Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 februari 2012
Aanleiding
Het lid Klaver (GroenLinks) heeft na de plenaire behandeling (Handelingen II 2011/12, nr. 55) van het wetsvoorstel SUWI en WW in verband met Redesign UWV WERKbedrijf, opheffing RWI en beëindiging inzet re-integratiebudget WW en loonkostensubsidies een amendement ingediend. Het amendement behelst verruiming van de discretionaire bevoegdheid in de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering (Wet BMTI), zodat bij overheidsfalen de uitkeringsinstantie niet gehouden is aan de verplichting tot terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering. De verruiming van de discretionaire bevoegdheid in de Wet BMTI is niet aan de orde geweest tijdens het debat over het wetsvoorstel.
Hieronder betoog ik waarom ik het amendement ontraad.
Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering
Sinds de inwerkingtreding per 1 januari 1997 van de Wet BMTI geldt in socialezekerheidswetten dat in beginsel het volledige bedrag aan onverschuldigd betaalde uitkering moet worden teruggevorderd. Het uitgangspunt vormt de verplichting dat elke onverschuldigde betaling wordt teruggevorderd, ongeacht de oorzaak van die onverschuldigde betaling. Overeenkomstig dit uitgangspunt is de ruimte die de Wet BMTI biedt om van terugvordering af te zien beperkt: van (geheel of gedeeltelijke) terugvordering kan worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De memorie van toelichting (Kamerstukken II 1994–1995, 23 909, nr. 3, blz. 68) vermeldt daarover het volgende: «Deze regel moet toegepast worden indien door de terugvordering voor de betrokkene onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord «dringend» blijkt dat er iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Daarbij dient het uiteraard om incidentele gevallen te gaan, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante omstandigheden; van algemene of categorale afwijkingen kan geen sprake zijn.»
Discretionaire bevoegdheid niet verruimen
Als gevolg van het amendement wordt naast de hierboven genoemde «dringende redenen» ook de «bijzondere omstandigheid waarin de persoon van wie wordt teruggevorderd in redelijkheid niet had kunnen begrijpen dat het recht op uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld», een grond om van terugvordering af te zien. Ik acht deze verruiming van de discretionaire bevoegdheid onnodig en onwenselijk.
Wanneer cliënten redelijkerwijs niet hadden kunnen begrijpen dat zij teveel uitkering ontvingen, vervalt de verplichting de teveel verstrekte uitkering terug te vorderen. De burger heeft de plicht zich goed te (laten) informeren over rechten en plichten. Ook in de rechtspraak hanteert de rechter dit uitgangspunt. Deze verplichting kent twee zijden. In de eerste plaats moet de burger actief informatie verzamelen. In de tweede plaats moet de uitkeringsinstantie juiste en voor de cliënt toegankelijke informatie verschaffen.
Uitgaande van deze verplichting doet de situatie dat het de cliënt redelijkerwijs niet duidelijk was en kon zijn dat teveel uitkering werd ontvangen, zich vrijwel uitsluitend voor als de cliënt van de uitkeringsinstantie met de wet strijdige informatie heeft gekregen. Immers, de cliënt laat zich informeren door het uitvoeringsorgaan en handelt conform, omdat deze cliënt erop mag vertrouwen dat de informatie juist is. In een dergelijke situatie kan de cliënt een beroep doen op het vertrouwensbeginsel en heeft de uitkeringsinstantie volgens vaste jurisprudentie de mogelijkheid om niet terug te vorderen. Verruiming van de discretionaire bevoegdheid is daarvoor niet noodzakelijk.
Verruiming van de discretionaire bevoegdheid leidt voorts tot een vermindering van de eenduidigheid in de uitvoering. Dit is in de eerste plaats het gevolg van de ruimere discretionaire bevoegdheid op zich. De regels moeten zodanig zijn dat zij zonder ruim gebruik van de discretionaire bevoegdheid kunnen worden toegepast. Een ruime discretionaire bevoegdheid zet eenduidigheid in het handelen van de verschillende uitkeringsinstanties in individuele gevallen onder druk. Ik vind dit onwenselijk. In de tweede plaats heeft verruiming van de discretionaire bevoegdheid nadelige gevolgen voor eenduidigheid in de uitvoering omdat «redelijkerwijs» een subjectief criterium is. Een dergelijk criterium heeft het risico in zich dat uitkeringsinstanties hieraan op verschillende wijze invulling geven. Bijkomend nadeel van een subjectief criterium als «redelijkerwijs» is de fraudegevoeligheid. Een cliënt kan betrekkelijk eenvoudig aangeven dat hij of zij redelijkerwijs niet kon begrijpen dat aan bepaalde plichten moest worden voldaan. Voor de uitkeringsinstantie is het vervolgens moeilijk te bewijzen dat deze cliënt dit wel redelijkerwijs had kunnen begrijpen. Dergelijke situaties moeten worden voorkomen.
Reparatie mogelijkheden
Naast bovengenoemde effecten van verruiming van de discretionaire bevoegdheid, ben ik van mening dat huidige wet- en regelgeving cliënten voldoende mogelijkheden biedt om op te komen tegen de gevolgen van «overheidsfalen». Wanneer de cliënt meent dat de uitkeringsinstantie ten onrechte is overgegaan tot terugvordering omdat de uitkering wel degelijk terecht is verstrekt, kan in bezwaar en vervolgens in (hoger) beroep worden gegaan. Tevens kan de cliënt om herziening van een beslissing van de uitkeringsinstantie vragen in het geval hij of zij beschikt over nieuwe feiten en omstandigheden die niet bekend waren op het moment dat de beslissing werd afgegeven. Bovendien beschikt een uitkeringsinstantie op grond van de huidige regelgeving over de mogelijkheid om een eerder genomen beslissing ambtshalve te herzien, indien in de uitvoering fouten zijn gemaakt.
Tot slot
Alles overwegende ontraad ik het amendement. Ik doe dit mede in het licht van het stringente handhavingsbeleid dat dit kabinet voorstaat. Dit beleid wordt, naast een streng sanctioneringsbeleid, gekenmerkt door het uitgangspunt dat ten onrechte genoten uitkering altijd moet worden terugbetaald. Verruiming van de discretionaire bevoegdheid, waarbij in geval van overheidsfalen de uitkeringsinstantie niet gehouden is aan de verplichting tot terugvordering, past niet in dit beleid.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp