Kamerstuk 33006-5

Verslag

Dossier: Wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet)

Gepubliceerd: 13 oktober 2011
Indiener(s): Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD)
Onderwerpen: belasting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33006-5.html
ID: 33006-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 13 oktober 2011

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

     

Algemeen

2

Inleiding

3

Huidige fiscale faciliteiten

6

Giftenaftrek en vrijstelling van schenk- en erfbelasting

6

Vrijwilligers

7

Fondswerving

7

Uitgangspunt Geefwet

8

Fiscale maatregelen

8

ANBI-status en commerciële activiteiten

8

Verruiming giftenaftrek vennootschapsbelasting

11

Stimulering cultureel ondernemerschap

12

Definitie ANBI

13

Codificatie voorwaarden vrijwilligersvergoeding

14

Verruiming vrijwilligersregeling loonbelasting

15

Introductie negatieve giftenaftrek

15

Multiplier giftenaftrek (IB/Vpb), aanpassen aftrek uitgaven monumentenpanden

16

SBBI’s

20

Niet-fiscale maatregelen

21

Budgettaire aspecten

21

Overig

21

Verstrekken van leningen

21

Periodieke giften bij notariële akte

22

Inwerkingtreding

22

Artikelsgewijze toelichting

22

Artikel I, onderdeel B (artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

22

Artikel IV, onderdeel B (artikel 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

23

Artikel IV, onderdeel C (artikel 6 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969)

23

Artikel VI (artikel 69 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

23

Artikel VII

23

Artikel VII, onderdeel B (artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

23

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van wetsvoorstellen en bedanken de regering voor de uitwerking van de in het Regeer- en Gedoogakkoord aangekondigde Geefwet. De leden van de VVD zijn met de regering van mening dat de overheid gedurende de afgelopen decennia op veel terreinen een te nadrukkelijke rol is gaan spelen en steunt daarom de stappen om te komen tot een kleinere overheid. Een kleinere overheid geeft ruimte aan de samenleving en het particulier initiatief en spoort aan verantwoordelijk te nemen en eigen inkomsten te verwerven. Dit geldt ook voor de culturele sector. In dit kader past volgens de leden van de VVD-fractie de Geefwet die eventuele onnodige belemmeringen wegneemt voor particulieren en organisaties in hun streven goede doelen te verwezenlijken. Op een aantal onderdelen van de uitwerking van de Geefwet vragen deze leden een nadere toelichting.

De leden van de fractie van de PvdA heeft met belangstelling kennisgenomen van de Geefwet. Zo mogelijk nog groter is de belangstelling die vele maatschappelijke organisaties en culturele instellingen hebben voor deze wet, getuige de vele e-mails aan Kamerleden en de druk bezochte hoorzitting over dit onderwerp recent. De leden van PvdA-fractie constateren echter dat vele van deze instellingen bedrogen worden in hun verwachtingen. Immers, de indruk die door de regering is gewekt is dat de Geefwet compensatie van enige betekenis zou bieden voor de vele honderden miljoenen aan bezuinigingen waarmee de culturele en maatschappelijke instellingen worden getroffen. Per saldo blijkt de Geefwet slechts in een bijdrage vanuit de schatkist te voorzien van € 22 miljoen. Dat de sector zich niettemin als een troep uitgehongerde wolven op deze magere kluif stort, illustreert voor de leden van de PvdA-fractie hoezeer de regering de culturele en maatschappelijke instellingen in de steek laat. Deze leden maken zich dan ook weinig illusies over de Geefwet; een slagaderlijke bloeding laat zich immers niet met een pleister stelpen en de materiële betekenis van de Geefwet is vooral die van een nieuw public relations instrument.

De leden van de fractie van de PVV hebben met belangstelling kennisgenomen van de Geefwet. Daarbij hebben deze leden de onderstaande vragen, aan- en of opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Geefwet. Deze leden zijn de regering erkentelijk dat het een apart wetsvoorstel geworden is en niet een onderdeel van het Belastingplan. Wel vragen deze leden de regering die onderdelen die betrekking hebben op de giftenaftrek en op andere wijze de Geefwet raken uit het Belastingplan 2012 en Overige fiscale maatregelen 2012 over te hevelen naar de Geefwet, zodat dit wetsvoorstel als een consistent geheel behandeld kan worden. Ook vragen de leden van de CDA-fractie de regering om tevens te reageren op de vragen en opmerkingen die door de NOB in hun reactie op de Geefwet zijn gesteld.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de Geefwet. Deze leden ondersteunen het principe dat het schenken aan goede doelen gestimuleerd moet worden en belemmeringen zo veel mogelijk moeten worden weggenomen. Deze leden zijn echter van mening dat de uitwerking weinig ambitieus is, dit wordt geïllustreerd door de budgettaire ruimte die ontbreekt voor een ruimhartige Geefwet.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van de Geefwet. De leden van de fractie van GroenLinks maken zich zorgen over de inhoud en de inwerkingtredingdatum van de wet en willen daarom enkele vragen stellen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden hebben immers regelmatig gevraagd naar de totstandkoming van de Geefwet en naar een allesomvattende visie op vrijwilligerswerk door de regering. Het belang dat de leden van de ChristenUnie hieraan hechten is gelegen in de waardering voor het vele werk dat vrijwilligers verrichten en de ruime inzet van Nederlanders in geld of natura voor «goede doelen». Het belang van versterking van deze inzet is bovendien sterk toegenomen met een terugtrekkende overheid. Deze terugtrekkende beweging kan alleen dan als de mogelijkheden van de samenleving om taken over te nemen wordt versterkt. Ondersteuning van vrijwilligerswerk en geefgedrag is daarvoor essentieel. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in dat opzicht vragen bij de uitwerking in de Geefwet. Kan de regering aangeven waarom niet gekozen is voor één overzichtelijk wetsvoorstel waarin alle maatregelen omtrent «geven», in natura of geld, zijn opgenomen? Wat is de reden om de verschillende voorstellen te verspreiden over het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen, het Belastingsplan 2012 en voorliggend wetsvoorstel?

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel met betrekking tot de vormgeving van de nieuwe Geefwet. Als gevolg van een terugtredende overheid, vinden de leden van de SGP-fractie het van cruciaal belang dat de overheid een beleid voert om het geefgedrag van mensen verder te stimuleren. Deze leden zijn verheugd over het definitief niet doorgaan van de renseigneringsplicht. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om de regering een aantal vragen over de vormgeving van de Geefwet te stellen.

Inleiding

Bij het lezen van dit wetsvoorstel galmden de woorden in de oren van de leden van de PVV-fractie die VVD-coryfee Hans Wiegel in 1972 sprak «Sinterklaas bestaat» daarbij wijzend naar Joop Den Uijl. Meer dan veertig jaar later lijkt het of Sinterklaas toch bestaat: Sinterklaas Weekers. Een VVD-Sint, met lekkers, is niets zonder zijn (zwarte) PVV-Piet met gard.

De leden van de PVV-fractie constateren dat Nederland een traditie kent van particuliere vrijgevigheid en van filantropie. De doelen van vrijgevigheid zijn divers, de vrijgevigheid blijkt niet te lijden onder de economische neergang. In 2009 werd in de goede doelen sector een bedrag van ten minste € 4,7 mld. Ontvangen. Dit is afkomstig uit giften van huishoudens, bedrijven, fondsen, uit nalatenschappen en uit de opbrengsten van goededoelenloterijen (0,8% van het bruto binnenlands product). De leden van de PVV-fractie streven naar een kleinere overheid daarbij moet die overheid ruimte laten aan het maatschappelijke middenveld. De overheid moet daarbij eventuele onnodige belemmeringen wegnemen.

In de bijlage II bij het gedoogakkoord komen met betrekking tot de Geefwet de volgende passages voor:

Bladzijde 8. 5 Cultuursubsidies: De uitgaven aan cultuur worden verlaagd. De versobering heeft betrekking op de vierjarige en langjarige cultuursubsidies, de Cultuurfondsen en overige programmakosten. De uitgaven aan behoud en beheer cultureel erfgoed, bibliotheken en het Nationaal Archief worden zoveel mogelijk ontzien. Uitgangspunt is dat in alle regio’s een hoogwaardig cultureel aanbod blijft bestaan. Er komt een Geefwet.

Bladzijde 27 5 Giftenaftrek beperken tot ANBI’s met renseigneringsplicht: De giftenaftrek wordt beperkt tot giften aan Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s) en er komt een renseigneringsplicht voor de instelling die de gift heeft ontvangen. Er komt een Geefwet in de wet IB2001 en de successiewet om de geeffaciliteiten te stroomlijnen.

Zowel in het Regeer- en Gedoogakkoord is een Geefwet aangekondigd. De Geefwet wordt genoemd in het kader van de verlagingen aan de uitgaven aan cultuur en in het kader van de beperking van de giftenaftrek tot ANBI’s. Die Geefwet zou moeten leiden tot een stroomlijning van de geeffaciliteiten in de Inkomstenbelasting, de schenkbelasting en de erfbelasting.

De invulling die daar aangegeven wordt in de toelichting van dit wetsontwerpvoor als «een samenstel van overheidsmaatregelen, erop gericht om geefgedrag nog meer te stimuleren en de eventuele onnodige belemmeringen te elimineren» is in de ogen van de leden van de PVV-fractie een wel zeer ruime interpretatie van hetgeen in het Gedoogakkoord staat.

Dat besloten is om de fiscale maatregelen ook in de Geefwet onder te brengen stuit bij de leden van de PVV-fractie niet op bezwaren. Deze leden merken op dat er in het Regeer- en Gedoogakkoord geen financiële ruimte vrijgemaakt voor de Geefwet. Tegelijkertijd moet het ondernemerschap in de sector worden versterkt, waaronder de verantwoordelijkheid voor het genereren van private middelen. Ook dient te worden bezien bekeken hoe omgegaan kan worden met het versterken van het toezicht, vergroten van de transparantie van de inzet van de middelen van goede doelen, versterking van good governance en verbeteren van het publieksvertrouwen in de goededoelensector. Het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de fiscale faciliteiten moet in dit licht worden gezien. Er is fiscale taakstelling van € 40 mln. Bij de giftenaftrek opgenomen die met ingang van 2013 moet worden ingevuld. Bij derving van inkomsten door de Geefwet moet dekking worden gevonden, voor de taakstelling van € 40 mln. Deze taakstelling blijft voor de leden van de PVV-fractie staan.

De leden van het CDA-fractie zijn verbaasd dat de kamerbreed aangenomen motie Omtzigt2, op een fors aantal punten niet wordt uitgevoerd. Deze leden noemen de SBBI, de registraties ANBI's en het stimuleren van geven aan en beleggen in de wetenschap. Deze leden verzoeken de regering hierop uitgebreid terug te komen bij de nota naar aanleiding van het verslag.

De Geefwet is voor de leden van de CDA-fractie ook onderdeel van de wijze waarop de samenleving het primaat heeft. Niet de overheid bepaalt wat goede doelen zijn, maar zij worden geboren uit noden in de samenleving, die burgers vaak beter en eerder begrijpen dan bestuurders. Een overheid dient het particuliere initiatief dat de samenleving bindt, dat veel mensen plezier geeft en dat sociale noden ledigt niet in de weg te zitten, maar alle ruimte te bieden. Bijvoorbeeld door het niet onnodig te reguleren, door het niet te belasten.

Zaken die we nu heel normaal vinden, zijn ooit als particulier initiatief begonnen. Scholen en gezondheidszorg zouden nooit ontstaan zijn als burgers, verenigingen, kerken niet zelf het initiatief genomen hadden. De leden van de CDA-fractie waarderen particulier initiatief en vinden ook dat dit in de Geefwet tot uitdrukking moet komen.

Wat betreft de Geefwet merken de leden van de CDA-fractie op dat de wet wel heel erg op geld georiënteerd is, terwijl velen toch juist tijd doneren aan goede doelen in de vorm van vrijwilligerswerk. Nu is het logisch dat belastingwetten vooral over geld gaan, maar een visie op vrijwilligerswerk zou toch zeker helpen bij deze wet. Want hoe verhoudt de Geefwet zich nu tot de WMO, die vrijwilligerswerk in een prestatieveld heeft staan? En is de regering bereid om ook te kijken hoe nieuwe vormen van geven een plek kunnen krijgen in de wet zoals «social venturing», «micro-financiering en «crowd financing»?

De leden van de fractie van D66 constateren dat de Geefwet slechts gericht is op giften. Deze leden constateren echter ook dat de regering van mening is dat sectoren, waaronder de culturele sector, moeten werken aan het eigen verdienvermogen en nieuwe manieren moet zoeken om onafhankelijker van de overheid te opereren. Hierbij kan aan allerhande vormen van ondersteuning worden gedacht zoals revolving funds, microkredieten of vormen van participatie. Deze leden zijn van mening dat voor dit soort nieuwe vormen van filantropie geen ruimte wordt gecreëerd in het wetsvoorstel en instellingen daarmee beperkt worden in innovatieve manieren van werken en financieren. Is de regering bereidt om hier ruimte voor te creëren in het wetsvoorstel?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben een aantal algemene vragen. Kan de regering reageren op de diverse aangedragen mogelijkheden om het geven verder te stimuleren, zoals het fiscaal stimuleren van moderne oplossingen als social venturing, door de tussenkomst van een notaris niet langer te verplichten bij het geven door particulieren en door het fiscale onderscheid tussen periodieke en gewone giften te laten vervallen.

Verschillende experts verwachten problemen bij het onderscheid tussen culturele en gewone ANBI’s die zich bijvoorbeeld richten op natuur en ontwikkelingssamenwerking en tussen ANBI en SBBI. Hoe verwacht de regering deze uitvoeringsproblemen op te lossen? In hoeverre moet de belastinginspecteur hiertoe beoordelen wat onder «hoogwaardige» cultuur moet worden verstaan? Wordt de wetgeving op deze manier niet onnodig complex en ontstaan er geen nieuwe risico’s op misbruik? Ontstaat er op deze manier geen strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien er ook genoeg aanleiding bestaat om de bezuinigingen op natuur en ontwikkelingssamenwerking op te willen vangen? Hoeveel zou het kosten om alle ANBI’s en SBBI’s op dezelfde manier te behandelen als dat hier wordt voorgesteld voor culturele ANBI’s?

In de memorie van toelichting lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat voorkomen moet worden dat bij zaken als vrijwilligerswerk en particuliere vrijgevigheid de stimulering en faciliëring daarvan zover gaat

dat het fiscale voordeel de voornaamste reden wordt voor dat gedrag. Deze leden komen daar in het vervolg van de inbreng nog op terug, maar zij horen in relatie hiermee graag van de regering hoe zij de multiplier dan moeten beoordelen voor de aftrek van giften aan culturele instellingen. Wordt daarmee niet bevorderd dat het fiscale voordeel de voornaamste reden wordt? En is dat ook niet wat de regering indirect toch wil bevorderen, gezien de argumentatie dat hoeveelheid giften aan culturele instellingen achterblijft ten opzichte van giften aan overige doelen als reden voor het introduceren van een multiplier, zo vragen deze leden?

Huidige fiscale faciliteiten

Giftenaftrek en vrijstelling van schenk- en erfbelasting

Het fiscale geefklimaat is ruimhartig, misschien is het fiscale instrumentarium dat gericht is op goede doelen en hun donateurs wel te ruimhartig, zo constateren de leden van de PVV-fractie. In een tijd waar de broekriem aangehaald moet worden is het ook opportuun om van deze sector een bijdrage te verwachten. Immers voor schenkingen aan instellingen die als een ANBI zijn aangemerkt, geldt een vrijstelling van schenk- en erfbelasting. Thans geldt ook voor de SBBI’s zoals amateursport- en muziekverenigingen, een vrijstelling van schenk- en erfbelasting. In de sfeer van de IB en de Vpb is er voor giften aan ANBI’s en voor periodieke giften aan verenigingen met ten minste 25 leden een giftenaftrek. De giftenaftrek kan oplopen tot 52% van het geschonken bedrag, bij de zogenaamde multiplier loopt dit op tot 78%. Ook de Wet Vpb 1969 bevat een giftenaftrek aan ANBI’s ten laste van de winst. Sinterklaas bestaat. Naast dat deze maatregelen een aanzienlijke stimulans voor vrijgevigheid zijn, leiden beide maatregelen tot een derving aan belastinginkomsten. Het geld moet dan wel ergens anders van dan komen. Door deze giftenaftrek en vrijstellingen betalen Henk en Ingrid tot 52% mee aan de vrijgevigheid van de buurman. Vervangen is «doe wel en zie niet om» door «doe wel en vul uw belastingaangifte goed in». Vrijgevigheid à la Hollandaise: feestvieren van iemand anders zijn centen. Sinterklaas bestaat, hij heeft zijn loket bij de Belastingdienst gezet. De leden van de PVV-fractie willen de giftenaftrek in het kader van de IB en de Vpb dan ook niet verder uitgebreid zien.

Allereerst willen de leden van de CDA-fractie graag weten wat er gebeurd is met de mededeling van de staatssecretaris van Financiën dat hij het onbedoelde gebruik van de periodieke giftenaftrek wilde beteugelen, gedaan tijdens het algemeen overleg op 30 juni jl. De staatssecretaris zei toen: «Er bestaat een periodieke giftenaftrek voor verenigingen met meer dan 25 leden. Er wordt echter op geen enkele manier getoetst of die wel een algemeen belang dienen. Er zijn ook mensen die een keer per jaar pianoconcerten thuis geven met een etentje voor 26 mensen. Daarvoor wordt geld op tafel gelegd dat aftrek is in de sfeer van de periodieke giftenaftrek. Dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn geweest. Op die punten wil ik de zaak inperken om het geven aan charitatieve doelen en cultuur vol te kunnen houden en te blijven stimuleren.» Ook de leden van de CDA-fractie vinden het namelijk onwenselijk dat een vereniging met 25 leden recht heeft op periodieke giftenaftrek zonder dat deze vereniging een algemeen of een sociaal belang behartigt. Kan de regering nader toelichten waarom, ondanks deze mededeling van de staatssecretaris, de periodieke giftenaftrek ongemoeid blijft? Wat zou het budgettair betekenen om de periodieke giftenaftrek te beperken tot ANBI's en SBBI’s dan wel tot alleen SBBI's?

Maatschappelijke organisaties, waaronder de SBBI’s zijn van onschatbare waarde voor de samenleving. Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat het wenselijk is om naast de regeldruk van bedrijven ook de regeldruk van maatschappelijke organisaties en van de vrijwilligers die daarbij werkzaam zijn te verminderen? In dat kader noemen de leden van de CDA-fractie een aantal voorbeelden. Dorpshuizen, wijkcentra en andere multifunctionele ruimtes die sport herbergen lopen tegen het probleem aan dat ze dan niet meer in aanmerking komen voor de teruggave energiebelasting van artikel 69 van de Wet milieugrondslag. De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat het ministerie van VWS van dit probleem op de hoogte is, maar dat de oplossing ervan lang op zich laat wachten. Heeft de regering zicht op een spoedige oplossing van dit probleem?

Een ander voorbeeld is dat de vrijstelling voor fondswervende activiteiten van onder andere sportorganisaties, sociale of culturele organisaties in de omzetbelasting sinds 1996 nooit is aangepast aan de inflatie. Hetzelfde geldt voor de kantineregeling. Hoe denkt de regering over het indexeren van deze vrijstelling? Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat dit veel eerlijker zou zijn voor deze maatschappelijke organisaties die hun vrijstelling door inflatie elk jaar verder uitgedund zien worden? Wat zijn de budgettaire gevolgen van een dergelijke maatregel? Ook kan de vijfjaarseis in de periodieke giftenaftrek tot problemen leiden als de schenker binnen die vijf jaar overlijdt. Is de regering bereid om de vijfjaarseis te laten vervallen in het geval dat de schenker overlijdt, al dan niet als de erfgenamen de schenking voortzetten? Hierdoor weet het goede doel zeker dat zij de periodieke schenking zullen ontvangen en ligt het overlijdensrisico niet bij hen.

