Vastgesteld 22 december 2011
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
1. Inleiding |
1 |
2. Wijziging van de Remigratiewet |
2 |
3. Verhoging leeftijdsgrens |
4 |
4. Verlenging termijn verblijfsduur |
5 |
5. Termijn indienen aanvragen |
5 |
6. Afbakening doelgroepen |
6 |
7. Geen recht op remigratievoorzieningen voor voortvluchtigen en gedetineerden |
6 |
8. Opheffen basisvoorzieningen |
6 |
9. Bestuurlijke boete en het opschorten, intrekken en terugvorderen van remigratievoorzieningen |
7 |
10. Advies LOM |
8 |
11. Financiële gevolgen en uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid |
8 |
Artikelsgewijs |
8 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetvoorstel tot wijziging van de Remigratiewet. Deze leden onderschrijven de door de regering gewenste aanpassingen van de Remigratiewet, temeer gezien de mede door de leden van de VVD-fractie ondersteunde en ondertekende moties om de Remigratiewet te heroverwegen. Deze leden hebben voorts nog een aantal vragen en een enkele opmerking.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. In algemene zin vragen deze leden zich af hoeveel mensen op dit moment op jaarbasis een beroep doen op de Remigratiewet. Kan de regering een overzicht geven van de bedragen die de afgelopen tien jaar zijn uitgekeerd aan zowel de basisvoorziening als de remigratievoorziening, uitgesplitst naar het land waarnaar remigranten zijn vertrokken? Kan de regering tevens een inschatting geven van de uitgaven die de komende tien jaar voortvloeien uit de voorstellen uit het voorliggende wetsvoorstel?
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden zien dit wetsvoorstel als een geslaagde uitvoering van de aangenomen motie van het lid Van Toorenburg (Kamerstuk 31 700 XVIII, nr. 20). Volgens deze motie past de leeftijdsgrens van 45 jaar niet in het totale sociale beleid dat erop gericht is mensen niet te vroeg voor het arbeidsproces af te schrijven. Verder vraagt deze motie om ook de lagere regelgeving op basis van de Remigratiewet tegen het licht te houden, met name in verband met de landen en de termijnen. Daarom hebben deze leden verder geen vragen over het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden kunnen zich vinden in een aantal gewijzigde doelen van dit wetsvoorstel: het behoud van recht op remigratie, het verlengen van de termijn van uitkeringsgerechtigdheid voor indiening van de aanvraag voor een remigratievoorziening en de termijn van verblijfsduur.
Deze leden zijn het met de regering eens dat het redelijk is om van mensen te verlangen dat zij zich gedurende een langere periode trachten te wortelen in Nederland en dat de mensen niet te vroeg moeten worden afgeschreven. De regering zal echter niet verbaasd zijn dat deze leden ook een aantal zaken minder goed geregeld vinden in het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de verhoging van de leeftijdsgrens naar 55 jaar, temeer omdat de praktijk laat zien dat de gemiddelde leeftijd bij vertrek van de remigranten met een maandelijkse uitkering bijna 55 jaar is.2
Deze leden vragen de regering hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot het verschil tussen mensen die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en mensen die een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd hebben gekregen.
Deze leden constateren dat de regering terecht opmerkt dat gebleken is dat een aantal personen nog wel re-integreerbaar is in het arbeidsproces en dat daarom de termijn van uitkeringsgerechtigdheid wordt verhoogd van zes maanden naar één jaar. Wordt bij het eventueel toekennen van een remigratieuitkering niet alleen door de Sociale verzekeringsbank (SVB) gekeken naar de uitkeringsduur, maar wordt ook gekeken of de belanghebbende wel voldoende heeft meegewerkt aan re-integratie? Is het zo dat, voordat een remigratieuitkering wordt toegekend, ook de mate van medewerking aan re-integratie als voorwaarde geldt?
De leden van de PvdA-fractie ondersteunen de gedachte achter het voorliggende wetsvoorstel om deze meer te richten op mensen die een voorziening echt nodig hebben om te remigreren en op uitsluitend eerste generatie migranten. Deze leden vragen zich af of er ook andere voorstellen zijn overwogen, bijvoorbeeld het slechts toekennen van een basis- dan wel remigratievergoeding aan remigranten die langer dan een jaar in een uitkeringssituatie zitten en vluchtelingen, eventueel aangevuld met een bedrag om de eerste maanden van verblijf te overbruggen.
