Ontvangen 13 december 2011
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen die de fracties hebben gesteld. In deze nota naar aanleiding van het verslag gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van de verschillende fracties. Om vragen zoveel mogelijk in samenhang te beantwoorden is daarbij op een aantal plaatsen afgeweken van de volgorde van het verslag.
I. |
Algemeen |
3 |
|
II. |
Redesign UWV Werkbedrijf |
4 |
|
1. |
Dienstverlening werkzoekenden |
4 |
|
2. |
Landelijk systeem |
10 |
|
3. |
Dienstverlening werkgevers |
11 |
|
4. |
Regio-indeling en regionale samenwerking |
12 |
|
5. |
Handhaving |
14 |
|
6. |
Monitoring |
15 |
|
7. |
Reiskosten |
16 |
|
III. |
Beëindiging van de inzet re-integratiebudget WW en van loonkostensubsidies |
16 |
|
IV. |
Raad voor Werk en Inkomen (RWI) |
18 |
|
V. |
Financiële effecten |
20 |
|
VI. |
Artikelsgewijs |
23 |
Vooraf
Nederland staat voor de opgave om de economie te versterken. Tegelijkertijd moet ons land de overheidsfinanciën goed op orde houden. Dit gaat gepaard met bezuinigingen en duidelijke keuzes. De regering kiest voor omvorming naar een compacte slagvaardige overheid. UWV zal moderne dienstverlening toepassen, en waar dat efficiënt is complementair samenwerken met anderen. Samenwerking tussen alle partijen, privaat en publiek, is hard nodig als we de uitdagingen die voor ons liggen aan willen kunnen.
De regering wil meer verantwoordelijkheid leggen bij burgers en bedrijven en minder bij de overheid. Publieke dienstverlening moet aanvullend zijn, alleen waar dat echt nodig is. Er zijn al meerdere initiatieven waar werkgevers regionaal hun krachten bundelen en werknemers begeleiden van de ene naar de andere baan (bv. poortwachtercentra). Er wordt maximaal gebruik gemaakt van de inzet van dienstverlening uit de markt, zoals uitzendbureaus. Het verkrijgen en behouden van betaald werk is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van mensen zelf. De overheid ondersteunt alleen de mensen die dat écht nodig hebben, omdat zij het op eigen kracht niet redden.
De ambitie is om met minder middelen meer te bereiken. Met het Redesign UWV Werkbedrijf wordt voortgebouwd op de keuzes in het regeerakkoord over bemiddeling en re-integratie van werklozen.
Met het Redesign UWV Werkbedrijf wil de regering het dienstverleningsconcept van UWV moderniseren.
De kern van het dienstverleningsconcept is het bijeenbrengen van werkgever en werkzoekende via digitale dienstverlening. De regering zet hiermee de trend van digitale dienstverlening van de afgelopen jaren versneld door.
In dit dienstverleningsconcept blijft de openbare kostenloze arbeidsvoorzieningsdienst in stand, met voor iedereen toegankelijke digitale dienstverlening. UWV Werkbedrijf draagt daarbij zorg voor één landelijk systeem voor registratie van vacatures en werkzoekenden, waarmee het mogelijk wordt om werkzoekenden en vacatures automatisch te matchen. Daarnaast kunnen alle werkzoekenden gebruik maken van de algemene digitale dienstverlening. Er is concrete informatie beschikbaar over onder andere werk zoeken of opleidingen, en zijn er digitale hulpmiddelen die inzicht geven in kansen op de arbeidsmarkt en competenties.
De eerste drie maanden van werkloosheid verloopt het contact via internet. Dit begint met de digitale intake en de uitnodiging om aan de slag te gaan met de werkm@p. Contact met het UWV Werkbedrijf is er via een digitale coach. Voor mensen met een WW-uitkering die tussen de 3 en 12 maanden werkloos zijn, wordt digitale coaching aangeboden via een werkcoach. Een beperkt deel van deze groep werklozen kan blijven rekenen op intensievere persoonlijke bemiddeling – face to face – naar huidige inschatting circa 10%. Na 12 maanden werkloosheid is alle (gangbare) arbeid passend, en krijgt een deel van deze werkzoekenden een passend werkaanbod conform de afspraken die daarover gemaakt zijn met UWV in het kader van de uitvoering van het passend werkaanbod (PAWA) door UWV.
Binnen de groep werkzoekenden zijn de WW-gerechtigden het meest kansrijk. Het merendeel van de WW-gerechtigden zal met de digitale dienstverlening in staat zijn binnen afzienbare periode werk te vinden. Digivaardigheden worden steeds meer basisvaardigheden. In 2015 zullen we nagaan of het pakket voor iedereen toereikend is; UWV zal gedurende de invoering van de digitale dienstverlening onderzoeken of dat het geval is en op welke wijze de toegankelijkheid en klantvriendelijkheid van de dienstverlening verbeterd kan worden. Voor (gedeeltelijk) arbeidsgeschikten blijft face to face dienstverlening de norm.
Fraudebestrijding is in toenemende mate een belangrijk onderdeel van het digitale concept. Fraude is onacceptabel en ondermijnt het draagvlak voor de sociale zekerheid. Via bestandskoppelingen zijn de mogelijkheden om fraude digitaal op te sporen toegenomen. Ook via de digitale dienstverlening ontstaan nieuwe mogelijkheden voor handhaving omdat het handhavingsproces systematischer kan worden ingericht, en op frequentere basis kan worden vastgesteld of er aanleiding is voor handhavingsactiviteiten. UWV doet inmiddels ervaring op met handhaving bij digitale dienstverlening. Monitoring en handhaving zullen bij alle klanten met een uitkering van UWV gedurende de hele uitkeringsperiode plaatsvinden.
Daarnaast blijft UWV WERKbedrijf verantwoordelijk voor ontslag- en tewerkstellingsvergunningen, en voor de re-integratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
Over de taken van UWV voor de Wajong loopt een apart traject. Jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden worden vanaf 1 januari 2013 ondergebracht in de voorgenomen Wet Werken naar Vermogen. De Wajong wordt vanaf die datum gereserveerd voor de volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Wajongers die al een uitkering hebben blijven bij het UWV, met uitzondering van degenen die in 2012 zijn ingestroomd, zij gaan met ingang van 1 januari 2014 over de Wet Werken naar vermogen (zie de hoofdlijnennotitie Werken naar Vermogen, kamerstukken II 2010/11, 29 544, nr. 297)
Niet alleen binnen UWV, maar ook in de samenwerking met gemeenten en werkgevers komt verandering. UWV blijft in de toekomst aanwezig op 30 regionale vestigingen. Van daaruit zal UWV samen met gemeenten invulling geven aan de werkgeversdienstverlening en het regionaal arbeidsmarktbeleid. UWV blijft vanuit deze 30 regionale vestigingen een verbindende partij in de regionale netwerken van werk en inkomen en tussen landelijke, sectorale en regionale partijen. UWV zorgt samen met gemeenten ook voor een aanspreekpunt voor werkgevers op landelijk niveau. Werkgevers hebben op de 30 regionale vestigingen één loket waar zij terecht kunnen voor informatie en advies. Werkgevers kunnen zelf de digitale systemen gebruiken om vacatures te registreren en te zoeken naar geschikte kandidaten. Daarnaast krijgen werkgevers ondersteuning in specifieke situaties, bijvoorbeeld als zij kenbaar hebben gemaakt open te staan voor het vervullen van vacatures met personen met een uitkering van UWV en/of gemeenten. Ook krijgen werkgevers ondersteuning bij uitvoering van convenanten of crisissituaties en massaontslagen. Werkgeversdienstverlening draagt bij aan de plaatsing van werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt (langdurig werklozen, gedeeltelijk arbeidsgeschikten enz.). Gemeenten en UWV zullen de samenwerking zoeken in aansluiting op elkaars activiteiten.
De leden van de CDA-fractie brengen naar voren dat er in de memorie van toelichting op wordt gewezen dat dit wetsvoorstel bijdraagt aan de uitdagingen van de Nederlandse arbeidsmarkt die zich op een omslagpunt bevindt. De leden vragen of de regering kan aangeven op welke wijze dit wetsvoorstel hier nu aan bijdraagt.
De Nederlandse arbeidsmarkt bevindt zich op een omslagpunt. In de nabije toekomst zal Nederland te maken krijgen met tekorten op de arbeidsmarkt als gevolg van vergrijzing en ontgroening. De belangrijkste taak van de overheid daarbij is het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, ervoor te zorgen dat de arbeidsmarkt transparant is. Hierdoor wordt helder in welke sectoren krimp aan de orde is en in welke sectoren juist baanopeningen gevonden kunnen worden. Met een goed inzicht in vraag en aanbod kan de werkgever zijn (met ontslag bedreigde) werknemers zoveel mogelijk zelf naar ander werk begeleiden en worden werkzoekenden in staat gesteld om zelf werk te vinden.
De leden van de CDA-fractie brengen naar voren dat op 1 januari 2009 een wijziging van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) in werking is getreden. Op basis hiervan zijn enkele besluiten genomen, en is ook een nadere invulling gegeven aan de geïntegreerde dienstverlening op de werkpleinen. Dit besluit is echter niet in werking getreden. Er ligt nu een nieuw wetvoorstel. De leden vragen waarom dit nu eigenlijk niet in werking is getreden. De leden vragen wat de relatie is met het voorliggende wetsvoorstel.
