Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2012 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen of technische reparaties aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op de inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel e wordt geletterd f.
2. Na onderdeel d wordt, onder vervanging van «, of» aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belastingplichtige door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander, of.
B
Artikel 3.13, eerste lid, onderdeel i, komt te luiden:
i. voordelen die worden genoten op grond van door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu bij ministeriële regeling aan te wijzen mobiliteitsprojecten die worden gehouden in het kader van het project Anders betalen voor mobiliteit of die worden gehouden in het kader van het programma Beter Benutten.
C
In artikel 3.36, eerste lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
D
In artikel 3.42, zesde lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
E
In artikel 3.42a, zevende lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
F
Na artikel 3.98c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De verdeling van een huwelijksgemeenschap waartoe een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel als bedoeld in artikel 3.92, eerste of tweede lid, behoort binnen twee jaren na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap anders dan door overlijden, wordt met betrekking tot dat vermogensbestanddeel niet als een vervreemding aangemerkt mits het vermogensbestanddeel bij de verkrijger tot een werkzaamheid blijft behoren. De verkrijger stelt het deel van het vermogensbestanddeel dat hij verkrijgt te boek op de laatste boekwaarde van dat deel van het vermogensbestanddeel bij degene van wie het is verkregen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot fiscale reserves als bedoeld in artikel 3.53 alsmede voorzieningen die in overeenstemming met artikel 3.25 zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.
2. Het eerste lid vindt geen toepassing indien de beide gewezen echtgenoten hier gezamenlijk voor kiezen. De keuze wordt schriftelijk kenbaar gemaakt aan de inspecteur van de gewezen echtgenoot bij wie een vervreemdingsvoordeel in aanmerking wordt genomen.
3. De artikelen 3.98a en 3.98b zijn bij een belastingplichtige van overeenkomstige toepassing op een ter beschikking gestelde schuldvordering als bedoeld in artikel 3.92, eerste of tweede lid, die voorafgaande aan de verdeling van een huwelijksgemeenschap is afgewaardeerd ten laste van het resultaat uit een werkzaamheid van zijn gewezen echtgenoot.
G
In artikel 3 146, tweede lid, wordt «tweede, derde en vierde lid» vervangen door: tweede, derde, vierde en zevende lid.
H
Artikel 5.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met vierde lid komen te luiden:
1. Tot de bezittingen behoren niet geldvorderingen op de echtgenoot van een overleden ouder van de belastingplichtige:
a. die voortvloeien uit de verdeling van de nalatenschap van die ouder;
b. die voortvloeien uit een door die echtgenoot schuldig gebleven vergoeding voor een legaat tegen inbreng van de waarde aan die echtgenoot op grond van een uiterste wilsbeschikking van die ouder;
c. die voortvloeien uit een overbedeling van die echtgenoot op grond van een uiterste wilsbeschikking van die ouder, of
d. ter zake van een legitieme portie als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek van de belastingplichtige die niet opeisbaar zijn op grond van artikel 81 van Boek 4 van dat wetboek of die niet opeisbaar zijn omdat de opeisbaarheid afhankelijk is van een voorwaarde of van omstandigheden als bedoeld in de artikelen 82 of 83 van Boek 4 van dat wetboek.
2. Tot de schulden behoren niet schulden die corresponderen met de in het eerste lid genoemde vorderingen.
3. Tot de bezittingen behoren niet goederen:
a. waarop een vruchtgebruik rust ten behoeve van de echtgenoot van een overleden ouder van de belastingplichtige op grond van een uiterste wilsbeschikking van die ouder;
b. waarop ten gevolge van de uitoefening door de belastingplichtige van een wilsrecht als bedoeld in de artikelen 19 of 21 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek een vruchtgebruik rust ten behoeve van de langstlevende echtgenoot, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van Boek 4 van dat wetboek;
c. waarop ten behoeve van de echtgenoot van een overleden ouder van de belastingplichtige op grond van artikel 29 of 30 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek een vruchtgebruik is gevestigd.
4. Indien goederen ingevolge het derde lid niet tot de bezittingen van de belastingplichtige behoren, worden die goederen bij de in dat lid bedoelde echtgenoot in aanmerking genomen voor de waarde die deze goederen zouden hebben indien daarop geen vruchtgebruik zou rusten.
2. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «eerste lid» vervangen door: eerste of derde lid.
3. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.
4. In het zesde lid wordt vóór de punt aan het slot ingevoegd: , en wordt onder ouder mede begrepen de echtgenoot van de ouder van de belastingplichtige.
I
In artikel 5.20, derde lid, wordt «en op deze verhuur afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is» vervangen door: en op deze verhuur afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, of ingevolge een voor ten minste 12 jaren aangegane pachtovereenkomst wordt verpacht en op deze verpachting titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is.
J
Aan artikel 6.17 wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
a. een behandeling door een arts;
b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 13a wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. In afwijking van het eerste lid wordt loon dat door de inhoudingsplichtige overeenkomstig een door hem bestendig gevolgde gedragslijn aan een eerder in het kalenderjaar gelegen tijdvak wordt toegerekend dan het tijdvak waarin het ingevolge het eerste lid wordt genoten, geacht in dat eerdere tijdvak te zijn genoten.
B
Artikel 28a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de inhoudingsplichtige» vervangen door «de inhoudingsplichtige of gewezen inhoudingsplichtige», wordt «binnen vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin het tijdvak is aangevangen waarover die aangifte is gedaan» vervangen door «over een tijdvak in een verstreken kalenderjaar binnen vijf jaren na het einde van dat kalenderjaar», wordt «hij een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan» vervangen door «die aangifte onjuist of onvolledig is en niet bij een latere aangifte in dat jaar is hersteld,» en wordt «daarop volgende» vervangen door: daaropvolgende.
2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot derde tot en met tiende lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien de inspecteur met betrekking tot een aangifte over een tijdvak in een verstreken kalenderjaar binnen een halfjaar na het einde van dat kalenderjaar constateert dat die aangifte onjuist of onvolledig is en niet bij een latere aangifte in dat jaar is hersteld, en deze tekortkoming aan de inhoudingsplichtige of gewezen inhoudingsplichtige is toe te rekenen, kan hij de inhoudingsplichtige, onderscheidenlijk gewezen inhoudingsplichtige, verplichten binnen de door hem gestelde termijn door middel van een jaaropgave gegevens te verstrekken van in dat kalenderjaar door de werknemer genoten loon, en de bij ministeriële regeling te bepalen andere gegevens te verstrekken welke van belang kunnen zijn voor de heffing van inkomstenbelasting en premie voor de volksverzekeringen, voor de heffing van inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in de Zorgverzekeringswet, en ten behoeve van de basisregistratie inkomen, bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Indien de inspecteur met betrekking tot een aangifte over een tijdvak in een verstreken kalenderjaar binnen vijf jaren na het einde van dat kalenderjaar constateert dat die aangifte onjuist of onvolledig is, kan hij de inhoudingsplichtige of gewezen inhoudingsplichtige verplichten gelijktijdig met een aangifte door middel van een correctiebericht het bij ministeriële regeling te bepalen deel van de juiste en volledige gegevens te verstrekken.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «de gegevens bedoeld in het eerste en tweede lid» vervangen door: de gegevens, bedoeld in het eerste en derde lid,.
5. Na het vierde lid (nieuw) wordt, onder vernummering van het vijfde tot en met tiende lid (nieuw) tot zesde tot en met elfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
5. De inhoudingsplichtige is gehouden de jaaropgave, bedoeld in het tweede lid, te verstrekken in een bij ministeriële regeling te bepalen vorm en op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.
6. In het zevende lid (nieuw) wordt «Een correctiebericht is» vervangen door: Een correctiebericht als bedoeld in het eerste en derde lid en een jaaropgave als bedoeld in het tweede lid zijn.
C
Artikel 28b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het correctiebericht bedoeld in artikel 28a, eerste en tweede lid» vervangen door: het correctiebericht, bedoeld in artikel 28a, eerste en derde lid, alsmede de jaaropgave, bedoeld in artikel 28a, tweede lid.
2. In het tweede lid wordt «het feit bedoeld in artikel 28a, eerste lid» vervangen door: het feit, bedoeld in artikel 28a, eerste lid.
3. In het derde lid wordt «het feit bedoeld in artikel 28a, tweede lid» vervangen door: het feit, bedoeld in artikel 28a, derde lid.
4. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete wegens het feit, bedoeld in artikel 28a, tweede lid, vervalt door verloop van een jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de opgave had moeten worden verstrekt.
D
De artikelen 39a en 39b vervallen.
De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is in het geval waarin de inhoudingsplichtige niet tevens is het bedrijf dat of de organisatie die bevoegd als bedoeld in artikel 7.2.10 van de Wet educatie en beroepsonderwijs de beroepspraktijkvorming verzorgt, slechts van toepassing indien er tussen de inhoudingsplichtige en dat bedrijf of die organisatie een overeenkomst van opdracht is gesloten die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
2. In het zesde lid wordt «de in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d, f en g, en artikel 14a, tweede lid, bedoelde overeenkomsten» vervangen door: de in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d, f en g, het tweede lid en artikel 14a, tweede lid, bedoelde overeenkomsten.
B
In artikel 17, vijfde lid, wordt «het derde lid» vervangen door: het vierde lid.
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, zevende lid, wordt na onderdeel o een onderdeel ingevoegd, luidende:
p. Ultra Centrifuge Nederland N.V.;.
B
Artikel 5, eerste lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden:
c. lichamen welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend werkzaamheden verrichten welke bestaan uit:.
2. Onderdeel 1° komt te luiden:
1°. het genezen, verplegen of verzorgen van zieken, kraamvrouwen, mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking, wezen of ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen;.
3. Onderdeel 2° komt te luiden:
2°. het bieden van een passende werkzaamheid aan mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking; dan wel.
4. Onderdeel 3° vervalt, onder vernummering van onderdeel 4° tot onderdeel 3°.
C
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:
h. bij een algemeen nut beogende instelling en bij een lichaam dat een sociaal belang behartigt en de winst hoofdzakelijk behaalt met behulp van arbeid die door natuurlijke personen om niet of naar een loon dat in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het economische verkeer gebruikelijk is, wordt verricht (vrijwilligers): de kosten die met betrekking tot vrijwilligers aftrekbaar zouden zijn indien hun beloning plaats zou vinden op basis van het minimumloon, verminderd met de werkelijke kosten.
2. Het eerste lid, onderdeel i, vervalt.
3. In het derde lid wordt «onderdeel i» vervangen door: onderdeel h.
4. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
4. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, komen slechts in aftrek indien het lichaam deze in zijn administratie heeft gespecificeerd naar de in dat onderdeel bedoelde personen onder opgave van hun naam, adres, woonplaats en de daadwerkelijk aan hen verstrekte beloningen.
5. In het vijfde lid (nieuw), eerste volzin, wordt «onderdeel i» vervangen door «onderdeel h» en wordt «van het eerste lid, onderdeel h» vervangen door: ingevolge artikel 9a.
6. In het vijfde lid (nieuw), tweede volzin, wordt «aftrekken» vervangen door «aftrek», wordt «onderdelen h en i» vervangen door «onderdeel h» en vervalt «ingevolge die onderdelen».
7. Het vijfde lid (nieuw), derde volzin, komt te luiden: Indien vóór het in aanmerking nemen van de aftrek van het eerste lid, onderdeel h, de berekening van de winst reeds leidt tot een negatief bedrag, vindt die aftrek geen toepassing.
8. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:
6. Bij ministeriële regeling kunnen ter voorkoming van concurrentieverstoring, lichamen, groepen lichamen of activiteiten worden uitgezonderd van de toepassing van het eerste lid, onderdeel h.
D
Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij het bepalen van de winst komen mede in aftrek:
a. bij een algemeen nut beogende instelling: een bedrag ter grootte van de winst behaald met kenbaar fondswervende activiteiten;
b. bij een fondswerver: de uitkeringen aan een algemeen nut beogende instelling.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1°. activiteiten die in belangrijke mate met behulp van vrijwilligers worden verricht en die bestaan uit het verkopen van roerende zaken of het leveren van diensten tegen een prijs die meer bedraagt dan de prijs die doorgaans in het economische verkeer als zakelijk wordt ervaren, en waarbij naar de koper van de zaak of de afnemer van de dienst kenbaar is gemaakt dat de opbrengst uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten goede komt aan een algemeen nut beogende instelling;
2°. activiteiten die in belangrijke mate met behulp van vrijwilligers worden verricht en die bestaan uit het verkopen van roerende zaken of het leveren van diensten tegen een prijs die doorgaans in het economische verkeer als zakelijk wordt ervaren, doch waarvan de kostprijs aanmerkelijk lager is dan in het economische verkeer gebruikelijk is omdat voor de vervaardiging van de zaak of de levering van de dienst vrijwilligers hun arbeid ter beschikking stellen en naar de koper van de zaak of de afnemer van de dienst kenbaar is gemaakt dat de opbrengst uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten goede komt aan een algemeen nut beogende instelling; of
3°. activiteiten die bestaan uit het inzamelen van roerende zaken om niet en waarbij naar degenen die de zaken afstaan kenbaar is gemaakt dat de opbrengst van het ingezamelde uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten goede komt aan een algemeen nut beogende instelling;
een lichaam dat uitsluitend kenbaar fondswervende activiteiten verricht.
3. De uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden slechts in aanmerking genomen indien:
a. de fondswerver zich statutair of ingevolge overeenkomst uiterlijk bij aanvang van de kenbaar fondswervende activiteiten heeft verplicht de opbrengst geheel of nagenoeg geheel uit te keren, en
b. de uitkeringen zijn gedaan uiterlijk zes maanden na afloop van het jaar waarin de daarvoor bestemde gelden zijn verworven.
Op verzoek worden de in de eerste volzin, onderdeel b, bedoelde uitkeringen reeds in aanmerking genomen in het boekjaar waarin de daarvoor bestemde gelden zijn verworven.
4. Indien de berekening van de winst door de aftrek van het eerste lid, onderdeel b, zou leiden tot een negatief bedrag, blijft de aftrek beperkt tot een zodanig bedrag dat geen negatief bedrag ontstaat. Indien vóór het in aanmerking nemen van de aftrek van het eerste lid, onderdeel b, de berekening van de winst reeds leidt tot een negatief bedrag, vindt die aftrek geen toepassing.
E
Na artikel 26 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De inspecteur herziet een voorlopige aanslag op verzoek voor zover die voorlopige aanslag op een ander bedrag is vastgesteld dan het bedrag waarop de aanslag, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, vermoedelijk zal worden vastgesteld.
2. Ingeval een verzoek om herziening geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur bij een voor bezwaar vatbare beschikking, waarbij de termijn voor het instellen van bezwaar eindigt op de dag van de dagtekening van de aanslag waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend.
3. In afwijking van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar.
4. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist de inspecteur binnen zes weken na ontvangst van een bezwaarschrift als bedoeld in het tweede lid.
5. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot beschikkingen die afzonderlijk op het aanslagbiljet van de voorlopige aanslag zijn vermeld, waarbij voor de toepassing van dit artikel de betalingskorting, bedoeld in artikel 27a van de Invorderingswet 1990, alsmede de belastingrente, bedoeld in Hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, geacht worden onderdeel uit te maken van de voorlopige aanslag.
De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het achtste lid wordt «op deze verhuur afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is» vervangen door «en op deze verhuur afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, of ingevolge een voor ten minste 12 jaren aangegane pachtovereenkomst wordt verpacht en op deze verpachting titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is» en wordt «bedoeld in het vijfde lid» telkens vervangen door «bedoeld in het vijfde of zesde lid». Voorts wordt «door een huurder van die onroerende zaak» vervangen door: door een huurder, onderscheidenlijk een pachter, van die onroerende zaak.
2. In het negende lid wordt «berekend volgens het vijfde lid» vervangen door: berekend volgens het vijfde of zesde lid.
B
Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel 2°, wordt na «registers van de burgerlijke stand,» ingevoegd: dan wel ingeval niet tijdig aangifte is gedaan, na de dag van die aangifte.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien voor de erfbelasting de aangifte over een bestanddeel van het voorwerp van die belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen niet, onjuist of onvolledig is gedaan, vervalt, in afwijking van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag niet.
C
Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Executeurs van nalatenschappen zijn, op gelijke wijze als de erfgenamen, tot vervulling van al de bij deze wet opgelegde verplichtingen gehouden.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Desgevraagd verstrekt de Belastingdienst de erfgenaam inzage in de voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang zijnde stukken.
In de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt artikel 25 als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid wordt »niet in Nederland» vervangen door: in een lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, maar niet in Nederland,.
2. Na het zesde lid wordt, onder vernummering van het zevende lid tot het achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:
7. Indien het eerste, tweede, derde en vijfde lid geen toepassing kunnen vinden, is de verzekeraar die niet in een lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte woont of is gevestigd gehouden een fiscaal vertegenwoordiger aan te stellen die in Nederland woont of gevestigd is. De belasting wordt in dat geval geheven van die fiscaal vertegenwoordiger.
De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 15, eerste lid, tweede volzin, wordt «artikel 30, eerste, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 30, eerste en tweede lid.
B
Aan artikel 17b wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het tweede lid is niet van toepassing en de intracommunautaire verwerving van goederen wordt geacht overeenkomstig het eerste lid aan de heffing te zijn onderworpen indien:
a. de afnemer aantoont de verwerving te hebben verricht met het oog op een daaropvolgende levering binnen het grondgebied van de overeenkomstig het eerste lid bepaalde lidstaat, waarvoor degene voor wie deze levering bestemd is, overeenkomstig artikel 197 van BTW-richtlijn 2006 is aangewezen als de tot voldoening van de belasting gehouden persoon; en
b. de afnemer heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 37a.
C
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.
2. In het tweede lid (nieuw) vervalt «voorts».
D
Artikel 37a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. aan wie in een andere lidstaat goederen zijn geleverd in aansluiting op de ingevolge artikel 17b, derde lid, in die lidstaat door de ondernemer verrichte intracommunautaire verwervingen;.
2. In het derde lid wordt «hoger is dan € 100 000» vervangen door: hoger is dan het daartoe bij ministeriële regeling vastgestelde bedrag.
De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, derde lid, wordt «Ingeval een geregistreerd ander motorrijtuig dan een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto in een zodanige staat wordt gebracht dat het een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto is,» vervangen door: Ingeval een geregistreerd motorrijtuig zodanig wordt veranderd dat het de hoedanigheid verkrijgt van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto,.
B
In artikel 8 wordt «kan de inspecteur een ondernemer die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en die» vervangen door: kan de inspecteur, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen, een ondernemer die.
C
Na artikel 10b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien voor een gebruikt geregistreerd motorrijtuig de belasting is verschuldigd ingevolge artikel 1, derde lid, wordt, in afwijking van artikel 10, tweede lid, de vermindering, bedoeld in artikel 10, eerste lid, vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 10, zesde lid.
2. Ingeval voor een motorrijtuig waarvoor de belasting is verschuldigd ingevolge artikel 1, derde lid, de belasting al eerder is betaald, wordt, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen, de verschuldigde belasting verminderd met een bedrag ter zake van de eerder betaalde belasting.
3. Indien een niet geregistreerd motorrijtuig zodanig wordt veranderd dat het de hoedanigheid verkrijgt van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto, terwijl voor dat motorrijtuig de belasting al eerder is betaald, wordt, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen, de ingevolge artikel 1, zesde lid, voor dat motorrijtuig verschuldigde belasting verminderd met een bedrag ter zake van de eerder betaalde belasting.
4. De vermindering, bedoeld in het tweede en derde lid, bedraagt ten hoogste het bedrag van de verschuldigde belasting. De vermindering wordt voor een gebruikt motorrijtuig berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 14a, vierde lid.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
D
In artikel 13a, derde lid, wordt «overeenkomstig artikel 10,» vervangen door «met overeenkomstige toepassing van artikel 10, zesde lid,». Voorts wordt na de eerste volzin een zin ingevoegd, luidende: Artikel 10, derde, vierde, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
E
Artikel 13b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «met overeenkomstige toepassing van artikel 10,» vervangen door: nadat dit is verminderd met overeenkomstige toepassing van artikel 10, zesde lid,.
2. In het derde lid wordt «de artikelen 5, 6, en 12b» vervangen door: de artikelen 5, 6, 10, derde, vierde, vijfde en zevende lid, en 12b.
F
Na artikel 14a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor een motorrijtuig dat is geregistreerd in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en dat voor een periode van ten hoogste vier jaren wordt verhuurd aan een inwoner van Nederland door een in die andere staat gevestigde ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op verzoek de ingevolge artikel 1, zesde lid, te betalen belasting op voorhand verrekend met de teruggaaf die op de voet van artikel 14a kan worden verleend als het motorrijtuig na afloop van de overeengekomen huurperiode weer buiten Nederland wordt gebracht.