Is de regering bereid om mee te denken over andere regels die onnodig beklemmend werken voor maatschappelijke organisaties en vrijwilligers, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Vrijwilligers

De leden van de PvdA-fractie danken de staatssecretaris dat hij per brief aan de Kamer3 heeft laten weten dat de Belastingdienst geen navorderingen zal opleggen bij vrijwilligers die hun vrijwilligersvergoeding hebben afgestaan aan een ANBI en daarvoor giftenaftrek claimen. Daarmee is echter het probleem voor latere jaren niet fundamenteel opgelost. De leden van de PvdA-fractie hechten er zeer aan dat dit alsnog gebeurt en vragen de regering of zij mogelijkheden ziet en nader wil uitwerken om ook vrijwilligers die diensten verrichten voor «arme» ANBI’s die niet in staat zijn vrijwilligersvergoedingen uit te keren.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de regeling is doorgeslagen. Vaak zijn deze ANBI’s met ondernemingen zorginstellingen. De salarissen van het management in dit soort instellingen, uit publieke middelen gefinancierde instellingen, wijken af van de zogenoemde Balkenende-norm. Deze leden hebben hun bedenkingen bij fiscale faciliëring in dit soort situaties.

Fondswerving

Bij de fondswerving voor goededoeleninstellingen houden professionele organisaties zich steeds meer bezig met het ontwikkeling en uitvoering van fondswervende acties. Om dit te faciliteren bestaat er een regeling die voorkomt dat over de opbrengsten eerst Vpb moet worden betaald, voordat die kunnen worden uitgekeerd aan de goededoelenorganisaties. Door onder voorwaarden toe te staan dat de uitkering mag worden afgetrokken van de winst wordt fondswerving voor en door goededoelenorganisaties actief gestimuleerd. Met de voorgestelde aanscherping kunnen de leden van de PVV-fractie zich verenigen.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag de visie van de regering op het probleem dat twee voorgestelde maatregelen elkaar tegen lijken te werken. In artikel 6 wordt ondernemerschap namelijk gestimuleerd, terwijl aan de andere kant de faciliteit voor fondswervende instellingen wordt aangescherpt. Graag een heldere reactie.

Voorts vragen de leden van de SGP-fractie of de regering kan aangeven waarom ervoor is gekozen dat voor commerciële activiteiten vrijwilligers ingezet moeten worden. Zou het doel niet veel meer voorop moeten staan, namelijk het werven van fondsen voor het goede doel? Wil de regering daarom overwegen het voorgesteld artikel 9a, tweede lid, onderdeel a, sub 1, de tekst «met behulp van vrijwilligers» te laten vervallen? Kan de regering aangeven waarom als gevolg van artikel 9a van de Wet Vpb 1969 alleen culturele instellingen de facto nog fondsen kunnen werven via commerciële activiteiten door de keuze voor integrale belastingplicht?

Uitgangspunt Geefwet

Een legitieme vraag is of, en zo ja, op welke wijze particuliere vrijgevigheid en filantropie in den brede nog meer fiscaal gestimuleerd dienen te worden. De stimulering en faciliëring mag bij de leden van de PVV-fractie nooit zover gaan dat het fiscale voordeel de voornaamste drijfveer wordt. Kenmerkend voor vrijwilligerswerk en particuliere vrijgevigheid is juist dat dit eigen initiatieven betreft die zich buiten de overheid afspelen. In de optiek van de leden van de PVV-fractie ligt het accent op «to do good» en de vrijwilligheid en de bereidheid om zelf een offer te brengen voor de samenleving. Deze leden zijn dan ook de mening toegedaan dat er geen grootscheepse verschuivingen in het beleid aangaande goede doelen of hun donateurs nodig zijn.

Fiscale maatregelen

ANBI-status en commerciële activiteiten

De leden van de VVD-fractie steunen het beleid dat erop gericht is gesubsidieerde instellingen, bijvoorbeeld in de culturele sector, minder afhankelijk te maken van gemeenschapsgeld. Hierbij past een ruimhartiger beleid met betrekking tot commerciële activiteiten van ANBI’s. Voor het behouden van de ANBI-status hanteert de regering de eis dat een instelling voor meer dan 90% het algemeen nut beoogt. Kan de regering aangeven op basis waarvan dit percentage wordt gemeten? Wanneer naar de omzet van de commerciële activiteit in relatie tot de totale omzet wordt gekeken, wat zijn dan de gevolgen voor de ANBI-status voor instellingen die hun diensten gratis beschikbaar stellen (en dus niet noodzakelijkerwijs omzet genereren), maar wel een beperkte commerciële activiteit ontplooien zoals een souvenirwinkeltje? Welke definitie hanteert de regering hierbij voor de begrippen «commerciële activiteit», «culturele instelling» en «goede doelen»?

De leden van de PvdA-fractie verwelkomen het voorgenomen beleidsbesluit dat commerciële activiteiten van ANBI’s mogelijk maakt zonder de ANBI-status te verliezen. Leidt echter het criterium van 90% aanwending voor een nuttig doel niet tot eindeloze procedures? Wat is de grondslag onder het 90%-criterium? Is dat winst, omzet of anderszins?

De leden van de PVV-fractie stemmen er mee in dat de uitoefening van commerciële activiteiten in beginsel niet langer in de weg staat aan het verkrijgen of behouden van de ANBI-status. De gezonde ontwikkeling dat gesubsidieerde instellingen een groter deel van hun inkomsten zelfstandig moeten gaan vergaren rechtvaardigt ruimhartigheid wordt voorgeschreven met betrekking tot commerciële activiteiten van ANBI’s. De leden van de PVV-fractie onderschrijven het uitgangspunt dat commerciële activiteiten waarvan de opbrengsten ten goede komen aan het algemeen nuttige doel, niet in de weg staan aan de ANBI-status. Het instrument van een beleidsbesluit achten de leden van de PVV-fractie daarbij niet gepast, een wettelijk kader is hiervoor noodzakelijk.

De regering heeft aangegeven dat bij beleidsbesluit zal worden geregeld dat er ruimhartiger zal worden omgegaan met commerciële activiteiten van ANBI’s. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de uitwerking van deze maatregel bij beleidsbesluit zo’n belangrijk onderdeel is van de Geefwet, dat dit beleidsbesluit zou moeten worden meegenomen bij de behandeling van de Geefwet. Kan de regering dit beleidsbesluit zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen of anders de behandeling van de Geefwet uitstellen, zodat dit besluit samen met de Geefwet besproken kan worden?

De regering geeft aan dat commerciële activiteiten bij ANBI’s zullen worden toegestaan, maar tegelijkertijd wordt het ontplooien van enige «commerciële activiteiten» juist extra belemmerd door het intrekken van artikel 9, eerste lid, onderdeel h, van de Wet Vpb 1969. De leden van de CDA-fractie missen de toelichting waarom deze bepaling geschrapt wordt en vragen de regering om de motivatie hiervan. Is er sprake van onbedoeld gebruik van de bepaling? Zo ja, waaruit bestond dit onbedoeld gebruik of misbruik dan? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om het onbedoelde gebruik van de regeling, en in het algemeen van commerciële activiteiten bij ANBI’s, tegen te gaan met anti-misbruikbepalingen? Heeft de regering ook gekeken naar de anti-misbruikbepalingen zoals de Gift Aid uit het Verenigd Koninkrijk die kent?

Als ANBI’s wordt toegestaan om ook middelen te verwerven met commerciële activiteiten, hoe denkt de regering dan over ANBI’s die door middel van een samenwerkingsverband met een bedrijf geld willen verwerven voor het algemeen nuttige doel, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Ook bij filantropische organisaties ontstaat het besef dat als zij het algemeen nuttige doel voor de lange termijn willen behartigen, het een risico is om afhankelijk te zijn van subsidies en giften. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre in het nieuwe beleidsbesluit wordt toegestaan dat ANBI’s op andere wijzen met hun eigen verdienmodel gelden verwerven voor het goede doel. De regering noemt in de toelichting het voorbeeld van de foyer in een theater, maar de praktijk is natuurlijk weerbarstiger. De leden van de CDA-fractie willen daarom graag een aantal voorbeelden noemen en vragen de regering of deze activiteiten onder het nieuwe beleidsbesluit zullen vallen. Voorop staat dat al deze ANBI’s geen winstoogmerk hebben, maar door een vergoeding te vragen voor hun diensten het algemeen nuttige doel kunnen behartigen:

  • 1. Een ANBI die een keurmerk uitgeeft, bijvoorbeeld op het gebied van milieubehoud, waarbij bedrijven betalen om geaccrediteerd te worden en te blijven.

  • 2. Een ANBI die ouderen of gehandicapten op humane wijze huisvest en met zorg begeleid en daar een vergoeding voor vraagt.

  • 3. Een ANBI die werklozen onderwijs aanbiedt op gebieden waar op de arbeidsmarkt vraag naar is en daar een vergoeding voor vraagt.

  • 4. Een ANBI die tegen betaling kennis en know how ter beschikking stelt aan kleinere organisaties of bedrijven.

  • 5. Een ANBI die aan impact investing doet, een variant op microfinanciering met een hoger risicoprofiel en grotere betrokkenheid, omdat er geïnvesteerd wordt in plaats van geld lenen.