Met de wetswijziging wordt ook de samenwerking tussen UWV en gemeenten gewijzigd. Hiermee is de noodzaak voor de nadere regelgeving (Besluit SUWI) die op 10 september 2010 (Stb. 2010, 681) is gepubliceerd – maar niet in werking is getreden – weggevallen. Onderstaande elementen uit dit Besluit SUWI zijn meegenomen in het voorliggende wetsvoorstel:
1. Werkgeversdienstverlening en regionaal arbeidsmarktbeleid: gemeenten en UWV blijven samen optrekken.
2. Gebruik van één landelijk systeem voor registratie van werkzoekenden en vacatures en de matching daarvan.
De leden van de CDA-fractie stellen dat UWV een aantal taken heeft voor arbeidsbemiddeling. UWV registreert de werkzoekenden en de vacatures. Vervolgens heeft UWV de taak om de eigen werkzoekenden te begeleiden naar werk. Toch blijft er ook een taak voor de gemeenten (onder andere bij niet-uitkeringsgerechtigden). De leden vragen op welke manier gemeenten en UWV wat dit betreft samenwerken.
UWV heeft een aantal algemene taken voor arbeidsbemiddeling en het in ontvangst nemen van de uitkeringsaanvraag voor alle werkzoekenden.
Vervolgens heeft de uitkeringsverstrekker, en gemeenten ook voor niet-uitkeringsgerechtigden, de taak om de eigen werkzoekenden te begeleiden naar werk door bijvoorbeeld intensieve bemiddeling of re-integratie.
UWV en gemeenten werken in ieder geval samen inzake de registratie in één systeem, de werkgeversdienstverlening op regionaal niveau en het verrichten van taken ten aanzien van de regionale arbeidsmarkt.
De leden van de PvdA-fractie concluderen dat het gevolg van de kabinetsbezuinigingen is dat UWV sterk moet reorganiseren. Het WERKbedrijf gaat de inschrijving en bemiddeling per 1 juli 2012 digitaal doen en verkleint de werkzaamheden tot het enkel ondersteunen van gemeenten en private partijen.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat deze ondersteuning precies zal inhouden en welke taken UWV dus zal afstoten. Ook vraagt zij de regering welke partijen de afgestoten taken van UWV nu zal uitvoeren en hoe deze partijen (financieel) zullen worden aangespoord deze taken op zich te nemen.
In het Redesign UWV Werkbedrijf gaat UWV haar taken grotendeels digitaal uitvoeren. Behalve dat UWV geen re-integratiebudget meer kan inzetten voor WW-gerechtigden, gaat UWV geen taken afstoten, maar anders uitvoeren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere onderbouwing waarom de regering van mening is dat elektronische begeleiding een effectief instrument is om cliënten te begeleiden. De leden vragen hoe groot de verwachte effectiviteit is van de elektronische begeleiding en waarop is deze verwachting gebaseerd.
De leden van de PvdA-fractie stellen dat de arbeidsbemiddeling door UWV wordt verkleind tot het digitaal aanbieden van arbeidsmarktgegevens. Face to face contacten en begeleiding zullen grotendeels verdwijnen. De leden van de PvdA-fractie vragen wat het effect van deze summiere dienstverlening zal zijn.
De leden van de PvdA-fractie brengen naar voren dat in de nieuwe situatie UWV enkel informatie verschaft over de landelijke, regionale en sectorale arbeidsmarktsituaties, zodat de werkgever zijn (met ontslag bedreigde) werknemers zoveel mogelijk naar ander werk kan begeleiden en werkzoekenden zelf in staat worden gesteld werk te vinden. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de effectiviteit van deze nieuwe organisatie zal zijn.
Met de vergaande digitalisering van het dienstverleningsconcept van UWV Werkbedrijf in 2015 gaat de regering door op een al ingeslagen weg. De afgelopen twee jaar is ervaring opgedaan met instrumenten als de werkm@p en is het instrument digitale coaching beproefd bij pilotwerkpleinen. De basis digitale dienstverlening staat per januari 2012, maar de dienstverlening moet nog wel flink doorontwikkeld en verrijkt worden. Ook digitaal kan de werkzoekende gestimuleerd worden te solliciteren en ook digitaal kunnen de activiteiten van de werkzoekende worden gevolgd en beoordeeld. De regering verwacht dat de keuze voor een andere, meer aan het huidige tijdsgewricht aanpaste digitale werkwijze, resultaten op zal leveren die vergelijkbaar zijn met meer arbeidsintensieve werkwijze, die momenteel wordt gehanteerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke negatieve en positieve ervaringen er tot nu toe zijn opgedaan bij de elf vestigingen van UWV waar al wordt proefgedraaid met de elektronische dienstverlening.
De leden van de CDA-fractie brengen naar voren dat UWV zal haar dienstverlening, zoals bekend, steeds meer digitaal zal gaan aanbieden. UWV zet de komende jaren in op doorontwikkeling van deze digitale dienstverlening. De leden vragen of de regering kan aangeven wat inmiddels de eerste ervaringen zijn met de digitale dienstverlening. De leden vragen wat de knelpunten zijn, en hoe daarmee wordt omgegaan.
Ervaringen van de 11 werkpleinen waar is proefgedraaid met de digitale dienstverlening laten voorlopige resultaten zien. Gegeven de korte tijd waarover deze resultaten gemeten zijn kunnen hier uiteraard nog geen conclusies aan verbonden worden. De uitstroom en klanttevredenheid van de pilotvestigingen wijken vooralsnog niet veel af van die van andere werkpleinen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de reactie is van de regering op klachten zoals die door de Landelijke Cliëntenraad (LCR) worden aangedragen dat de tijd voor het invoeren te kort is, het te moeilijk is om fouten te herstellen, de keuzemenu’s onvoldoende rekening houden met de individuele situatie van mensen en dat de uitleg te kort schiet.
De LCR heeft zorgen dat de dienstverlening voor de minder zelfredzame en digivaardige werkzoekenden niet meer toegankelijk zal zijn. Er wordt door UWV onderzoek gedaan naar de toegankelijkheid van de dienstverlening voor werkzoekenden. Op basis van dit onderzoek beziet de regering welke aanpassingen nodig zijn om de toegankelijkheid te verbeteren, juist voor de minder zelfredzame en digivaardige werkzoekenden.
De leden van de CDA-fractie brengen naar voren dat een WW gerechtigde na drie maanden een (virtuele) coach ontvangt. De leden vragen welke activiteiten deze coach kan ondernemen voor de werkzoekende.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe UWV uitvoering gaat geven aan zijn verantwoordelijkheid geschikte vacatures aan werkzoekenden aan te bieden en geschikte werkzoekenden voor vacatures bij werkgevers voor te dragen. Een goed voorbeeld van de gevolgen is dat de «digitale» coach op afstand enkel wordt ingezet bij WW-gerechtigden die tussen drie en twaalf maanden in de WW zitten. Na twaalf maanden wordt de coach niet meer aangeboden, omdat de kans op het vinden van werk toch al minimaal is. De leden vragen of deze WW-gerechtigden ook een melding krijgen, u zit twaalf maanden in de WW dus uw «digital coach» verdwijnt.
De leden van de VVD-fractie brengen naar voren dat voor een klein deel van de WW-gerechtigden face-to-face dienstverlening beschikbaar is (circa 10% van de WW-gerechtigden en in de periode van drie tot twaalf maanden). De leden vragen of dit betekent dat er na twaalf maanden geen face-to-face contact meer mogelijk is.
De digitale dienstverlening voor WW-gerechtigden krijgt als volgt vorm. De eerste drie maanden van werkloosheid verloopt het contact via internet. Dit begint met de digitale intake en de uitnodiging om aan de slag te gaan met de werkm@p. Werkzoekenden krijgen vacatures aangeboden en worden aangespoord om te zoeken naar werk. In de werkm@p houdt de werkzoekende bij wat hij/zij onderneemt om werk te vinden. Ook ontvangt de werkzoekende een uitnodiging om deel te nemen aan speeddates met intermediairs en workshops op het gebied van solliciteren en het gebruik van de werkm@p. De werkzoekende kan in deze periode digitaal vragen stellen die worden beantwoord door een team van coaches.
Vanaf 3 maanden werkloosheid totdat de werkzoekende 12 maanden werkloos is, ondersteunt een digitale coach de werkzoekende of is er face to face contact met de werkcoach. De coach is deze periode beschikbaar voor informatie en advies, monitort de activiteiten van de werkzoekende en handhaaft indien nodig.
Na 12 maanden krijgt een deel van de WW-gerechtigden een passend werkaanbod (PAWA). De minister van SZW komt jaarlijks met UWV overeen welk deel werkzoekenden hiervoor in aanmerking komt. Voor alle anderen geldt vanaf dat moment ook dat alle arbeid in principe passend is, waardoor een ruimer vacature aanbod ontstaat. Als de 12 maandentermijn is gepasseerd, wordt geen face to face dienstverlening of digitale coach meer aangeboden. Wel biedt UWV dan nog alle arbeidsextensieve vormen van digitale dienstverlening en handhavingactiviteiten (controle op naleving sollicitatieplicht e.d.) aan. De werkm@p en handhaving blijven beschikbaar tot het moment van uitschrijven.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering daarnaast een overzicht kan verstrekken waarin per jaar in de periode 2012–2015 wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het nieuwe dienstverleningsconcept zal worden gefaseerd.
In de onderstaande tabel is de verwachte overgang van fysieke naar digitale dienstverlening opgenomen.
Dienstverlening 3–12 mnd WW |
Fysiek |
Digitaal |
---|---|---|
2012 |
50% |
50% |
2013 |
25% |
75% |
2014 |
10% |
90% |
De leden van de CDA-fractie brengen naar voren dat tien procent in aanmerking komt voor «face-to-face» dienstverlening. De leden vragen waarom is gekozen voor tien procent. De leden vragen hoe objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke mensen in aanmerking komen voor deze extra vorm van dienstverlening. De leden vragen welke toegevoegde waarde deze dienstverlening precies biedt.
