Ontvangen 1 maart 2012
De regering dankt de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de PVV, het CDA en de SP voor hun inbreng ten behoeve van het verslag. De regering streeft ernaar met deze nota naar aanleiding van het verslag de gestelde vragen volledig en overtuigend te beantwoorden.
De leden van de fractie van de VVD hebben vragen over de verdeling van de verantwoordelijkheid onder/tussen de overheden. Volgens deze leden stelt de regering dat het uitgangspunt is dat elke overheid voor zijn eigen archieven zorgt, en stelt de regering tegelijkertijd, in reactie op de internetconsultatie, dat de archieven van voormalige provinciale en departementale besturen nog wel onder verantwoordelijkheid van het Rijk staan, omdat het Rijk zich als rechtsopvolger van de desbetreffende besturen beschouwt. Deze leden vragen om een nadere toelichting van deze verdeling van verantwoordelijkheden en vragen ook een toelichting over de inhoud, omvang en functie van deze archieven.
Op de bedoelde plaats in de memorie van toelichting heeft de aanduiding «de voormalige provinciale en departementale besturen» een specifieke betekenis. Het gaat daarbij om besturen die overgingen in de afzonderlijke gewesten die op hun beurt vóór de Bataafse omwenteling van 1795 functioneerden als kleine autonome staten. In 1798 werd een eenheidsstaat ingericht, door middel van een Staatsregeling. De eenheidsstaat beschouwde zich als de rechtsopvolger van de afzonderlijke gewesten. De omvang van de archieven van de voormalige provinciale en departementale besturen bedraagt ongeveer twaalf kilometer. Deze archieven worden voornamelijk gebruikt voor historisch-wetenschappelijk en genealogisch onderzoek. De huidige provincies zijn in 1801 tot stand gekomen. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de sindsdien gevormde provinciale archieven volledig toe te vertrouwen aan de zorg van de provinciebesturen.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat de regering aangeeft dat deze wetswijziging de eerste van een aantal tranches is die tot modernisering van de Archiefwet 1995 (Aw) moeten leiden. Deze leden stellen dat het kabinet in de Archiefvisie, die in 2011 naar de Kamer is gestuurd, de kaders aangeeft van de gehele modernisering. De leden vragen of de regering kan aangeven wat de volgende tranches zullen zijn en op welke termijn de Kamer de plannen hierover kan verwachten.
Het is de inzet van de regering om gaandeweg – in nauwe samenwerking met de andere overheden – tot verdere invulling te komen. Over de verdere uitwerking van de Archiefvisie wordt nu overleg gevoerd met de andere overheden. Te zijner tijd zal uw Kamer daarbij worden betrokken.
De leden van de fractie van het CDA constateren een zeker spanningsveld tussen de behoefte aan decentrale zorgplicht enerzijds en landelijke eenduidigheid anderzijds. Deze leden maken hun zorgen kenbaar ten aanzien van de eenduidigheid van archivering. Zij vragen op welke wijze is geborgd dat het ontwerp-selectiedocument tussen de provincies onderling in grote lijnen eenduidig is.
Op grond van artikel 5 van de Aw worden de selectielijsten voor de decentrale overheden vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het is de praktijk dat de Minister voor respectievelijk provincies, gemeenten en waterschappen uniforme selectielijsten vaststelt, die vervolgens door deze decentrale overheden worden toegepast.
Daarnaast vragen deze leden hoe is geborgd dat het moment van overdracht van beheer naar archivering gelijk is.
De wettelijke kaders voor de overbrenging van archiefbescheiden zijn voor alle overheden dezelfde. Op grond van artikel 12 van de Aw worden archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen en ouder zijn dan twintig jaar naar een archiefbewaarplaats overgebracht.
Ook vragen deze leden hoe ervoor wordt gezorgd dat de oordelen over al dan niet openbaarmaking tussen de provincies onderling eenduidig zijn.
Het besluit over het openbaarheidsregime na overbrenging wordt genomen door de zorgdrager wiens stukken worden overgebracht, na advies van de beheerder van de archiefbewaarplaats (artikel 15 van de Aw). De archiefwettelijke kaders voor openbaarheidsbeperkingen gelden voor alle provincies. Eventuele geringe verschillen in toepassing van provincie tot provincie zijn inherent aan de eigen verantwoordelijkheid van de provincies.