2. Ingeval op een later tijdstip een andere huurperiode voor het motorrijtuig wordt overeengekomen dan de eerder overeengekomen huurperiode, wordt het te verrekenen bedrag van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig herzien, met dien verstande dat bij een verkorting van de huurperiode het teveel betaalde gedeelte van de verschuldigde belasting op verzoek wordt teruggegeven, en bij een verlenging van de huurperiode de teveel verrekende belasting op aangifte wordt voldaan binnen een maand na het tijdstip waarop de andere huurperiode is overeengekomen.
3. Indien voor een motorrijtuig niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de verrekening, wordt het te verrekenen bedrag van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, herzien, met dien verstande dat het volledige door de verrekening nog niet betaalde gedeelte van de verschuldigde belasting op aangifte wordt voldaan binnen een maand na het tijstip waarop niet langer aan de voorwaarden en beperkingen voor de verrekening wordt voldaan. De eerste volzin is mede van toepassing ingeval door een verandering van de overeengekomen huurperiode als bedoeld in het tweede lid, de totale overeengekomen huurperiode meer bedraagt dan vier jaren.
4. Indien de overeengekomen huurperiode wordt gewijzigd, dan wel niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de verrekening, wordt dit door de huurder van het motorrijtuig onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de inspecteur.
5. Het te verrekenen bedrag van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, dan wel het terug te geven bedrag ingevolge het tweede lid, wordt door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
6. De verrekening van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, dan wel een herziening van deze verrekening ingevolge het tweede of derde lid, wordt voor de toepassing van deze wet aangemerkt als een teruggaaf ingevolge artikel 14a, respectievelijk als een herziening van deze teruggaaf.
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
G
In artikel 15 , vierde lid, wordt «met overeenkomstige toepassing van artikel 10,» vervangen door «nadat dit is verminderd met overeenkomstige toepassing van artikel 10, zesde lid,». Voorts wordt na de eerste volzin een zin ingevoegd, luidende: Artikel 10, derde, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
H
Artikel 15a, achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin wordt «het teruggegeven bedrag» vervangen door: het teruggegeven bedrag, nadat dit is verminderd met overeenkomstige toepassing van artikel 10, zesde lid,.
2. In de tweede volzin wordt «verschuldigd» vervangen door: verschuldigd, met overeenkomstige toepassing van artikel 10, eerste en zesde lid,.
3. In de laatste volzin wordt «De artikelen 10 en 12a» vervangen door: De artikelen 10, derde, vierde, vijfde en zevende lid, en 12a.
I
Artikel 16aa, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «met overeenkomstige toepassing van artikel 10,» vervangen door: nadat dit is verminderd met overeenkomstige toepassing van artikel 10, zesde lid,.
2. In het derde lid wordt «de artikelen 5, 6, en 12b» vervangen door: de artikelen 5, 6, 10, derde, vierde, vijfde en zevende lid, en 12b.
De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, komt te luiden:
1. Onder de naam «motorrijtuigenbelasting» wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel, een vrachtauto of een autobus.
B
Voor artikel 6 wordt de aanduiding «Hoofdstuk II Personenauto’s, bestelauto’s, motorrijwielen en vrachtauto’s» vervangen door «Hoofdstuk II Belastingplichtige». Voorts vervalt de aanduiding «Afdeling 1 Belastingplichtige».
C
In artikel 6 vervalt «voor een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel en een vrachtauto».
D
In artikel 7, eerste lid, vervalt «– welk begrip in dit hoofdstuk uitsluitend omvat een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6 –».
E
Voor artikel 10 wordt de aanduiding «Afdeling 2 Wijze van heffing» vervangen door: «Hoofdstuk III Wijze van heffing» en wordt na deze aanduiding ingevoegd: Afdeling 1 Tijdvak.
F
Voor artikel 14 wordt ingevoegd de aanduiding «Afdeling 2 Aangifte en tijdstip van betaling».
G
In artikel 15, derde lid, wordt «bestelauto’s of motorrijwielen» vervangen door: bestelauto’s, motorrijwielen of autobussen.
H
Voor artikel 17 vervalt de aanduiding «Afdeling 3 Aangifte», onder vernummering van de vierde en vijfde afdeling tot derde en vierde afdeling.
I
In artikel 19, tweede lid, onderdeel b, wordt «een vrachtauto» vervangen door: een vrachtauto of een autobus.
J
Na artikel 21 wordt ingevoegd de aanduiding «Hoofdstuk IV Tarief» . Voorts wordt de aanduiding «Afdeling 6 Tarief» vervangen door: Afdeling 1 Algemeen.
K
Voor artikel 23 wordt ingevoegd de aanduiding «Afdeling 2 Tarief personenauto».
L
Voor artikel 24 wordt ingevoegd de aanduiding «Afdeling 3 Tarief bestelauto».
M
Voor artikel 25 wordt ingevoegd de aanduiding «Afdeling 4 Tarief motorrijwiel».
N
Voor artikel 25a wordt ingevoegd de aanduiding «Afdeling 5 Tarief vrachtauto».
O
Voor artikel 25b wordt ingevoegd de aanduiding »Afdeling 6 Tarief rijdende winkel».
P
Na artikel 25b wordt een afdeling ingevoegd luidende:
1. Voor een autobus bedraagt de belasting:
bij een eigen massa in kilogrammen van |
over een tijdvak van drie maanden |
vermeerderd met |
per 100 kg eigen massa boven |
---|---|---|---|
1 000 of minder |
€ 25,28 |
||
1 100 tot en met 2 600 |
€ 28,52 |
€ 3,25 |
1 100 kg |
2 700 en meer |
€ 79,98 |
€ 1,05 |
2 700 kg |
2. De belasting bedraagt nihil voor een autobus die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het openbaar vervoer, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet personenvervoer 2000, en die is bestemd om hoofdzakelijk te worden aangedreven door een kracht die wordt ontleend aan vloeibaar gemaakt petroleumgas als bedoeld in 26, zesde lid, van de Wet op de accijns of aan aardgas.
Q
Voor artikel 26 wordt ingevoegd de aanduiding «Afdeling 8 Tarief buitenlands motorrijtuig».
R
Voor artikel 27 wordt ingevoegd de aanduiding «Afdeling 9 Overige bepalingen».
S
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bedragen van € 5 en minder worden niet geheven.
T
In artikel 31 wordt «deze afdeling» gewijzigd in: dit hoofdstuk.
U
Voor artikel 33 wordt de aanduiding «Afdeling 7 Naheffing» vervangen door de aanduiding «Hoofdstuk V Naheffing».
V
In artikel 35a, onderdeel a, ten tweede, wordt «een vrachtauto» vervangen door: een vrachtauto of een autobus.
W
Voor artikel 37a wordt de aanduiding «Hoofdstuk IIA» vervangen door de aanduiding «Hoofdstuk VI».
X
Hoofdstuk III vervalt.
Y
Voor artikel 62 wordt de aanduiding «Hoofdstuk V» vervangen door de aanduiding «Hoofdstuk VII».
Z
Voor artikel 71 wordt de aanduiding «Hoofdstuk VI» vervangen door de aanduiding «Hoofdstuk VIII».
AA
Voor artikel 78 wordt de aanduiding «Hoofdstuk VII» vervangen door de aanduiding «Hoofdstuk IX».
BB
Voor artikel 80 wordt de aanduiding «Hoofdstuk VIII» vervangen door de aanduiding «Hoofdstuk X».
CC
In artikel 81a wordt «25b, 37c, eerste lid, en 47, eerste lid,» vervangen door: 25b, 25c, eerste lid, en 37c, eerste lid,.
DD
Artikel 83 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, dan wel het in artikel 40, eerste lid, bedoelde tijdvak van drie maanden».
2. In het tweede lid vervalt «, dan wel artikel 40, eerste lid,».
3. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Bedragen van € 10 of minder worden niet geheven.
4. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Bedragen van € 10 en minder worden niet terugbetaald.
5. Het vijfde en het zesde lid vervallen.
EE
Voor artikel 85 wordt de aanduiding «Hoofdstuk IX» vervangen door de aanduiding «Hoofdstuk XI».
De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 27, tweede lid, vervalt.
B
In artikel 27a wordt «artikelen 27, eerste tot en met derde lid» vervangen door: artikelen 27, eerste en derde lid.
C.
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 27, eerste, tweede, dan wel derde lid» telkens vervangen door: artikel 27, eerste of derde lid.
2. In het tweede lid wordt «artikel 27, eerste, tweede, dan wel derde lid» vervangen door: artikel 27, eerste of derde lid.
3. In het derde lid wordt «artikel 27, eerste dan wel derde lid» vervangen door: artikel 27, eerste of derde lid.
D
In artikel 66 vervalt het derde lid, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.
E
Artikel 71d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.
2. In het derde lid (nieuw) wordt «de in het derde lid bedoelde persoon» vervangen door: de in het tweede lid bedoelde persoon.
F
Artikel 84a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 27, eerste, tweede of derde lid» telkens vervangen door: artikel 27, eerste of derde lid.
2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «artikel 27, eerste, tweede of derde lid» vervangen door: artikel 27, eerste of derde lid.
G
In artikel 84b, eerste lid, wordt «artikel 27, eerste, tweede of derde lid» telkens vervangen door: artikel 27, eerste of derde lid.
H
Artikel 95, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. een hogere prijs dan die is vermeld op de accijnszegels.
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, wordt «de Raad van Beroep voor belastingzaken» vervangen door: het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
B
Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen kunnen belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen worden gehouden de inspecteur eigener beweging mededeling te doen van onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen die hun bekend zijn of zijn geworden.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop mededeling als bedoeld in het eerste lid gedaan moet worden.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan het niet nakomen van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting worden aangemerkt als een overtreding. Indien het niet nakomen van die verplichting is te wijten aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan belasting dat als gevolg van het niet nakomen van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting niet is of zou zijn geheven.
C
Na artikel 67pb wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen wegens hetzelfde feit als waarvoor eerder een verzuimboete is opgelegd, indien nieuwe bezwaren bekend zijn geworden.
2. Als nieuwe bezwaren kunnen enkel worden aangemerkt verklaringen van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige of van derden en boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, welke later bekend zijn geworden of niet zijn onderzocht.
3. Het rapport, bedoeld in artikel 5:48 van de Algemene wet bestuursrecht, vermeldt tevens waaruit de nieuwe bezwaren bestaan.
4. De eerder opgelegde verzuimboete wordt verrekend met de wegens hetzelfde feit opgelegde vergrijpboete.
5. Bij toepassing van dit artikel vervalt de voorwaarde van gelijktijdigheid, bedoeld in de artikelen 67d, eerste lid, 67e, eerste lid, en 67f, derde lid, voor zover nodig.
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, onderdeel g, wordt «enige andere wettelijke regeling» vervangen door: enig ander wettelijk voorschrift.
B
Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
2. Vóór het tweede lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 4:89, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt uitbetaling aan de belastingschuldige van inkomstenbelasting en omzetbelasting uitsluitend plaats op een daartoe door de belastingschuldige bestemde bankrekening die op naam staat van de belastingschuldige. De belastingschuldige kan niet meer dan één bankrekening bestemmen voor de uitbetaling van inkomstenbelasting en voor de in artikel 25 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bedoelde uitbetaling van de hem toekomende voorschotten en tegemoetkomingen.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «eerste lid» vervangen door: tweede lid.
C
Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst of van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat te doen stilstaan teneinde de tenuitvoerlegging van een dwangbevel te doen plaatsvinden. De bestuurder van het motorrijtuig is verplicht de daartoe door de in de eerste volzin bedoelde ambtenaren gegeven aanwijzingen op te volgen.
2. De tenuitvoerlegging van een dwangbevel op de voet van het eerste lid en de daaraan voorafgaande betekening van het hernieuwde bevel tot betaling kunnen, in afwijking van de artikelen 64, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 438b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geschieden op alle dagen en uren.
3. In afwijking van artikel 14, eerste lid, kan een hernieuwd bevel tot betaling ook worden betekend aan de bestuurder van het motorrijtuig, bedoeld in het eerste lid.
4. In afwijking van artikel 434 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan machtiging van de belastingdeurwaarder ook plaatsvinden door middel van het beschikbaar stellen van de gegevens van een dwangbevel waarvan de tenuitvoerlegging op de voet van het eerste lid dient plaats te vinden.
5. Ingeval de schuld waarvoor op de voet van het eerste lid beslag is gelegd een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag te boven gaat, wordt voor de toepassing van artikel 446 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in elk geval aangenomen dat het voor het behoud van de op de voet van het eerste lid in executoriaal beslag genomen zaken redelijkerwijze noodzakelijk is dat deze zaken in gerechtelijke bewaring worden gegeven.
D
Artikel 25, twintigste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin wordt «Successiewet 1956» vervangen door «Successiewet 1956,» en wordt «de verkrijging van een onderbedelingsvordering als bedoeld in» vervangen door: de verkrijging van een onderbedelingsvordering, bedoeld in.
2. De tweede volzin komt te luiden: Het uitstel wordt slechts verleend voor zover degene van wie op grond van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Successiewet 1956, wordt gevorderd de erfbelasting ter zake van de blote eigendom voor te schieten of uit de met vruchtgebruik bezwaarde goederen te voldoen, onderscheidenlijk degene die op grond van artikel 14, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek dan wel op grond van het testament gehouden is tot voldoening van de erfbelasting ter zake van de onderbedelingsvordering, niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar als bedoeld in artikel 26 de erfbelasting te betalen, waarbij het vruchtgebruik van de woning, dan wel – voor zover de hiervoor bedoelde persoon de eigendom van de woning heeft – de woning, bedoeld in artikel 35g van de Successiewet 1956, buiten beschouwing blijft.