De leden van de SP-fractie vragen naar een uitputtende omschrijving van de omstandigheden waarbij afgezien zal worden van digitale dienstverlening. De leden vragen wie dat gaat beoordelen. De leden vragen naar de exacte berekening op basis waarvan is besloten om 10% van de dienstverlening «face to face» te blijven bedienen.
Vanaf 2015 heeft UWV geen budget meer om alle kanalen open te houden voor iedereen. Met het beschikbare budget blijft er ruimte om ook na 2015 10% (ongeveer 18 000 personen) van de WW-gerechtigden tussen de 3 en 12 maanden WW face to face ondersteuning aan te bieden. Na drie maanden wordt bepaald of de werkzoekende in aanmerking komt voor face to face dienstverlening. In 2012 gebeurt dit middels een gesprek, maar vanaf 2013 wordt dit met name op basis van de persoonsverkenner bepaald. De persoonsverkenner is de afgelopen jaren ontwikkeld in samenwerking met de Universiteit Groningen. Met de persoonsverkenner (in de persoon gelegen factoren) en de reeds bestaande werkverkenner (situatie op de arbeidsmarkt uitgaande van het beroep) wordt de afstand tot de arbeidsmarkt bepaald. Alleen die personen die blijkens de uitslag echt extra ondersteuning nodig hebben, krijgen face to face dienstverlening. Deze dienstverlening is intensiever en nog meer op de persoon toegesneden (intensieve bemiddeling) en heeft zo een meerwaarde voor deze groep.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere onderbouwing waarom de regering de verantwoordelijkheid voor de intake van de WWB niet bij de gemeenten neerlegt, aangezien gemeenten ook al verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de WWB. De leden vragen om welke redenen de regering niet kiest voor de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de intake bij gemeenten te leggen onder de voorwaarde van het gebruikmaken van één registratiesysteem.
De samenwerking tussen UWV en gemeenten, die ten grondslag ligt aan de bepalingen in de Wet SUWI wordt in dit wetsvoorstel in essentie niet anders. Er is dan ook geen aanleiding om de taak met betrekking tot de aanvraag van een uitkering op grond van de WWB bij gemeenten te beleggen. De aanvraag van de WWB-uitkeringen en de registratie van werkzoekenden bij UWV is een doorlopend proces voor de klant, met hergebruik van gegevens. De verwerking sluit aan bij bestaande systemen en processen. De regering is daarom van mening dat het een vorm van desinvestering is als de taken voor de uitkeringsintake overgeheveld zouden worden naar gemeenten.
De leden van de VVD-fractie brengen naar voren dat werkzoekenden hun eigen verantwoordelijkheid om werk te vinden waar kunnen maken doordat zowel werkzoekenden en vacatures in een transparant digitaal systeem zijn geregistreerd. Het systeem waar op dit moment mee wordt gewerkt is onder andere de website www.werk.nl. De leden van de VVD-fractie hebben echter vernomen vanuit het veld dat de website in de praktijk niet optimaal werkt. De leden vragen of de regering kan aangeven hoe zij het systeem in de toekomst goed zal verbeteren opdat de dienstverlening nog efficiënter zal worden.
De leden van de PvdA-fractie hebben zorgen over de ervaring dat de opzet van ICT diensten vaak aanloopproblemen heeft. De regering verwacht al per 1 juli 2012 de digitale dienstverlening in te voeren en het totale concept te voltooien in 2015. De leden van de PvdA-fractie waarschuwen dat dit onrealistisch is, UWV wijst al op de korte voorbereidingstijd, en het juist de kwetsbare werknemersgroepen zijn die hier last van gaan krijgen. De leden vragen of er nu al enigszins sprake is van een goed dekkend landelijk systeem. De leden vragen wat de procesproblemen zijn die nu bij de pilots met elektronische dienstverlening naar boven komen.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering met een overtuigende onderbouwing aannemelijk kan maken dat het systeem dat de digitale dienstverlening mogelijk moet maken op korte termijn zonder gebreken kan worden ingevoerd.
De leden van de SP-fractie vragen of er aangaande de introductie van digitale dienstverlening een draagvlak onderzoek onder de klanten van UWV is gedaan.
De bestaande systemen van UWV vormen de basis voor de systemen die noodzakelijk zijn voor de digitale dienstverlening. Deze systemen zullen de komende jaren verder doorontwikkeld worden. Het besluit om over te gaan naar digitale dienstverlening is geen onderwerp geweest van draagvlakonderzoek onder klanten.
De performance van de website van UWV is nu nog niet stabiel. Met een Taskforce werkt UWV hier aan verbeteringen.
Technisch wordt het systeem daarnaast voortdurend verbeterd met kleine releases. Hierdoor is de overgang voor werkzoekenden en werkgevers minder groot. Bovendien blijft het systeem dan stabieler. Iedere release wordt voorafgegaan door uitgebreid vooronderzoek: een eerste ontwerp wordt met diverse betrokkenen gemaakt, waarna werkzoekenden deze testen op bruikbaarheid.
De leden van de SP-fractie vragen welk percentage van de klanten over een computer met internetverbinding beschikt en vragen of de online vaardigheden van de klanten voldoende is voor de digitale dienstverlening. Zij vragen naar cijfers over de aantallen huishoudens die over een scanner beschikken.
Nederland heeft nu al een van de hoogste internetdichtheden in Europa. (88,6% in juni 2010. Hoogste is Zweden met 92,5% (Bron: internetworldstats.com)
Het «Trendrapport Computer- en Internetgebruik 2010» (Universiteit van Twente) laat zien dat circa 90% van de Nederlandse huishoudens toegang heeft tot het internet. Er zijn geen cijfers over de aantallen huishoudens die over een scanner beschikken.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de gemeenten bij de vormgeving van het digitale systeem betrokken worden en vragen of de gemeenten ook volledig gaan overstappen op digitale dienstverlening in verband met de Wet Werken Naar Vermogen.
Een van de taken van UWV is het in ontvangst nemen van de WWB-aanvraag. Het (digitale) format hiervoor is door UWV in overleg met gemeenten tot stand gebracht.
Wijzigingen in het «aanvraagformulier WWB» worden alleen op aangeven van gemeenten doorgevoerd. Ook bij de vormgeving van verdergaande vormen van digitale dienstverlening (zoals gebruik van de werkm@p) zal UWV rekening houden met de wensen van gemeenten.
Het is aan gemeenten om te bepalen op welke wijze zij hun dienstverlening vormgeven.
De leden van de VVD-fractie brengen naar voren dat de regering schrijft dat veel burgers inmiddels bekend zijn met communicatie via de elektronische weg. Ruim 70% vraagt een WW-uitkering digitaal aan. Uit het eindrapport Evaluatie Wet Eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen (WEU) is echter gebleken dat de Wet Werk en Bijstand (WWB)-uitkering veel minder vaak via de digitale weg wordt aangevraagd, namelijk maar 35%. De leden vragen of de regering kan aangeven of zij dit percentage omhoog wil brengen, en welke stappen de regering hiervoor denkt te nemen.
Dat op dit moment maar 35% van de WWB digitaal wordt aangevraagd, wordt mede veroorzaakt doordat nog niet alle gemeenten daar gebruik van maken. In een deel van de gemeenten kan de burger dus geen digitale aanvraag indienen op dit moment. De elektronische intake voor de WWB wordt door UWV in overleg met gemeenten verder ontwikkeld. Gemeenten zullen ook vanuit efficiency oogpunt steeds meer gebruik maken van het digitaal aanvragen van de WWB. De regering heeft een financiële bijdrage beschikbaar gesteld aan het gezamenlijke initiatief van UWV, Divosa en VNG om ervoor te zorgen dat de werkpleinen worden aangesloten.
De leden van de PvdA-fractie zijn minder positief over de digitalisering bij UWV. In de eerste plaats zijn het juist de groepen die UWV vaker nodig hebben, welke minder toegang tot internet en minder kennis over digitale processen hebben, en daarom meer geholpen bij face to face begeleiding. Dan gaat het vooral over de 360 duizend mensen met multiproblematiek in de WW. De leden zetten dan ook vraagtekens bij het beleid van de regering enkel een voorziening te treffen die werkzoekenden zal helpen het gebruik van de diensten en expliciet niet de keuze te maken een niet-digitale optie beschikbaar te houden. De leden vragen daarom een loket te openen waar werkgevers en werkzoekenden voor niet-digitale dienstverlening terecht kunnen.
De leden van de CDA-fractie stellen dat er altijd een groep blijft die minder goed kan omgaan met digitale dienstverlening, zoals ook staat in de memorie van toelichting. De leden vragen of de regering kan aangeven welke activiteiten zij gaat ondernemen voor deze groep.
De leden van de CDA-fractie brengen naar voren dat UWV de dienstverlening zal proberen klantvriendelijker en toegankelijker te maken. Er wordt ook nog een aantal onderzoeken gedaan om te kijken naar de wijze waarop de klant het beste kan worden geholpen. De leden vragen wat de eerste ervaringen zijn met het klantvriendelijker maken van de dienstverlening.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom UWV alleen in de eerst komende jaren een voorziening biedt om werkzoekende behulpzaam te zijn bij het gebruik van de digitale dienstverlening terwijl de regering aangeeft te onderkennen dat er altijd een groep blijft die minder goed kan omgaan met digitale dienstverlening. De leden willen weten om hoeveel jaren het precies gaat bij de «eerst komende jaren».
Werkzoekenden die moeite hebben met de digitale dienstverlening kunnen telefonisch contact zoeken met het klantcontactcentrum (KKC) van UWV. Het KKC dient als eerste hulplijn voor vragen. Is meer ondersteuning nodig dan wordt de klant door de KCC-medewerker uitgenodigd op de vestiging. Hiervoor is op de vestigingen een flexibele ondersteuningsorganisatie ingericht die klanten helpt met de digitale intake en de werkm@p. Deze ondersteuning wordt geboden van januari 2012 tot halverwege 2013. Daarnaast ontwikkelt UWV digitale hulpmiddelen waar de klant gebruik van kan maken bij de digitale dienstverlening.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft onlangs subsidie toegekend voor het project «UWV digibeten aan de slag», waarmee mensen geholpen worden om meer digivaardig te worden.