De leden van de CDA-fractie willen ook graag weten wat de gevolgen zijn voor een ANBI als deze een 100%-aandelenbelang geschonken krijgt om met de dividenden op een lange termijn het algemeen nuttige belang te kunnen behartigen. Wordt dit gezien als een commerciële activiteit? Raakt de ANBI hierdoor momenteel haar ANBI-status kwijt? Hoe gaat deze situatie geregeld worden in het nieuwe besluit? Is de regering met het met de leden van de CDA-fractie eens dat het bedrijfsleven op deze wijze goede doelen langjarig kan ondersteunen?

De leden van de SP-fractie vragen of er negatieve gevolgen ontstaan voor huidige ANBI-instellingen nadat er meer ANBI-instellingen bijkomen die meer commerciële activiteiten ontplooien. Is er geen kans tot verdringing van de huidige ANBI-instellingen? Hoe kan worden aangetoond en gecontroleerd dat meer dan 90% het algemene nut wordt beoogd?

De leden van de fractie van GroenLinks kunnen zich in principe vinden in meer ruimte voor commerciële activiteiten. Deze leden hebben hier wel enkele vragen over. Heeft de regering alternatieven overwogen voor de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting tot een winst van € 15 000? Geeft deze vrijstelling afdoende ruimte voor algemeen of sociaal nut beogende instellingen om commerciële activiteiten te ontwikkelen? Kan de regering voorbeelden en zo mogelijk aantallen geven van organisaties die nu niet onder deze regeling vallen en straks wel en van organisaties die ook straks niet onder de regeling zullen vallen? Hoe pakt dit bijvoorbeeld uit voor het Concertgebouworkest? Hoe kijkt de regering aan tegen de geopperde alternatieven door hoogleraren om ook NV’s, BV’s en coöperaties toe te laten als ANBI en het geheel laten vervallen van de winstdrempel? Welke gevolgen heeft de door de regering voorgestelde verruiming voor mogelijk misbruik en hoe pakt dit uit voor het voorstel van de hoogleraren? Hoe gaat de Belastingdienst toezicht houden op concurrentievervalsing?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom de verruiming van de mogelijkheid tot het uitoefenen van commerciële activiteiten die ten goede komen aan het «algemeen nut» beperkt blijft tot ANBI’s, en niet wordt uitgebreid naar SBBI’s. En kan de regering voorts aangeven hoe de strengere voorwaarden voor de fiscaal fondswervende instellingen met de beoogde verruiming in verhouding staan?

De leden van de SGP-fractie merken op dat ondernemerschap in de goede doelensector slechts zeer beperkt wordt verruimd door de aanpassing van de winstbedragen in artikel 6 van de Wet Vpb 1969. Deze leden constateren echter dat dit vooralsnog de enige concrete maatregel op dit vlak is. Dit wordt veroorzaakt doordat er nog geen concreet beeld wordt gegeven van de verruiming van de commerciële activiteiten bij ANBI’s ten opzichte van eerder gedane toezeggingen en door de aanzienlijke beperkingen in het voorgestelde artikel 9a van de Wet Vpb 1969. Alleen voor de culturele sector worden deze beperkingen verzacht. De leden van de SGP-fractie vragen de regering aan te geven of deze conclusie gedeeld wordt en zo nee, waarom niet.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering voornemens is een besluit te publiceren over de commerciële activiteiten. Graag ontvangen deze leden dit besluit voor de parlementaire behandeling, zodat het nog deel kan uitmaken van de parlementaire gedachtevorming. Is dat mogelijk, zo vragen zij de staatssecretaris?

De leden van de SGP-fractie constateren dat een definitie ontbreekt van het begrip «commerciële activiteiten». Kan de regering bevestigen dat – conform de wetsgeschiedenis – alle vormen van het opbrengstgevend aanwenden van vermogen algemeen nuttig kan zijn indien de opbrengst daadwerkelijk wordt besteed aan het goede doel?

De leden van de SGP-fractie verzoeken de regering te bevestigen dat alle instellingen die onder de huidige wetgeving geregistreerd zijn als ANBI onder één van de categorieën van artikel 5b AWR, derde lid, vallen. Deze leden verzoeken in dit kader tevens te bevestigen dat het voor bestaande ANBI’s dus niet nodig is om vast te stellen onder welke categorie zij kunnen worden opgenomen (afgezien van de culturele instellingen).

De leden van de SGP-fractie vernemen graag van de regering of het inderdaad zo is dat een Nederlandse stichting die buitenlandse goede doelen steunt, de ANBI-status kunnen krijgen, ongeacht of die buitenlandse goede doelen zelf de ANBI-status hebben.

Kan de regering, zo vragen de leden van de SGP-fractie, nader toelichten waarom verhuur van onroerende zaken niet als algemeen nuttig kan kwalificeren. Is de regering het met de leden van de SGP-fractie eens dat dit afhangt van het doel dat met de verhuur wordt beoogd? Is de regering het met deze leden eens dat verhuur de ANBI-status niet in de weg zou moeten staan als alle opbrengsten worden aangewend voor het nuttige doel?

De regering stelt voor om ANBI’s die een commerciële rechtsvorm hebben (bijv. BV, NV of Coöperatie) niet langer te kwalificeren als ANBI. Waarom voert de regering dit criterium in, aangezien ook deze organisaties een doelstelling kunnen hebben die slechts het algemeen nut beogen? Waarom neemt de regering dat doel niet als uitgangspunt in plaats van de gekozen rechtsvorm?

De leden van de SGP-fractie verzoeken de regering te motiveren waarom de voorgestelde artikelen 9a en 12 uit de Wet Vpb 1696 niet zijn opgenomen in de Geefwet gelet op de samenhang van deze maatregelen met de onderwerpen uit de Geefwet. Deze leden vinden de artikelen daar meer thuis horen. De leden van de SGP-fractie constateren dat het huidige artikel 9, eerste lid, onderdeel h van de Wet Vpb 1696 volgens de regering (onderdeel 5.3 van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012) ruimer gebruikt wordt dan volgens de bedoelingen van de wetgever. Deze leden hebben hierbij het volgende voorbeeld in gedachten. Een goed doel verkoopt met behulp van werknemers (niet zijnde vrijwilligers) producten. De afnemers weten dat de hiermee behaalde winsten worden besteed aan Derde Wereld projecten e.d. De winsten bedragen jaarlijks € 15 000 (of meer). Tot 1 januari 2012 maakte het goede doel gebruik van de regeling van artikel 9, eerste lid, onderdeel h van de Wet Vpb 1969. Deze leden verzoeken de regering toe te lichten of het goede doel tot op heden onbedoeld gebruik maakte van deze regeling.

De leden van de SGP-fractie verzoeken de regering aan te geven of de fiscale «bijtellingen» van de artikelen 3.30a Wet IB 2001 en artikel 8, vijfde lid Wet Vpb 1969 moeten worden meegenomen bij het bepalen van de winst in de zin van artikel 6 en zo ja waarom. Deze leden geven hierbij in overweging dat deze bijtellingen leiden tot administratieve lastenverzwaring voor goede doelen; bovendien worden deze bijtellingen – mede gelet op de richtlijnen voor de jaarverslaggeving – vaak niet als winst ervaren, maar slechts als verhoging van de belastingdruk. Graag reactie.

De voorgestelde verruiming van de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting van 10% van de winst tot 50% van de winst lijkt aanzienlijk. Echter, de aftrek wordt beperkt tot maximaal € 100 000. De achtergrond van deze beperking is niet nader toegelicht. Kan de regering de leden van de SGP-fractie toelichten waarom hiervoor gekozen is? Erkent de regering dat dit voorstel ertoe kan leiden dat grote ondernemingen hierdoor mogelijk minder bereid zijn te geven aan goede doelen? Hoe wenselijk vindt de regering dat? Waarom heeft zij geen hogere grens voor de aftrekbeperking opgenomen?

Verruiming giftenaftrek vennootschapsbelasting

De leden van de PvdA-fractie vragen of de verruiming van het percentage van de winst dat als aftrekbare gift mag worden opgevoerd van 10% naar 50% wel een verruiming is. Tegelijk wordt immers een nieuw maximum van € 100 000 ingevoerd. Wat is de netto budgettaire derving (of -opbrengst) van deze maatregel? Kan de regering reageren op de kritiek van onder meer de VandenEndeFoundation dat het maximum van € 100 000 zeer knellend en beperkend is, omdat voor de belangrijke groep grote bedrijven dit bedrag een schijntje is?

Het totaal aan aftrekbare giften mag per jaar niet meer bedragen dan € 100 000 volgens het wetvoorstel. Een matiging is hier op zijn plaats volgens de leden van de PVV-fractie. Een verhoging van 10% naar 25% met een maximum van € 25 000 is volgens deze leden voldoende ruimhartig.

De leden van de CDA-fractie zijn niet tevreden met de plannen van de staatssecretaris om de maximale aftrekbare gift te verhogen van 10% tot 50%, maar vervolgens wel te maximeren op € 100 000. Waarom moet er een grens zitten op vrijgevigheid? Hoe verhoudt dit zich tot de doelstelling van de Geefwet om vrijgevigheid te bevorderen? De regering claimt wel de giftenaftrek te verruimen, maar in de praktijk komen de nieuwe regels in veel gevallen neer op een versobering van de aftrekmogelijkheden. Dit leidt ertoe dat veel NGO’s uit Nederland vertrekken en kiezen voor het Verenigd Koninkrijk of Zwitserland waar veel soepeler gedacht wordt over het behartigen van een goed doel.

De leden van de SP fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verruiming van de giftenaftrek van de vennootschapsbelasting. Kan de regering aangeven bij wat voor ANBI-instellingen en welke sectoren deze verruiming vooral gaat neerslaan?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn benieuwd naar de reden voor de maximering van het totaal aan aftrekbare giften per jaar tot € 100 000. Beperkt dit niet de mogelijkheid van bedrijven om giften te geven, zo vragen zij? Hoe past dat bij de erkenning van de belangrijke rol van het bedrijfsleven?