De leden van de PvdA-fractie ondersteunen het voornemen om de basisvoorziening in de bestaande vorm af te schaffen. De regering stelt voor om de remigratievoorziening wel overeind te houden voor bijstandsgerechtigden. Daar lijkt hoofdzakelijk een financiële reden voor te bestaan. Kan de regering inzicht geven in de financiële gevolgen indien bijstandsgerechtigden eerst in Nederland van een bijstandsuitkering op Nederlands niveau moeten sparen alvorens te kunnen remigreren? Blijft dan de kostenbesparing als gevolg van de remigratie niet zo lang achterwege dat het afschaffen van de basisvoorziening juist geld kost in plaats van oplevert? Kan de regering uitrekenen wat het verschil is in kosten voor de Nederlandse staat tussen het geven van een eenmalige vergoeding voor verhuis- en reiskosten (uitgaande van een gemiddeld bedrag van € 2100) en het verstrekken van de bijstand aan remigranten gedurende de periode waarin het waarschijnlijk is dat remigranten deze kosten zelf bij elkaar sparen?
Deze leden vragen zich voorts af of de regering heeft overwogen om voor vluchtelingen die terug willen keren naar hun moederland of een ander land een voorziening overeind te houden, aangezien vluchtelingen er anders dan andere migranten niet vrijwillig voor hebben gekozen hun moederland te verlaten.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de regering bij de voorstellen rond de remigratievoorziening een afweging heeft gemaakt tussen de rechten en plichten voor mensen die in Nederland in een uitkeringssituatie zitten en remigranten die vanaf hun 45ste dan wel 55ste levensjaar met een uitkering in het buitenland gaan wonen onder een ander uitkeringsregime dan het Nederlandse. Is daarbij bijvoorbeeld een afweging gemaakt tussen het feit dat Nederlandse bijstandsgerechtigden een sollicitatieplicht hebben en maar een beperkt aantal dagen in het buitenland mogen verblijven en remigranten die niet aan dergelijke eisen hoeven te voldoen? Zo ja, kan de regering beargumenteren op welke gronden, anders dan financiële, zij dit rechtvaardigt?
Deze leden vragen zich tevens af of de regering heeft overwogen om ook Nederlanders die in een uitzichtloze uitkeringssituatie zitten de mogelijkheid te geven om al dan niet tijdelijk tegen lagere kosten met een remigratievoorziening in het buitenland te verblijven. Kan de regering aangeven of ook dit potentieel financiële voordelen voor de Nederlandse staat oplevert?
Kan de regering eveneens ingaan op de spanning die de leden van de PvdA-fractie zien tussen enerzijds het financiële voordeel dat de Nederlandse staat kan hebben van remigratie vanwege de lagere uitkeringskosten en anderzijds het morele aspect dat voormalige immigranten bevoordeeld worden ten opzichte van geboren Nederlanders die aan strengere eisen moeten voldoen om aanspraak te kunnen blijven maken op een uitkering?
De leden van de SP-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting in paragraaf drie noemt dat de besparing op het budget van de sociale zekerheid een positief neveneffect is, maar geen doel op zich. Ook wordt hier gezegd dat de Remigratiewet als doel heeft remigranten een bepaalde mate van financiële zekerheid te bieden in hun bestemmingsland.
Deze leden zijn het met de regering eens dat mensen die terugkeren een bestaanszekerheid moeten hebben in het land van herkomst.
In 2009 is aangekondigd bij de bespreking van de brief van de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie over de visie op remigratie (Kamerstuk 32 123 XVIII, nr. 29), dat de bedragen van de remigratieuitkering zouden worden geïndexeerd. De hoogte van de remigratieuitkering werd namelijk maar voor de helft aangepast aan de inflatie, zo bleek uit een rapport van Regioplan uit 2009.
Heeft deze genoemde indexering inmiddels plaatsgevonden en zo ja, wanneer?
Ook wordt in het nu voorliggende wetsvoorstel gesproken over een herziening van de uitkeringshoogten. De leden van de SP-fractie ontvangen graag van u een toelichting op deze herziening van de uitkeringshoogten.
De leden van de D66-fractie vragen zich af op welke wijze de «Evaluatie van de Remigratiewet. Een kwantitatieve evaluatie» van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum in de argumentatie van de regering om tot een heroverweging van de Remigratiewet te komen een rol heeft gespeeld. Deze leden wijzen er hierbij op dat de regering destijds geen aanleiding zag voor beleidswijzigingen. Wat is de reden dat hier nu wel voor gekozen wordt?
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennis genomen van de uitspraken van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over mensen in de bijstand. De minister meent dat veel bijstandsgerechtigden nog altijd inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt, aangezien er momenteel grote hoeveelheden Oost-Europese arbeidsmigranten werkzaam zijn in banen waarvoor geen scholing vereist is. Mogen de leden van de PvdA-fractie er van uitgaan dat de regering eveneens van mening is dat bijstandsgerechtigden die ouder zijn dan 55 jaar en meer dan een jaar in de bijstand zitten, maar fysiek nog goed in staat zijn te werken, nog altijd arbeidsperspectief hebben? Kan de regering duidelijk maken waarom dat dan niet geldt voor voormalige immigranten? Kan de regering naar geboren Nederlanders wel verdedigen dat zij gezien worden als potentiële arbeidskracht als zij ouder zijn dan 55 en meer dan een jaar bijstandsgerechtigd, maar dat dat uitgangspunt niet geldt voor voormalige immigranten die gebruik willen maken van de remigratievoorziening?
Het verhogen van de leeftijdsgrens naar 55 jaar kan op de instemming van de leden van de SP-fractie rekenen. Deze leden zijn van mening dat deze mensen niet te vroeg mogen worden afgeschreven. Deze leden hebben nog enkele vragen over de door de regering genoemde effectieve instrumenten ter re-integratie van uitkeringsgerechtigden waarbij maatwerk plaatsvindt. Welke effectieve instrumenten worden hier bedoeld en vindt maatwerk nog plaats in alle gemeenten nu wordt bezuinigd op de re-integratie, of zijn er ook gemeenten in Nederland waar men ervoor kiest om alleen nog de zogeheten kansrijken door middel van instrumenten naar werk toe te leiden? Welke instrumenten gaat de regering dan inzetten om alsnog deze doelgroep van migranten tot 55 jaar met een uitkering naar arbeid te bemiddelen? De verhoging van de leeftijdsgrens voor arbeidsgehandicapten naar 55 jaar roept bij deze leden tevens de vraag op waarom dit is gedaan. Is er een mogelijkheid om de leeftijdsgrens van de groep van 100% arbeidsgehandicapten te handhaven op 45 jaar door ze in het wetsvoorstel uit te zonderen van de verhoging van de leeftijdsgrens naar 55 jaar, aangezien hier niet de gevolgde redenering van re-integratie naar arbeidsparticipatie van toepassing is?
De leden van de D66-fractie begrijpen de redenering van de regering dat zij het verhogen van de leeftijdsgrens van de in het voorliggende wetsvoorstel gedefinieerde doelgroep naar 55 jaar in plaats van 45 jaar wenselijk achten vanuit het perspectief van behoud voor de arbeidsmarkt en gelijktijdige ontwikkelingen, zoals de toenemende vergrijzing en de stijgende kosten van de AOW. Volgens deze leden is hierbij echter te weinig aandacht voor de significant lagere kansen van potentiële re-integranten uit deze doelgroep op de arbeidsmarkt. Zij vragen de regering dan ook te reflecteren op enerzijds de wens om deze migranten te behouden voor de arbeidsmarkt, terwijl deze anderzijds meer drempels ondervinden om toe te treden tot diezelfde markt. De regering schrijft hierover dat gevallen uit de doelgroep tussen de 45 en 55 jaar veelal nog re-integreerbaar zijn. Deze leden vragen de regering dit te onderbouwen met cijfers, die laten zien hoeveel van de potentieel re-integreerbare personen uit de doelgroep ook daadwerkelijk succesvol re-integreren, en hoe zich dit verhoudt tot de re-integreerbaarheid van personen die niet tot de doelgroep behoren. Daarnaast vragen deze leden zich af wat het effect van de verhoging van deze leeftijd zal zijn voor de kansen op de arbeidsmarkt in het bestemmingsland. Tevens onderschrijven deze leden de kritiek van de Raad van State dat de inverdieneffecten ten gevolge van de koppeling van remigratie-uitkeringen aan de veelal lagere kosten voor levensonderhoud in bestemmingslanden onderbelicht blijft. De opmerking dat de Remigratiewet geen wervende doelstelling heeft, neemt niet weg dat deze positieve neveneffecten een argument kunnen zijn om de huidige regeling te handhaven, zeker in combinatie met de veelal moeilijkere re-integratie van personen uit de doelgroep. Deze leden ontvangen graag een reactie op voorgaande, waarbij duidelijk wordt wat de verwachte extra kosten zijn voor het verhogen van de leeftijdsgrens naar 55 jaar.
De leden van de PvdA-fractie ondersteunen de voorstellen rondom het aanscherpen van de criteria voor het verkrijgen van een remigratievoorziening. Wel vragen deze leden zich af welke de ratio is van het verlengen van de termijn voor legaal verblijf in Nederland voor vluchtelingen voordat zij in aanmerking komen voor een remigratievoorziening. Is de regering met deze leden van mening dat het argument voor het verlengen van deze termijn, dat is gericht op inburgering en participatie in de Nederlandse samenleving, niet per sé op gaat voor vluchtelingen en dat het beter is om vluchtelingen al eerder, bijvoorbeeld na drie jaar, de mogelijkheid te geven om aanspraak te maken op een voorziening? Immers, vluchtelingen zijn naar Nederland gekomen vanwege gevaar in hun eigen land. Als dat gevaar is geweken, kan voor hen het moment zijn aangebroken om weer terug te willen keren naar het land van herkomst. Na drie jaar zal die stap veel makkelijker gezet worden dan na acht jaar. Kan de regering aan deze leden duidelijk maken hoe zij tegen deze redenering aankijkt?
De leden van de D66-fractie merken op dat de termijn voor het halen van het inburgeringexamen met een half jaar wordt ingekort, maar dat de termijn van rechtmatig verblijf in Nederland alvorens men remigratievoorzieningen aan kan vragen verhoogd wordt naar acht jaar. Alhoewel deze leden onderschrijven dat integratie van een persoon niet beoordeeld kan worden binnen een termijn van drie jaar, menen zij dat de nieuwe termijn van acht jaar arbitrair lijkt. Graag ontvangen deze leden een nadere onderbouwing van deze termijn.
De leden van de SP-fractie merken op dat de termijn voor het aanvragen van nieuwe remigratievoorzieningen wordt beperkt tot de eerste generatie migranten en bepaald tot 1 januari 2025, met als beoogde datum van inwerkingtreding van de wet per 1 juli 2012.
De asielgerechtigden en vluchtelingen die zich na inwerkingtreding van de wet of na de beoogde einddatum van 1 januari 2025 in Nederland vestigen kunnen volgens deze leden geen aanspraak maken op remigratievoorzieningen. Deze leden constateren dat er hier geen sprake is van eerste generatie migranten en vragen de regering of zij bereid is om voor deze groep additionele regels toe te voegen.
Met betrekking tot de nieuwe regels rondom de doelgroepen die in aanmerking komen voor een remigratievoorziening vragen de leden van de PvdA-fractie zich af waarom niet is gekozen voor andere objectieve criteria voor remigranten anders dan het land van herkomst. Is bijvoorbeeld overwogen om deze te beperken tot remigranten die in een uitzichtloze uitkeringssituatie zitten en vluchtelingen? In plaats van te kiezen voor de definitie dat de voorziening openstaat voor alle voormalige migranten die langer dan een jaar bijstandsgerechtigd zijn, had de regering ook kunnen kiezen voor de definitie dat mensen daadwerkelijk geen perspectief meer hebben om weer aan het werk te gaan. Waarom heeft de regering daar niet voor gekozen?
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering kiest voor een beperkte, nader omschreven doelgroep. De regering noemt de motie Dibi om de remigratievoorzieningen te beperken tot personen van de eerste generatie en het besluit van het kabinet het remigratiebeleid te faseren en de aanvragen in tijd te beperken, als reden om geen gehoor te geven aan de vraag om de doelgroepen uit te breiden, zoals eerder voorgesteld in een brief van de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie (Kamerstuk 32 123 XVIII, nr. 29). Wat zijn volgens de regering in deze brief precies de tegengestelde belangen die worden genoemd als reden om dit verzoek tot uitbreiding van doelgroepen niet uit te voeren?
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom bij de herziening van de doelgroepen geen regeling is getroffen voor Arubanen, Curaçaoënaars en Sint Maartenaren.
De leden van de VVD-fractie constateren dat door de regering gemeld wordt dat de remigrant geen recht op de remigratieuitkering heeft zolang deze zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbeperkende maatregel of rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Hoe verhoudt het voorliggende wetsvoorstel zich tot het wetsvoorstel ten aanzien van het aanscherpen van de glijdende schaal? Temeer omdat in het laatste wetsvoorstel een veroordeling voor een misdrijf kan leiden tot beëindiging van de verblijfsvergunning van rechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Geldt de remigratievoorziening ook voor de partner die medeplichtig is bij het plegen van een misdrijf door zijn /haar wederhelft?
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het standpunt van de regering dat personen die willen remigreren de eigen verantwoordelijkheid dienen te dragen door de reis- en verhuiskosten zelf te bekostigen. Het valt deze leden wel op dat het voorliggende wetsvoorstel niets zegt over de terugkeerregeling naar Nederland voor remigranten. Zullen de regels voor de terugkeerregeling ook worden aangepast?
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of het systeem van de remigratievoorziening in zijn geheel is heroverwogen. Is bijvoorbeeld overwogen om de langdurige uitkering te vervangen door een eenmalige tegemoetkoming in reis- en verblijfskosten aangevuld met een bedrag om de eerste periode in het nieuwe woonland, bijvoorbeeld drie maanden, te overbruggen? Zo ja, kan de regering aangeven waarom hier niet voor is gekozen? Zo niet, is de regering bereid om zowel inhoudelijk op deze mogelijkheid in te gaan als op de mogelijke financiële implicaties hiervan, waaronder ook de kosten van handhaving?
Het opheffen van de basisvoorzieningen kan zeker niet op goedkeuring van de leden van de SP-fractie rekenen. Deze leden willen de tegemoetkoming voor de reis- en verhuiskosten zoals hij nu bestaat behouden. De regering stelt dat personen die willen remigreren ook een eigen verantwoordelijkheid dienen te nemen door de reis- en verhuiskosten zelf te bekostigen. De regering stelt vervolgens dat de hoogte van dit bedrag, € 2 100 gemiddeld, zelfs voor mensen met een uitkering een te overzien bedrag is om in een «te overziene periode« te kunnen sparen. Deze leden vragen hoe lang het volgens de regering duurt voordat iemand met een uitkering dit bedrag bij elkaar heeft gespaard.
Is de regering het met de leden van SP-fractie eens dat mensen die langdurig in een uitkeringssituatie verkeren, niet voor niets een langdurigheidtoeslag krijgen omdat zij niet in staat zijn om te sparen voor grote uitgaven? En wat vindt u van de stelling van de Raad van State dat dit ook strijdig is met de Remigratiewet die de doelstelling onderschrijft dat remigranten in een uitzichtloze situatie de mogelijkheid tot terugkeer geboden moet worden wanneer zij zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen?
De leden van de D66-fractie delen de zorgen van het Landelijk Overleg Minderheden en het commentaar van de Raad van State betreffende het afschaffen van de basisvoorzieningen. Deze leden menen dat deze regeling in stand gehouden dient te worden voor minder draagkrachtige remigranten. Zij menen tevens met de Raad van State dat de opmerking dat de keuze tot remigratie gevolg kan zijn van een uitzichtloze situatie, niet in overeenstemming is met het volledig afschaffen van de basisvoorzieningen. Deze leden zijn niet overtuigd van de opmerking dat mogelijke remigranten in een uitzichtloze situatie eenvoudigweg kunnen sparen voor hun remigratie, zeker wanneer het gezinnen betreft die afhankelijk zijn een bijstanduitkering. Daarnaast vragen zij de regering het genoemde gemiddelde bedrag van € 2 100 nader te onderbouwen.
De leden van de VVD-fractie vragen uit welke gegevens moet blijken of de remigrant zijn hoofdverblijf weer in Nederland vestigt. Betekent dit ook dat de remigrant, die in weerwil van de afspraak, toch weer naar Nederland komt, per direct weer terug naar zijn land van herkomst moet gaan?
Deze leden vragen voorts of nader uiteen kan worden gezet in welke gevallen de remigratievoorziening gedeeltelijk achterwege kan blijven.
De memorie van toelichting meldt dat eventueel misbruik moet kunnen worden voorkomen en dat daarom wordt voorzien in een sluitend stelsel in de formele wet en dat zoveel als mogelijk is aangesloten bij de bestaande stelsels in de sociale zekerheidswetten. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een nadere uiteenzetting waarom op een aantal punten niet is aangesloten bij de bestaande stelsels.
Deze leden vragen of er gegevens beschikbaar zijn over (het vermoeden) van misbruik van de remigratievoorziening. Kan bovendien een overzicht van het gebruik per doelgroep (wervingsovereenkomst, speciale historische band met Nederland, asielgerechtigden, etc.) worden gegeven en een inschatting van het toekomstige gebruik van deze doelgroepen bij mogelijke inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel?
De leden van de D66-fractie herhalen hier hun opmerkingen en vragen, zoals gemaakt onder de paragraaf acht inzake het opheffen van basisvoorzieningen. Deze leden benadrukken hierbij nogmaals dat de onderliggende argumentatie wat deze leden betreft mager is.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich met betrekking tot de handhaving af in hoeverre de regering middelen en instrumenten heeft om toe te zien op naleving van de Remigratiewet door remigranten in het buitenland. Kan de regering een overzicht geven van de handhavingkosten van het voorgestelde model ten opzichte van de bestaande praktijk? Kan de regering tevens een overzicht geven van het aantal geconstateerde overtredingen en de daarop volgende sancties van de Remigratiewet in de afgelopen vijf jaar?
De leden van de D66-fractie zijn grotendeels content met nadere regelgeving voor opschorting, intrekking en terugvordering van de uitkering indien niet aan de voorwaarden die gesteld zijn voor het ontvangen van een dergelijke uitkering wordt voldaan. Wel hebben deze leden vragen over de handhaafbaarheid van deze nieuwe regels. Op welke wijze krijgen handhaving en uitvoering van deze regels in de praktijk vorm? Ligt alle verantwoordelijkheid bij de Sociale verzekeringsbank? Deze leden ontvangen graag een nadere uiteenzetting op dit punt.
Artikelsgewijs
Artikel I, Onderdeel A
De leden van de D66-fractie menen dat de begripsomschrijving «kind» ongelukkig geformuleerd is. De opmerking dat het kinderen betreft die zijn «meegeremigreerd» met de remigrant sluit niet aan bij het vervolg dat het kinderen betreft die in het land van herkomst of bestemming woonden, alvorens de remigrant remigreerde. Dan is er volgens deze leden geen sprake van meeremigratie. Graag zien deze leden deze definitie helderder geformuleerd worden danwel de toelichting eenduidiger geformuleerd.
Artikel 2a
De leden van de VVD-fractie constateren dat de memorie van toelichting meldt dat het vijfde lid het mogelijk maakt dat bij ministeriële regeling nadere eisen gesteld kunnen worden aan onder meer de verklaring. Daarbij wordt ook vermeld dat hierbij gedacht kan worden aan het vaststellen van een formulier voor de verklaring. Zijn er nog meer nadere eisen?
De voorzitter van de commissie,
Wolbert
De griffier van de commissie,
Van der Leeden