De leden van de PvdA-fractie brengen naar voren dat UWV pleit voor afdwinging van een landelijk transparant en actueel gegevensbestand over werkzoekenden en vacatures. De leden van de PvdA-fractie vinden dit een redelijke vraag, aangezien per 1 januari 2012 volledig wordt ingezet op regionale en landelijke digitale systemen. Toch vindt de regering dat UWV en gemeenten hier zelfstandig uit moeten komen. De leden van de PvdA-fractie menen dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als verantwoordelijke voor de keten van werk en inkomen als geheel, hier regels moet stellen. De leden vragen wat te doen als UWV en gemeenten er niet uitkomen. De regering wil snel verantwoordelijkheden en bevoegdheden overhevelen, zonder een dwingend kader te stellen, dit lijkt op een vrije val, menen de leden.
De leden van de PvdA-fractie brengen naar voren dat de samenwerking tussen de gemeenten en UWV, die beiden de verantwoordelijkheid hebben de «eigen» werkzoekenden aan het werk te helpen, wettelijk wordt vastgelegd. Gemeenten en UWV gaan met één registratiesysteem werken. De rest van de samenwerking is vrij, de regering wil de ruimte geven aan te kunnen sluiten aan de lokale behoefte. De leden vragen hoe het staat met de gezamenlijke registratiesystemen, en of deze bestaan in elke gemeente. De leden vragen hoe de samenwerking nu is tussen gemeenten en UWV.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven of het door de regering gevraagde overleg van UWV en gemeenten inzake de informatiebehoefte van gemeenten en de inpasbaarheid daarvan in het landelijk systeem al tot resultaten heeft geleid. De leden vragen hoe de regering de opmerking van VNG/Divosa beoordeelt dat de taken op het gebied van handhaving en fraudebestrijding in het gedrang komen omdat «een werkzoekendensysteem als basis moet worden gehanteerd dat zij uitsluitend kunnen inzien en dat niet gekoppeld is aan andere gemeentelijke administraties». De leden vragen of de regering daarnaast kan aangeven hoe dit laatste moet worden beoordeeld in de toezegging van de minister en staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om fraudebestrijding in samenspraak met gemeenten via het koppelen van bestanden prioriteit te geven.
De bestaande systemen van UWV vormen de basis van het landelijk systeem.
De regering heeft een financiële bijdrage beschikbaar gesteld aan het gezamenlijke initiatief van UWV, Divosa en VNG om ervoor te zorgen dat de werkpleinen worden aangesloten. Doorontwikkeling zal ook koppeling aan gemeentelijke systemen steeds meer mogelijk gaan maken.
De leden van de SP-fractie vragen of – met het oog op eerdere ervaringen en de signalen die UWV bij de uitvoeringstoets geeft het verstandig is vast te houden aan het digitaal landelijk systeem.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre registratie in een landelijk systeem bijdraagt aan een betere dienstverlening. De leden vragen wat de voor- en nadelen van deze centralisatie zijn. De leden vragen in hoeverre ook overwogen is om dit regionaal te registreren, en of de regering een precies overzicht kan geven van de regionale spreiding. De leden vragen in hoeverre er wordt geprobeerd om vraag en aanbod van arbeid beter op elkaar aan te laten sluiten dan nu vaak het geval is.
Zowel de regering als UWV is van mening dat een landelijk systeem voor vacatures en werkzoekenden cruciaal is voor het transparant maken van de arbeidsmarkt. Doordat alle werkzoekenden en vacatures bij elkaar gebracht worden in één systeem, worden de mogelijkheden om deze – automatisch – te matchen optimaal. In de basis is dit systeem reeds aanwezig. Werkzoekenden en werkgevers worden in staat gesteld elkaar te vinden, ook over de regiogrenzen heen. Zo is een werkzoekende uit Groningen in staat om ook in Drenthe of Zeeland te solliciteren. Bij regionale registratie zou dit niet mogelijk zijn.
De leden van de VVD-fractie stellen dat de regering als doel heeft om in alle arbeidsmarktregio’s één regionaal loket voor werkgevers te plaatsen. De leden vragen of de regering kan melden of er ook een loket komt voor werkgevers die op nationaal niveau informatie en/of advies willen, en of deze dan alsnog naar alle arbeidsmarktregio’s afzonderlijk moeten.
UWV en gemeenten zorgen voor zowel een regionaal aanspreekpunt voor werkgevers als ook voor een landelijk aanspreekpunt voor sectoren en landelijk opererende werkgevers. De werkgever kan zelf bepalen tot welk niveau hij zich richt. UWV en gemeenten zorgen ervoor dat de vraag op de juiste plek terecht komt en beantwoord wordt.
De leden van de CDA-fractie brengen naar voren dat er in alle arbeidsmarktregio’s een regionaal loket voor werkgevers moet komen. Werkgevers krijgen daarbij ondersteuning bij het vervullen van vacatures die geschikt zijn voor moeilijk plaatsbare werkzoekenden. De leden vragen wat voor steun dit precies gaat worden, en op welke wijze de wensen van de werkgevers daarbij worden meegenomen.
In de Wet SUWI is voorgeschreven dat UWV en gemeenten gezamenlijk werkgeversdienstverlening inrichten en dat zij werkgevers betrekken zodat de dienstverlening aansluit op hun wensen. De dienstverlening is gericht op het geven van informatie, advies en specialistische expertise. De ondersteuning voor werkgevers bij het vervullen van vacatures die geschikt zijn voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten en moeilijk plaatsbare werklozen zal naar verwachting enerzijds bestaan uit bemiddeling, zoals het organiseren van speeddates en anderzijds uit het geven van bedrijfsadvies, juridisch advies en het faciliteren bij de verwerking van financiële regelingen als premiekorting en subsidies. Ook zal UWV arrangementen aangaan met sectoren en grotere werkgevers ten behoeve van de arbeidsinschakeling van moeilijk bemiddelbare werkzoekenden.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre wordt overwogen om de digitale dienstverlening van UWV te koppelen aan de ondernemerspleinen.
Zoals in de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op 13 oktober 2011 aan uw Kamer is gemeld, zal na het voltooien van de basisstructuur voor de Ondernemerspleinen gekeken worden naar de mogelijkheid tot aansluiting van de Werkpleinen.
De leden van de VVD-fractie brengen naar voren dat de regering aangeeft dat het aantal vestigingen van waaruit UWV opereert zal worden teruggebracht van 98 naar 30 om daarmee de kosten terug te dringen. De leden vragen of de regering kan aangeven binnen welke tijdsspanne zij welke stappen zullen nemen om dit te bewerkstelligen. De leden vragen of de regering de Kamer gaandeweg het proces hierover zou willen informeren. De leden vragen of UWV de regio-indeling volledig aan de gemeenten overlaat.
De leden van de CDA-fractie brengen naar voren dat het aantal vestigingen van waaruit UWV opereert in de komende jaren wordt teruggebracht van 98 naar 30. De leden vragen of het Kabinet het precieze tijdpad kan aangeven van deze operatie. De leden vragen of het waar is dat deze vestigingen volledig gaan samenvallen met de vestigingen van waaruit het regionale arbeidsmarktbeleid vorm krijgt.
De leden van de CDA-fractie brengen naar voren dat het in 2015 allemaal moet zijn afgerond. Vanaf 1 januari 2012 gaat UWV zich geleidelijk terugtrekken uit de werkzaamheden op de werkpleinen. De leden vragen hoe deze terugtrekking gefaciliteerd wordt, en wat de gevolgen zijn voor de werknemers van de werkpleinen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke effecten de regering verwacht voor de toegankelijkheid van UWV als gevolg van het terugtrekken van werkpleinen. De leden willen graag gekwantificeerd zien wat de gevolgen voor het voortbestaan van de werkpleinen op de langere termijn zijn.
De terugtrekking van de werkpleinen wordt in twee tranches uitgevoerd. In de periode 2012–2013 verlaat UWV Werkbedrijf 31 werkpleinen. UWV heeft op 26 mei 2011 bekend gemaakt welke vestigingen dit betreft. Voor de WW-gerechtigden betekent dit dat zij worden overgeplaatst naar de nabijgelegen vestigingen; zij ontvangen daarover tijdig bericht. Vanaf medio 2013 tot eind 2014 zal UWV Werkbedrijf zich naar verwachting uit nog eens 37 Werkpleinen terugtrekken. UWV voert over deze laatste tranche overleg met de VNG om tot een definitieve keuze van de arbeidsmarktregio’s en de bijbehorende locaties voor de resterende regiovestigingen te komen.
De leden van de PvdA-fractie brengen naar voren dat UWV de komende jaren het aantal vestigingen gaat terugbrengen van 98 naar 30, zodat er 30 arbeidsmarktregio’s komen. Per regio moeten UWV en gemeenten samen gaan werken op het gebied van arbeidsmarktbeleid om werkgevers te ondersteunen. In het concept bestuursakkoord was de afspraak opgenomen dat gemeenten in 2012 bekeken welke regio-indeling hen het beste uitkomt. De gemeentelijke indeling kon uiteindelijk ook meer dan 30 regio’s beslaan, dit was open gelaten. De leden vragen of dit nog mogelijk is. UWV wil pas het aantal vestigingen gaan terugbrengen nadat de gemeenten met hun indeling komen. De leden vragen wat te doen als de gemeenten besluiten dat 40 arbeidsmarktregio’s beter uitkomen. De leden vragen hoe de regering gaat zorgen dat in 2012 de werkzaamheden van UWV en gemeenten goed op elkaar aansluiten. De regering is immers verantwoordelijk voor de keten van werk en inkomen als geheel.