Stimulering cultureel ondernemerschap

Bij de Vpb is het uitgangspunt dat ondernemingswinsten moeten worden belast. Er is een vrijstelling voor lichamen waarbij een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond staat en het streven naar winst slechts van bijkomstige betekenis is. Hiervan is sprake als de jaarwinst minder bedraagt dan € 7 500, dan wel minder dan € 37 500 in het jaar zelf en de vier voorafgaande jaren tezamen. De regering stelt voor om de winstdrempel te verdubbelen tot een bedrag van € 15 000 op jaarbasis, dan wel € 75 000 over het jaar zelf en de vier voorafgaande jaren tezamen. De eis dat het algemeen of sociaal belang op de voorgrond moet staan vervalt. Deze maatregel is de leden van de PVV-fractie te ruimhartig, in de ogen van deze leden dient hier gewoon Vpb te worden betaald afgedragen.

De regering biedt teven de mogelijkheid aan culturele instellingen om te kiezen voor een integrale belastingplicht. Stichtingen en verenigingen zijn slechts belastingplichtig voor de Vpb indien en voor zover zij een onderneming drijven. Daardoor kan er binnen een stichting sprake zijn van een belast ondernemingsdeel en een onbelast niet-ondernemingsdeel. Exploitatietekorten in het onbelaste deel mogen deze niet worden verrekend met de winsten uit het belaste deel. In het voorstel kunnen winsten en exploitatietekorten dan worden gesaldeerd. Lichamen die opteren voor integrale belastingplicht zullen hierdoor ook eerder gebruik kunnen maken van de verhoogde vrijstelling voor stichtingen en verenigingen. Deze maatregel is de leden van de PVV-fractie te ruimhartig. De maatregel zal ontwikkelingen uitlokken die leiden tot concurrentievervalsing.

De mogelijkheid tot het vormen van een (her)bestedingsreserve wordt door de regering verruimd, dit geldt voor culturele instellingen en voor verenigingen en stichtingen die een sociaal belang behartigen en de winst hoofdzakelijk realiseren door de inzet van vrijwilligers. Dotaties aan de bestedingsreserve leiden tot uitstel van de heffing van Vpb. Wordt de reserve volledig aangewend dan kan zelfs sprake zijn van afstel van belastingheffing. In de ogen van de leden van de PVV-fractie dient hier gewoon Vpb te worden betaald.

Kan de regering nader toelichten waarom de winstvrijstelling van € 7 500 voor lichamen met een algemeen of sociaal belang nu voor een bedrag van € 15 000 wordt opengesteld voor alle stichtingen en verenigingen? Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat stichtingen en verenigingen die geen maatschappelijk nut hebben, of dat nu kan worden betiteld als een algemeen nut of een sociaal belang, ook geen royale fiscale vrijstelling behoeven?

De leden van de fractie van de ChristenUnie waarderen de inzet om ondernemerschap bij onder meer ANBI’s en SBBI’s te stimuleren en faciliteren. Deze leden komen nog terug op de verdubbeling van de winstdrempel. Deze leden hebben op deze plaats vooral een vraag over de beperking van de mogelijkheid voor een integrale belastingplicht tot culturele instellingen. Waarom is gekozen voor deze beperking? Waarom wordt deze mogelijkheid niet ingevoerd voor alle ANBI’s en SBBI’s, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Definitie ANBI

De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van een meer ingeklede definitie van het begrip ANBI. Kan de regering aangeven hoeveel ANBI’s en SBBI’s er momenteel zijn, wat de groei is geweest in het aantal ANBI’s en SBBI’s in de afgelopen jaren en welke groei nog te verwachten is op basis van de meer ingeklede definitie? Ziet de regering een budgettair risico in de ontwikkeling van het aantal ANBI’s en SBBI’s? Kan de regering een indicatie geven wat uitvoeringskosten zijn voor de Belastingdienst, bijvoorbeeld voor de controle van de ANBI-status van instellingen? Kan de regering aangeven of onder het nieuwe regime de ANBI-status kan worden geschorst, bijvoorbeeld wanneer een ANBI met de strafrechter in aanraking is gekomen? En hoe kijkt de regering aan tegen de mogelijkheid om ANBI’s aan te zetten om publiekelijk meer verantwoording te laten afleggen over hun activiteiten en bestedingen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan uitleggen waarom enerzijds in de Geefwet wordt gesteld dat het niet de bedoeling is de ANBI-definitie in te vullen, maar dat dit anderzijds wel degelijk gebeurt. Klopt het dat als gevolg van de andere ANBI-definitie en het onderbrengen daarvan in de AWR tot doel heeft te voorkomen dat woningcorporaties de status van ANBI zouden kunnen krijgen? En als dit niet het vooropgezette doel is, is het dit dan wel feitelijk het gevolg?

De leden van de PVV-fractie kunnen instemmen met de plannen van de regering ten aanzien van de ANBI-definitie. Echter de status van een ANBI brengt dusdanige fiscale voordelen met zich mee dat er sprake moet zijn van een wederkerigheid van de ANBI voor de faciliteiten: «noblesse oublige». In de optiek van de leden van de PVV-fractie is de status van een ANBI onlosmakelijk verbonden met het gevoerde beloningsbeleid. Fiscale faciliëring alleen onder de voorwaarde van een passende beloningbeleid binnen de instelling. Onder een passend beloningbeleid is de Balkenende-norm maatgevend.

De leden van de CDA-fractie juichen het toe dat de definitie van ANBI’s wordt overgeheveld naar de AWR, zodat deze voor alle heffingswetten gaat gelden. Dit maakt het systeem overzichtelijker en maakt het makkelijker om alle bepalingen voor goede doelen te stroomlijnen. De leden van de CDA-fractie snappen echter niet waarom de regering de definitie van de SBBI niet overhevelt naar de AWR. Voor deze organisaties blijven dus in alle heffingswetten al dan niet verschillende definities bestaan. Graag een toelichting van de regering op dit punt en het liefst een nota van wijziging.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er geen restcategorie is opgenomen in het ANBI-begrip. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om het ANBI-begrip vorm te geven als een zeer gesloten norm, waardoor bij een wijziging van maatschappelijke opvattingen steeds een wetswijziging nodig is?

De leden van de CDA-fractie willen graag weten of revolving funds, zoals genoemd in de motie Omtzigt4, ook onder dit nieuwe ANBI-begrip in de AWR vallen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de meer afgebakende definitie voor de ANBI. Zouden er huidige ANBI-instellingen opgenomen in het ANBI-register bij deze nieuwe definitie geen ANBI meer zijn? Zo ja, worden deze instellingen hun ANBI-status afgenomen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat een meer ingeklede definitie zal worden gehanteerd voor ANBI’s. De leden zijn echter van mening dat nog steeds onzekerheid blijft bestaan over wat hier nu wel en niet onder valt. Kan de regering toelichten hoe hier in praktijk mee om wil gaan en of hij voornemens is voor meer duidelijkheid te zorgen?

In het voorgestelde artikel 5b van de AWR worden een aantal categorieën opgesomd. In deze lijst ontbreekt bijvoorbeeld sportbeoefening en volkshuisvesting, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Is hier bewust voor gekozen, en zo ja, waarom? Zo nee, wat is er op tegen om deze categorieën alsnog op te nemen? Is het daarnaast niet aan te bevelen een restcategorie op te nemen, waarmee de wet mee kan gaan in maatschappelijke ontwikkeling, zo vragen deze leden.

Codificatie voorwaarden vrijwilligersvergoeding

De leden van de PVV-fractie stemmen in met een codificatie op het gebied van zogenoemde vrijwilligersvergoedingen. De voorwaarden waaronder een vrijwilligersvergoeding waarvan is afgezien voor aftrek in aanmerking kan komen zijn: dat de ANBI verklaart dat de vrijwilliger recht heeft op een vergoeding, dat de ANBI bereid en in staat is de vergoeding uit te betalen, dat de vrijwilliger aanspraak kan maken op die vergoeding en dat de vrijwilliger de vrijheid heeft daarover te beschikken.

De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat nu in de wet wordt vastgelegd wanneer een vrijwilliger recht op giftenaftrek heeft, zodat voor de toekomst alle onzekerheid bij vrijwilligers wordt weggenomen. In de Geefwet is bepaald dat een vrijwilliger recht op giftenaftrek heeft als hij een vrijwilligersverklaring heeft, de vrijwilliger aanspraak kan maken op de in de verklaring genoemde vergoeding, de instelling bereid en in staat is om de vergoeding uit te keren en als de vrijwilliger de vrijheid heeft om over de vergoeding te beschikken. Ook is bepaald dat giften op basis van een vrijwilligersverklaring in aanmerking genomen worden voor zover sprake is van kosten die naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed.

Uit de memorie van toelichting bij de Geefwet blijkt duidelijk dat reiskosten onder deze categorie kosten vallen. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat hier een nieuwe open norm wordt gecreëerd en dat het nog erg onduidelijk is wat nu precies onder deze open norm valt. Deze leden willen daarom graag een nadere toelichting op deze norm. Bij welke soort kosten, naast reiskosten, kan gedacht worden aan kosten die naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed en wanneer is sprake van kosten die de vrijwilliger zelf behoort te dragen? Waar ligt de grens en hoe gaat de Belastingdienst dit toetsen?

De vrijwilliger van een SBBI heeft geen mogelijkheid om zijn teruggeschonken vrijwilligersvergoeding als giftenaftrek op te voeren. Kan de regering onderzoeken of er een mogelijkheid is om ook voor vrijwilligers van een SBBI enige aftrek mogelijk te maken?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben al het nodige van gedachten gewisseld met de regering over de voorwaarden omtrent de aftrekbaarheid van de vrijwilligersvergoeding. Deze leden hebben over het voorgestelde nog de volgende vraag. Aangegeven wordt dat de ANBI in staat moet zijn de vergoeding uit te betalen. Wie bepaalt of de betreffende ANBI daar wel of niet toe in staat is en welke voorwaarden gelden om hier aan te voldoen? Benadeelt deze voorwaarde de kleinere ANBI’s niet, terwijl zij net afhankelijk zijn van de inzet van vrijwilligers als grotere ANBI’s, en van evenzeer algemeen nut zijn voor de samenleving?