Door de leden van de fractie van het CDA wordt vastgesteld dat gedeputeerde staten onder de nieuwe wet de keuze hebben voor het al dan niet aanstellen van een gediplomeerde archivaris. Op dit punt hebben deze leden enkele vragen. Aangezien de decentrale archieftaken zijn ondergebracht bij de regionale historische centra (RHC’s) kunnen deze leden zich ook voorstellen dat in de te benoemen functionarissen wordt aangesloten bij de functieverdeling binnen RHC’s. Zij vragen of hier bij de wetswijziging op dit punt voldoende naar is gekeken.
De provincies kunnen toetreden tot een RHC. De regering gaat er dan ook van uit dat de provinciearchivaris in de praktijk werkzaam zal zijn bij het desbetreffende RHC. In overleg met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over dit punt, heeft het IPO erop aangedrongen een verplichte archivaris niet wettelijk vast te leggen, omdat de provincies niet bij wet willen worden beperkt in hun bevoegdheid naar eigen inzicht een provinciearchivaris aan te stellen.
De leden van de fractie van het CDA vragen daarnaast of de regering kan aangeven of er meerwaarde van het instellen van een provinciearchivaris is, en zo ja, wat deze meerwaarde is.
Het instellen van een provinciearchivaris heeft meerwaarde. Een archivaris heeft specifieke deskundigheid op het gebied van archiefvorming en -gebruik, van methodieken voor toegankelijkheid en van duurzaamheid van het beheer van archiefbescheiden. Daarnaast kan hij bij het verstrekken van archiefbescheiden aan gebruikers contextuele informatie geven. Zijn specifieke deskundigheid zet de archivaris in bij het vervullen van archiefwettelijke taken als het geven van een openbaarheidsadvies, het deelnemen aan het driehoeksoverleg dan wel strategisch informatieoverleg en het beschikbaar stellen van archiefbescheiden.
Zo nee, waarom hebben we dan eigenlijk opleidingen archivistiek, zo vragen deze leden.
Verwezen wordt naar het antwoord op de vorige vraag.
De leden van de fractie van het CDA geven aan naar de wet te kijken niet alleen vanuit het gezichtspunt van de archiefhoudende instantie, maar vooral vanuit degenen, binnen en buiten de overheid, die op zoek zijn naar informatie. Voor de informatiezoekende zijn provinciegrenzen mogelijk irrelevant, zo stellen zij. Iemand zoekt bijvoorbeeld informatie over een bepaald onderwerp, ongeacht de bestuurslaag of regio. Vanuit dit perspectief vragen deze leden of de zoekfunctie voldoende is geborgd in de zorgplicht van provincies.
Het brengen en bewaren van archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat is een archiefwettelijke kernverplichting voor alle overheden.
De zoekfunctie wordt geborgd door het in de Archiefregeling opgenomen nadere voorschrift dat archieven zodanig toegankelijk dienen te zijn dat elk stuk binnen een redelijke termijn kan worden gevonden.
Daarnaast vragen deze leden of de eenduidigheid in de wijze van het aanbieden van de informatie voldoende is geborgd.
Nederlandse archieven hebben een traditie op het punt van het zo eenduidig mogelijk beschrijven en ontsluiten van archiefstukken. In de Archiefregeling zijn vereisten opgenomen waaraan de zorgdrager dient te voldoen zodat de archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat worden bewaard. De eenduidigheid in de wijze van aanbieden van de informatie is hiermee geborgd. Intussen vraagt de digitale tijd om verdere standaardisering en een meer gemeenschappelijke benadering van dit vraagstuk. Daarom heeft de regering één landelijke toegang voor alle archieven in Nederland tot een speerpunt in de Archiefvisie gemaakt. Samen met de andere overheden en de archiefsector wil de regering tot nadere afspraken komen. Overigens is voor bepaalde specifieke onderdelen van de archiefcollectie Nederland al vooruitgang geboekt. Binnenkort zal het landelijk platform «wiewaswie.nl» beschikbaar komen, waarin een grote hoeveelheid digitale bronnen op het gebied van familiegeschiedenis van allerlei verschillende archiefinstellingen eenduidig wordt ontsloten.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat de regering aangeeft dat de versnipperde advisering over het vaststellen van openbaarheidsbeperkingen het efficiënt en effectief wegwerken van de archiefachterstanden van het Rijk onmogelijk maakt, en dat daarom wordt gekozen om de adviesfunctie te concentreren bij de Algemene Rijksarchivaris (ARA). Deze leden vragen in hoeverre dit ten koste gaat van een zorgvuldige afweging over wat wel of niet openbaar moet zijn.
De afweging over de openbaarheid gebeurt door de zorgdrager. Centralisering van het advies ter zake bij de ARA, leidt tot een meer eenduidige advisering. Dat verhoudt zich heel goed tot zorgvuldigheid, ook in de advisering.
Ook vragen zij hoe de onafhankelijkheid hierin wordt gewaarborgd.
Het stellen van openbaarheidsbeperkingen is een besluit van de zorgdrager voor overbrenging. De zorgdrager neemt een dergelijk besluit na advies van de beheerder van de archiefbewaarplaats. De ARA heeft, als beheerder van de algemene rijksarchiefbewaarplaats, een eigen wettelijke adviestaak ten aanzien van de openbaarheid (artikel 15, eerste lid, van de Aw).
De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering kan aangeven in hoeverre deze wijziging het wegwerken van de archiefachterstanden bevordert.
Concentratie van de adviesfunctie bij de ARA betekent in het kader van het wegwerken van de archiefachterstanden bij het Rijk dat de archiefbewerkingsorganisatie Doc-Direkt slechts met één partij, waarmee al vaste werkafspraken bestaan, behoeft te overleggen en af te stemmen.
Deze leden sluiten aan bij de vraag die de directeuren van de RHC’s hebben gesteld over hoe in de praktijk in het nieuwe systeem de ontheffing van openbaarheidsbeperkingen wordt vormgegeven.
Het ontheffen dan wel buiten toepassing laten van openbaarheidsbeperkingen kan worden verleend door de wettelijke zorgdrager voor de overgebrachte archieven: in het geval van de archieven van het Rijk is dat de Minister van OCW, bij provinciale archieven gedeputeerde staten en bij gemeentelijke archieven het college van burgemeester en wethouders.
Deze bevoegdheid is door de Minister van OCW ingebracht in de RHC’s. De andere partners in de RHC’s met deze bevoegdheid, zoals gemeenten, hebben deze eveneens in de RHC’s ingebracht. De regering ziet het als wenselijke ontwikkeling dat gedeputeerde staten zich op dit punt zullen aansluiten. De bestaande praktijk van ontheffingen en dispensatie kan onder het nieuwe systeem worden voortgezet.
De leden van de fractie van het CDA onderschrijven het belang van versnelling van archivering en zien dat de wetswijziging versnellende opties biedt, zeker waar het de rijksarchivering betreft. Zij vragen of de regering ten aanzien van de versnelling kan aangeven op welke wijze het nog te ontwikkelen overlegmodel («strategisch informatieoverleg») voor decentrale overheden sneller kan werken dan het huidige «driehoeksoverleg».
Het strategisch informatieoverleg zal geen rol spelen bij het wegwerken van de papieren archiefachterstanden bij de decentrale overheden, vanwege het feit dat decentrale overheden geen achterstanden kennen in de overbrenging van papieren archiefbescheiden. Wel zal het overleg een rol spelen bij de vervroegde overbrenging van digitale archiefbescheiden.
Deze leden vragen daarnaast welke concrete doelstelling de rijksoverheid zichzelf en decentrale overheden oplegt met betrekking tot de versnelling.
Bij het Rijk zijn achterstanden in de bewerking van papieren archieven. Deze worden nu weggewerkt door de archiefbewerkingsorganisatie Doc-Direkt. Versnelling van de overbrenging is deels onderdeel van de opdracht aan Doc-Direkt: eind 2019 dient de bewerking van de papieren archieven van de departementen over de periode 1976–2005 te zijn voltooid. Dat houdt in dat de bestanden uit de periode 2000–2005 zelfs eerder dan de overbrengingstermijn van twintig jaar zullen worden overgebracht. Bij provincies, gemeenten en waterschappen zijn over het algemeen geen achterstanden in de overbrenging. De situatie bij de zelfstandige bestuursorganen is zeer divers.
Het Nationaal Archief legt wat betreft de digitale archiefbescheiden de komende jaren de prioriteit bij de versnelling binnen het Rijk, met name door aansluiting van de departementen op het e-depot.
De leden van de fractie van het CDA vragen of er achterstanden zijn in archivering en of deze met de versnelling daadwerkelijk worden weggewerkt.
Verwezen wordt naar het antwoord op de vorige vraag.
Is het niet zo dat er alsmaar meer informatie wordt gegenereerd die moet worden gearchiveerd, waardoor hier moet worden gesproken van een klassiek voorbeeld van sisyfusarbeid, zo vragen deze leden.
Het is juist dat de hoeveelheid informatie die de overheid genereert, verzamelt en opslaat, in het digitale tijdperk nog sneller toeneemt dan in de voorgaande decennia. Om deze toenemende hoeveelheid informatie beheersbaar en toegankelijk te houden is een goed ingerichte informatiehuishouding bij zorgdragers noodzakelijk. Deze vormt ook de basis voor een soepel verlopend proces van waardering, selectie, overbrenging, openbaarmaking en duurzaam beheer in een e-depot. In de Archiefvisie is het beleid ten aanzien van de informatieketen geschetst tegen de achtergrond van de overgang naar digitaal werken en archiveren. Het onderhavige wetsvoorstel sluit hierop aan. Ook de nieuwe selectieaanpak (zie Kamerstukken II 2010/11, 29 362, nr. 186, met bijlage) is bedoeld om de specifieke opgaven van archiefselectie in het digitale tijdperk doeltreffend en doelmatig te kunnen vervullen. Van een sisyfusarbeid kan niet worden gesproken: de taak om overheidsinformatie duurzaam op te kunnen vangen in een archief is weliswaar nooit af, maar heeft wel degelijk resultaat.
De leden van de fractie van de SP constateren dat, wanneer het zorgdragerschap wordt verplaatst van het ministerie van OCW naar gedeputeerde staten, en het interbestuurlijk toezicht als gevolg van de Wet revitalisering generiek toezicht vrijblijvend wordt, het aan de provincies is of en hoe ze invulling geven aan hun toezichttaken. Met het vervallen van de verplicht voorgeschreven provinciale inspecteur en archivaris wordt vooral uitgegaan van vrijblijvendheid met betrekking tot het toezicht, aldus deze leden. Zij vragen wat de mogelijke risico’s zijn van het ontbreken van een overkoepelend toezicht door het ministerie, en van de vrijblijvendheid van het nieuwe toezicht.
Volgens het Voorstel van wet revitalisering generiek toezicht wordt het interbestuurlijk toezicht generiek georganiseerd op basis van de Provinciewet en de Gemeentewet. Dit betekent geen verzwakking. De provincies hebben een toezichttaak, die zij zelf invullen. Zij worden daartoe in staat geacht.
Ook stellen zij de vraag hoe deze risico’s worden opgevangen.
Er is geen sprake van extra risico’s. Voorts wordt verwezen naar het antwoord op de vorige vraag.
Daarnaast vragen de leden van de fractie van de SP of de Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van de vierjaarlijkse evaluaties van de RHC’s.
Het gaat om een eenmalige evaluatie na vier jaar. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
De leden van de VVD-fractie stellen een vraag met betrekking tot de digitalisering van archiefbescheiden. In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat digitale informatie een wezenlijk andere aanpak vergt van waardering en selectie ten opzichte van de omgang met papieren archiefbescheiden, zo constateren deze leden. Verder stelt de regering dat bij waardering ook rekening moet worden gehouden met vraagstukken van informatiebeveiliging. Deze leden vragen of de regering kan toelichten welke gevolgen dit heeft voor de beveiliging van digitaal archief.
(Ook) digitale informatie is bij de totstandkoming ervan al dan niet vertrouwelijk. Afhankelijk van de vraag of de informatie door derden mag worden gezien, wordt besloten of en hoe deze moet worden beveiligd. Door de informatie zo integraal mogelijk te waarderen is van begin af aan bekend welke informatie extra moet worden beveiligd en welke niet. Hierdoor kan, veel sneller dan nu vaak het geval is, bepaalde informatie worden vrijgegeven, terwijl de dure informatiebeveiliging kan worden beperkt tot die informatie waarvoor dit noodzakelijk is.
De leden van de fractie van de SP constateren dat de adviesrol van de Raad voor cultuur komt te vervallen. De deskundigen die in plaats hiervan worden aangesteld hebben geen inzicht in de archiefselectie van anderen dan hun eigen overheid en missen volgens betrokkenen uit het veld de helicopterview en langetermijnvisie die de Raad voor cultuur wel heeft, aldus deze leden. Zij verzoeken de adviesrol van de Raad voor cultuur in stand te houden, zeker zolang de nieuwe selectiemethode nog in de beginfase verkeert.
In het kader van de advisering over de hoofdlijnen van het selectiebeleid blijft de Raad voor cultuur de rol van bewaker van de helicopterview en de langetermijnvisie vervullen. Wat volgens het onderhavige wetsvoorstel verandert, is dat de Raad voor cultuur niet langer over afzonderlijke ontwerp-selectielijsten adviseert. Vanwege de digitalisering is een nieuw proces nodig voor waardering en selectie van (digitale) archiefbescheiden, waarbij deze beslissingen eerder in het proces worden genomen. De bestaande rol van de Raad voor cultuur ten aanzien van afzonderlijke ontwerp-selectielijsten past daar niet in.
Waar het gaat om de totstandkoming van een afzonderlijke selectielijst is niet zozeer een helicopterview, als wel een duidelijk beleidskader nodig, alsmede een goede belangenafweging. Deze wordt bereikt door optimalisering van het overlegproces. In de wijziging van het Ab die momenteel wordt voorbereid, wordt deze geborgd door het strategisch informatieoverleg met een zorgdrager op een hoger ambtelijk niveau te beleggen en door toevoeging van een externe deskundige aan het overleg. Deze externe deskundige moet voldoen aan vereisten op het punt van expertise en onafhankelijkheid.
Verder geven de leden van de fractie van de SP aan dat in antwoord op vragen die door deze leden aan de Staatssecretaris van OCW zijn gesteld tijdens een schriftelijk overleg naar aanleiding van de Archiefvisie, deze heeft geantwoord dat de «getrapte selectie» zoals voorgesteld door de Raad voor cultuur een interessante is. Zij vragen waarom deze aanpak dan wordt beperkt tot zogenoemde welomschreven onderdelen van een informatiehuishouding.
Getrapte selectie – waarbij definitieve besluitvorming over selectie van archiefbescheiden pas na herwaardering op termijn wordt bereikt – is inderdaad een extra borg voor een zorgvuldige archiefselectie. Wel dient een voorbehoud te worden gemaakt voor het toepassingsbereik. Zowel met het toegankelijk houden van digitale informatie als met het uitvoeren van een herwaardering op termijn zijn kosten gemoeid. Het gaat erom tijdig een aantal bruikbare casus te identificeren waarbij deze methode kan worden toegepast.
De leden van de fractie van de VVD geven aan graag een nadere toelichting te krijgen op de via internetconsultatie uitgesproken zorg over de locatie van de archiefbewaarplaatsen.
In de Aw is alleen voor de rijksarchiefbewaarplaatsen bepaald waar deze zijn gevestigd (artikel 26, eerste en tweede lid, van de Aw). Over de vestigingsplaats van de bewaarplaats voor overgebrachte archieven van gemeenten en waterschappen bevat de Aw geen voorschriften. Vanuit de wens van de regering en overigens ook van het IPO om de wettelijke regeling voor de provinciale archieven zoveel mogelijk te laten aansluiten bij die van gemeenten en waterschappen, is ervoor gekozen ook voor de provinciale archiefbewaarplaats geen nadere voorschriften over de vestigingsplaats op te nemen.
Zij vragen of de archieven van de provincies ondergebracht blijven in de RHC’s of dat gedeputeerde staten, na deze wijziging, een nieuwe locatie kunnen aanwijzen.
In de Bestuursafspraken 2011–2015 (Kamerstukken II 2010/11, 32 749, bijlage bij nr. 1) is afgesproken dat de archieven van de provincies tenminste vier jaar worden ondergebracht bij de RHC’s en dat er na vier jaar een evaluatie zal plaatsvinden. In beginsel is het mogelijk dat provincies hierna besluiten de archieven elders onder te brengen.
De leden van de fractie van de VVD geven aan dat, samengevat in de memorie van toelichting, uit de consultatie de zorg naar voren is gekomen dat het wetsvoorstel een ad-hoc-karakter zou hebben. Deze leden interpreteren het wetsvoorstel echter als een eerste stap, of tranche, die in lijn is met de Archiefvisie van de Staatssecretaris van OCW. Zij stellen de vraag of de regering deze mening van de leden deelt en of de regering deze zorg vanuit de consultatieronde kan wegnemen.
De regering deelt deze mening. Verwezen wordt naar het hierboven onder punt 2 gegeven antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van het CDA.
Tevens vragen de leden van de fractie van de VVD of de regering kan aangeven wanneer de volgende tranche te verwachten is.
Verwezen wordt naar het antwoord op de vorige vraag.
De leden van de fractie van het CDA stellen de vraag wat de reactie is van de regering op de kritiek van de Koninklijke vereniging van archivarissen in Nederland (KVAN) en de Branchevereniging Archiefinstellingen Nederland (BRAIN) dat aan archiefbewaarplaatsen geen eisen worden gesteld als het gaat om publieksvoorzieningen en toegankelijkheid.
In de archiefwetgeving worden enkele belangrijke technische eisen aan de toegankelijkheid van de overgebrachte archieven gesteld. Van een integraal normstelsel met betrekking tot publieksvoorzieningen voor archiefbewaarplaatsen is echter inderdaad geen sprake. De regering is van mening dat op dit punt de desbetreffende sectoren vooral zelf een rol hebben, door het formuleren van normen over dienstverlening en publieksvoorzieningen.
De leden van de fractie van de SP wijzen de regering erop dat zowel de Raad voor cultuur als de Erfgoedinspectie zorgen uitspreekt ten aanzien van het toezicht. Ook stelt de Staatssecretaris van OCW dat er nog een brede bewustwording op gang moet worden gebracht bij lokale overheden ten aanzien van het belang en de noodzaak van digitale archiefzorg, aldus deze leden. Toch ziet de regering geen aanleiding om het wetsvoorstel op dit onderdeel aan te passen. Deze leden vragen waarom er niet wordt gezocht naar een oplossing voor deze zorgen.
Alle partijen moeten zich bewust worden van het belang van digitale archiefzorg en hun eigen verantwoordelijkheid daarin. Met de Archiefvisie en het daaruit voortvloeiende gezamenlijke programma wordt brede bewustwording prominent op de agenda gezet.
De leden van de fractie van de SP verzoeken de regering in te gaan op de volgende kritiekpunten, ook punten van zorg van de beroepsgroep zelf (onder andere van de KVAN en BRAIN):
– de verzwakking van het toezicht;
Volgens de regering is de overgang naar generiek interbestuurlijk toezicht geen verzwakking van het toezicht.
– de vrijblijvendheid ten aanzien van het professioneel beheer en de daarmee samenhangende vrijblijvendheid van openbaarheid en toegankelijkheid;
Ten aanzien van het professioneel beheer van archieven kan worden opgemerkt dat door de voorgestelde wetswijziging de verantwoordelijkheid van de provincies op dezelfde wijze wordt vormgegeven als die van gemeenten en waterschappen. Aangezien gemeenten en waterschappen de mogelijkheid hebben een eigen archivaris aan te stellen die hen bijstaat met betrekking tot archiefzorg en -beheer, is ervoor gekozen dit bij de provincies ook zo te regelen. Met of zonder archivaris dient het beheer van provinciale archieven te voldoen aan de archiefwettelijke vereisten, ook ter zake van openbaarheid en toegankelijkheid.
– de slechte borging van de zorgvuldigheid bij de waardering en selectie.
Verwezen wordt naar het hierboven onder punt 3 gegeven antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van de SP.
De wetswijzigingen en de Archiefvisie zouden slecht op elkaar zijn afgestemd en vooral ingegeven lijken door ad-hocontwikkelingen, zo stellen deze leden. Zij vragen wat de reactie is van de regering op de stelling dat de voorstellen het archiefbestel juist zullen verzwakken.
De Archiefvisie is de basis voor de beleidsontwikkeling in de periode 2011–2016. Deze wordt gedragen door de bestuurlijke partners. Het onderhavige wetsvoorstel is hiermee in lijn.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat de Raad voor cultuur de voorgestelde wijziging meent te moeten ontraden omdat een uitgewerkte en omvattende visie op het archiefbestel ontbreekt. Deze leden menen dat de Archiefvisie het bezwaar van de Raad voor cultuur kan ondervangen. Zij vragen of de regering deze mening deelt.
Ja. De Archiefvisie vormt het kader om stappen te zetten in de ontwikkeling van het archiefbeleid.
Hieraan gekoppeld vragen voornoemde leden de regering of dit betekent dat de Archiefvisie eerst moet zijn geaccordeerd door de Kamer, alvorens de onderhavige wetswijziging doorgang kan vinden.
Het onderhavige wetsvoorstel is in lijn met de Archiefvisie, maar komt er niet uit voort. Het sluit aan bij eerdere ontwikkelingen en bij het Regeerakkoord. De Archiefvisie is te zien als kader voor toekomstige voorstellen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering hoe het nu voorliggende voorstel te verenigen kan zijn met de voorwaarde dat de kwaliteit van archivering niet onder druk kan worden gezet door bezuinigingsintenties.
In het Regeerakkoord is sprake van decentralisatie van de RHC’s naar de provincies met een korting op het budget van € 5 miljoen.
De verantwoordelijkheid die gedeputeerde staten met dit wetsvoorstel krijgen voor de overgedragen provinciale archieven gaat gepaard met een financiële bijdrage voor het beheer en de toegankelijkheid van die archieven. Conform de bestuursafspraken met het IPO is de bijdrage van de twaalf provincies vastgesteld op totaal structureel € 5 miljoen per jaar. Doordat een deel van de provinciale bijdrage ten goede komt aan het Nationaal Archief, dat de archieven van de provincie Zuid-Holland beheert, wordt niet het totale bedrag van de rijkskorting gecompenseerd. Naar verwachting zal de korting op het rijksbijdragebudget van de RHC’s 2,7% zijn. De korting is dermate gering, dat geen gevaar dreigt voor kwaliteitsvermindering in de archivering. Dergelijke berichten hebben de regering ook niet bereikt.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat de Staatssecretaris van OCW in het schriftelijk overleg heeft aangegeven dat het IPO in december 2011 zou besluiten welke bedragen de afzonderlijke provincies betalen aan de RHC’s. Deze leden vragen de regering om de toerekening van dit bedrag per provincie weer te geven.
Tijdens het schriftelijk overleg was de besluitvorming door het IPO over de bijdrage per provincie aan de RHC’s inderdaad voorzien voor december 2011. Vanwege een nader onderzoek naar de kosten van de RHC’s, is de besluitvorming door het IPO verdaagd naar februari 2012.
Dit heeft geleid tot de volgende bedragen (in euro’s) per provincie:
Groningen |
404 090 |
Friesland |
360 741 |
Drenthe |
410 422 |
Overijssel |
550 711 |
Gelderland |
465 903 |
Utrecht |
661 692 |
Flevoland |
49 570 |
Noord-Holland |
432 582 |
Zuid-Holland |
400 000 |
Zeeland |
491 313 |
Noord-Brabant |
394 928 |
Limburg |
378 048 |
De leden van de fractie van het CDA vragen of het eindresultaat inderdaad is dat de elf RHC’s niet volledig worden gecompenseerd, omdat het NA is gecompenseerd voor een korting die het niet heeft gekregen.
Verwezen wordt naar het hierboven gegeven antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van de PvdA.
Zo ja, hoe verdedigt de regering dit resultaat, zo vragen deze leden.
Verwezen wordt naar het antwoord op de vorige vraag.
Ook vragen de leden van de fractie van het CDA wat de reactie van de regering is op het advies van de KVAN en BRAIN om aan artikel 29 van de Aw toe te voegen dat de RHC’s dienen te zijn gevestigd in de provinciehoofdstad, zodat versnippering binnen het archiefwezen zou worden voorkomen.
Verwezen wordt naar het hierboven onder punt 4 gegeven antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van de VVD.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de gevolgen van de onderhavige wijziging van de Aw zijn voor het aantal fte’s bij het ministerie van OCW dat zich bezighoudt met archieven.
Geen. In de extra werkbelasting voor het Nationaal Archief in verband met de centralisatie van de openbaarheidsadvisering over decentrale rijksarchiefbescheiden is al eerder voorzien in het kader van de toekenning van extra fte’s en budget voor het wegwerken van de archiefachterstanden bij het Rijk (Kamerstukken II 2008/09, 29 362, nr. 156).
Tot slot vragen deze leden of de recent aangekondigde fusie van het Nationaal Archief met de Koninklijke Bibliotheek invloed heeft gehad op het standpunt van het Nationaal Archief ten aanzien van dit wetsvoorstel.
De fusie is een apart traject dat losstaat van het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat de Staatssecretaris van OCW in een brief over de RHC’s van juni 2011 heeft aangegeven dat het kabinet onderzoek zou doen naar de mogelijkheid en wenselijkheid van overdracht van de eigendom van de gebouwen aan museale instellingen. De resultaten van dit onderzoek zouden ook worden betrokken bij de positie van de huisvesting van RHC’s. De leden van de fractie van het CDA vragen of er al resultaten van dit onderzoek bekend zijn.
De resultaten van het onderzoek worden in de eerste helft van 2012 verwacht.
Deze leden geven aan dat in dezelfde brief tevens wordt gemeld dat de huurprijs van de onderzochte RHC’s marktconform is. De leden vragen of hiermee wordt bedoeld dat de RHC’s nu dezelfde huurprijs betalen als wanneer ze hetzelfde gebouw van een commerciële aanbieder zouden huren of dat ze hetzelfde bedrag zouden betalen als ze in een ander pand zouden zitten.
Het onderzoek van het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf was erop gericht vast te stellen of de huurprijzen van de panden waarin de RHC’s zijn gevestigd, niet te hoog waren ten opzichte van prijzen die andere (commerciële) aanbieders voor soortgelijke gebouwen zouden rekenen. Het taxatieonderzoek wees uit dat dit niet het geval is.
De leden van de fractie van de SP constateren dat, als antwoord op vragen in het schriftelijk overleg over de Archiefvisie ten aanzien van de langstudeerboete, waar studenten archivistiek onder dreigen te vallen, de Staatsecretaris van OCW heeft gesteld dat instellingen een versnelling van het programma organiseren. De leden vragen welke gevolgen deze versnelling heeft voor de inhoud van het onderwijsprogramma en hoe wordt voorkomen dat de kwaliteit van de opleiding hieronder gaat lijden.
De Universiteit van Amsterdam onderzoekt mogelijkheden om studenten aan de Hogeschool van Amsterdam die een bacheloropleiding archivistiek volgen, al dan niet via een schakelprogramma, rechtstreeks toegang te geven tot de masteropleiding archivistiek. De opleidingen zullen uiteraard moeten zijn geaccrediteerd door de NVAO. Uitgangspunt is dat geen concessies worden gedaan aan kwaliteit of niveau.
Ten slotte vragen deze leden hoe ervoor zorg wordt gedragen dat er ook in de toekomst voldoende professionals beschikbaar zijn voor het vak.
De regering heeft geen directe bemoeienis met het aantal professionals dat wordt opgeleid voor de archivistiek. Dat neemt niet weg dat belangrijk is dat er voldoende professionals zijn. De regering is van mening dat er voldoende randvoorwaarden zijn om deze te kunnen opleiden.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra