Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 19 augustus 2011 en het nader rapport d.d. 23 september 2011, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Financiën, mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 25 mei 2011, no. 11.001260, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de staatssecretaris van Financiën, mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012, met memorie van toelichting.
Het voorstel strekt ertoe de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen te vervangen door de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012 (hierna: WWB 2012), ter implementatie van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PbEU L 84) (hierna: de Richtlijn). De belangrijkste wijzigingen zijn een vereenvoudiging van de procedures voor het verlenen van wederzijdse bijstand en een uitbreiding van het bereik van de wederzijdse bijstand tot de heffingen van decentrale overheden.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot het verband tussen de WWB 2012 en de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (hierna: WIB), en de wijze van implementeren. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 mei 2011, nr. 11.001260, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 19 augustus 2011, nr. W06.11.0198/III, bied ik U hierbij aan.
Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.
Met betrekking tot de heffing van belastingen geeft de WIB uitvoering aan zowel richtlijnen van de Raad van de Europese Unie als aan verdragen.2 Met betrekking tot de invordering van belastingen geeft onderhavige WWB 2012 slechts uitvoering aan hetgeen de Richtlijn voorschrijft. De WWB 2012 beperkt zich daarmee tot wederzijdse invorderingsbijstand tussen de lidstaten van de Europese Unie. Er is aldus – en anders dan het geval is bij de WIB – noch in de WWB 2012 noch in andere wetgeving uitvoering gegeven aan invorderingsartikelen die voorkomen in verdragen met derdelanden.
De Afdeling adviseert in toelichting in te gaan op de vraag waarom er op dit punt een verschil in benadering bestaat tussen de heffing van belastingen (WIB) en de invordering van belastingen (WWB 2012).
De Afdeling constateert dat de voorgestelde Wet wederzijdse bijstand in de Europese Unie bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012 (WWB 2012) zich beperkt tot wederzijdse bijstandsinvordering tussen de lidstaten van de Europese Unie. Dit in tegenstelling tot de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen(WIB), die naast aan richtlijnen ook uitvoering geeft aan verdragen met betrekking tot de bijstand bij de heffing van belastingen.
Het van toepassing verklaren van nationale wetgeving (de WWB of de WIB) op verdragen is op zichzelf niet nodig omdat deze en de daarop gebaseerde overeenkomsten met andere landen, rechtstreekse werking hebben. Dat voor de WIB toch voor een ruimere reikwijdte is gekozen, hangt samen met de verdergaande rechtsbescherming die deze wet biedt aan belastingplichtigen. Door de WIB ook van toepassing te laten zijn op andere regelingen van internationaal recht strekt deze rechtsbescherming zich verder uit dan alleen tot belastingplichtigen in de lidstaten van de Europese Unie. Voor de WWB speelt dit niet.
Daarnaast bevatten de relevante richtlijnen en de (belasting)verdragen min of meer eensluidende informatiebepalingen, terwijl de invorderingsbepalingen uit de internationale regelingen onderling verschillen, voor wat betreft de te volgen procedures. De voorschriften uit de voorgestelde WWB 2012, die zijn ontleend aan de richtlijn, kunnen dus niet zonder meer van toepassing worden verklaard op andere regelingen van internationaal recht, omdat dat tot discussie zou kunnen leiden over de vraag welk voorschrift van toepassing is. Overeenkomstig het advies van de Afdeling is in de memorie van toelichting een passage over de verhouding tussen de WWB 2012 en de WIB opgenomen.
De Afdeling plaatst een aantal kanttekeningen bij de wijze van implementeren van de Richtlijn in de WWB 2012.
In de memorie van toelichting bij het voorstel van wet3 tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met nieuwe factureringsregels (implementatie richtlijn factureringsregels) – welk voorstel ertoe strekt de zogenoemde richtlijn factureringsregels4 te implementeren in de Wet op de omzetbelasting 1968 – is over de wijze van implementeren opgemerkt: «Daarbij is er in het kader van richtlijnconformiteit naar gestreefd om de bepalingen in het wetsvoorstel ook wat betreft de formulering zo nauwkeurig mogelijk te laten aansluiten op de tekst van de richtlijn». De Afdeling merkt op dat dit streven in lijn is met opmerkingen die de Raad van State in eerdere adviezen5 heeft gemaakt over het uiteenlopen van bewoordingen en systematiek van wet (Wet op de omzetbelasting 1968) enerzijds en richtlijn (BTW-richtlijn 2006/1126) anderzijds.
Het valt de Afdeling op dat bedoeld streven ontbreekt bij de implementatie van onderhavige Richtlijn in de WWB 2012. Op tal van punten wijkt de WWB 2012 qua systematiek en bewoordingen af van de systematiek en de bewoordingen van de Richtlijn (voor een niet uitputtende opsomming van voorbeelden zij verwezen naar onderdeel b hierna en naar de redactionele kanttekeningen bij dit advies). Weliswaar verbindt de Richtlijn voor het resultaat en is het niet noodzakelijk om bij de implementatie te kiezen voor dezelfde systematiek en dezelfde bewoordingen, maar richtlijnconformiteit wordt beter verzekerd indien de WWB 2012 zo veel mogelijk de tekst van de Richtlijn volgt.
Anders dan bij de BTW-wetgeving het geval was, wordt bij onderhavige implementatie gekozen voor het vervangen van de bestaande WWB door een nieuwe WWB 2012. Die vernieuwing biedt bij uitstek de gelegenheid om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de systematiek en de bewoordingen van de Richtlijn om daarmee richtlijnconformiteit zo veel mogelijk te verzekeren.
De Afdeling adviseert om de bepalingen in de WWB 2012 qua systematiek en qua bewoordingen zo nauwkeurig mogelijk te laten aansluiten bij de tekst van de Richtlijn.
Meer in het bijzonder plaatst de Afdeling nog de volgende opmerkingen bij de wijze van implementeren van de Richtlijn.
1°. In de transponeringstabel wordt aangegeven dat artikel 1 van de Richtlijn geen implementatie behoeft. Het niet implementeren van artikel 1 zal materieel wellicht geen gevolgen hebben. Vanuit een oogpunt van consistentie in de vormgeving van de fiscale wetgeving ligt implementatie echter voor de hand. Een kort inleidend artikel zoals is opgenomen in de met de WWB 2012 vergelijkbare WIB, is zeer gebruikelijk.7 De functie van een dergelijke bepaling is de reikwijdte van een wet aan te geven.
De Afdeling adviseert artikel 1 van de Richtlijn alsnog te implementeren.
2°. In de Richtlijn worden de regels vastgesteld voor de bijstandsverlening tussen de lidstaten ten behoeve van de invordering in iedere lidstaat van bepaalde schuldvorderingen die in een andere lidstaat zijn ontstaan (artikel 1 van de Richtlijn). Bij de implementatie van de Richtlijn in de Nederlandse regelgeving dient voor de beschrijving van de rechten en verplichtingen van Nederland een onderscheid te worden gemaakt tussen «bijstand door Nederland te verlenen» aan een andere lidstaat en «bijstand door Nederland te vragen» aan een andere lidstaat. Terecht wordt dit onderscheid gemaakt in de hoofdstukken 2 respectievelijk 3 van de WWB 2012.8 In de algemene bepalingen van hoofdstuk 1 van de WWB 2012 wordt dit onderscheid echter niet volledig doorgetrokken. Dit onderscheid is van belang omdat de inhoudelijke betekenis van de algemene Richtlijnbepalingen (de artikelen 2 tot en met 4 van de Richtlijn) voor Nederland enerzijds en voor de andere lidstaten anderzijds kan verschillen.
Voor Nederland dient bijvoorbeeld te worden geconcretiseerd om welke belastingen en rechten9 of om welke heffingen10 het gaat, en dient te worden aangegeven dat voor Nederland geen verbindingsbureau of verbindingsdienst wordt aangewezen.11
Voor andere lidstaten is een concretisering in de WWB 2012 niet mogelijk (omdat die concretisering verschilt per lidstaat) en ook niet noodzakelijk: volstaan kan dan worden met de Richtlijntekst.
In dit verband merkt de Afdeling nog op dat in de definitie in de WWB 2012 van «persoon"12 wél uitsluitend de concretisering voor Nederland plaatsvindt, maar daar niet voor de andere lidstaten de Richtlijndefinitie aan wordt toegevoegd. En die toevoeging is noodzakelijk omdat de rijksbelastingdienst «personen» in andere lidstaten kan ondervragen13 en omdat de definitie van «persoon» in de andere lidstaten kan verschillen van die in Nederland.14
De Afdeling adviseert het in de hoofdstukken 2 en 3 van de WWB 2012 gemaakte onderscheid eveneens te maken in hoofdstuk 1 van de WWB 2012.
3°. Volgens de transponeringstabel vormt artikel 1, tweede lid, van de WWB 2012 de implementatie van artikel 2, derde lid, onderdeel a, van de Richtlijn. De onderdelen b, c en d, van dit derde lid – de omschrijving van bepaalde schuldvorderingen waarop de Richtlijn niet van toepassing is – behoeven volgens de transponeringstabel geen implementatie.
Het is niet duidelijk waarom genoemde onderdelen b tot en met d geen implementatie behoeven. Die onderdelen zijn in de Richtlijn ofwel opgenomen ter verduidelijking – in welk geval een verduidelijking ook in de Nederlandse wetgeving voor de hand ligt – ofwel hebben ze materiële betekenis. Die materiële betekenis is er dan misschien niet voor Nederland – en dat kan de reden zijn om niet te implementeren – maar die zal er wellicht wel zijn voor één of meer andere lidstaten.
De Afdeling adviseert nader te motiveren waarom genoemde onderdelen b, c en d, niet behoeven te worden geïmplementeerd en zo nodig het voorstel aan te passen.
4°. Op veel plaatsen15 worden zinnen passief geformuleerd ten gevolge waarvan onduidelijkheid bestaat hoe verwijzingen moeten worden gelezen en wie nu precies wat moet doen. Zo wordt in artikel 4 van de WWB 2012 niet aangegeven dat Onze Minister de inlichtingen moet verstrekken en is het twee keer gebruiken van «haar» veel minder duidelijk dan de formulering in artikel 5 van de Richtlijn.
De Afdeling adviseert het gebruik van de passiefvorm te vermijden.
5°. Ingevolge artikel 5, derde lid, van de Richtlijn mag een lidstaat «in geen geval» het verstrekken van inlichtingen weigeren «louter omdat de inlichtingen bij een bank, een andere financiële instelling of een als vertegenwoordiger, agent of trustee optredende persoon berusten, of omdat de inlichtingen betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon». In de memorie van toelichting wordt gesteld dat implementatie niet nodig is omdat geciteerde omstandigheden geen beletsel vormen voor Nederland, vanwege het ontbreken van een bankgeheim, om de benodigde gegevens te verkrijgen.16 Artikel 5, derde lid, van de Richtlijn betreft een nadere uitleg van het wel geïmplementeerde artikel 5, tweede lid, van de Richtlijn17 en ziet op meer dan alleen inlichtingen die bij een bank berusten. Het betreft ook inlichtingen die bij een andere financiële instelling of een als vertegenwoordiger, agent of trustee optredende persoon berusten, of inlichtingen die betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon: bij dergelijke inlichtingen speelt het bankgeheim geen rol. In artikel 5, derde lid, van de Richtlijn gaat het dan ook om een verplichting tot gegevensverstrekking – anders gezegd, het verbieden van een weigeringsgrond – die niet alleen gegevens betreft die bij een bank berusten maar die ook niet-bancaire gegevens betreft. Verstrekking van bedoelde bancaire en niet-bancaire gegevens is verplicht en vormt geen weigeringsgrond. Die verplichting van artikel 5, derde lid, van de Richtlijn is niet in de WWB 2012 geïmplementeerd.
De Afdeling adviseert artikel 5, derde lid, van de Richtlijn alsnog te implementeren.
6°. Artikel 7 van de Richtlijn ziet op de aanwezigheid in administratiekantoren en deelname aan administratieve onderzoeken. Dit artikel 7 staat in hoofdstuk II van de Richtlijn dat alleen gaat over de «uitwisseling van inlichtingen». De implementatie van artikel 7 van de Richtlijn heeft plaatsgevonden in de paragrafen 2.5 en 3.518 van de WWB 2012 waarin de «algemene regels» voor «alle soorten bijstandsverzoeken» zijn opgenomen. De plaatsing in de WWB 2012 en in de Richtlijn lopen dus niet parallel, hetgeen verwarrend is.
De Afdeling adviseert in de toelichting aan te geven waarom artikel 7 van de Richtlijn niet is geïmplementeerd in de paragrafen 2.1 respectievelijk 3.1 van de WWB 2012, en zo nodig het voorstel aan te passen.
7°. In artikel 7, eerste lid, onderdelen a en c, en tweede lid en derde lid, van de Richtlijn – waarin regels worden gesteld met betrekking tot de aanwezigheid in de administratiekantoren en deelname aan administratieve onderzoeken – is sprake van «administratieve autoriteiten», «bevoegde ambtenaren», «ambtenaren» respectievelijk «gemachtigde ambtenaren». In alle gevallen wordt dit in de WWB 2012 geïmplementeerd met «rijksbelastingdienst».19 Daarmee is met betrekking tot de rijksbelastingdienst de aanwezigheid in de administratiekantoren en deelname aan administratieve onderzoeken geregeld. In de toelichting wordt niet ingegaan op de vraag hoe een en ander verloopt bij decentrale overheden.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de positie van de decentrale overheden in de situaties, bedoeld in artikel 7 van de Richtlijn, en zo nodig het voorstel aan te passen.
8°. In artikel 14 van de Richtlijn is geregeld hoe moet worden omgegaan met geschillen die spelen ten tijde van de invorderings-/executieprocedure. Dit artikel 14 staat in hoofdstuk IV van de Richtlijn dat alleen gaat over «invordering of conservatoire maatregelen». De implementatie van artikel 14 van de Richtlijn heeft plaatsgevonden in paragraaf 2.520 van de WWB 2012 waarin de «algemene regels» voor «alle soorten bijstandsverzoeken» zijn opgenomen. De plaatsing in de WWB 2012 en in de Richtlijn lopen dus niet parallel, hetgeen verwarrend is.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op dit verschil in plaatsing en zo nodig het voorstel aan te passen.
De Afdeling wijst er terecht op dat een richtlijn (alleen) verbindt voor het resultaat, maar dat richtlijnconformiteit beter verzekerd wordt indien de WWB 2012 voor wat betreft de systematiek en de bewoordingen zo veel mogelijk de richtlijn volgt. Voor het bereiken van het resultaat van een richtlijn kan het evenwel ook nodig zijn om in de implementatiewetgeving aansluiting te zoeken bij reeds bestaande wet- en regelgeving en de daarin gebruikte terminologie. Tussen het overnemen van de tekst van de richtlijn enerzijds en het aansluiten bij bestaande wetgeving anderzijds moet dan een afweging worden gemaakt.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling is de gehanteerde implementatie nogmaals bezien. Een groot aantal punten van het advies is hierbij overgenomen.
• Artikel 1 van de richtlijn is alsnog geïmplementeerd door in het voorgestelde artikel 1, eerste lid, van de WWB 2012 een kort inleidend artikellid op te nemen dat de reikwijdte van de wet aangeeft (onderdeel b, onder 1°, van het advies);
• De expliciete opsomming in artikel 2, derde lid, onderdelen b, c en d, van de richtlijn van schuldvorderingen waar de richtlijn niet op ziet, is – hoewel deze uitsluiting ook al lijkt te volgen uit de definitie van schuldvorderingen die wel onder de richtlijn vallen – voor alle duidelijkheid alsnog overgenomen in het voorgestelde artikel 2, derde lid, onderdelen b, c en d, van de WWB 2012 (onderdeel b, onder 3°, van het advies);
• Naar aanleiding van het advies van de Afdeling om het gebruik van de passiefvorm te vermijden, is een aantal wetsartikelen alsnog actief geformuleerd (onderdeel b, onder 4°, van het advies);
• Om elk mogelijk misverstand te voorkomen is de tekst van artikel 5, derde lid, van de richtlijn alsnog opgenomen in het voorgestelde artikel 7, tweede lid, van de WWB 2012;
• Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is het voorgestelde artikel 27 van de WWB 2012, alsmede de toelichting daarop, aangevuld voor wat betreft de positie van lokale ambtenaren (onderdeel b, onder 7°, van het advies).
Naar aanleiding van de desbetreffende opmerkingen van de Afdeling wordt verder in hoofdstuk 1 van de WWB (algemene bepalingen) meer rekening gehouden met het in de hoofdstukken 2 en 3 gemaakte onderscheid tussen het door Nederland verlenen van bijstand en het door Nederland vragen van bijstand (onderdeel b, onder 2°, van het advies). Zo zal bij de definitie van het begrip persoon in het voorgestelde artikel 2 van de WWB 2012 onverkort de richtlijndefinitie worden gehanteerd teneinde explicieter dan in de versie van het wetsvoorstel, zoals dat naar de Afdeling is gestuurd, tot uitdrukking te brengen dat deze definitie zowel voor Nederland als voor entiteiten van andere lidstaten van belang is. Verder zal in het voorgestelde artikel 3 van de WWB 2012 uitdrukkelijk worden neergelegd dat voor Nederland geen verbindingsbureau of verbindingsdienst wordt aangewezen. Hierbij is er evenwel uitdrukkelijk niet voor gekozen om hoofdstuk 1 op te splitsen, teneinde tot uitdrukking te brengen dat zowel in de situatie waarin Nederland op verzoek van een andere lidstaat bijstand verleent, als in de situatie waarin Nederland om bijstand vraagt, dezelfde (richtlijn)definities van toepassing zijn.
Niet overgenomen is het advies van de Afdeling om voor Nederland te concretiseren om welke belastingen, rechten en heffingen het gaat. Het opnemen van een uitputtende lijst van belastingen, rechten en heffingen waarop de voorgestelde WWB 2012 in Nederland van toepassing is, acht ik namelijk niet handzaam. Dit zou bijvoorbeeld vragen kunnen oproepen over de verhouding tussen een dergelijke lijst en de richtlijndefinitie. Een dergelijke lijst zou ook voortdurend moeten worden bijgehouden. Ook voor Nederland is de richtlijndefinitie onverkort van toepassing.
De Afdeling vraagt zich ten aanzien van enkele artikelen uit de richtlijn af of deze in het juiste hoofdstuk zijn geïmplementeerd. Zo heeft de implementatie van artikel 7 van de richtlijn plaatsgevonden in algemene paragrafen (2.5 en 3.5), maar staat het artikel in de richtlijn in het hoofdstuk over de uitwisseling van inlichtingen. Het betreffende artikel gaat over de mogelijkheid om – ter bevordering van de wederzijdse bijstand waarin deze richtlijn voorziet – overeen te komen dat gemachtigde ambtenaren aanwezig kunnen zijn in de kantoren van de administratie van de andere lidstaat, onderzoeken kunnen bijwonen en bijstand verlenen in rechtszaken. Omdat het in artikel 7 van de richtlijn bepaalde verder gaat dan alleen het uitwisselen van inlichtingen, is er voor gekozen artikel 7 niet in de paragraaf over de uitwisseling van inlichtingen te implementeren. In de paragrafen 2.5 en 3.5 worden de zaken geregeld die op alle vormen van bijstand zien (zoals formulieren, taal, kosten), alsmede enkele specifieke zaken die op uitzonderingssituaties zien, zoals artikel 14 van de richtlijn dat aangeeft hoe moet worden omgegaan met geschillen die spelen ten tijde van de invorderings-/executieprocedure. De in de richtlijn opgenomen plaatsing wordt dus niet volledig gevolgd. Om tegemoet te komen aan de opmerkingen van de Afdeling zijn wel de titels van de paragrafen 2.5 en 3.5 aangepast zodat duidelijk is dat niet alle daarin opgenomen artikelen zien op alle soorten bijstandsverzoeken (onderdeel b, onder 6° en 8°, van het advies).
3. Aan de redactionele opmerkingen die de Afdeling in overweging geeft, is, op enkele uitzonderingen na, gevolg gegeven. Een eerste uitzondering betreft de implementatie van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn. In plaats van het in de richtlijn genoemde «handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim» wordt in het voorgestelde artikel 7, eerste lid, van de WWB 2012 aangesloten bij de gebruikte termen in de WIB en de huidige WWB, namelijk een «commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim». Een andere uitzondering vormt artikel 11, tweede lid, onderdeel a, van de richtlijn, waarin het begrip «zonneklaar» wordt gebezigd. Omdat «zonneklaar» minder goed aansluit bij de Nederlandse fiscale wetgeving, wordt in de wettekst het gebruik van het woord «duidelijk» gehandhaafd. Hiermee is geen materiële afwijking van de richtlijn beoogd. Ten slotte wordt in enkele gevallen het woord «persoon» gehandhaafd, in plaats van dit begrip te vervangen door belanghebbende of schuldenaar. Aldus wordt aangesloten bij de definitie van het begrip persoon in de richtlijn.
Ten slotte is van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele redactionele verbeteringen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aan te brengen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De staatssecretaris van Financiën,
F. H. H. Weekers
– In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de WWB 2012 «alle belastingen en rechten» vervangen door «alle vormen van belastingen en rechten», in overeenstemming met de bewoordingen van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Richtlijn. Voorts in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de WWB 2012 «interne marktordening voor suiker» vervangen door «gemeenschappelijke marktordening voor suiker», in overeenstemming met de bewoordingen van artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Richtlijn.
– In artikel 1, onderdeel d, van de WWB 2012 de tekst van 1° toevoegen aan de aanhef van onderdeel d en voorts de tekst van 2° verdelen over 1° en 2°, in lijn met de formulering van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Richtlijn («welke opgelegd zijn» en «of welke op verzoek van»).
– De in de artikelen 2, onderdelen d en e, en 4, van de WWB 2012 opgenomen verwijzingen naar «artikel 1, eerste lid» en de in artikel 2, onderdeel g, van de WWB 2012 opgenomen verwijzing naar «artikel 1» met elkaar in overeenstemming brengen, gegeven de in de dienovereenkomstige Richtlijnartikelen 3, onderdeel a, 4, derde lid, en 5, eerste lid, opgenomen gelijkluidende verwijzing naar «artikel 2».
– In artikel 2 van de WWB 2012 ook de definitie opnemen van «langs elektronische weg» omdat die bewoordingen voorkomen in de artikelen 24, tweede lid, 30, derde lid, 31, derde lid, 33, derde lid, en 42 van de WWB 2012 en daarom – los van een concrete uitwerking daarvan in een ministeriële regeling – de in artikel 3, onderdeel d, van de Richtlijn omschreven betekenis dienen te hebben.
– In artikel 4 van de WWB 2012 na «verzoekende autoriteit» ter verduidelijking invoegen «van een andere lidstaat» en voorts, in overeenstemming met de tekst van artikel 5 van de Richtlijn, «de inlichtingen» vervangen door «alle inlichtingen».
– In artikel 6, eerste lid, tweede volzin, van de WWB 2012 «Onze Minister laat» vervangen door «Met het oog op die inlichtingenverstrekking laat Onze Minister», in overeenstemming met artikel 5, eerste lid, tweede alinea, van de Richtlijn.
– In artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de WWB 2012 «een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim» vervangen door «een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim», in overeenstemming met de bewoordingen van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de Richtlijn.
– In artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de WWB 2012 de zinsnede met de bewoordingen «een aantasting van de veiligheid of de openbare orde» herformuleren in overeenstemming met de in artikel 5, tweede lid, onderdeel c, van de Richtlijn gehanteerde bewoordingen «aantasting van de veiligheid» en «strijd met de openbare orde».
– In de artikelen 15, derde lid, en 22, derde lid, van de WWB 2012 «onverwijld» vervangen door «met bekwame spoed», in overeenstemming met de artikelen 13, tweede lid, en 17 van de Richtlijn.
– De artikelen 20, eerste lid, en 36, tweede lid, van de WWB 2012 herformuleren aangezien het niet «de wijziging van een [het] verzoek tot invordering» is die «leidt tot de aanpassing van de uniforme titel» maar het, in de terminologie van artikel 15, tweede lid, van de Richtlijn, de «beslissing van de in artikel 14, lid 1, bedoelde bevoegde instantie» is waar de wijziging van het verzoek en de aanpassing van de uniforme titel uit voortvloeien.
– In artikel 21, eerste lid, slotzinsnede, van de WWB 2012 «op grond van de rechtsregels van de verzoekende lidstaat» vervangen door «op grond van het nationale recht en de bestuursrechtelijke bepalingen van de verzoekende lidstaat», in overeenstemming met de bewoordingen van artikel 16, eerste lid, eerste alinea, van de Richtlijn. Voorts na die vervangende tekst de beperkende voorwaarde invoegen «in een soortgelijke situatie», in overeenstemming met genoemde alinea. Ten slotte artikel 21, tweede lid, van de WWB 2012 aanvullen met de in artikel 16, eerste lid, tweede alinea, laatste volzin, van de Richtlijn opgenomen verplichting voor de aangezochte lidstaat – in casu Nederland/Onze Minister – om geen erkenning, aanvulling of vervanging van het betreffende document te verlangen.
– In artikel 26, eerste lid, van de WWB 2012 de zinsnede «Onze Minister kan een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat toestemming verlenen» herformuleren overeenkomstig artikel 23, derde lid, van de Richtlijn, dat een verplichting voorschrijft («staat toe») voor de lidstaat die de inlichtingen verstrekt (in casu voor Onze Minister).
– In artikel 28, vierde lid, van de WWB 2012 en in het equivalente artikel 46, eerste lid, van de WWB 2012 dezelfde bewoordingen hanteren ter implementatie van artikel 20, tweede lid, tweede alinea, van de Richtlijn en derhalve in genoemd vierde en eerste lid «plaats vindt in het kader van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit» respectievelijk «verband houdt met de georganiseerde criminaliteit» vervangen door de Richtlijnbewoordingen «verband houdt met de georganiseerde misdaad».
– In artikel 28, vijfde lid, van de WWB 2012 «De verzoekende lidstaat blijft aansprakelijk» vervangen door «De verzoekende lidstaat blijft aansprakelijk ten opzichte van Nederland» en in artikel 46, tweede lid, van de WWB 2012 «Nederland blijft aansprakelijk» vervangen door «Nederland blijft ten opzichte van de aangezochte lidstaat aansprakelijk», in overeenstemming met artikel 20, derde lid, van de Richtlijn.
