Kamerstuk 33006-2

Voorstel van wet

Dossier: Wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet)

Gepubliceerd: 20 september 2011
Indiener(s): Frans Weekers (staatssecretaris financiƫn) (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33006-2.html
ID: 33006-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in een aantal belastingwetten wijzigingen aan te brengen met het oog op verduidelijking en verbetering van de fiscale faciliteiten ter stimulering van het geven aan goede doelen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.139 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «en» vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. het bedrag dat door hem is ontvangen ten gevolge van de ontbinding of herroeping van een schenking die op grond van afdeling 6.9 in aanmerking is genomen, indien van toepassing vermeerderd met het bedrag, bedoeld in artikel 6.39a, voor zover dat bedrag of die bedragen in aftrek is onderscheidenlijk zijn gekomen.

B

Artikel 6.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand worden in aanmerking genomen 80% van de drukkende onderhoudskosten. De eerste volzin is slechts van toepassing indien het een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 betreft of indien het een bezitting betreft die volgens artikel 5.1 in de belastingheffing wordt betrokken en waarvan de waardeveranderingen de belastingplichtige direct of indirect grotendeels aangaan.

2. Het vierde lid vervalt.

C

Artikel 6.33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. instellingen:

algemeen nut beogende instellingen;.

2. Het tweede tot en met vijfde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

D

Artikel 6.36 komt te luiden:

Artikel 6.36 Afzien van vergoedingen

  • 1. Giften die bestaan uit het afzien door een vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 van een vergoeding, worden in aanmerking genomen indien:

    • a. de instelling een verklaring heeft afgegeven dat de belastingplichtige zich heeft ingezet als vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • b. de belastingplichtige aanspraak kan maken op de in de verklaring genoemde vergoeding;

    • c. de instelling bereid en in staat is die vergoeding uit te keren, en

    • d. de belastingplichtige de vrijheid heeft over de vergoeding te beschikken.

  • 2. Giften die bestaan uit het afzien door de vrijwilliger van vergoedingen voor daadwerkelijk gemaakte kosten worden in aanmerking genomen voor zover sprake is van kosten die naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed, met dien verstande dat kosten voor vervoer per auto, anders dan per taxi, in aanmerking worden genomen voor € 0,19 per kilometer. De eerste volzin is ook van toepassing in de situatie waarin de instelling voor deze kosten geen vergoedingsregeling heeft getroffen.

  • 3. Indien giften op grond van het eerste lid in aanmerking worden genomen, kunnen giften op grond van het tweede lid aan dezelfde instelling slechts in aanmerking worden genomen voor zover de daadwerkelijk gemaakte kosten hoger zijn dan de in het eerste lid bedoelde vergoeding.

E

Na artikel 6.39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.39a Giften aan culturele instellingen

  • 1. Het bedrag van giften aan culturele instellingen wordt voor de bepaling van het voor de toepassing van deze afdeling in aanmerking te nemen bedrag verhoogd met 50%.

  • 2. Het in artikel 6.39, eerste en tweede lid, bedoelde maximum wordt verhoogd met het bedrag van de in het eerste lid bedoelde verhoging.

F

Artikel 10.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het achtste lid wordt «te vermeerderen met het volgens artikel 10.4, tweede lid, berekende percentage» vervangen door: na toepassing van het tiende lid te vermeerderen met 0,8%-punt.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Het in het achtste lid laatstgenoemde percentage wordt bij het begin van het kalenderjaar bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit percentage wordt berekend door het te vervangen percentage te vermenigvuldigen met het product van de factor ih en de factor iw, bedoeld in het vierde en vijfde lid.

G

Artikel 10.4 vervalt.

H

In artikel 10.5, eerste lid, wordt «volgens de artikelen 10.3 en 10.4», vervangen door: volgens artikel 10.3.

I

Na hoofdstuk 10A wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 10B HORIZONBEPALING

Artikel 10b.1 Horizonbepaling

Artikel 6.39a vervalt met ingang van 1 januari 2017.

ARTIKEL II

In afwijking van artikel 6.31, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn op verzoek drukkende onderhoudskosten waarvan de belastingplichtige kan aantonen dat hij ter zake reeds verplichtingen is aangegaan vóór 1 januari 2012 en de uitgaven zijn gedaan vóór 1 januari 2014, aftrekbaar volgens artikel 6.31, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat artikel luidde op 31 december 2011.

ARTIKEL III

De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 32, eerste lid, onderdeel 3o, wordt «door een instelling als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover» vervangen door: door een algemeen nut beogende instelling, voor zover.

