Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 20 oktober 2011 en het nader rapport d.d. 25 oktober 2011, aangeboden aan de Koningin door de minister van Infrastructuur en Milieu. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 14 september 2011, no. 11.002160, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt een voorstel van wet tot wijziging van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee ten aanzien van de bevoegdheid om aanwijzingen te geven aan hulpverleners, ter implementatie van richtlijn 2011/15/EU (hierna: de richtlijn), met memorie van toelichting.
Het voorstel verruimt de bevoegdheid voor de minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) tot het geven van aanwijzingen aan hulpverleners indien de maritieme veiligheid of het milieu gevaar lopen.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking met betrekking tot de verruiming van de aanwijzingsbevoegdheid aan hulpverleners. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 14 september 2011, nr. 11.002160, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 oktober 2011, nr. W14.11.0364//IV, bied ik U hierbij aan.
De Minister van I&M kan aan de kapitein, de scheepseigenaar en degenen die hulp verlenen aan een schip aanwijzingen geven tot het voorkomen, beperken of ongedaan maken van de schadelijke gevolgen van een ongeval.2 Artikel 5, tweede lid, onderscheidenlijk derde lid, van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee (Wet BON) bepalen waar de aanwijzingen voor de kapitein en de scheepseigenaar onderscheidenlijk de hulpverleners betrekking op mogen hebben. Zo kunnen de aanwijzingen aan hulpverleners slechts een verbod inhouden tot het uitvoeren van overeengekomen hulpverlening of tot het voortzetten van reeds aangevangen hulpverlening. Het voorstel verruimt de aanwijzingsbevoegdheid voor de Minister van I&M waardoor hij voortaan dezelfde aanwijzingen kan geven aan hulpverleners als aan de kapitein en scheepseigenaar.3 Volgens de toelichting vloeit deze verruiming voort uit de laatste alinea van de nieuwe bijlage IV bij de richtlijn.
De Afdeling merkt op dat de laatste alinea van bijlage IV bepaalt dat indien een schip gesleept wordt onder een sleep- of bergingsovereenkomst, de maatregelen, genoemd in onderdelen a en d van bijlage IV, door de minister ook kunnen worden toegepast op de betrokken bijstands-, bergings- en sleepvaartondernemingen.
Deze alinea stelt derhalve extra voorwaarden aan de aanwijzingen aan hulpverleners:
1. er dient sprake te zijn van een schip dat gesleept wordt onder een sleep- of bergingsovereenkomst, en
2. alleen de maatregelen genoemd in de onderdelen a4 en d5 mogen worden opgelegd.
De Afdeling constateert dat in de voorgestelde wijziging van artikel 5, de eerste voorwaarde niet is overgenomen en dat naast de maatregelen genoemd in de onderdelen a en d, ook maatregelen kunnen worden opgelegd ten aanzien van het verlenen van hulp aan het schip6 en het aan de grond zetten, tot zinken brengen of vernietigen van zaken die zich aan boord van het schip bevinden.7 Hierdoor leidt de voorgestelde wijziging tot een ruimere aanwijzingsbevoegdheid dan de richtlijn voorschrijft. Deze verruiming wordt niet in de toelichting toegelicht. De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen.
2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.
Aan de opmerking van de Afdeling advisering is gevolg gegeven. De aanpassing van artikel 5, tweede lid, van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee is geschrapt. In plaats van schrapping van het derde lid van genoemd artikel, betreffende aanwijzingen aan degenen die hulp verlenen aan het schip, is voorzien in een aanvulling van dat lid waarmee de aanwijzingsbevoegdheid wordt verruimd, doch niet verder dan voortvloeit uit de te implementeren richtlijn. De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast.
De redactionele opmerkingen van de Afdeling advisering betreffen direct of indirect een onderdeel van het wetsvoorstel (de wijziging van artikel 5, tweede lid) dat is vervallen en zijn derhalve niet overgenomen. Wel zijn nog enkele redactionele verbeteringen verwerkt in de memorie van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
– De in artikel I, onderdeel A, onder 1, voorgestelde wijziging vervangen door: De aanhef van het tweede lid komt te luiden: De aanwijzingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:.(zie ook artikel 6, tweede lid, Wet BON).
– In artikel 7, eerste lid, van de Wet BON de zinsnede «, indien hulpverlening is aangevangen of overeengekomen,» schrappen (ingevolge het voorgestelde artikel 5, tweede lid, is voor het geven van aanwijzingen niet noodzakelijk dat de hulpverlening is aangevangen of overeengekomen).