energie ter dekking van dat toenemende budget jaarlijks worden verhoogd. In 2013 voorziet het Regeerakkoord in een budget voor de SDE+ van € 100 miljoen, oplopend naar € 300 miljoen in 2015. Op lange termijn (2028) bedraagt het budget voor de SDE+ structureel € 1,4 miljard. Daarmee bedraagt de structurele opbrengst van de belasting ook € 1,4 miljard. Begrijpen de leden van de PVV-fractie het goed dat hier uit opgemaakt mag worden dat de ontwikkeling van duurzame energie structureel ondersteund moet worden met € 1,4 miljard omdat duurzame energie anders niet met de andere energie kan concurreren? Ligt de duurzaamheid van deze oplossing dan ook niet in het feit dat het bedrag structureel ter beschikking blijft? Wordt de burger daarmee niet structureel, of duurzaam, op jaarbasis voor € 120 op kosten gejaagd voor een idee dat nooit op eigen benen kan komen te staan?
Ten aanzien van de gevolgen van de opslag duurzame energie voor huishoudens en bedrijven vragen de leden van de CDA-fractie waarom bij de tarieven ten aanzien van de opslag duurzame energie wordt gesteld dat de categorie groter dan 10 000 000 kWh voor niet zakelijk gebruik in 2013, 2014 en 2015 geen enkele opslag kennen? Wordt hier onderscheid gemaakt tussen zakelijke en niet-zakelijke grootverbruikers? Zo nee, om wat voor niet-zakelijke instellingen of organisaties gaat dit dan en waarom betalen zij niet mee?
Daarnaast hebben de leden van de CDA-fractie wel gemengde gevoelens bij het punt rondom de grootverbruikers. De leden van de CDA-fractie snappen dat het gelijke speelveld, onze concurrentiepositie en het behoud van banen hiermee gemoeid zijn, maar een prikkel voor grootverbruikers ten aanzien van het gebruik van duurzame en groene energie lijkt de leden van de CDA-fractie wel wenselijk. Iedereen zal moeten bijdragen op het gebeid van duurzaamheid, ook de grootverbruikers! De vraag volgens de leden is hoe dit in te voeren is zonder dat het ten koste gaat van banen of werkgelegenheid. Hoe kijkt de regering aan tegen dit punt?
De leden van de D66-fractie vinden de gevolgen van de voorgestelde opslag voor verschillende gebruikers nog onvoldoende inzichtelijk en de genoemde 50/50 verdeling tussen «bedrijven» en «huishoudens» arbitrair. Deze leden wijzen erop dat er geen 50/50 verdeling is in het nationale energiegebruik tussen deze groepen en dat er bovendien sprake is van zeer grote onderlinge verschillen binnen beide groepen. De leden vinden daarom dat de regering onvoldoende uitgewerkt heeft wat de gevolgen zijn van de voorgestelde opslag voor verschillende groepen gebruikers. De leden van de D66-fractie vragen de regering daarom om het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en het Centraal Planbureau (CPB) te laten doorrekenen wat de gevolgen zijn voor de lasten en de koopkracht van bedrijven en huishoudens die in de verschillende schijven vallen, in ieder geval voor de jaren waarvoor concrete tarieven voorgesteld zijn. Deze leden vragen de regering voorts daarbij te laten berekenen wat het verschil tussen deze gebruikersgroepen is in de netto belasting die betaald wordt per eenheid geconsumeerde energie en om te beargumenteren waarom een afwijking van gelijke verdeling gewenst is.
De leden van de D66-fractie kunnen zich niet vinden in de keuze om de vrijstellingen van de energiebelasting ook te laten gelden voor de voorziene opslag duurzame energie. Deze leden vragen de regering inzichtelijk te maken waarom deze groepen gebruikers in aanmerking zouden moeten komen voor een nieuw fiscaal voordeel, terwijl zij niet ontzien worden voor zover er nu uitgaven vanuit de algemene middelen benut worden om de SDE+ te bekostigen. De leden van de D66-fractie vragen de regering daarom volledig door te rekenen wat de gevolgen zijn van het handhaven of loslaten van elk van de voorgestelde uitzonderingen en vrijstellingen op de opslag duurzame energie, zowel qua uitvoeringskosten voor de Belastingdienst, geraamde inkomsten, lasten voor de gebruikers in kwestie, gebruik van energie en bijbehorende uitstoot van CO2.
De leden van de D66-fractie zien graag een onderbouwing van de stellingname van de regering dat de concurrentiepositie van de glastuinbouw getroffen zou worden wanneer deze hetzelfde tarief zou betalen als andere bedrijven met een vergelijkbare energiegebruik. Deze leden wijzen de erop dat juist de glastuinbouw groot voordeel geniet van de subsidieregelingen die op duurzame energie bestaan en vragen waarom het dan niet legitiem zou zijn om op zijn minst op gelijke voet te betalen als andere gebruikers met een vergelijkbare energievraag. De leden van de D66-fractie vragen de regering tevens nader in te gaan op de vraag of de verleende Europese goedkeuring voor staatssteun ten aanzien van de glastuinbouw met betrekking tot de energiebelasting wel structureel van aard is. Welke garantie heeft de regering dat opnieuw goedkeuring verleend zal worden voor zowel deze uitzonderingen binnen de energiebelasting als de nieuwe opslag duurzame energie? Kan de regering aangeven wat er gebeurt als de Europese Commissie niet akkoord gaat? Waarom wordt gekozen voor een zo nadrukkelijke scheiding van de energiebelasting en de opslag duurzame energie voor de inzichtelijkheid van de Nederlandse gebruiker, terwijl beide gezamenlijk onder een noemer aan de Europese Commissie gemeld worden? Kan de regering toezeggen de stukken die zij ter onderbouwing van de melding naar de Europese Commissie zal sturen, voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel aan de Kamer te sturen?
De leden van de D66-fractie vragen de regering tevens of het klopt dat er straks btw zal worden betaald over de hele energierekening en dus ook over de opslag duurzame energie, net zoals bij de energiebelasting. Zo ja, wat betekent dit voor het maatschappelijke draagvlak voor deze belastingmaatregel?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom is gekozen voor een nultarief voor de opslag op de energierekening voor verbruikers van meer dan 10 miljoen kWh. Zij vragen bovendien naar de onderbouwing van een 50/50 verdeling tussen burgers en bedrijven. Betekent het nultarief voor grootverbruikers dat kleinere bedrijven relatief meer opslag betalen? In hoeverre is het stelsel voor burgers degressief te noemen, aangezien het tarief pas stijgt vanaf 10 000 kWh?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar een onderbouwing van de verwachting dat in 2028 de opslag per huishouden op kan lopen tot € 120 per jaar. Deze leden vragen daarbij ook naar de onderbouwing van deze stijging van de opslag. Waarom is het noodzakelijk om in 2028 een fors hoger bedrag te investeren in duurzame energie, aangezien mag worden verwacht dat als gevolg van innovatie de kosten van een investering in duurzame energietoepassingen aanzienlijk gedaald zijn? Is het niet juist nodig om de komende jaren innovatie en een thuismarkt voor met name decentrale duurzame energietoepassingen te bevorderen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel past in het totaalpakket aan mogelijke fiscale vergroeningsmaatregelen. Te denken valt aan een hogere opslag op grijze energie, maar ook aan fiscale aftrekmogelijkheden voor energiebesparing binnen de eigen woning, aan verhoging van de huurprijs in combinatie met energiebesparende maatregelen (waardoor de huurder per saldo gelijke lasten per maand houdt) en aan fiscaal voordeel voor een investering in duurzame energietoepassingen. Kan de regering nader ingaan op deze voorstellen? Welke voorstellen kunnen worden overwogen om investeringen in duurzame energie aantrekkelijker te maken?
De leden van de PVV-fractie stellen dat tot 1983 een artikel in de grondwet luidde: «Geen privilegiën kunnen in het stuk van belastingen worden verleend.». In de Grondwet van 1983 is deze bepaling niet meer teruggekomen. De belastingprivileges voor adel en geestelijkheid waren immers al in de 16e eeuw afgeschaft. Of was het zo dat er zoveel nieuwe privileges waren ontstaan dat de oude grondwetsbepaling een dode letter was geworden? De glastuinbouw is duidelijk een geprivilegieerde sector. Gas, water, minerale olie en elektra kunnen gezien worden als eerste levensbehoeften. Alleen het water valt onder het verlaagde btw-tarief van 6%. Gas, minerale olie en elektra vallen onder het gewone btw-tarief van 19%. Het gebruik van gas en minerale olie voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten valt onder het verlaagde tarief van 6%. Voor de energiebelasting en de opslag duurzame energie wordt die sector een gelijk privilege toebedeeld. Zou de regering eens kunnen aangeven hoeveel het totaal bedraagt van de aan de glastuinbouw verleende privileges op het gebeid van btw, energiebelasting en de opslag duurzame energie? Daarbij vragen de leden van de PVV-fractie in hoeverre deze privileges passen in de gedachte van groene duurzaamheid en verzoeken zij om een reactie van de regering op dit punt.
Ten aanzien van de Europese aspecten hebben de leden van de CDA-fractie de volgende vragen en opmerkingen. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de bestemming nauwer geformuleerd moet worden, «stimuleren van de productie van duurzame energie» is nu te breed geformuleerd. Is de regering bereid dit in heroverweging te nemen? Melding aan de Europese Commissie op grond van richtlijn 2003/96 lijkt de leden van de CDA-fractie voldoende. Goedkeuring in kader van staatssteun is niet nodig. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wel wat er gebeurt wanneer Europese Commissie onverhoopt toch vragen heeft. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat dit nimmer mag leiden tot uitstel of het niet tijdig rond krijgen van wetgeving en verzoeken op dit punt een reactie van de regering.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de eenmalige kosten worden geraamd op € 200 000. Waarop is dit bedrag gebaseerd? Is er bij de vaststelling van deze kosten overleg gevoerd met de betrokken bedrijven? Wat was hun eventuele reactie hierop? De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State adviseert om de tarieven van de energiebelasting met de genoemde bedragen te verhogen. Daarnaast adviseert de Raad van State de transparantie van de energierekening te bewerkstelligen door een bijsluiter op de energierekening. Hiermee wordt volgens de Raad van State aangesloten bij de bestaande systematiek, hetgeen ook leidt tot minder administratieve lasten. Om welke administratieve lasten gaat dit? Hoe hoog zijn de hierbij betrokken kosten? Kan de regering nogmaals aangeven waarom dit advies niet wordt opgevolgd? Kan de regering hierbij aangeven waarom via een bijsluiter op de energierekening in de optiek van de regering geen transparantie wordt bewerkstelligd?
De leden van de PvdA-fractie hebben gezien het advies van de Raad van State vragen bij de onderbouwing van de eenmalige en structurele kosten van het opnemen van een aparte factuurregel voor deze opslag. Vanuit de energiesector wordt erop gewezen dat deze relatief hoog zijn. Hoewel de leden transparantie belangrijk achten vragen zij of de regering deze regeldruk goed heeft afgewogen. Kan de regering aangeven wat volgens haar de eenmalige en structurele kosten zijn voor het opnemen van deze aparte factuurregel? Is dit (in overleg met de energiebedrijven) niet op een andere goedkopere manier op te lossen?
De administratieve lasten voor de bedrijven worden geschat op € 200 000, zo stellen de leden van de PVV-fractie. Hoofdzakelijke eenmalige kosten die gemaakt worden voor de aanpassing van geautomatiseerde systemen. De leden van de PVV-fractie doen hierbij een concreet voorstel tot vermindering van de administratieve lasten. Door simpelweg op de tarieven van de energiebelastingen de opslagen duurzame energie te zetten hoeft er niets te veranderen in de programmatuur van de geautomatiseerde systemen. In de bijsluiter bij de eindafrekening moet kenbaar gemaakt worden dat met betrekking tot de opgelegde aanslagen de tarieven bestaan uit twee componenten: het tarief van de energiebelasting verhoogd met de oplag duurzame energie. De geschatte administratieve lasten van € 200 000 hoeven dan helemaal niet gemaakt te worden. Het prettige daarvan voor de burger is dat deze dan ook niet afgewenteld op die burger kunnen worden.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nogmaals nadrukkelijk te kijken naar de mogelijkheden de administratieve lasten voor zowel de Belastingdienst als andere stakeholders zoveel mogelijk te beperken.
De leden van de D66-fractie vragen waar de schatting van de administratieve lasten voor bedrijven op gebaseerd is. Deze leden hebben veel hogere schattingen gehoord van de energiebranche. Baseert de regering de in de memorie van toelichting genoemde berekening op een advies van het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal)? Kan de regering de achterliggende berekeningen aan de Kamer sturen? Wat is, zo vragen de leden van de D66-fractie, de onderlinge verdeling tussen grote en kleine bedrijven in de energiebranche en werkt de toename in de vaste lasten voor het administratieve proces niet ten nadele van kleinere ondernemingen onder de energieleveranciers?
De leden van de D66-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat de uitvoeringskosten en bijbehorende inzet van ambtelijke ondersteuning (in fte) waren voor het uitvoeren van de energiebelasting als geheel, respectievelijk de teruggaafregelingen gedurende de laatste jaren.
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat op grond van het hierboven betoogde het onzinnig is om voor de opslag duurzame energie een nieuwe wet vast te stellen. De heffing en de invordering van een dergelijke opslag duurzame energie zouden heel goed geregeld kunnen worden in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbn). Waarom neemt de regering niet in overweging om de artikelen 59 en 60 van de Wbn zodanig te wijzigen dat er bij de tariefstelling voor de energiebelasting de mogelijkheid bestaat om een opslag op het tarief van de energiebelasting te zetten?
Artikel 1
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader te beargumenteren waarom de inflatiecorrectie niet wordt meegenomen in de opslag duurzame energie. De kosten voor de subsidieregelingen voor duurzame energie zullen toch ook deels door inflatie oplopen?
Artikel 2 en 3
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader te onderbouwen waarom er wel een uitzondering wordt gemaakt voor CNG en niet voor andere vormen van groene energie voor zover die wordt toegepast voor vervoer – bijvoorbeeld elektriciteit of groen gas.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Van der Ham
De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economisch Zaken, Landbouw en Innovatie, Blacquière