B

In artikel 33, eerste lid, onderdeel 4o, wordt «door een instelling als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover» vervangen door: door een algemeen nut beogende instelling, voor zover.

ARTIKEL IV

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Op schriftelijk verzoek en onder door Onze Minister te stellen voorwaarden staat de inspecteur toe dat een lichaam als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, geacht wordt zijn onderneming te drijven met behulp van zijn gehele vermogen, indien het lichaam als culturele instelling is aangemerkt. Het verzoek moet uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het jaar waarop het verzoek voor het eerst betrekking heeft, worden ingediend bij de inspecteur. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de door Onze Minister te stellen voorwaarden zijn opgenomen. Bij inwilliging van het verzoek geldt dit tot wederopzegging door het lichaam, waarbij wederopzegging alleen mogelijk is met ingang van het tiende jaar of een veelvoud daarvan na het einde van het jaar waarvoor het verzoek voor het eerst is ingewilligd.

B

Aan artikel 3, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Artikel 2, negende lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, en artikel 3, tweede lid, zijn met betrekking tot een jaar van de belasting vrijgesteld, indien de winst van het jaar – opgevat overeenkomstig hoofdstuk II van deze wet met uitzondering van artikel 9a en artikel 12 – niet meer bedraagt dan € 15 000, dan wel van het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren tezamen niet meer bedraagt dan € 75 000. Indien in een jaar verlies geleden wordt, wordt de winst voor dat jaar gesteld op nihil.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van lichamen die een werkzaamheid verrichten als bedoeld in artikel 4, onderdeel b.

  • 3. Op verzoek van een lichaam bepaalt de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking dat dit lichaam, in afwijking van het eerste lid, niet van de belasting is vrijgesteld. Het verzoek moet uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het jaar waarop het verzoek betrekking heeft, worden ingediend bij de inspecteur.

  • 4. Bij inwilliging van het verzoek, bedoeld in het derde lid, geldt dit tot wederopzegging door het lichaam, waarbij wederopzegging alleen mogelijk is met ingang van het vijfde jaar of een veelvoud daarvan na het einde van het jaar waarvoor het verzoek voor het eerst is ingewilligd.

D

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door «algemeen nut beogende instellingen» en vervalt «, voor zover zij te zamen € 227 te boven gaan».

2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «ten hoogste 10 percent van de winst» vervangen door: ten hoogste 50 percent van de winst met een maximum van € 100 000.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De aftrek, bedoeld in het eerste lid, wordt verhoogd met 50 percent van het bedrag van de giften die zijn gedaan aan een culturele instelling, doch ten hoogste met € 2500.

E

Na artikel 34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 35

Artikel 16, derde lid, vervalt met ingang van 1 januari 2017, met dien verstande dat dit voor het eerst eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2017.

ARTIKEL V

In de Wet op de loonbelasting 1964 komt in artikel 2, zesde lid, de tweede volzin, te luiden: Hierbij wordt onder vrijwilliger verstaan degene die niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor een algemeen nut beogende instelling, een sportorganisatie of een niet als zodanig aan te merken lichaam dat niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of daarvan is vrijgesteld.

ARTIKEL VI

In de Wet belastingen op milieugrondslag komt artikel 69, tweede en derde lid, te luiden:

  • 2. Op verzoek wordt teruggaaf verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in gebruik is bij een algemeen nut beogende instelling of bij een sociaal belang behartigende instelling die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel 8°, onder a tot en met c, van de Successiewet 1956, mits:

    • a. de in de aanhef bedoelde instellingen niet of slechts in beperkte mate werkzaam zijn op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs;

    • b. de in de aanhef bedoelde instellingen geen publiekrechtelijk lichaam zijn;

    • c. de in de aanhef bedoelde instellingen beschikken over een eigen aansluiting;

    • d. de werkzaamheden van de in de aanhef bedoelde een sociaal belang behartigende instelling geheel of nagenoeg geheel worden verricht door natuurlijke personen om niet of naar een loon dat in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het economische verkeer gebruikelijk is.

