Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Remigratiewet zodanig te wijzigen dat de basisvoorzieningen vervallen, de leeftijdsgrens voor remigratievoorzieningen wordt verhoogd, de duur van uitkeringsgerechtigdheid wordt verlengd, de duur van rechtmatig verblijf in Nederland wordt verlengd, de remigratievoorzieningen worden beperkt tot de eerste generatie migranten, de mogelijkheid tot het aanvragen van remigratievoorzieningen eindigt op 1 januari 2025 en er een sluitend systeem inzake het opleggen van een bestuurlijke boete en het schorsen, intrekken en terugvorderen van remigratievoorzieningen wordt opgenomen in de wet;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Remigratiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 komt te luiden:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
land waarin een remigrant zich gaat vestigen;
de plaats waar een persoon zijn feitelijke woonstede heeft;
meeremigrerend minderjarig eigen kind, stiefkind of pleegkind;
land waar de remigrant geboren is en waarvan de remigrant de nationaliteit bezit of heeft bezeten;
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
de meeremigrerende echtgenoot, de meeremigrerende geregistreerde partner of de meeremigrerende ongehuwd meerderjarige, die geen bloedverwant in de eerste graad van de remigrant is, en met de remigrant een gezamenlijke huishouding voert waarbij betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, met dien verstande dat deze gezamenlijke huishouding uit niet meer dan twee meerderjarige personen bestaat;
een persoon als bedoeld in artikel 2, die met de toepassing van deze wet voornemens is zijn rechtmatig hoofdverblijf in Nederland op te geven om te remigreren, dan wel is geremigreerd en sindsdien in een bestemmingsland is gevestigd;
voorzieningen, bedoeld in artikel 4;
het zich buiten het Koninkrijk, in het land van herkomst vestigen;
de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
de eerste dag na het feitelijk vertrek uit Nederland;
bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht, behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. In deze wet wordt in artikel 5a, 6, tweede lid, 6a, 6c, tweede en vierde lid, 6d, eerste lid, onderdeel c en d, 6e, eerste en vierde lid, en 6f, eerste lid, alsmede, voor zover dit uitdrukkelijk van toepassing is verklaard, in de op deze wet berustende bepalingen, onder partner mede verstaan de bij vertrek van de remigrant uit Nederland in het bestemmingsland verblijvende echtgenoot of geregistreerde partner.
3. In deze wet wordt in artikel 5a, 6, derde lid, 6a, derde lid, 6c, tweede en vierde lid, 6d, eerste lid, onderdeel c en d, 6e, tweede en vierde lid, en 6f, eerste lid, alsmede, voor zover dit uitdrukkelijk van toepassing is verklaard, in de op deze wet berustende bepalingen onder kind mede verstaan het bij vertrek van de remigrant uit Nederland in het bestemmingsland verblijvende minderjarige eigen kind, stiefkind of pleegkind.
B
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Doelgroep van deze wet zijn:
a. personen die geboren zijn in en in het bezit zijn of geweest zijn van de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie waarmee Nederland een bilateraal wervingsverdrag heeft gesloten, en zich voor de datum van de toetreding van dat land tot de Europese Unie in Nederland hebben gevestigd;
b. personen die geboren zijn in en in het bezit zijn of geweest zijn van de nationaliteit van een land waarmee Nederland een wervingsovereenkomst heeft gesloten en dat geen lidstaat van de Europese Unie is, en zich voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel in Nederland hebben gevestigd;
c. personen met de Nederlandse of Surinaamse nationaliteit die in Suriname geboren zijn, en zich voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel in Nederland hebben gevestigd;
d. personen die voorkomen in het register, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet Rietkerk-uitkering, en
e. vreemdelingen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel een vergunning tot rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, onder c of d, van de Vreemdelingenwet 2000 hebben ontvangen en personen die zich voor dat tijdstip, in het kader van gezinshereniging met een vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder c of d, van de Vreemdelingenwet 2000 in Nederland hebben gevestigd.
C
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de aanduiding «1.» en wordt «een minderheidsgroep» telkens vervangen door: de doelgroep.
2. Het tweede en derde lid vervallen.
D
Na artikel 2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De verklaring, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt voor de vertrekdatum schriftelijk ingediend bij de Sociale verzekeringsbank.
2. De remigrant, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, dient zo spoedig mogelijk bij de autoriteiten van het bestemmingsland een verzoek in ter verkrijging van de nationaliteit van dat land en zendt de schriftelijke bewijsstukken van dat verzoek onverwijld aan de Sociale verzekeringsbank.
3. De remigrant, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, informeert de Sociale verzekeringsbank eenmaal per jaar over de voortgang van de behandeling van zijn verzoek ter verkrijging van de nationaliteit van het bestemmingsland, tenzij de Sociale verzekeringsbank anders bepaalt.
4. De remigrant, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, die de nationaliteit van het bestemmingsland heeft verkregen, zendt bewijsstukken daarvan onverwijld aan de Sociale verzekeringsbank.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels gesteld worden omtrent het bepaalde in het eerste en derde lid.
1. Om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen dient de remigrant:
a. voor 1 januari 2025 een aanvraag in te dienen bij de Sociale verzekeringsbank;
b. te behoren tot de doelgroep, bedoeld in artikel 1a;
c. ten minste 55 jaar oud te zijn op het tijdstip van de aanvraag;
d. zijn schulden aan het Rijk te hebben voldaan dan wel ten behoeve van zijn schulden aan het Rijk een afbetalingsregeling te hebben getroffen;
e. niet rechtens zijn vrijheid ontnomen te zijn op het tijdstip van de aanvraag;
f. zich niet te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel op het tijdstip ..... van de aanvraag;
g. een schriftelijk bewijs aan de Sociale verzekeringsbank over te leggen, afgegeven door de autoriteiten van het bestemmingsland, dat hij en, voor zover van toepassing, zijn partner en hun kinderen zullen worden toegelaten, indien naar een ander land wordt geremigreerd dan het land waarvan de remigrant de nationaliteit bezit;
h. indien hij Nederlander is, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag ten minste acht jaren in Nederland te hebben verbleven dan wel, indien hij vreemdeling is, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag gedurende ten minste acht jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland te hebben gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 en voor het besluit tot toekenning van de remigratievoorzieningen rechtmatig verblijf in Nederland te hebben gehad als bedoeld in artikel 8, onder a, b, d, e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel;
i. over een periode van ten minste één jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van de aanvraag, een rechtmatige uitkering of inkomensvoorziening te hebben ontvangen op grond van:
1°. de Algemene Ouderdomswet;
2°. de Werkloosheidswet;
3°. de Wet arbeid en zorg;
4°. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
5°. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;
6°. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
7°. de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;
8°. de Wet investeren in jongeren;
9°. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
10°. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;
11°. de Wet werk en bijstand;
12°. de Wet werk en inkomen kunstenaars, of
13°. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
dan wel over een periode van tenminste één jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van de aanvraag van de remigratievoorzieningen te hebben ontvangen:
1°. een wachtgeld in de zin van het Rijkswachtgeldbesluit 1959;
2°. een soortgelijke uitkering aan een overheidswerknemer op grond van ontslag of werkloosheid, of
3°. een wachtgeld of daarmee gelijkgestelde uitkering ingevolge de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen, met uitzondering van een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag of vrijwillig vervroegd uittreden.
2. Een remigrant die samen met zijn partner remigreert, komt slechts in aanmerking voor de remigratievoorzieningen, indien ook zijn partner voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onder d, e en f.
3. Indien de partner van wie de remigrant niet duurzaam gescheiden leeft, eveneens in Nederland verblijf houdt, worden de remigratievoorzieningen slechts verstrekt indien de remigrant en zijn partner gezamenlijk remigreren.
4. Indien de remigrant en zijn partner het voornemen hebben met hun pleegkinderen te remigreren, dient de remigrant een schriftelijk bewijs van toestemming tot de voorgenomen remigratie van die pleegkinderen aan de Sociale verzekeringsbank te hebben overgelegd, afkomstig van degene die het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent over de pleegkinderen.
E
Artikel 3 vervalt.
F
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Aan een remigrant die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2b, wordt een periodieke uitkering verstrekt ter voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan in het bestemmingsland.
2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Indien de remigrant en, voor zover van toepassing, zijn partner en hun kinderen niet binnen een termijn van zes maanden na de datum van de beschikking tot toekenning van de voorzieningen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn geremigreerd, kan de beschikking geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, tenzij de remigrant of zijn partner van de overschrijding van die termijn redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
G
In artikel 5, eerste tot en met derde lid, wordt «voorzieningen, bedoeld in artikel 4,» telkens vervangen door: remigratievoorzieningen.
H
Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De remigrant en, voor zover van toepassing, zijn partner en hun kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de remigratievoorzieningen, bedoeld in de artikelen 2a, 2b, 4, 5, 6, 6a en 11, op het geldend maken van het recht op die voorzieningen of op het te betalen bedrag.
I
Artikel 6 komt te luiden:
1. Het recht op de remigratievoorzieningen van de remigrant eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de remigrant zijn hoofdverblijf wederom in Nederland heeft.
2. Het recht van de partner op de voorzieningen, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de partner zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.
3. Het recht van het kind op de voorzieningen, bedoeld in artikel 5, derde lid, eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin het kind zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.
J
Na artikel 6 worden zes artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het recht op remigratievoorzieningen eindigt indien de remigrant of, voor zover van toepassing, zijn partner, zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.
2. Het recht op remigratievoorzieningen eindigt indien de remigrant of, voor zover van toepassing, zijn partner, rechtens zijn vrijheid is ontnomen gedurende ten minste een maand.
3. Indien het recht op remigratievoorzieningen eindigt op grond van het eerste of tweede lid, en de remigrant een partner heeft, verkrijgt de remigrant of zijn partner die niet rechtens zijn vrijheid ontnomen is en zich niet onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, een recht op de remigratievoorzieningen als ware hij een alleenstaande remigrant. Indien de remigrant uitsluitend met minderjarige kinderen is geremigreerd ontvangen de minderjarige kinderen een evenredig deel van het recht op de helft van de remigratievoorzieningen waarop de remigrant recht zou hebben gehad.
4. De remigrant of zijn partner die op grond van het eerste lid geen recht op remigratievoorzieningen heeft, heeft met ingang van de eerste dag van de maand nadat hij zich niet langer onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op remigratievoorzieningen, in welk geval remigratievoorzieningen als bedoeld in het derde lid, vervallen.
5. De remigrant of zijn partner die op grond van het tweede lid geen recht op remigratievoorzieningen heeft, heeft met ingang van de eerste dag van de maand nadat hij in vrijheid is gesteld met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op remigratievoorzieningen, in welk geval remigratievoorzieningen als bedoeld in het derde lid, vervallen.
1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2 269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 5a, door de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger.
2. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 5a, indien dat niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de remigratievoorzieningen, bedoeld in artikel 4, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na de datum waarop eerder aan de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing gegeven is.
3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
1. Onverminderd het elders bij of krachtens deze wet bepaalde inzake wijziging of intrekking van een besluit tot toekenning van de remigratievoorzieningen, wijzigt de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 2a, 5a of 8g heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de remigratievoorzieningen;
b. indien anderszins de remigratievoorzieningen ten onrechte of op een te hoog bedrag zijn vastgesteld;
c. voor zover het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 2a, 5a of 8g ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld in hoeverre nog recht op remigratievoorzieningen bestaat;
d. indien een persoon als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, heeft nagelaten al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is om de nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen.
2. Onverminderd het eerste lid trekt de Sociale verzekeringsbank een besluit tot toekenning van de remigratievoorzieningen in, voor zover na een schorsing van maximaal zes maanden de remigrant en, voor zover van toepassing de partner, een van hun kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger geen aanvraag indient of anderszins weigert mee te werken aan de vaststelling van een recht op een uitkering als bedoeld in artikel 6d, eerste lid, onderdeel d.
3. De Sociale verzekeringsbank kan met betrekking tot uitkeringstijdvakken in het verleden geheel of gedeeltelijk van wijziging of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Indien de remigrant, zijn partner, een van hun kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger aan alle bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen heeft voldaan, en hij in redelijkheid niet heeft kunnen begrijpen dat de remigratievoorzieningen ten onrechte of op een te hoog bedrag zijn vastgesteld, ziet de Sociale verzekeringsbank met betrekking tot uitkeringstijdvakken in het verleden geheel of gedeeltelijk van wijziging of intrekking af.
1. De Sociale verzekeringsbank besluit de betaling van de remigratievoorzieningen te schorsen, indien zij het gegronde vermoeden heeft dat:
a. het recht op de remigratievoorzieningen niet meer bestaat;
b. het recht op de remigratievoorzieningen bestaat tot een lager bedrag;
c. de remigrant en, voor zover van toepassing, zijn partner, een van de kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 2a, 5a of 8g niet of niet behoorlijk is nagekomen;
d. de remigrant of, voor zover van toepassing, zijn partner dan wel een van hun kinderen recht heeft op een uitkering op grond van:
1°. de Algemene nabestaandenwet;
2°. de Algemene Ouderdomswet;
3°. de Toeslagenwet;
4°. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
5°. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
6°. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, of
7°. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,
doch ter zake geen aanvraag heeft ingediend of anderszins weigert mee te werken aan de vaststelling van dat recht.
2. De schorsing duurt maximaal zes maanden.
1. De Sociale verzekeringsbank vordert de bedragen die op grond van deze wet onverschuldigd zijn betaald, terug van de remigrant en, voor zover van toepassing, van zijn partner.
2. Onverschuldigd betaalde voorzieningen als bedoeld in artikel 5, derde lid, worden van de kinderen van de remigrant of zijn partner dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger teruggevorderd.
3. De Sociale verzekeringsbank kan geheel of gedeeltelijk van de terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Indien de remigrant, zijn partner, een van hun kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger aan alle bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen heeft voldaan, en hij in redelijkheid niet heeft kunnen begrijpen dat de remigratievoorzieningen ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn verleend, ziet de Sociale verzekeringsbank geheel of gedeeltelijk van terugvordering af.
1. De Sociale verzekeringsbank kan bedragen die met toepassing van artikel 6e zijn teruggevorderd en de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 6b, verrekenen met:
a. later uit te betalen remigratievoorzieningen;
b. kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet;
c. een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;
d. een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet; of
e. een aanvullende inkomensvoorziening ouderen op grond van de Wet werk en bijstand,
waarop de remigrant of, voor zover van toepassing de partner, of in het geval bedoeld in artikel 6e, tweede lid, een van de kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger, aanspraak heeft.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde personen
a. een uitkering of inkomensvoorziening ontvangen op grond van:
1°. de Werkloosheidswet;
2°. de Wet arbeid en zorg;
3°. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
4°. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;
5°. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
6°. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
7°. de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;
8°. de Wet investeren in jongeren;
9°. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
10°. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;
11°. de Wet werk en bijstand;
12°. de Wet werk en inkomen kunstenaars;
13°. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of
14°. de Ziektewet
dan wel
b. ontvangen:
1°. een toeslag op grond van de Toeslagenwet;
2°. wachtgeld in de zin van het Rijkswachtgeldbesluit 1959;
3°. een soortgelijke uitkering aan een overheidswerknemer op grond van ontslag of werkloosheid;
4°. een wachtgeld of daarmee gelijkgestelde uitkering ingevolge de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen, met uitzondering van een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag of vrijwillig vervroegd uittreden,
betaalt het orgaan dat deze uitkering verschuldigd is het teruggevorderde bedrag op haar verzoek aan de Sociale verzekeringsbank, zonder dat daarvoor een machtiging van de rechthebbende nodig is.
K
Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «voorzieningen, bedoeld in dit hoofdstuk,» vervangen door: remigratievoorzieningen.
2. In onderdeel a wordt «de vergoedingen, de tegemoetkomingen» vervangen door: de tegemoetkoming.
3. Onderdeel b vervalt en de onderdelen c tot en met e worden geletterd b tot en met d.
4. Onderdeel d (nieuw) komt te luiden:
d. de datum waarop het recht op de remigratievoorzieningen ingaat en vervalt.
L
In artikel 8g, tweede lid, wordt «artikelen 3, 4, 5 en 11» vervangen door: artikelen 4, 5 en 11.
M
In artikel 8j, tweede lid, onderdeel a, wordt «Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De artikelen 3, 4, eerste lid, 6, eerste lid, en 8g, tweede lid, van de Remigratiewet, zoals die luidden op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op personen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet:
a. zijn geremigreerd of
b. een ontvankelijke aanvraag tot toekenning van de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen in de zin van genoemde artikelen bij de Sociale verzekeringsbank hebben ingediend.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,