Verruiming vrijwilligersregeling loonbelasting

Het hele verhaal rond de vrijwilligersregeling en de fiscale facilitering daarvan doet in de ogen van de leden van de PVV-fractie gekunsteld aan: fictief loon, fictieve loonkosten aftrek in de winstsfeer, geen kasrondje, onbelaste vergoedingen etc. Het is wel allemaal erg gecompliceerd geworden. Het gaat hier om vrijwilligerswerk, werk dat mensen vrijwillig doen, daar worden als uitgangspunt geen vergoedingen voor in rekening gebracht in de vorm van loon of salaris ook de gemaakte kosten zijn een bijdrage aan de instelling of het doel waar men de schouders onderzet.

Alle regelingen die er nu zijn op dit gebied zijn, zijn wat de leden van de PVV-fractie aangaat doorgeslagen en kunstmatig.

De kring van instellingen waarvoor de vrijwilligersregeling van de Wet LB 1964 geldt wordt verruimd. Aan die kring wordt nu ook de ANBI toegevoegd, ook ANBI’s die wel aan de Vpb zijn onderworpen kunnen voor hun vrijwilligers gebruik maken van de faciliteit. ANBI’s die niet zijn onderworpen aan de Vpb of daarvan zijn vrijgesteld komen reeds in aanmerking voor de faciliteit. Deze verruiming is volgens de leden van de PVV-fractie geheel in lijn om meer ruimte te bieden voor commerciële activiteiten bij goededoelenorganisaties. Wordt een ANBI door het verwerven van meer eigen middelen Vpb verschuldigd dan heeft dit door deze verruiming geen gevolgen voor de vrijwilligersregeling.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel ANBI-instellingen er ongeveer aanspraak kunnen maken op de verruiming? Verwacht de regering dat er steeds meer ANBI’s gaan komen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn?

Introductie negatieve giftenaftrek

De leden van de VVD-fractie willen benadrukken dat misbruik van de ruimere fiscale mogelijkheden te allen tijde voorkomen moet worden. In dit kader steunen deze leden het voorstel om een negatieve persoonsgebonden aftrekpost voor giften te introduceren.

De leden van de PvdA-fractie steunen de regering in het streven om eventueel misbruik van de giftenaftrek via de methode van herroepelijke schenking in de kiem te smoren. Deze leden vragen hoe de Belastingdienst gevallen kan achterhalen waarbij een schenking wordt herroepen, terwijl de belastingplichtige geen negatieve persoonsgebonden aftrekpost opvoert.

In het kader van de vereenvoudiging zou het volgens de leden van de PVV-fractie beter zijn om voorwaardelijke giften geheel van de giften aftrek uit te sluiten. Een gift dient het karakter te hebben van een onvoorwaardelijk vermogensoverdracht en niet afhankelijk van voorwaarden. Rechtszekerheid gaat hiervoor. De instellingen moeten ook weten waar zij aan toe zijn.

De leden van de SP-fractie vragen of de negatieve giftenaftek voldoende is om misbruik te voorkomen van al de nieuwe faciliteiten? Wanneer is de regering van plan om de nieuwe faciliteiten in deze wet te evalueren op het gebruik danwel misbruik?

Multiplier giftenaftrek (IB/Vpb), aanpassen aftrek uitgaven monumentenpanden

De leden van de VVD-fractie zijn vanuit budgettair oogpunt gereserveerder bij de introductie van een multiplier in de giftenaftrek in zowel de inkomstenbelasting als in de vennootschapsbelasting voor giften aan culturele instellingen. Waarop is de factor 1,5 gebaseerd? Kan de regering kwantificeren welke effecten van de multiplier te verwachten zijn in termen van extra giften? In de memorie van toelichting onder de horizonbepaling valt te lezen dat beide multipliers na vijf jaar alleen zijn te continueren op basis van een positieve evaluatie. Dit zien de leden van de VVD-fractie als een verstandige maatregel. Kan de regering aangeven op basis van welke criteria de evaluatie positief wordt geacht? Is er bij de evaluatie sprake van een controlegroep? En wanneer wordt de uitspraak van de Europese Commissie verwacht of de multiplier in de giftenaftrek kwalificeert als staatssteun?

De leden van de PvdA-fractie steunen op zichzelf de gedachte om langs fiscale weg een vliegwieleffect te bevorderen op het geven voor culturele instellingen. De voorgestelde uitwerking vinden deze leden echter ongelukkig en onevenwichtig. Enerzijds kan bij het geefgedrag van bedrijven nauwelijks van een multiplier worden gesproken, gezien het maximum van slechts € 5000. Anderzijds leidt de (onbegrensde) aftrekpost voor particulieren er toe dat de bijdrage van de schatkist op kan lopen tot 78 cent per ingelegde euro, wat, zo vrezen de leden van de PvdA-fractie, kan leiden tot ongewenste effecten zoals gekunstelde of zelfs frauduleuze belastingconstructies en scheve ogen bij instellingen die (net) niet kwalificeren voor de ANBI-status.

De vraag aan de regering is of het bespreekbaar is om enerzijds de multiplier bij particulieren desnoods te verlagen tot bijvoorbeeld 25%, maar anderzijds het maximum in aanmerking te nemen bedrag voor toepassing van de multiplier van 50% bij de vennootschapsbelasting fors te verhogen. Dit ook vanuit de gedachte dat met name de geefcultuur bij bedrijven een extra impuls behoeft.

De stimulering van de giften via de zogenaamde multiplier is de leden van de PVV-fractie een brug te ver. Hier gaat de regering de door haarzelf gestelde grens over. Misschien kan de regering dan ook overwegen om in het kader van het behoud van het cultureel erfgoed de monumentenaftrek ook voor 150% van de gemaakte kosten te geven. Dit natuurlijk inclusief een fictieve vergoeding voor de monumentenpandeigenaar die het onderhoud zelf doet.

De leden van de CDA-fractie vinden het idee van een multiplier in de giftenaftrek erg interessant, maar kunnen zich niet vinden in de uitwerking ervan in de Geefwet. Door de multiplier te beperken tot culturele ANBI's ontstaat een nieuwe ongelijkheid van nog eens 50%. De verhouding met SBBI's wordt hierdoor wel erg scheef. Een eenmalige gift aan een SBBI is niet aftrekbaar, terwijl een eenmalige gift aan een culturele ANBI een voordeel oplevert tot maximaal 78%. Kan de regering toelichten waarom zij een (gift aan een) culturele ANBI 78 keer zo waardevol acht als (aan) een SBBI? Wat heeft een schenking die voor 78% gefaciliteerd is nog met vrijgevigheid te maken? Waarom is het nodig om vrijgevigheid te stimuleren dat de overheid ruim 3,5 keer zoveel bijdraagt als de schenker zelf? Kan de regering aangeven waarom bij een schenking die voor 78% gestimuleerd wordt volgens de regering de vrijgevigheid voorop staat, terwijl bij een schenking aan een SBBI die geen enkele aftrek mag krijgen volgens de regering veelal sprake zal zijn van eigenbelang? De leden van de CDA-fractie zijn wel voorstander van het inzetten van de multiplier in de vennootschapsbelasting, waar het belastingvoordeel van een schenking slechts maximaal 25% is. Dan kan een multiplier een eerlijke stimulans zijn.

Wat vindt de regering ervan om de multiplier ten goede te laten komen aan de organisatie waaraan gegeven wordt en niet aan de schenker, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Graag een toelichting van de regering op dit punt. Kan de regering daarbij aangeven hoe groot de dead weight loss is van het voorstel van de multiplier? Deelt de regering de mening dat als de multiplier ten goede komt aan de organisatie (matching) dan geen sprake is van een dead weight loss?

Bovendien vinden de leden van de CDA-fractie het een probleem dat deze multiplier in de inkomstenbelasting doorwerkt naar de teruggeschonken vrijwilligersvergoeding. De vrijwilliger van een culturele ANBI die een vrijwilligersvergoeding krijgt en die terugschenkt, krijgt daarmee een veel groter fiscaal voordeel dan de vrijwilliger van een andersoortige ANBI. Deelt de regering de mening dat vrijwilligers voor alle soorten ANBI's even belangrijk zijn en dus dat de giftenaftrek van vrijwilligersvergoedingen voor alle soorten ANBI's even hoog zou moeten zijn? De multiplier werkt in de inkomstenbelasting ook door naar de periodieke giften, want belastingplichtigen die voor 2012 een periodieke gift gedaan hebben aan een culturele instelling, krijgen na 2012 ineens een hogere periodieke giftenaftrek. Hier wint de culturele sector niets aan, hier verliest alleen de Nederlandse schatkist. De leden van de CDA-fractie zetten de multiplier daarom liever in in de vennootschapsbelasting, waar deze effecten niet optreden.

De leden van de CDA-fractie willen daarnaast graag weten hoeveel de multiplier zou kosten als deze zou gelden voor alle ANBI's. Hoe hoog zou de multiplier worden als deze budgetneutraal voor giften aan alle ANBI's gaat gelden?

Als de wetgever dit onderscheid gaat maken tussen verschillende soorten ANBI's, moet er ten minste een duidelijke definitie zijn wat er wel of niet onder een culturele ANBI valt. Dit onderscheid is bij de culturele ANBI flinterdun, want veel ANBI's op het gebied van natuur, milieu, educatie e.d. hebben ook een culturele kant. Hoe gaat de regering zorgen voor een goede afbakening door de Belastingdienst? Heeft de regering er rekening mee gehouden dat goede doelen hun culturele tak kunnen gaan onderbrengen in een aparte stichting om zo extra giften binnen te halen.

Kan de regering toelichten hoe dat onderscheid gemaakt zal worden in de volgende gevallen: Is het in stand houden van een landgoed waar ook culturele activiteiten plaatsvinden, bijvoorbeeld landgoed Hackfort, een cultureel algemeen nuttig doel?

Is het onderhouden en restaureren van een fort of een molen, bijvoorbeeld fort Spijkerboer of molen de Onrust, waar rondleidingen worden gegeven een cultureel algemeen nuttig doel? En is het Prins Bernard Cultuurfonds een culturele ANBI, nu zij wel veel culturele activiteiten verricht maar niet alleen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het niet mogelijk is om een goed onderscheid te maken binnen de categorie algemeen nut beogende instellingen en dat is bovendien ook helemaal niet wenselijk. Het voordeel van de definitie van de ANBI is dat deze zich met meerdere terreinen bezig kan houden, mits deze terreinen algemeen nuttig zijn.

De leden van de CDA-fractie missen ook een aantal goede doelen in de limitatieve opsomming, die dus haaks staat op hun idee dat de overheid niet van tevoren kan bepalen of ergens particulier initiatief gewenst is. Hoe kijkt de regering aan tegen goede doelen als verkeersveiligheid, lokale muziekverenigingen, sport en sociale huisvesting? Kunnen die niet worden opgenomen in de opsomming van goede doelen? Graag toevoegingen hierop inclusief een open restcategorie.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde invoering van de multiplier giftenaftrek. Kan de regering aangeven wat voor ANBI-instellingen en welke sectoren deze multiplier zullen gaan gebruiken? Welke sector zou mogelijk staatssteun krijgen volgens de Europese Commissie? Kan de regering reageren op de mogelijke substitutie-effecten voor andere sectoren dan de cultuursector? Is bijvoorbeeld te verwachten dat er minder giften aan ANBI-instellingen worden gegeven andere dan de zogenaamde culturele instellingen? Vindt de regering dit mogelijke substitutie-effect gewenst? Zo nee, wat gaat de regering voor aanvullende maatregelen nemen?

Wat gaat de regering doen wanneer de Europese Commissie met een negatieve beslissing komt? Voert de regering de multiplier bij een negatieve beslissing nog steeds per 2013 in?

De leden van de fractie van D66 zijn bezorgd over het mogelijke effect van de multiplier. Namelijk dat er een verschuiving plaatsvindt naar de culturele instellingen en hierdoor andere goede doelen minder giften zullen ontvangen. Graag een reactie van de regering op dit punt en antwoord op de vraag of hier rekening mee is gehouden bij het wetsontwerp en of er onderzoek is naar dergelijke effecten?

De leden van de fractie van GroenLinks maken zich grote zorgen over de omvangrijke bezuinigingen op de culturele sector. In hoeverre verwacht de regering dat de Geefwet kan bijdragen aan nieuwe opbrengsten om deze bezuinigingen op te vangen en hoe pakt dit uit voor de podiumkunsten? Welke effecten verwacht de regering van de multiplier bij de giftenaftrek voor culturele instellingen? Gaan mensen hierdoor meer geven? Welke kwantitatieve inschatting maakt de regering hierbij? In hoeverre werkt de horizonbepaling van vijf jaar contraproductief voor het te bereiken doel?

Zoals al eerder aangegeven hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen bij de tweedeling in ANBI’s door de regering door culturele instellingen te bevoordelen ten opzichte van de rest. Hoe rechtvaardigt de regering deze tweedeling, en daarmee de bevoordeling van culturele ANBI’s? Indien deze bevoorrechting van culturele instellingen gerelateerd wordt aan de bezuiniging van de regering in de culturele sector horen deze leden graag waarom deze bevoorrechting niet opgaat voor instellingen gericht op ontwikkelingssamenwerking, welzijn, natuur en milieu, onderwijs, wetenschap en onderzoek, dierenwelzijn, jeugd- en ouderenzorg en bevordering van de democratische rechtsorde. Ook daar wordt immers op bezuinigd, zo vragen deze leden. En daarnaast, wat is een culturele instelling, en wie gaat bepalen of een instelling inderdaad een culturele instelling is?

De leden van de fractie van de ChristenUnie-fractie vragen waarop de aanname is gebaseerd dat de hogere aftrekmogelijkheid leidt tot meer inkomsten voor culturele instellingen, en dat het niet gewoon bij de gever terechtkomt?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering wat de rechtvaardiging ervan is om gevers aan cultuur een hogere aftrek te geven dan gevers aan andere goede doelen. Erkent de regering dat als gevolg van deze maatregel instellingen in andere sectoren de dupe hiervan kunnen worden, aangezien het totaal aan giften niet groter hoeft te worden? Acht de regering giften aan culturele instellingen van groter belang dan giften aan andere organisaties?

De regering noemt onder meer dat relatief weinig particuliere giften naar culturele instellingen vloeien. Als mensen deze keuze voor zichzelf maken, dan is dat toch hun eigen keuze? De overheid hoeft in die keus toch niet te sturen? Graag een reactie.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering vindt dat er nog sprake is van een vrije gift als een belastingplichtige mogelijk nog maar minder dan een kwart van de kosten bedraagt?

Als er niet meer gegeven wordt aan culturele instellingen, dan is de multiplier slechts een subsidie aan (huidige) gevers. Graag ontvangen de leden van de SGP-fractie daarom een wetenschappelijke en kwantitatieve onderbouwing van de regering waarom zij deze maatregel effectief acht. Waarom heeft de regering niet gekozen voor een matching door directe subsidies op het niveau van culturele instellingen? Dat sluit beter aan bij de motie-Van der Staaij c.s.5. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om conform de motie alle maatschappelijke organisaties een positieve prikkel te geven die een zeker percentage eigen inkomsten weten te genereren? Wil de regering in de Geefwet alsnog rekening houden met deze breed gesteunde motie? Graag een heldere onderbouwing.

Kan de regering – voor de praktische uitvoerbaarheid van de multiplier – aangeven hoe de begrippen cultuur en culturele instelling worden gedefinieerd? Erkent de regering dat een heldere afbakening hiervan niet eenvoudig, zo niet onmogelijk is? Wat is bijvoorbeeld de definitie van een hoogwaardig cultuuraanbod? Hoe gaat de Belastingdienst grensgevallen beoordelen? Binnen welke kaders moet de inspecteur van de Belastingdienst opereren? Hoe wordt willekeur in dezen voorkomen? Hoe gaat de regering ermee om als een instelling zowel culturele als andere maatschappelijke doelstellingen heeft? Moet de gever dan aannemelijk maken aan welk onderdeel van de instelling de gift geschonken is? Hoe voorkomt de regering een enorme aanzuigende werking doordat instellingen veel prikkels hebben om zich een culturele instelling te noemen?

De leden van de SGP-fractie nemen aan dat de afrek voor monumentale panden weer in ere wordt hersteld indien de multiplier na vijf jaar komt te vervallen als gevolg van de horizonbepaling. Graag ontvangen deze leden hierop een bevestigend antwoord.

De multiplier voor culturele instellingen wordt gefinancierd door het beperken van de aftrek voor monumentenzorg. De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn niet overtuigd van de noodzaak hiertoe. Kan de regering aangeven welk doorslaggevend belang zij hiervoor ziet behalve het financieren van de multiplier? Na onderzoek door PWC van deze faciliteit in 2009 was het oordeel van de regering dat deze efficiënt en effectief was, wat herhaald werd bij het Belastingplan 2011. Waarom dan nu beperken gezien de positieve woorden in de afgelopen jaren over deze faciliteit?

De leden van de SGP-fractie betreuren het dat de extra ruimte van € 12 miljoen voor de multiplier in de giftenaftrek wordt gefinancierd uit een beperking van de kostenaftrek voor monumentenpanden. Deze leden zijn van mening dat dit ten koste kan gaan van een goed onderhoud van cultureel erfgoed in Nederland. Is de regering met deze leden van mening dat de aftrek voor monumenten op effectieve en efficiënte wijze bijdraagt aan het behoud van Nederlandse rijksmonumenten? Zo ja, waarom heeft de regering dan voor deze maatregel heeft gekozen, zeker gezien de evaluatie van de faciliteit, waarin tot twee keer toe naar voren kwam dat deze faciliteit effectief en efficiënt is? Waarom wijkt de regering af van haar eerdere argumenten dat de evaluaties geen aanleiding gaven tot het wijzigen van de faciliteit? Erkent de regering dat de monumentenstatus andere lasten met zich mee kan brengen dan voor eigenaren van niet-monumenten? Denk bijvoorbeeld aan het feit dat een monument een hogere WOZ-waarde tot gevolg kan hebben, waardoor de door het kabinet genoemde waterschapslasten en onroerende zaakbelastingen hoger uit kunnen vallen. Erkent de regering dat deze maatregel in strijd is met haar eigen regeerakkoord, waarin staat dat het behoud en onderhoud van monumenten de taken van de overheid blijven? Graag reactie.

SBBI’s

De leden van de PVV-fractie stemmen op dit punt in met het kabinetsstandpunt. Deze leden hebben de volgende aanvulling. De status van een SBBI brengt dusdanige fiscale voordelen met zich mee dat er sprake moet zijn van een wederkerigheid van de SBBI voor de faciliteiten, ook hier geldt: «noblesse oblige». In de optiek van de leden van de PVV-fractie is de status van een SBBI onlosmakelijk verbonden met het gevoerde beloningsbeleid. Fiscale faciliëring alleen onder de voorwaarde van een passende beloningbeleid binnen de instelling. Onder een passend beloningbeleid is de Balkenende-norm maatgevend. Analoog als bij de ANBI.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de regering zich in de voorgestelde Geefwet te veel richt op ANBI's en daarbij de SBBI's in de kou laat staan. Hierdoor wordt het verschil in faciliteiten van de ANBI en de SBBI steeds groter. Dit achten de leden van de CDA-fractie niet wenselijk. Nu lijkt het onderscheid nogal willekeurig, zoals de leden van de CDA-fractie al eerder hebben aangegeven bij hun vragen over de tubataks. Een schenking van een viool aan een symphonie-orkest leidt tot 78% belastingteruggave. Ofwel van de geschonken € 100 krijgt de gever € 78 terug. Een tuba, die geschonken wordt aan de lokale harmonie is kennelijk zo onbelangrijk dat zij 0% belastingteruggave oplevert. Kan de regering duiden waarom zij voor dit enorme verschil kiest en deelt zij mening dat dit verschil niet aanwezig zou moeten zijn?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het besluit om SBBI’s niet fiscaal te stimuleren. Hoe wordt dit verklaard in het licht dat de regering wel een groot belang hecht aan de SBBI’s? Wanneer een bezuiniging niet wordt doorgevoerd is dit toch geen teken aan de wand dat de regering juist de SBBI van groot belang vindt? Hoe is de regering tot inzicht gekomen om de bezuiniging niet door te voeren? Verder blijft er onduidelijkheid in de sectoren ontstaan tussen het verschil van een SBBI en een ANBI. Is de regering, al dan niet met andere bewindvoerders, van plan om deze onduidelijkheid weg te nemen?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het belang dat aan SBBI’s moet worden toegekend, niet minder groot is dan het belang dat aan ANBI’s moet worden toegekend. Ook wordt de bijdrage van SBBI’s aan maatschappelijke thema’s een grote maatschappelijke winst genoemd. Kan de regering in het licht van deze argumentatie aangeven waarom zij toch een verschil in fiscale behandeling rechtvaardigt tussen ANBI’s en SBBI’s? Is enkel een budgettaire reden hiervoor niet onvoldoende, en wordt daarmee de eerder uitgesproken waardering niet genegeerd, zo vragen deze leden? Een van de redenen voor het handhaven van het verschil in behandeling tussen SBBI’s en ANBI’s lijkt het eigen belang van leden van SBBI’s te zijn. De indruk lijkt te ontstaan dat in geval van eigen belang de fiscale mogelijkheden beperkt moeten worden. Kan de regering in relatie hiermee toelichten waarom dan wel gekozen wordt voor de multiplier bij giften aan culturele instellingen? Bevordert deze multiplier ook niet het eigen belang in het geefgedrag, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Niet-fiscale maatregelen

De belangrijkste voorwaarde voor een ANBI is dat deze een algemeen nuttig belang moet behartigen zo lezen de leden van de CDA-fractie in de ANBI-definitie. De gever moet hier ook op kunnen vertrouwen en moet zeker kunnen zijn dat zijn geld aan het goede doel besteed wordt. Daarom vinden de leden van de CDA-fractie transparantie van goede doelen zeer belangrijk. De regering heeft dit ook onderkend in de brief van 21 juni 2011 over de Geefwet, waarin is vermeld dat de regering de wens onderschrijft om de transparantie en de toezicht binnen de filantropische sector te verbeteren. Op welke wijze is de regering bezig om transparantie en toezicht binnen de filantropische sector te verbeteren? Hoe denkt de regering erover om goede doelen te verplichten om verkorte jaarverslagen te publiceren? Op welke wijze zou de regering een dergelijke verplichting willen invullen? Deelt de regering de mening dat transparantie een voorwaarde zou moeten zijn voor het verkrijgen van de ANBI-status? Wat vindt de regering van het systeem in de Verenigde Staten waar charities jaarlijks een gespecificeerd en gedetailleerd overzicht van het doel van de organisatie, de activiteiten van de organisatie, de inkomsten, kosten en het vermogen van de organisatie moeten geven aan de Belastingdienst en desgevraagd ook aan het publiek? Ook het formulier waarmee de goede-doelenstatus is aangevraagd, moet aan het publiek getoond kunnen worden. Hoe denkt de regering over het publiekelijk maken van het aanvraagformulier als de ANBI-status is toegekend?

Budgettaire aspecten

De leden van de SP-fractie vragen waarom er voor het jaar 2013 maar € 10 miljoen lastenverzwaring is vanwege de inperking aftrek uitgaven monumentenpanden? Waarom is er niet voor gekozen om de lastenverlichting dan ook met € 2 miljoen te verminderen?

Overig

Verstrekken van leningen

Manieren van financieren, ook in de filantropische sector, zijn steeds in ontwikkeling, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Zoals is aangegeven in het rondetafelgesprek over de Geefwet kan het algemeen nut ook worden gediend door het verstrekken van leningen. Houdt het voorliggende wetsvoorstel voldoende rekening met deze mogelijkheid, zo vragen deze leden. Is de regering het met deze leden eens dat het verstrekken van dergelijke leningen voor de Belastingdienst geen grond mogen zijn om de ANBI-status te weigeren of in te trekken? En geldt hetzelfde niet ook voor ANBI’s die onroerend goed exploiteren, mits de opbrengst wordt ingezet voor het algemeen nut?

Periodieke giften bij notariële akte

Periodieke giften worden op grond van artikel 6.38 Wet IB 2011 alleen in de inkomstenbelasting voor de giftenaftrek in aanmerking genomen als zij gedaan zijn bij notariële akte, zo constateren de leden van de PVV-fractie. Voor een dergelijk akte worden al gauw door het notariaat minstens € 250 in rekening gebracht. Dit werkt als een drempel. Periodieke giften moeten ook mogelijk zijn bij geregistreerde onderhandse akte. De registratie van de schenkingsakte bij de Belastingdienst is voor de aftrekbaarheid een noodzakelijke voorwaarde. Door de registratie heeft de belastingdienst een inzicht in het tijdstip van de periodieke schenkingen. De Belastingdienst hoeft niet noodzakelijkerwijs zelf daar een administratie voor op te zetten. De kosten die dit meebrengt worden in ruime mate gedekt door de eerdere versoberingen die de leden van de PVV-fractie in dit verslag voorstellen. Er zit zeker een stevig lastenvermindering voor de burger in. Mocht de registratie bij de Belastingdienst leiden tot kosten, dan zou het heffen van een registratierecht bij wege van voldoening op aangifte, waarbij voldaan wordt door een eenmalige incasso, een beter alternatief zijn dan de huidige dure weg.

Ook de leden van de CDA-fractie wijzen op de eis van de notariële akte voor de periodieke giftenaftrek. Deze leden zijn van mening dat deze eis zeer belemmerend werkt en als effect heeft dat giften onder een paar honderd euro niet gestimuleerd worden. Is de regering bereid om in overleg met de notarisbranche te zoeken naar mogelijkheden voor een gestandaardiseerd schenkingscontract die door donateurs voor een laag bedrag verkregen kan worden? Is de regering bereid om, indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, het vereiste van de notariële schenkingsakte te vervangen door het vereiste van een schenkingsovereenkomst tussen de gever en de organisatie?

Inwerkingtreding

De leden van de fractie van GroenLinks maken zich zorgen over de overhaaste invoering van de Geefwet per 2012. Wat zijn de voordelen en nadelen van het uitstel van de inwerkingtreding van de Geefwet met een jaar?

De leden van de SGP-fractie zouden graag een zorgvuldige en uitgebreide behandeling van het wetsvoorstel Geefwet willen. Het huidige tijdspad biedt daar volgens deze leden onvoldoende ruimte voor. Zou de regering daarom de invoeringsdatum van 1 januari 2012 willen vervangen door een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip? Hoe ziet de regering dit verzoek in het licht van de discussies die instellingen nog steeds hebben met de Belastingdienst over de per 2010 in werking getreden wijzigingen, met name voor wat betreft de invloed van commerciële activiteiten op de ANBI-status?

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel B (artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

In het kader van het behoud van het cultureel erfgoed zou het van een groter bewustzijn spreken om de in plaats van 80% van de drukkende onderhoudskosten in aftrek te brengen alle drukkende onderhoudskosten in aftrek te brengen. De leden van de PVV-fractie vragen waarom er op een uitgeklede regeling nog verdere beperkingen moeten worden gelegd.

Artikel IV, onderdeel B (artikel 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

De leden van de PVV-fractie constateren dat in artikel 3 Wet Vpb 1969 thans een tweede lid ontbreekt.

Artikel IV, onderdeel C (artikel 6 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969)

De leden van de fractie van de ChristenUnie horen graag van de regering waarom gekozen is voor het op nihil stellen van de verliesjaren, in plaats van uit te gaan van de werkelijke verliessituatie. Het op nihil stellen verhoogt in theorie de winst, waardoor sneller de winstdrempel wordt bereikt van € 75 000, terwijl in werkelijkheid deze winst niet bereikt is.

De leden van de PVV-fractie constateren wederom dat in artikel 3 van de Wet Vpb 1969 thans een tweede lid ontbreekt.

Artikel VI (artikel 69 van de Wet belastingen op milieugrondslag)

De leden van de PVV-fractie achten een vrijstelling van milieuheffingen in het licht van de verruimde mogelijkheden om inkomsten te genereren niet langer wenselijk. Graag een toelichting over de handhaving van deze vrijstelling.

Artikel VII

Ontwikkelingssamenwerking wordt hierin omschreven als activiteiten die zonder directe tegenprestatie worden gedaan in landen met een veel lagerelevensstandaard als de onze. In de ogen van de leden van de fractie van de ChristenUnie sluit deze definitie niet aan bij de werkelijkheid, omdat ook bij ontwikkelingssamenwerking, net als bij andere sectoren zoals cultuur, een tegenprestatie gevraagd kan worden. De genoemde leden menen dat een omschrijving gewenst is die beter aansluit bij de praktijk. Is de regering hiertoe bereid?

Artikel VII, onderdeel B (artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

De leden van de PVV-fractie vragen of de volgende passage niet leidt tot een ongewenste beperking: «niet zijnde een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven».

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Dezentjé Hamming-Bluemink

De adjunct-griffier van de commissie,

Giezen