De leden van de PVV-fractie vragen of er op dit moment al meer duidelijkheid is over afspraak met de gemeenten om te komen met regio-indelingen die het beste past bij bovenlokale en gemeenschappelijke uitvoering van gemeentelijke werkzaamheden?
Er bestaan op dit moment samenwerkingsverbanden op het gebied van werk, inkomen en scholing in de 30 arbeidsmarktregio’s. De vestigingen van waaruit UWV werkt, sluiten aan bij deze arbeidsmarktregio’s. Vertrekpunt voor verdere samenwerking tussen UWV en gemeenten is voor de regering daarom samenwerking in 30 arbeidsmarktregio’s. Op basis van de bestuursafspraken 2011–2015, de paragraaf over intergemeentelijke samenwerking, krijgen gemeenten de tijd om regio’s te vormen. Gemeenten moeten op het moment van inwerkingtreding van de Wet Werken naar Vermogen (1-1-2013) klaar zijn voor bovenregionale uitvoering en onderlinge samenwerking met UWV op het terrein van regionale werkgeversdienstverlening. Medio 2012 moet daarom duidelijk zijn in welke (sub)regio’s gemeenten willen samenwerken. De VNG heeft aangekondigd gemeenten hierover begin 2012 nader te informeren via een ledenbrief.
De leden van de PvdA-fractie brengen naar voren dat de regering de echte verantwoordelijke voortrekkersrol voor de samenwerking tussen publieke en private partijen bij de gemeenten legt. UWV wordt enkel nog een informatiebak met regionale arbeidsmarktgegevens die werknemers en werkgevers kunnen gebruiken. De leden vragen wat te doen als gemeenten aangeven de voortrekkersrol niet te kunnen of niet te willen uitvoeren vragen de leden van de PvdA-fractie. De leden vragen of de regering kan onderbouwen waarom gemeenten en UWV genoeg middelen zouden moeten hebben. UP, VNG en Divosa waarschuwen ernstige twijfels te hebben over de uitvoerbaarheid van de wet.
De leden van de CDA-fractie brengen naar voren dat er ook aandacht is voor regionaal arbeidsmarktbeleid. UWV sluit aan bij de 30 regio’s die er nu zijn. De gemeenten wordt nu verzocht om zich hierbij aan te sluiten. De gemeenten kunnen zelfs een voortrekkersrol krijgen. De samenwerking tussen UWV en de gemeenten wordt wettelijk vastgelegd. De leden vragen op welke wijze de regio’s hier nu verder toe aangespoord worden.
De voortrekkersrol in het kader van regionaal arbeidsmarktbeleid ligt ook in de huidige Wet SUWI bij de gemeenten (memorie van toelichting, paragraaf 2.4). Gemeenten hebben aangegeven dat de trekkersrol juist bij hen moet liggen, omdat gemeenten zo de verbinding kunnen maken tussen het arbeidsmarktbeleid en aanpalende terreinen als onderwijs, welzijn en zorg.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering wel per arbeidsmarktregio wel één regionaal loket voor werkgevers wil, waar gemeenten en UWV verantwoordelijk voor zijn, maar niet voor werkzoekenden. De leden vragen wat hier de reden voor is, en waar werkzoekenden terecht kunnen voor informatie en advies.
Ook de werkzoekende kan zich niet beperken tot het vinden van werk in de gemeente waar hij woont, maar moet zich breder kunnen oriënteren. Hij heeft daarom inzicht nodig in de vacatures die regionaal en landelijk beschikbaar zijn. UWV levert aan werkzoekenden digitaal informatie hierover via het landelijke systeem. Voor specifieke vragen kan de werkzoekende terecht bij zijn uitkeringsverstrekker.
De leden van de PVV-fractie brengen naar voren dat WW-gerechtigden zich dienen te verantwoorden over hun sollicitatieactiviteiten zodat coaching en handhavingsactiviteiten kunnen plaatsvinden. De basis voor handhaving en fraudebestrijding vormt de (digitale) registratie van de (sollicitatie)activiteiten van WW-gerechtigden. De leden vragen wat er gebeurt als de WW-gerechtigde zijn (sollicitatie) activiteiten niet registreert.
UWV ontwikkelt een lik op stuk aanpak in de digitale dienstverlening. Het onderdeel handhaving wordt nog doorontwikkeld. Voorzien is het volgende: Werkzoekenden worden erop gewezen dat het niet registreren van zijn (sollicitatie)activiteiten gevolgen zal hebben voor zijn/haar uitkering. Als de werkzoekende niet rapporteert gaat er automatisch een vooraankondiging naar de werkzoekende in zijn werkm@p dat een maatregel zal worden opgelegd tenzij de werkzoekende een valide reden kan aanvoeren. Als de werkzoekende niet reageert volgt automatisch een maatregel. Als een werkzoekende reageert, beoordeelt de werkcoach het verweer van de werkzoekende. Als de werkcoach oordeelt dat er toch sprake is van verwijtbaar gedrag, legt de werkcoach een maatregel op. Als het gedrag niet verwijtbaar is, ontvangt de werkzoekende bericht dat de aangekondigde maatregel niet zal worden opgelegd.
De leden van de PVV-fractie brengen naar voren dat steekproefsgewijs er controles plaats vinden op sollicitatiegedrag en de juistheid van registratie van sollicitatieactiviteiten van uitkeringsgerechtigden. De leden vragen hoeveel uitkeringsgerechtigden niet voldoen aan de sollicitatieactitiviteiten, wanneer men niet voldoet, en wat er gebeurt als men hier niet aan voldoet.
De leden van de VVD-fractie brengen naar voren dat de werkloze zich volgens de regering na verloop van tijd ruimer dient op te stellen en arbeid op een lager niveau en in een ander beroep te accepteren. De leden vragen of de regering kan aangeven wat er gebeurt als een werkzoekende toch geen werk vindt of accepteert.
Een WW-gerechtigde moet op grond van de Werkloosheidswet aan een aantal verplichtingen voldoen zoals de sollicitatie- en re-integratieplicht. Dit houdt onder andere in dat een WW-gerechtigde verplicht is te voorkomen dat hij werkloos blijft doordat hij in onvoldoende mate passende arbeid probeert te verkrijgen. Als de WW-gerechtigde de verplichting om in voldoende mate te solliciteren niet nakomt zonder dat daar goede redenen aan ten grondslag liggen, wordt op grond van het Maatregelenbesluit Socialezekerheidswetten een maatregel opgelegd. Als aangeboden passend werk niet wordt geaccepteerd dan wordt op grond van de Werkloosheidswet de WW-uitkering geweigerd over het aantal uren dat de WW-gerechtigde had kunnen werken.
In 2010 zijn door UWV 44 071 maatregelen opgelegd wegens overtreding van de medewerkingsverplichting WW. De medewerkingsverplichting met betrekking tot de WW omvat meer dan sollicitatiegedrag. Het is niet bekend welk percentage hiervan is opgelegd vanwege het niet voldoen aan de sollicitatieactiviteiten.
De leden van de SP-fractie vragen naar een volledige opsomming van de verplichtingen die in een beleidsregel aan WW-gerechtigden kunnen worden opgelegd. Zij vragen of de regering voornemens is deze beleidsregel eerst aan de Kamer voor te leggen.
In de beleidsregel zal UWV alle verplichtingen kunnen opnemen die van belang zijn voor een goede toeleiding naar de arbeidsmarkt en voor zover deze aansluiten bij het dienstverleningsconcept van UWV. Hierbij valt te denken aan verplichtingen die zien op de inspanningen die van de werkzoekende worden verwacht om ander werk te vinden, zoals algemene afspraken over sollicitatieactiviteiten, meewerken aan speeddates, inschrijving bij een uitzendbureau, het publiceren van een curriculum vitae, de mogelijkheid van het opleggen van op het individu afgestemde verplichtingen, alsmede afspraken over de wijze waarop de werkzoekende zich verantwoord over de sollicitatieactiviteiten.
De beleidsregel betreft een discretionaire bevoegdheid van UWV. Daarbij mag de beleidsregel geen bepalingen bevatten die strijdig zijn met de Werkloosheidswet en daarop berustende bepalingen. Daarmee is er dan ook geen aanleiding om deze beleidsregel vooraf aan uw Kamer voor te leggen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat in het veld er nog een groot aantal vragen leven over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. De leden vragen op welke wijze het Kabinet hier de vinger aan de pols houdt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting waarom de regering geen impactanalyse wil laten uitvoeren naar de gevolgen van het wetsvoorstel zoals VNG en Divosa dit adviseren. De leden vragen op basis van welke informatie de regering haar conclusie baseert dat er geen uitvoeringsproblemen zullen optreden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke momenten de regering aan de Kamer zal rapporteren over de voortgang over de implementatie van het wetsvoorstel. De leden willen weten welke evaluatiecriteria de regering hierbij gaat toepassen. De leden vragen of de effectiviteit en efficiëntie van de nieuwe elektronische dienstverlening van UWV ook in de evaluaties worden betrokken.
De leden van de PvdA-fractie willen de regering erop wijzen verantwoordelijk te zijn voor de effectiviteit van keten van werk en inkomen als geheel. Het lijkt logisch dat de regering toezegt dat er in 2015 een valide toetsing van de implementatie komt. De leden vragen wanneer de verschuiving van bevoegdheden volgens de regering een succes is.