E
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, eerste volzin, wordt de zinsnede «voorzover de waarde in het economische verkeer van die aanspraak is gedaald in vergelijking tot die waarde ten tijde van het belastbare feit ter zake waarvan de belastingaanslag is vastgesteld» vervangen door: voor zover:
a. die belasting hoger is dan de belasting die zou zijn geheven ter zake van de hiervoor bedoelde omstandigheid indien de belastingschuldige op het moment waarop die omstandigheid zich voordeed in Nederland zou hebben gewoond;
b. de omstandigheid die ingevolge artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, tot beëindiging van het uitstel van betaling heeft geleid, ingevolge een regeling ter voorkoming van dubbele belasting niet belastbaar is in Nederland.
2. Aan het vijfde lid, eerste volzin, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. voor zover de belasting waarvoor op de voet van artikel 25, achtste lid, uitstel van betaling is verleend, hoger is dan de belasting die zou zijn geheven indien de belastingschuldige op het moment van die vervreemding in Nederland zou hebben gewoond.
3. Na het vijfde lid wordt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:
6. Indien de ontvanger het op de voet van artikel 25, zesde lid, verleende uitstel van betaling beëindigt, kan volgens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding worden verleend voor zover de belasting waarvoor op de voet van artikel 25, zesde lid, uitstel van betaling is verleend, hoger is dan de belasting die zou zijn geheven indien de belastingschuldige op het moment van de omstandigheid op grond waarvan het uitstel van betaling wordt beëindigd, in Nederland zou hebben gewoond.
F
In artikel 43, tweede lid, wordt «met inachtneming van artikel 54» vervangen door: in afwijking in zoverre van artikel 7a, eerste lid, en met inachtneming van artikel 54.
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. het derde, vierde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het vijfde lid tot derde lid.
2. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Bij overlijden van de belanghebbende wordt, indien hij geen partner heeft en er geen sprake is van een medebewoner, in afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid het toetsingsinkomen berekend door het op grond van die leden bepaalde toetsingsinkomen tijdsevenredig te herleiden naar een jaarinkomen.
B
In artikel 14 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien op het moment van de toekenning van een tegemoetkoming ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgenomen, die persoon niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en van die persoon ook geen beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen is of wordt vastgesteld, kent de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming toe als ware het toetsingsinkomen van die persoon nihil. De inspecteur stelt bij beschikking vast dat op het moment van de toekenning van de tegemoetkoming van die persoon geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgenomen, die persoon niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en van die persoon ook geen beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen is of wordt vastgesteld. Deze beschikking wordt aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en vervat in hetzelfde geschrift als de toekenning van de tegemoetkoming.
C
In artikel 15, eerste lid, wordt «tot 1 april van het jaar» vervangen door: tot 1 september van het jaar.
D
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «wijziging» vervangen door: alsnog beschikbaar komen of wijziging.
2. In het eerste lid wordt «wijziging» telkens vervangen door: eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
3. In het tweede lid wordt «het gewijzigde» vervangen door «het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde». Voorts wordt «wijziging» vervangen door: vaststelling, bepaling of wijziging.
E
Artikel 25 komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 4:89, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt uitbetaling aan de belanghebbende van een voorschot of een tegemoetkoming door de Belastingdienst/Toeslagen uitsluitend plaats op een daartoe door de belanghebbende bestemde bankrekening die op naam staat van de belanghebbende. De belanghebbende kan niet meer dan één bankrekening bestemmen voor de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming en voor de uitbetaling van inkomstenbelasting.
2. Indien de belanghebbende geen bankrekening heeft bestemd voor uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming aan de belanghebbende, vindt uitbetaling door de Belastingdienst/Toeslagen plaats met overeenkomstige toepassing van artikel 7a, tweede lid, van de Invorderingswet 1990.
F
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het tweede lid worden, onder vernummering van het derde lid tot vijfde lid, twee leden ingevoegd, luidende:
3. Een bezwaar tegen de toekenning van een tegemoetkoming wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in artikel 14, derde lid, die is vervat in hetzelfde geschrift.
4. Een bezwaar tegen de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in artikel 14, derde lid, wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de toekenning van een tegemoetkoming die is vervat in hetzelfde geschrift.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «eerste en tweede lid» vervangen door: eerste, tweede, derde en vierde lid.
G
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «van ten hoogste € 1500» vervangen door: van ten hoogste € 4920.
2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt «van 25 procent van het bedrag» vervangen door «van ten hoogste 100 procent van het bedrag». Voorts vervalt de tweede volzin.
H
Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «van ten hoogste € 1500» vervangen door: van ten hoogste € 4920.
2. In het tweede lid wordt «een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 5000» vervangen door: een geldboete opleggen van de vierde categorie.
I
Na artikel 41 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De in de artikelen 40, eerste lid, en 41, eerste lid, genoemde bedragen worden elke vijf jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij ministeriële regeling gewijzigd. Deze wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2015. De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat als tabelcorrectiefactor wordt genomen het product van de factoren van de laatste vijf kalenderjaren.
2. De gewijzigde bedragen vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot overtredingen die hebben plaatsgevonden na het begin van het kalenderjaar bij de aanvang waarvan de bedragen zijn gewijzigd.
J
In artikel 46 wordt «ter voorkoming of beperking van samenloop» vervangen door «over de samenloop». Voorts vervalt de zinsnede «naar aard en strekking daarmee overeenkomende».
De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. onderdeel p, komt te luiden:
het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;.
2. Na onderdeel p wordt onder verlettering van de onderdelen q en r tot r en s een onderdeel ingevoegd, luidende:
het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;.
B
Aan artikel 6.4, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de oplevering van een nieuw gebouw of van een nieuw gedeelte van een gebouw door degene die dat gebouw of dat gedeelte van een gebouw heeft vervaardigd.
C
Artikel 6.10, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. 6 percent ter zake van het verrichten van diensten, en in uitzondering daarop, 7 percent ter zake van verzekeringen;.
D
Artikel 6.10a komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 6.10, eerste en tweede lid, onderdelen a en b, bedraagt in de openbare lichamen Sint Eustatius en Saba:
a. de in dat eerste lid bedoelde belasting: 6 percent;
b. de in dat tweede lid, onderdeel a, bedoelde belasting: 4 percent en in uitzondering daarop, 5% ter zake van verzekeringen;
c. de in dat tweede lid, onderdeel b, bedoelde belasting 18, 22 of 30 percent, berekend aan de hand van de volgende tabel:
Bij een vergoeding voor de auto van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting in kolom III vermelde bedrag dat wordt vermeerderd met het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare bedrag dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
USD 20 000 |
18 percent |
||
USD 20 000 |
USD 30 000 |
USD 3 600 |
22 percent |
USD 30 000 |
USD 5 800 |
30 percent |
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel c, geldt voor het in dat onderdeel opgenomen percentage van 18 voor niet gebruikte personenauto’s een percentage van 10 en gelden voor de in de derde kolom opgenomen bedragen van USD 3 600 en USD 5 800 bedragen van USD 2 000 en USD 4 200.
E
In artikel 6.11, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel v door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
w. leveringen van goederen en het verrichten van diensten voor projecten voor zover die in het kader van onderlinge hulp voor rekening van Aruba, Curaçao of Sint Maarten komen, dan wel in het kader van ontwikkelingshulp voor rekening van internationale organisaties komen.
F
Artikel 6.19a komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 6.19, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, bedraagt in de openbare lichamen Sint Eustatius en Saba:
a. de in dat eerste lid bedoelde belasting: 6 percent,
b. de in dat tweede lid, onderdeel b, bedoelde belasting 18, 22 of 30 percent, berekend aan de hand van de volgende tabel:
Bij een douanewaarde voor de auto van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting in kolom III vermelde bedrag dat wordt vermeerderd met het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare bedrag dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
USD 20 000 |
18 percent |
||
USD 20 000 |
USD 30 000 |
USD 3 600 |
22 percent |
USD 30 000 |
USD 5 800 |
30 percent |
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel b, geldt voor het in dat onderdeel opgenomen percentage van 18 voor niet gebruikte personenauto’s een percentage van 10 en gelden voor de in de derde kolom opgenomen bedragen van USD 3 600 en USD 5 800 bedragen van USD 2 000 en USD 4 200.
G
In artikel 8.82 wordt «het Gemeenschappelijk Hof van Justitie Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba» vervangen door: het Hof.
H
In hoofdstuk VIII, titel 8, vervalt afdeling 2.
I
In de artikelen 8.94, eerste lid, onderdeel c, 8.101, eerste lid, 8.103, eerste lid, 8.104, tweede en vierde lid, 8.105, eerste lid, 8.107, eerste en tweede lid, 8.108, derde en vierde lid, 8.109, opschrift en tweede en vijfde lid, 8.110, eerste lid, 8.111, eerste en vierde lid, 8.112, eerste lid, 8.114, 8.115a, eerste lid, en 8.115b, eerste en tweede lid, wordt «de Raad» telkens vervangen door «het Gerecht in eerste aanleg». Voorts wordt in de artikelen 8.101, vijfde lid, 8.105, tweede lid, 8.106, 8.107, vierde lid, 8.108, tweede lid, 8.109, eerste lid, 8.110, tweede lid, 8.111, eerste, tweede en vierde lid, 8.112, vierde lid, 8.113, eerste en vijfde lid, en 8.115a, eerste lid, wordt «De Raad» telkens vervangen door: Het Gerecht in eerste aanleg.
J
In de artikelen 8.104, tweede lid, 8.104a, opschrift en tekst, 8.111, vijfde lid, 8.112, derde en vierde lid, 8.113, derde tot en met vijfde lid, en 8.116 wordt «secretaris» telkens vervangen door: griffier.
K
Na artikel 8.102 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Zaken die bij het Gerecht in eerste aanleg aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door een enkelvoudige kamer.
2. De enkelvoudige kamer kan een zaak naar een meervoudige kamer verwijzen.
3. Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.
1. De voorschriften omtrent de behandeling van het beroep zijn op de behandeling zowel door een enkelvoudige als door een meervoudige kamer van toepassing.
2. Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer heeft tevens de bevoegdheden en de verplichtingen die de voorzitter van een meervoudige kamer heeft.
L
Na artikel 8.106 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Het Gerecht in eerste aanleg kan onmiddellijk uitspraak doen indien een nader onderzoek het Gerecht niet nodig voorkomt, omdat:
a. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is;
b. het beroep kennelijk ongegrond is;
c. het beroep kennelijk gegrond is, of
d. de inspecteur kennelijk aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet is gekomen.
1. Tegen de in artikel 8.106a bedoelde uitspraak kunnen partijen schriftelijk verzet doen bij het Gerecht in eerste aanleg. Artikel 8.103 is van overeenkomstige toepassing.
2. Alvorens een uitspraak te doen op het verzet, kan het Gerecht in eerste aanleg de partij die het verzet deed in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Is het Gerecht in eerste aanleg van oordeel dat het verzet ongegrond is, dan gaat het niet tot ongegrondverklaring over dan na de indiener van het verzetschrift die daarom vroeg in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.
3. Is het Gerecht in eerste aanleg van oordeel dat het verzet gegrond is, dan vervalt de in artikel 8.106a bedoelde uitspraak en wordt de zaak alsnog in behandeling genomen.
M
Na artikel 8.116 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Partijen kunnen bij het Hof hoger beroep instellen tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg als bedoeld in de artikelen 8.112 en 8.113.
2. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 8.116.
3. De partij die hoger beroep instelt, wordt aangeduid als appellant in hoger beroep, de wederpartij als verweerder in hoger beroep.
Op het hoger beroep zijn de artikelen van afdeling 3, met uitzondering van de artikelen 8.102a en 8.102b, van overeenkomstige toepassing, voor zover in deze afdeling niet anders is bepaald.
1. Van de indiener van het beroepschrift in hoger beroep wordt ten behoeve van ’s Rijks schatkist een griffierecht geheven ten bedrage van USD 60.
2. De griffier wijst de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het griffierecht binnen zes weken na de verzending van zijn mededeling dient te zijn betaald aan het Hof.
3. Indien het griffierecht niet tijdig is betaald, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
4. Indien het Hof het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, vergoedt de inspecteur het door de indiener van het beroepschrift betaalde griffierecht.
1. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, hetzij met overneming hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van die uitspraak, hetgeen het Gerecht in eerste aanleg had behoren te doen.
2. Wanneer het Gerecht in eerste aanleg de niet-ontvankelijkheid heeft uitgesproken en het Hof deze uitspraak vernietigt met een ontvankelijkverklaring, wordt de zaak terugverwezen naar het Gerecht in eerste aanleg om te worden hervat in de stand waarin de behandeling zich bevond. Tegen de nieuwe uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg staat hoger beroep open overeenkomstig deze afdeling.
3. In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, kan het Hof de zaak zonder terugwijzing afdoen, indien zij naar zijn oordeel geen nadere behandeling door het Gerecht in eerste aanleg behoeft.
N
In artikel 8.117 wordt «het Gemeenschappelijk Hof van Justitie Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba» vervangen door: het Hof.
De Douane- en Accijnswet BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.87 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de Raad van Beroep voor belastingzaken, bedoeld in artikel 8.97 van de Belastingwet BES» vervangen door: het Gerecht in eerste aanleg.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij het instellen van beroep bij het Gerecht in eerste aanleg zijn de bepalingen van hoofdstuk VIII, titel 8, afdeling 3, van de Belastingwet BES van overeenkomstige toepassing.
3. In het derde lid wordt «de Raad van Beroep voor belastingzaken» vervangen door: het Gerecht in eerste aanleg.
B
Artikel 3.46 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «USD 175» vervangen door: USD 500.
2. In het tweede lid wordt «USD 50» vervangen door: USD 150.
De Wet inkomstenbelasting BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «USD 9 750» vervangen door: USD 10 016.
2. In het derde lid worden «USD 1 250» en «USD 2 500» vervangen door: USD 1 284, onderscheidenlijk USD 2 568.
3. In het vierde lid wordt «USD 200» vervangen door: USD 455.
B
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «USD 10 016» vervangen door: USD 10 813.
2. In het derde lid worden «USD 1 284» en «USD 2 568» vervangen door: USD 1 386, onderscheidenlijk USD 2 772.
3. In het vierde lid wordt «USD 455» vervangen door: USD 1 222.
4. In het zevende lid wordt «USD 26 396» vervangen door: USD 27 953.
C
Aan artikel 25, tweede lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:
Voor de toepassing van de tweede volzin wordt onder prijsindexcijfers verstaan het aan de hand van het aantal inwoners gewogen gemiddelde van de prijsindexcijfers voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor de toepassing van de derde volzin wordt het aantal inwoners van Bonaire gesteld op 15 700, het aantal inwoners van Sint Eustatius op 2 886 en het aantal inwoners van Saba op 1 737.
Artikel 25 van de Wet inkomstenbelasting BES vindt op 1 januari 2012 geen toepassing.
De Wet loonbelasting BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 6, derde lid, wordt na onderdeel b, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. de verplichte bijdragen voor pensioenen en aan pensioenfondsen die worden verrekend met de aan de werknemer, gewezen werknemer, zijn echtgenoot, zijn gewezen echtgenoot, zijn kinderen of pleegkinderen als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, onderdeel a, toekomende pensioenuitkeringen.
B
In artikel 9a, eerste lid, wordt «USD 20 000» vervangen door: USD 14 000.
De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 222 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «31 maart 1997» vervangen door «31 december 2011» en wordt «ten hoogste 66,4» vervangen door: ten hoogste 105.
2. In het derde lid, onderdeel d, wordt «bedraagt nihil» vervangen door: nihil bedraagt.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Vanaf 1 januari 2013 wordt bij het begin van het kalenderjaar het aantal opcenten, genoemd in het tweede lid, bij ministeriële regeling van Onze Minister van Financiën vervangen door een ander aantal. Dit aantal wordt berekend door het te vervangen aantal te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, en de uitkomst, indien deze twee of meer decimalen telt, af te ronden op één decimaal. Indien het aantal opcenten in het voorafgaande jaar is afgerond, wordt de tabelcorrectiefactor toegepast op het niet afgeronde bedrag van het voorgaande jaar.
B
Artikel 222a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «1 april» vervangen door «1 januari» en wordt «vóór 31 december» vervangen door: vóór 1 december.
2. In het tweede lid wordt «die zijn betaald» vervangen door: die verschuldigd zijn.
3. In het derde lid wordt «de artikelen 33, 34, 35, 36, 52, 53, 69 en 76» vervangen door: de artikelen 33, 34, 35, 36, 69 en 76.
4. In het zesde lid wordt «is betaald» vervangen door: verschuldigd is.
In de Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 vervalt in artikel XVI de aanduiding «1» voor het eerste lid. Voorts vervalt het tweede lid.
Overige fiscale maatregelen 2009 wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen IV en V vervallen.
B
Artikel XVII, zesde lid, vervalt.
De Fiscale vereenvoudigingswet 2010 wordt als volgt gewijzigd:
A
Het in artikel XIX opgenomen artikel 3, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regeling wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel e wordt geletterd f.
2. Na onderdeel d wordt onder vervanging van «, of» aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander, of.
B
Artikel XX wordt als volgt gewijzigd.
1. In onderdeel 1 wordt «onderdeel d» vervangen door: onderdeel e.
2. In onderdeel 2 wordt «onderdeel e» vervangen door «onderdeel f». Voorts wordt het ingevolge onderdeel 2 toe te voegen onderdeel f geletterd g.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2012, met dien verstande dat:
a. de voorwaarden die ingevolge de wijzigingen van artikel III, onderdeel A, worden gesteld aan de in artikel 14, tweede lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen bedoelde overeenkomst, voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot overeenkomsten die ingaan op of na 1 januari 2012;
b. de wijzigingen ingevolge artikel IV, onderdelen B, C, D en E, voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2012;
c. artikel 30, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 zoals dat luidde op 31 december 2011, van toepassing blijft met betrekking tot de in die bepaling bedoelde intracommunautaire verwervingen die zijn verricht vóór 1 januari 2012;
d. de wijziging ingevolge artikel XIII, onderdeel A, onder 1, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot berekeningsjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2012;
e. de wijziging ingevolge artikel XIII, onderdeel A, onder 2, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot berekeningsjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2010, waarbij voor het berekeningsjaar dat is aangevangen op 1 januari 2010 «derde lid (nieuw)» wordt gelezen als: vijfde lid.
f. de wijzigingen ingevolge artikel XIII, onderdelen B, D en F, gelden voor de tegemoetkomingen met betrekking tot de berekeningsjaren die zijn aangevangen of aanvangen op of na 1 januari 2006 voor zover die tegemoetkomingen op 1 januari 2012 nog niet zijn toegekend, waarbij voor de toepassing van artikel 14, derde lid, van Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor de berekeningsjaren 2006 en 2007 voor de zinsnede «geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, is opgenomen, die persoon niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en van die persoon ook geen beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen is of wordt vastgesteld» telkens moet worden gelezen: geen toetsingsinkomen als bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen zoals dit artikel luidde op 1 januari van het berekeningsjaar is;
g. zaken die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel XIV, onderdelen A, G, H, I, J, K, L, M en N, en artikel XV, onderdeel A, aanhangig waren bij de Raad van Beroep voor belastingzaken van rechtswege over gaan naar het Gerecht in eerste aanleg.
2. Artikel IV, onderdeel A, werkt terug tot en met 26 november 2009.
3. Artikel XIII, onderdeel J, werkt terug tot en met 1 mei 2010.
4. Artikel XIV, onderdelen C, D en F, artikel XV, onderdeel B, en artikel XVIII, onderdelen A en B, werken terug tot en met 1 oktober 2011, met dien verstande dat de in artikel XIV, onderdelen C, D en F, opgenomen wijzigingen van de tarieven voor de levering en de invoer van auto’s eerst met ingang van 1 januari 2012 in werking treden en dat de wijzigingen van de tarieven ter zake van verzekeringen bij verzekeringen waarbij de laatste prolongatiedatum of datum van stilzwijgende verlenging, of bij afwezigheid van die datum de ingangsdatum van de verzekering voor 1 oktober ligt, van toepassing zijn op de premies die na 30 september 2011 vervallen.
5. Artikel I, onderdeel I, artikel V, onderdeel A, artikel XIV, onderdelen B en E, artikel XVI, onderdelen A en C, en artikel XVIII, onderdeel B, werken terug tot en met 1 januari 2011.
6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XIII, onderdelen G, H en I, in werking met ingang van 1 juli 2012, met dien verstande dat de verhoogde boetes voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot overtredingen die hebben plaatsgevonden vanaf 1 juli 2012.
7. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XIII, onderdeel C, in werking met ingang van 1 januari 2013 , met dien verstande dat de wijziging ingevolge dit onderdeel voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot berekeningsjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2012.
8. In afwijking van het eerste lid treden artikel XI, onderdeel A, artikel XII, onderdelen B en F, artikel XIII, onderdeel E, artikel XIV, onderdelen A, G, H, I, J, K, L, M en N, en artikel XV, onderdeel A, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,