– In artikel 29, tweede lid, eerste volzin, van de WWB 2012 «van de betrokken persoon» vervangen door «van de belanghebbende», in overeenstemming met het in artikel 29, eerste lid, tweede volzin, van de WWB 2012 gehanteerde begrip «belanghebbende» en in overeenstemming met hetzelfde begrip in artikel 14, eerste lid, tweede volzin, en vierde lid, eerste alinea, van de Richtlijn. Voorts in artikel 29, derde lid, tweede volzin, van de WWB 2012 en in het equivalente artikel 47, derde lid, tweede volzin, van de WWB 2012 «voor de betrokken persoon» vervangen door «voor de schuldenaar», in overeenstemming met artikel 14, vierde lid, derde alinea, derde volzin, van de Richtlijn. Ten slotte in artikel 29, derde lid, tweede volzin, van de WWB 2012 «slechts» schrappen, in overeenstemming met artikel 14, vierde lid, derde alinea, derde volzin, van de Richtlijn.
– In artikel 29, vierde lid, van de WWB 2012 «de bevoegde autoriteit» vervangen door «Onze Minister».
– Artikel 29, vijfde lid, eerste volzin, van de WWB 2012 herformuleren nu deze volzin niet «loopt» mede vanwege het feit dat (ingevolge artikel 14, vierde lid, laatste alinea, van de Richtlijn) het element dat de procedure moet zijn ingeleid, ontbreekt.
– In artikel 32 van de WWB 2012 «onevenredige problemen» vervangen door «buitensporige problemen», in overeenstemming met de bewoordingen van artikel 8, tweede lid, van de Richtlijn.
– In artikel 34, onderdeel a, van de WWB 2012 «duidelijk» vervangen door «zonneklaar», in overeenstemming met artikel 11, tweede lid, onderdeel a, van de Richtlijn.
– In artikel 43, tweede lid, van de WWB 2012 «is verzocht» vervangen door: wordt verzocht.
– In artikel 44, derde lid, van de WWB 2012 «op grond van de rechtsregels in de lidstaat waar de inlichtingen vandaan komen» vervangen door «krachtens de wetgeving van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt», in overeenstemming met artikel 23, derde lid, van de Richtlijn.
– In artikel 44, vierde lid, eerste volzin, van de WWB 2012 «indien Nederland de inlichtingen van belang acht voor deze derde lidstaat» vervangen door «indien Onze Minister of de aangezochte autoriteit van oordeel is dat overeenkomstig deze richtlijn verkregen inlichtingen voor het in artikel 23, eerste lid, van de richtlijn beoogde doel van nut kunnen zijn voor een derde lidstaat», in overeenstemming met artikel 23, vierde lid, eerste volzin, van de Richtlijn. Voorts de in artikel 23, vierde lid, tweede volzin, van de Richtlijn opgenomen kennisgeving niet impliciet maar expliciet verwoorden in artikel 44, vierde lid, tweede volzin, van de WWB 2012.
– In de WWB 2012 de aanduiding «Hoofdstuk IV» wijzigen in «Hoofdstuk 4», in lijn met de aanduiding van de andere hoofdstukken van de WWB 2012.
– In artikel 49, tweede volzin, van de WWB 2012 «voor 1 januari 2011» vervangen door: voor 1 januari 2012.
– In de in artikel 50 van de WWB 2012 opgenomen citeertitel tot uitdrukking brengen dat het internationale karakter van de wederzijdse bijstand, anders dan het geval is bij de WIB, beperkt is tot wederzijdse bijstand binnen de Europese Unie.
– De verschillende foutieve verwijzingen in de in paragraaf 6 van de memorie van toelichting opgenomen transponeringstabel corrigeren.