  • 3. Op verzoek wordt teruggaaf verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in gebruik is bij meer dan één instelling die een algemeen nut beogende instelling is of die een sociaal belang behartigende instelling is die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel 8°, onder a tot en met c, van de Successiewet 1956, en het tweede lid, onderdeel d, mits:

    • a. de in de aanhef bedoelde instellingen niet of slechts in beperkte mate werkzaam zijn op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs;

    • b. de in de aanhef bedoelde een sociaal belang behartigende instelling beschikt over notarieel verleden statuten waaruit de een sociaal belang behartigende doelstelling blijkt, dan wel, voor zover het gaat om verenigingen als bedoeld in artikel 26 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die niet beschikken over notarieel verleden statuten, over door die verenigingen verstrekte verklaringen waaruit de een sociaal belang behartigende doelstelling blijkt;

    • c. de instelling die de desbetreffende onroerende zaak beheert en exploiteert, beschikt over notarieel verleden statuten waaruit blijkt dat de instelling zich ten doel stelt de onroerende zaak te beheren en exploiteren ten nutte van instellingen als bedoeld in de aanhef;

    • d. de feitelijke werkzaamheden van de instelling, bedoeld in onderdeel c, overeenkomen met de doelstelling;

    • e. de instelling, bedoeld in onderdeel c, niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel daarvan is vrijgesteld;

    • f. de in de aanhef bedoelde instellingen en de instelling, bedoeld in onderdeel c, geen publiekrechtelijk lichaam zijn, en

    • g. de instelling, bedoeld in onderdeel c, beschikt over een eigen aansluiting.

ARTIKEL VII

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2, derde lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • m. algemeen nut beogende instelling: een instelling als bedoeld in artikel 5b;

  • n. culturele instelling: een instelling als bedoeld in artikel 5b, vijfde lid.

B

Na artikel 5a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5b

  • 1. Een algemeen nut beogende instelling is:

    • a. een instelling – niet zijnde een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven – die:

      • 1°. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt;

      • 2°. voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;

      • 3°. gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, en

      • 4°. door de daartoe bevoegde inspecteur als zodanig is aangemerkt;

    • b. een niet in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat gevestigde, door Onze Minister als zodanig aangemerkte instelling indien en zolang zij voldoet aan de door hem te stellen voorwaarden.

  • 2. Publiekrechtelijke lichamen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn algemeen nut beogende instellingen.

  • 3. Als algemeen nut in de zin van dit artikel wordt beschouwd:

    • a. welzijn;

    • b. cultuur;

    • c. onderwijs, wetenschap en onderzoek;

    • d. bescherming van natuur en milieu, daaronder begrepen bevordering van duurzaamheid;

    • e. gezondheidszorg;

    • f. jeugd- en ouderenzorg;

    • g. ontwikkelingssamenwerking;

    • h. dierenwelzijn;

    • i. religie, levensbeschouwing en spritualiteit;

    • j. de bevordering van de democratische rechtsorde;

    • k. een combinatie van de bovengenoemde doelen, alsmede

    • l. het financieel of op andere wijze ondersteunen van een algemeen nut beogende instelling.

  • 4. Een algemeen nut beogende instelling die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend richt op cultuur, kan verzoeken tevens te worden aangemerkt als culturele instelling.

  • 5. Het aanmerken als een algemeen nut beogende instelling of als culturele instelling geschiedt op verzoek van de instelling. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking eventueel onder door hem te stellen voorwaarden. In afwijking van de eerste volzin kan de inspecteur een categorie instellingen dan wel een groep met elkaar verbonden instellingen bij één voor bezwaar vatbare beschikking aanmerken als instellingen als bedoeld in het eerste lid, ook zonder dat een daartoe strekkend verzoek is gedaan door die instellingen.

  • 6. Een instelling als bedoeld in het eerste lid, wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking niet meer als zodanig aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop deze instelling niet langer uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen nut beogend karakter heeft, niet meer voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde voorwaarden dan wel niet meer is gevestigd als aangegeven in het eerste lid. Een instelling als bedoeld in het vierde lid wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking niet meer als zodanig aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop deze instelling zich niet langer uitsluitend of nagenoeg uitsluitend richt op cultuur. Het tijdstip van intrekking kan liggen voor de datum van de dagtekening van de beschikking.

  • 7. Een instelling wordt eveneens door de inspecteur niet, of niet langer, als algemeen nut beogende instelling aangemerkt indien de instelling, een bestuurder van die instelling of een persoon die feitelijk leiding geeft aan die instelling, dan wel een voor de instelling gezichtsbepalend persoon onherroepelijk is veroordeeld wegens aanzetten tot haat, aanzetten tot geweld of gebruik van geweld en nog geen vier kalenderjaren zijn verstreken sinds deze veroordeling.

  • 8. Voor de toepassing van het vierde tot en met zevende lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

ARTIKEL VIII

Instellingen die op de voet van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat onderdeel luidde op 31 december 2011, zijn aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling, worden met ingang van 1 januari 2012 aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel m, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

ARTIKEL IX

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2012, met dien verstande dat de wijzigingen ingevolge artikel IV voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2012.

ARTIKEL X

Deze wet wordt aangehaald als: Geefwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,