Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de implementatie van de Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 (PbEU 2010, L 68) tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG het noodzakelijk maakt de Wet arbeid en zorg en de Arbeidstijdenwet te wijzigen;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de Wet arbeid en zorg wordt na artikel 6:1 een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
In de Arbeidstijdenwet wordt na artikel 4:1a een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
1. De werknemer kan de werkgever verzoeken om aanpassing van zijn arbeidstijdpatroon, voor de periode van een jaar dan wel een andere tussen hen overeengekomen periode, na afloop van de periode waarin het volledige voor de werknemer geldende ouderschapsverlof, bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg, is opgenomen.
2. Het verzoek wordt ten minste drie maanden voor de afloop van het ouderschapsverlof schriftelijk gedaan.
3. De werkgever beslist op het verzoek uiterlijk vier weken voor de afloop van het ouderschapsverlof.
4. Van het tweede en derde lid kan worden afgeweken bij collectieve regeling. Elk beding waarbij op een andere wijze dan in de eerste zin is aangegeven wordt afgeweken van het tweede of derde lid, is nietig.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,