De implementatie van deze wet gaat door tot einde 2015. De regering zal de voortgang monitoren en daarover aan uw kamer rapporteren via de gebruikelijke rapportages (jaarplannen en jaarverslagen UWV). De regering blijft ook via regelmatig overleg met betrokken partijen op de hoogte van de uitvoering van de implementatie van de voorgenomen wijzigingen die uit deze wetswijziging voortkomen. De regering verwacht dat op deze wijze het implementatieproces voldoende kan worden gevolgd en bijgestuurd. Een aparte impactanalyse is daarom volgens de regering niet nodig. Op dit moment zijn er geen signalen dat de uitvoerbaarheid in het gedrang komt. Indien dat onverhoopt toch aan de orde mocht komen, dan zal met de partijen gezamenlijk naar een oplossing worden gezocht.
De regering zegt u toe eind 2015 te evalueren wat de gevolgen zijn van het ingezette beleid.
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering voornemens is om de fysieke dienstverlening via regionale werkpleinen wordt teruggebracht van 98 naar 30. Zij vragen wat de maximale reisafstand is en wat de gemiddelde reisafstand per openbaar vervoer als er 30 regionale werkpleinen over zijn. De leden vragen of de reiskosten in alle gevallen worden vergoed.
De leden van de SP-fractie vragen of de betrokkenen die afhankelijk zijn van contact zonder tussenkomst van een computer een reiskostenvergoeding krijgen.
Voor werkzoekenden die op verzoek van UWV worden uitgenodigd op één van de vestigingen bestaat een reiskostenregeling; dit is ook nu al het geval. Deze werkzoekenden komen voor vergoeding van reiskosten in aanmerking, indien de enkele reisafstand vijftien kilometer of meer bedraagt.
Daarnaast komen werkzoekenden die zijn aangewezen op bijzonder vervoer (vastgesteld via indicatie van arts) en werkzoekenden die in het buitenland verblijven voor vergoeding in aanmerking.
WW-gerechtigden ontvangen van UWV in het Redesign UWV Werkbedrijf vooral digitale dienstverlening. Voor deze werkzoekenden geldt dat de reistijden helemaal verdwijnen.
De leden van de SP-fractie vragen of er reiskostenvergoedingen zullen worden betaald als mensen naar Werkpleinen moeten reizen om te kunnen scannen.
In de praktijk wordt geen gebruik gemaakt van het scannen van documenten. Papieren documenten voor de WW-uitkering (arbeidsovereenkomst, ontslagvergunning en ontslagaanzegging) worden nu via de post aangeboden.
De leden van de PvdA-fractie waren al van mening dat, kijkende naar de afschaffing van het re-integratiebudget WW en de halvering van het bemiddelingsbudget, UWV zijn verantwoordelijkheid om werkzoekenden te begeleiden naar werk door intensieve bemiddeling en re-integratie niet meer kan uitvoeren. De leden van de PvdA-fractie geven aan dat de regering dit beaamt door te stellen dat UWV geen cursussen, trainingen, scholing, re-integratie e.d. zal inkopen en de verplichtingbepalingen in dit wetsvoorstel vervallen. Dit geldt ook voor overheidswerkgevers. De leden zijn het oneens met deze keuze. De regering is ook voornemens alle loonkostensubsidies per 1 januari 2012 af te schaffen. De leden vragen waaruit de regering concludeert dat de waarde van de subsidie onvoldoende vast is komen te staan. De leden vragen waarom de regering geen maatregelen neemt om de effectiviteit van de loonkostensubsidies te verbeteren in plaats van ze af te schaffen. De regering wil nu inzetten op loonkostendispensatie. De leden waarschuwen door de inzet van loondispensatie zal zorgen voor een toename van het aantal werkende armen in Nederland. Het wordt immers breder mogelijk onder het minimumloon te betalen, terwijl het kabinet tevens op de eventuele aanvullende uitkeringen bezuinigt. De leden vragen waarom het kabinet kiest voor dispensatie, en welke aanwijzingen zij heeft dat dispensatie een effectiever middel dan de loonsubsidie is, en of zij bereid is de ontwikkeling van de werkende armen in Nederland door inzet van dispensaties te monitoren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering loonkostensubsidie als instrument met dit wetsvoorstel naast de WW tevens al beëindigt voor de Wajong als instrument. De leden vragen om welke redenen dit niet gebeurt in samenhang en gelijktijdig met de invoering van de Wet werken naar vermogen (WWNV).
Het instrument van de loonkostensubsidie heeft in beginsel een tijdelijk karakter gekregen. Er zijn alleen financiële middelen beschikbaar gesteld voor de jaren 2009 tot en met 2011, waarbij 2012 geldt als een uitloopjaar voor de loonkostensubsidies die in het jaar daarvoor zijn gestart. De regering is van oordeel dat de toegevoegde waarde van het instrument loonkostensubsidie voor UWV onvoldoende is vast komen te staan en heeft besloten om geen nieuwe middelen beschikbaar te stellen. Deze conclusie is onder meer gebaseerd op de «Monitor loonkostensubsidie UWV, meting najaar 2010» die op 26 oktober 2011 aan u is aangeboden via de onderzoeksrapportages tweede tertaal 2011 (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 544, nr. 342). De conclusie is generiek en heeft dus niet alleen betrekking op de inzet voor WW-gerechtigden maar ook op de inzet voor Wajong-gerechtigden.
Het kabinet kiest bewust voor het instrument loondispensatie. Dit heeft namelijk een aantal voordelen ten opzichte van het alternatief: loonkostensubsidie. Bij loondispensatie kunnen met hetzelfde budget meer mensen aan de slag worden geholpen. De gemeente hoeft bij loondispensatie slechts het loon aan te vullen tot maximaal 100 procent van het minimumloon. Bij loonkostensubsidie vergoedt de gemeente de werkgever het verschil tussen de productiewaarde en het functieloon. Dit loon zal in de regel hoger zijn dan 100 procent van het wettelijk minimumloon.
Ook voor mensen zelf is het instrument van loondispensatie interessant. Wanneer mensen productiever worden, leidt dit tot een hoger totaal inkomen.
Dit stimuleert mensen hun arbeidsvermogen maximaal te ontwikkelen en het beste uit zichzelf te halen. Bij loonkostensubsidie merken de mensen zelf niets van een hogere productiviteit: alleen de werkgever merkt dit doordat de vergoeding van de gemeente lager zal zijn. Het mes snijdt bij loondispensatie dus aan twee kanten; hoe beter mensen zich ontwikkelen, hoe hoger hun totaalinkomen is en des te lager de aanvulling aan de mensen vanuit de gemeente kan zijn.
Het kabinet is het oneens met de stelling dat loondispensatie zorgt voor een toename van het aantal werkende armen. Loondispensatie geeft mensen die niet het minimumloon kunnen verdienen juist de kans om aan het werk te komen en meer te verdienen dan het sociaal minimum. Bovendien, wie kan werken, moet dat ook doen. Werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving.
De leden van de PvdA-fractie brengen naar voren dat de regering vindt dat de overheid «pas aan zet is als private partijen er niet in geslaagd zijn mensen aan het werk te houden». De leden stellen dat mensen toch pas in de WW komen als private partijen er niet in zijn geslaagd ze aan het werk te houden, en dat de overheid dan toch aan zet is. De leden vragen waarom de re-integratiegelden per 2012 volledig afgeschaft worden. De regering stelt dat het budget nu expliciet wordt gericht op de kwetsbare arbeidsmarktgroepen. De leden vragen welke groepen dat precies zijn en hoe kansrijk zij zijn in het vinden van een baan in vergelijking met een WW-uitkeringgerechtigde.
Mensen kunnen aangewezen raken op een WW-uitkering als de huidige werkgever geen werk meer voor hen heeft. Dit laat onverlet dat er op de arbeidsmarkt mogelijkheden zijn om, voordat dat gebeurt, ander werk te vinden en te aanvaarden. De regering streeft naar een efficiënt werkende arbeidsmarkt waarbij de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven voorop staat. De overheid steunt daarbij alleen de mensen die dat écht nodig hebben. WW-gerechtigden hebben in het algemeen recente werkervaring. Een groot deel van hen stroomt binnen één jaar weer uit. De regering kiest ervoor om niet langer re-integratiebudget in te zetten voor WW-gerechtigden. Daarmee wordt gekozen voor een selectieve inzet van re-integratiemiddelen, gericht op de meest kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt (zoals mensen met een uitkering op grond van de Wajong, WIA, WWB of WSW).
De leden van de CDA-fractie stellen dat de loonkostensubsidies per 1 januari 2012 volledig afgeschaft worden voor nieuwe dienstbetrekkingen. De leden vragen op welke wijze de regering dan het aannemen van moeilijk plaatsbare werkzoekende probeert te stimuleren.
Voor een klein deel van de WW-gerechtigden, bijvoorbeeld voor mensen die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, blijft in aanvulling op de digitale dienstverlening door UWV, face to face dienstverlening beschikbaar. Ook kiest de regering er voor om het volgen van een noodzakelijke scholing met behoud van WW-uitkering te handhaven. Daarnaast blijft het instrument proefplaatsing voor WW-gerechtigden beschikbaar. Voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten blijven diverse andere instrumenten beschikbaar die kunnen bijdragen aan het vinden van een (reguliere) baan. Naast de reguliere dienstverlening gaat het dan om zaken als de begeleiding door een jobcoach, een no-riskpolis, een premiekorting of een proefplaatsing en specifiek voor Wajongers het instrument loondispensatie.
De leden van de CDA-fractie stellen dat de regering er nadrukkelijk voor kiest om behoud van de WW-uitkering te handhaven in geval van scholing. De leden vragen hoe de regering dat gaat bewerkstelligen.
De regering streeft naar een kleinere, krachtige en dienstverlenende overheid waarbij de eigen verantwoordelijkheid voor burgers en bedrijven voorop staat. De regering vindt het daarbij niet wenselijk om de WW-uitkering in te trekken als bedrijven of WW-gerechtigden deze eigen verantwoordelijkheid invullen door zelf een noodzakelijk scholing te financieren. UWV zal daarom aan de hand van het protocol scholing blijven bepalen of voor de werkzoekende sprake is van noodzakelijke scholing. Zowel werkgever als werkzoekende kunnen hiermee invulling blijven geven aan scholing. De werkzoekende wordt gewezen op de mogelijkheden en in de gelegenheid gesteld te melden dat hij voornemens is tijdens de uitkeringstermijn scholingsactiviteiten te ondernemen en daarvoor toestemming (tijdelijke vrijstelling sollicitatieplicht) te vragen.
De leden van de PvdA-fractie brengen naar voren dat de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) – ten slotte ook een publiekrechtelijke rechtspersoon met een wettelijke taak – per 1 juli 2012 wordt opgeheven. Dit past in het streven van de regering te besparen op de uitgaven van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In februari 2011 heeft het (PvdA) lid Vermeij een motie ingediend. De motie riep de regering op in overleg met sociale partners en de VNG te bekijken hoe de expertise van de RWI als het gaat om regionaal arbeidsmarktbeleid en arbeidsmarktinformatie kan worden behouden. De leden vragen hoe het staat met de uitvoering van deze motie, en welke maatregelen de regering in overleg met de sociale partners heeft genomen.
De leden van de CDA-fractie stellen dat de RWI per 1 juli 2012 wordt afgeschaft. Daarmee komt ook de betreffende rijksbijdrage te vervallen. Er is nu nog wel overleg gaande om te kijken op welke wijze de kennis en expertise van de RWI behouden kan blijven. De leden vragen waaraan de regering op dit moment denkt om deze expertise veilig te kunnen stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering de Kamer eind 2011 na afloop van het overleg met sociale partners en de VNG over het behoud van de expertise van de RWI ook gaat informeren over de uitkomst van de gevoerde gesprekken.
Sociale partners en VNG hebben op 23 augustus 2011 en 20 oktober 2011, mede naar aanleiding van de motie Vermeij c.s., een plan ingediend over het behoud van de expertise van de RWI op het terrein van sectorale arbeidsmarktinformatie (de kennisfunctie) en het behoud van de overlegstructuur tussen sociale partners en VNG (de platformfunctie). In het plan van 20 oktober 2011 geven partijen aan dat zij een eigen kenniscentrum willen oprichten bij de STAR of SER. Sociale partners en VNG vragen hiervoor tenminste 750 000 euro.
De staatssecretaris heeft op 23 september 2011 een bestuurlijk overleg gevoerd met sociale partners en VNG. Sociale partners en VNG hebben in dit overleg aangegeven dat zij voor de platformfunctie geen financiering vragen van SZW. De staatssecretaris heeft partijen gevraagd of het niet logischer is de rol met betrekking tot sectorale arbeidsmarktinformatie (kennisfunctie) onder te brengen bij het UWV en zijn bereidheid getoond om dit alternatief verder te ontwikkelen. UWV doet al veel op het gebied van arbeidsmarktinformatie (zowel landelijk als regionaal). De ontwikkeling van sectorale informatie bij UWV is bovendien tegen veel lagere kosten mogelijk. De staatssecretaris heeft partijen verzocht het UWV- alternatief te onderzoeken.
In het algemeen overleg SUWI onderwerpen in de Tweede Kamer van 27 oktober 2011 heeft de minister van SZW de Kamer laten weten dat hij de plannen van de sociale partners en VNG niet ondersteunt. De regering heeft geen behoefte aan een nieuwe eenheid die onderzoeken gaat uitvoeren en met aanbevelingen of adviezen komt. Voor het door partijen gewenste kenniscentrum bij STAR of SER zal dus geen budget beschikbaar gesteld worden. Als sociale partners en VNG met elkaar blijven overleggen (de platformfunctie) is dat aan hen.
De staatssecretaris en de minister hebben partijen de ruimte gegeven om het door de staatssecretaris aangedragen UWV-alternatief met betrekking tot sectorale arbeidsmarktinformatie te onderzoeken en indien nodig randvoorwaarden te stellen. Tot nu toe hebben sociale partners en VNG hier geen gebruik van gemaakt. Er loopt nog overleg.
De leden van de PVV-fractie brengen naar voren dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overleg is met sociale partners en de VNG over de wijze waarop onderbrenging van de expertise van het RWI het beste vorm kan krijgen. De leden vragen of er al meer bekend is over de manier waarop dit zal worden vormgegeven, en of de Kamer hier op enig moment nog bij wordt betrokken. De leden vragen hoeveel de opheffing en de afbouw van het RWI kost, en of alle frictie/sociaalplan kosten gefinancierd kunnen worden vanuit de reserves van het RWI.
Met de afbouw van de RWI zijn kosten gemoeid. Hierbij valt de denken aan de afkoop van contracten zoals het huurcontract, telefonie, printers e.d. Ook de begeleiding «van werk naar werk» voor RWI-medewerkers (rond de 25 personen), sociaal flankerend beleid en eventueel ontslag gaat met kosten gepaard. Het bedrag dat met de afbouw en opheffing gemoeid is, is thans nog niet nauwkeurig te bepalen, maar kan naar verwachting uit de voor RWI gereserveerde middelen worden gerealiseerd.
Door de RWI zijn en worden tot het moment van opheffing budgettaire reserves opgebouwd voor de frictie/sociaalplankosten. De WW en bovenwettelijke WW (RWI is eigen risicodrager) zal de grootste kostenpost zijn. Op de SZW-begroting is een voorziening aanwezig om na 1 juli 2012 deze kosten voor 2012 en latere jaren te dekken. De reserves van de RWI en de getroffen voorziening van SZW zijn naar alle waarschijnlijkheid voldoende om de frictie/sociaalplankosten, waaronder in het bijzonder de WW en bovenwettelijke WW van RWI-medewerkers, te dekken.
De leden van de CDA fractie vragen of de regering nu nog eens alle maatregelen die worden getroffen in dit verband op een rij kan zetten, inclusief de bijbehorende besparingen/intensiveringen per maatregel. De Leden vinden dit nu nog niet overzichtelijk.
Het budget van UWV Werkbedrijf daalt per saldo met circa 50 procent. Dit is het gevolg van beleidsmatige taakstellingen in het regeerakkoord (100 mln bemiddeling en het vervallen van het re-integratiebudget WW) en de bijdrage van UWV Werkbedrijf aan de algemene taakstelling voor UWV. In onderstaande tabel staan de in het regeerakkoord overeengekomen besparingen (* 1 mln.) en het uitverdieneffect van het afschaffen van de re-integratie WW.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|
---|---|---|---|---|
Gerichte bemiddeling |
– 30 |
– 50 |
– 80 |
– 100 |
Bijdrage aan generieke taakstelling |
– 23 |
– 38 |
– 45 |
– 55 |
Overige budgetmutaties (met name volumemutaties) |
–36 |
– 45 |
– 50 |
– 55 |
Totaal uitvoeringskosten |
– 89 |
– 133 |
– 175 |
– 210 |
Afschaffen re-integratie WW |
– 100 |
– 84 |
– 67 |
– 67 |
Uitverdieneffect uitkeringslasten WW |
25 |
42 |
33.5 |
33.5 |
Totaal re-integratie-/uitkeringslasten |
– 75 |
– 42 |
– 33.5 |
– 33.5 |
Totaal financiële effecten |
– 164 |
– 175 |
– 208.5 |
– 243.5 |
De leden van de VVD-fractie vragen waar het uitverdieneffect van 50% op is gebaseerd.
De leden van de SP-fractie vragen naar het aantal personen met een WW uitkering die door het schrappen van het re-integratieaanbod geen werk zullen vinden. Zij vragen wat dit over het re-integratiebeleid van de afgelopen jaren zegt.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering verwacht dat de besparing op het re-integratiebudget WW tot een hoger aantal werklozen leidt die niet op eigen kracht een baan kunnen vinden en daardoor niet uitstromen uit de WW, en tegen welke prijs. De leden vragen hoe dit zich verhoudt tot het aantal re-integratietrajecten die vervallen?
De leden van de PVV-fractie vragen wat de doorstroompercentages van WW naar WWB zijn, en indien deze percentages doorstromen om hoeveel uitkeringen en mln. € weglek naar de WWB het dan zou gaan. De leden vragen hoe gemeenten gecompenseerd worden voor deze beleidswijziging.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom een verlaging van het re-integratiebudget WW van € 100 mln. in 2012 niet leidt tot een verhoging van de uitkeringslasten van € 50 mln. gegeven het uitverdieneffect van 50%. De leden vragen of als dit door eenmalige uitvoeringskosten wordt veroorzaakt, of de regering dan deze kosten nader kan specificeren. De leden vragen tevens waarop het geraamde uitverdieneffect van 50% op de WW uitkeringen is gebaseerd. De leden vragen hoe groot de toename van het aantal WW-uitkeringen is als gevolg van de structurele korting op het re-integratiebudget WW.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten hoe groot effect de regering verwacht van de beperking van de ondersteuning tot alleen digitale dienstverlening bij de WW op de instroom vanuit de WW naar de WWB. Om hoeveel uitkeringen gaat het en hoe groot bedraagt de financiële weglek, zo vragen deze leden.
De regering is van mening dat re-integratiemiddelen efficiënter en effectiever ingezet moeten worden.
Op grond van de CPB-doorrekening van het regeerakkoord is rekening gehouden met een structureel uitverdieneffect van 50% (zie ook onderdeel III. Beëindiging re-integratiebudget). Ook in haar doorrekening van de besparingsopties voor de werkgroep «Op Afstand van de arbeidsmarkt» heeft het CPB op grond van een analyse van de kosten en baten van re-integratie dit percentage gehanteerd. Dit komt doordat niet alle door UWV ingekochte re-integratietrajecten en -diensten tot plaatsing in duurzame arbeid leiden en waar dat wel het geval is in bepaalde gevallen substitutie optreedt. Ook komt het voor dat mensen een traject krijgen aangeboden, die ook zonder een traject een baan zouden hebben gevonden (dead weight loss).
Dit zogenoemde weglekeffect treedt met enige vertraging op. Er is daarom in 2012 sprake van een lager weglekeffect van 25% (€ 25 miljoen). Dit tijdpad voor weglekeffecten van kortingen op re-integratie is door CPB bevestigd. De bruto besparing door de afschaffing van het re-integratiebudget WW van € 67 mln brengt aldus een toename van de uitkeringslasten met zich mee van € 33,5 mln structureel (circa 2000 personen). Uitgaande van een gemiddelde trajectprijs van ruim € 2500 euro vervallen er structureel circa 25 000 trajecten.
Uit informatie van UWV blijkt dat de doorstroom naar de bijstand beperkt is. Indien we de doorstroom naar de bijstand afzetten tegen de jaarlijkse instroom in de WW dan betreft dit ca. 5 procent. Mocht het zo zijn dat door het afschaffen van het re-integratiebudget WW of door de digitale dienstverlening meer WW-gerechtigden doorstromen naar de WWB (als indirect effect), dan worden gemeenten hiervoor gecompenseerd via de raming van het WWB-budget. Een hogere werkloze beroepsbevolking leidt daarbij tot een opwaartse bijstelling van het WWB-budget.
De leden van de PvdA-fractie zijn niet overtuigd door de geraamde netto structurele besparing van € 33,5 miljoen, die wordt berekend door de korting van € 67 miljoen op het re-integratiebudget en een toename van de uitkeringslasten WW met € 33,5 miljoen. De ramingen zijn zeer onzeker en zeker in de huidige economische tijden zal dit bedrag lager uitvallen. Maar bovenal worden vraagtekens gezet bij de ramingen ten aanzien van UWV. De bezuiniging van € 210 miljoen op het bemiddelingsbudget en de uitvoeringskosten van UWV zal in de ogen van de regering niet leiden tot besparingsverliezen op uitkeringen. Naar mening van de regering dat er namelijk geen sprake is van mindere, maar een andere vorm van dienstverlening, waar de leden van de PvdA-fractie het mee oneens zijn. Voor een aanzienlijk gedeelte van de UWV-doelgroep zal de dienstverlening door de digitalisering van lagere kwaliteit worden door de minder persoonlijke benadering en het minder toegesneden maatwerk. Dit vergroot de afstand tot de arbeidsmarkt en het aantal uitkeringen zal toenemen. De leden vragen of de regering kan monitoren wat jaarlijks de daadwerkelijke besparingen zijn en of zij de Kamer hierover berichten.
De regering wil erop wijzen dat de doorrekening van het CPB van de bezuiniging op het bemiddelingsbudget niet heeft geleid tot uitverdieneffecten. Monitoring is daarom niet nodig. Bovendien is monitoring niet mogelijk. Uitverdieneffecten zitten geïncorporeerd in de ontwikkeling van het WW-volume. Die ontwikkeling is echter afhankelijk van veel factoren. Het is daarom niet mogelijk een partieel effect te onderscheiden van de algehele ontwikkelingen van het WW-volume.
Uiteraard zal wel gevolgd worden hoe de uitstroom zich blijft ontwikkelen.
De leden van de PvdA-fractie brengen naar voren dat UWV waarschuwt dat het voornemen van de regering enkel uitvoerbaar is als aan randvoorwaarden is voldaan en er grote risico’s en onzekerheden aan het traject zijn verbonden. Toch vindt de regering dat de kosten van het traject binnen UWV budget gevonden moeten worden. De leden vragen zich af of dit realistisch is. De leden vragen waarom de regering geen frictiekosten op zich kan nemen.
De leden van de SP-fractie vragen naar een gespecificeerd kostenoverzicht. Zij vragen of rekening wordt gehouden met financiële tegenvallers en vragen hoeveel geld hiervoor gereserveerd is.
UWV heeft in haar uitvoeringstoets gewezen op de noodzaak van voldoende financiële middelen om de noodzakelijke investeringen te kunnen doen, en voor de verwachte frictiekosten. UWV heeft gemeld tot en met 2012 geen problemen te voorzien. Met UWV is de bestuurlijke afspraak gemaakt dat UWV voor incidentele frictie- en investeringskosten dekking binnen de eigen begroting zoekt. In dat verband is met UWV overeengekomen dat UWV gerealiseerde onderuitputting van uitvoeringskosten in de afgelopen en komende jaren mag inzetten ter dekking van de incidentele frictie- en investeringskosten. Ook eventuele vrijval op bestemmingsfondsen kan onder bepaalde voorwaarden worden aangewend voor incidentele frictie- en investeringskosten. Gegeven de grote dekkingsopgave waar UWV voor staat, heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Raad van Bestuur UWV aangegeven tot aanvullingen bereid te zijn indien nodig en mogelijk. Inmiddels heb ik besloten om UWV in 2011 vanuit de SZW-begroting een additionele bijdrage van € 22 miljoen te leveren. Uit recente informatie blijkt dat met genoemde bronnen de investerings- en frictiekosten voor het jaar 2012 volledig gedekt kunnen worden. Voor 2013 en 2014 moet met inachtneming van gemaakte afspraken nog invulling worden gegeven aan dekking van de problematiek. Daarvoor is ondermeer van belang hoe de kosten (van bijvoorbeeld boventalligheid) zich feitelijk zullen ontwikkelen.
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering voornemens is om de dienstverlening door UWV nagenoeg volledig te beperken tot digitale dienstverlening. De leden zijn van mening dat de regering onvoldoende redenen heeft aangedragen om van de Algemene wet bestuursrecht af te wijken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op basis van welke argumenten de regering het niet van toepassing verklaren van artikel 2:14 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht juridisch houdbaar acht.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft algemene regels voor het bestuursrecht. Bij wet in formele zin kan worden afgeweken van de Awb en dus ook van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb.
Bij het Redesign UWV Werkbedrijf gaat UWV haar dienstverlening digitaliseren. Daar hoort bij dat UWV digitaal kan communiceren met werkzoekenden en werkgevers. Bij het Redesign UWV Werkbedrijf is besloten gebruik te maken van de mogelijkheid om af te wijken van de Awb. Daarvoor is in de Wet SUWI het voorgestelde artikel 32e opgenomen. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien om een opmerking te maken over de omstandigheid dat in dat artikel wordt afgeweken van artikel 2.14 van de Awb.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de privacy en veiligheid wordt geborgd met het oog op het recente falen van DigiD. De leden vragen naar de fraudegevoeligheid van gescande documenten.
De leden van de PvdA vragen wat de privacygevaren zijn voor de werkzoekenden – zeker met multiproblematiek – indien zij digitaal naar werk moeten zoeken. De leden brengen als derde punt naar voren de fraudegevoeligheid van digitalisering. UWV geeft aan dat het face tot face identificeren van de klant aan de hand van een legitimatiebewijs een preventieve werking heeft. Het lijkt de leden dat, gelet op het feit dat UWV en regering nog een passende oplossing moeten vinden om digitale identificatie te laten plaatsvinden, de digitalisering nog niet gereed is voor gebruik.
In de digitale dienstverlening van UWV wordt gebruik gemaakt van DigiD. Het gebruik van DigiD garandeert in hoge mate dat de ingelogde persoon feitelijk is wie deze claimt te zijn. Het is echter mogelijk om met de DigiD inlognaam en het wachtwoord van een ander gebruik te maken van de elektronische faciliteiten en dus onder de naam van een ander een uitkering aan te vragen. UWV treft daarom maatregelen om aanvullend op de bescherming die DigiD al biedt, aanvullende zekerheid te verkrijgen dat de door de gebruiker geclaimde identiteit ook de feitelijke identiteit van betrokkene is. Hiertoe voert UWV in het kader van de afhandeling van de elektronische aanvraag diverse controles uit op de aangeleverde gegevens.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op basis van welke gronden UWV een uitzondering kan maken op de bepaling dat de dienstverlening uitsluitend elektronisch mag plaatsvinden. De leden willen weten of het niet tot de beschikking hebben van internet of het niet beschikken over voldoende vaardigheden aangemerkt worden als omstandigheden die zich verzetten tegen het uitsluitend plaatsvinden van elektronisch contact met UWV. De leden vragen om een verdere toelichting over welke nadere eisen de regering per ministeriële regeling wil stellen aan de inrichting van de dienstverlening.
Het voorgestelde artikel 32e, eerste lid, van de Wet SUWI geeft UWV de mogelijkheid om af te zien van elektronische dienstverlening indien sprake is van omstandigheden die zich daartegen verzetten. Die omstandigheden kunnen de werkzoekende persoonlijk betreffen.
De omstandigheid dat een werkzoekende niet beschikt over internet of over voldoende vaardigheden om gebruik te maken van de computer, zal er niet automatisch toe leiden dat wordt afgezien van digitale dienstverlening. UWV laat momenteel nader onderzoeken welke alternatieven geboden kunnen worden aan doelgroepen die (nog) geen gebruik kunnen maken van digitale dienstverlening . Dit onderzoek wordt in 2013 afgerond. Ook wordt onderzocht welke verbeteringen nodig zijn om zoveel mogelijk betrokkenen alsnog in staat te stellen om met elektronische dienstverlening hun weg te vinden.
De wijze waarop de digitale dienstverlening wordt uitgevoerd, wordt in beginsel overgelaten aan UWV als zelfstandig bestuursorgaan. Indien nodig, kan de minister UWV daarin bijsturen door bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over de inrichting van de elektronische dienstverlening. Deze regels zullen met name tot doel hebben om een goede toegang tot de elektronische dienstverlening te waarborgen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp