Voorgesteld 11 april 2012
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de wijziging van de Wet inburgering in artikel 6 en artikel 7, lid 3a, voorziet in een bepaling dat de inburgeringsplichtige aantoonbaar geen verwijt treft dan wel moet aantonen blijvend niet in staat te zijn te voldoen aan de inburgeringsplicht;
overwegende dat deze wetswijziging voorts voorziet in de mogelijkheid tot het intrekken van de verblijfsvergunning;
van mening dat gezien de mogelijke zware sancties elke schijn van willekeur vermeden dient te worden;
verzoekt de regering, heldere criteria op te stellen waaraan getoetst kan worden indien en wanneer er sprake is van verwijtbaar gedrag c.q. het blijvend niet in staat zijn te voldoen aan de inburgeringsplicht en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ortega-Martijn