Ontvangen 3 november 2011
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel Ia
In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, als volgt gewijzigd:
1. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Voor zover een aanspraak op een lijfrente als bedoeld in het zesde lid wordt omgezet in een aanspraak op een lijfrente als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt de tweede aanspraak beschouwd als een voortzetting van de eerste aanspraak.
2. In het negende lid (nieuw) wordt «een aanspraak op een lijfrente als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel a» vervangen door «een aanspraak op een lijfrente als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel a, of op een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a». Voorts worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Op het tijdstip van de omzetting van de eerstgenoemde aanspraak in een aanspraak op een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt geacht tevens een verzoek te zijn gedaan als bedoeld in artikel 75, eerste lid, laatste volzin, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals die bepaling luidde op 31 december 2000. Voor de toepassing van deze wet wordt een aanspraak op een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht gelijkgesteld met een recht op periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
2
In artikel XXIII worden na het eerste lid, onder vernummering van het tweede tot en met tiende lid tot vierde tot en met twaalfde lid, twee leden ingevoegd, luidende:
2. Artikel Ia, onderdeel 1, werkt terug tot en met 1 januari 2001.
3. Artikel Ia, onderdeel 2, werkt terug tot en met 1 januari 2008.
Deze nota van wijziging bevat een technische aanpassing van de wettekst die betrekking heeft op het overgangsrecht voor zogenoemde pre-Bredeherwaarderinglijfrenten (pre BH-lijfrenten). Pre BH-lijfrenten zijn – kort gezegd – lijfrentecontracten die zijn afgesloten vóór 1 januari 1992. Bij dergelijke verzekeringsovereenkomsten was toegestaan tijdens leven inkomen over te hevelen naar de echtgenoot. Die mogelijkheid kon evenwel (aanzienlijke) tariefvoordelen opleveren. Sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw is op deze lijfrentecontracten daarom een anti-ontgaansbepaling van toepassing die het behalen van deze tariefvoordelen door inkomensoverheveling via lijfrentecontracten tegengaat.
Tijdens het wetgevingsoverleg van 31 oktober 2011 heeft het lid Omtzigt een vraag gesteld over het besluit van 19 augustus 2011, nr. BLKB2011/1576M (Stcrt. 2011, 15573), dat handelt over de wijziging van de begunstiging van een pre BH-lijfrente ten behoeve van de minstverdienende echtgenoot, gevolgd door omzetting in een lijfrentespaarrekening. In dit besluit is aangegeven dat de toepassing van voornoemde anti-ontgaansbepaling niet kan worden ontlopen via de omzetting van een pre BH-lijfrentecontract in een overeenkomst waarvoor het vanaf 1 januari 2001 geldende regime van toepassing is, namelijk een onder dat regime vallende lijfrenteverzekering (2001-lijfrenteverzekering) of een onder dat regime vallende lijfrentespaarrekening of -beleggingsrecht (bancaire lijfrente).
Het lid Omtzigt heeft gevraagd of het niet wenselijk is het in het beleidsbesluit verwoorde standpunt wettelijk te ondersteunen. Het kabinet onderschrijft de intentie van het verzoek, omdat onwenselijk is dat op enigerlei wijze onzekerheid zou bestaan over de in het besluit gegeven wetsuitleg. De vraag van het lid Omtzigt adstrueert overigens dat door de opeenstapeling van overgangsrecht de wetsuitleg in de lijfrentesfeer complex is.
Het kabinet stelt concreet voor met terugwerkende kracht in de wet te verduidelijken (i) dat een op 31 december 2000 bestaande aanspraak op een pre BH-lijfrente fiscaal geruisloos kan worden omgezet in een aanspraak op een 2001-lijfrenteverzekering of in een bancaire lijfrente, en (ii) dat bij een dergelijke omzetting het overgangsrecht uit de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 (Invoeringswet Wet IB 2001) en daarmee de genoemde anti-ontgaansbepaling op de aanspraak van toepassing blijft. Overigens blijft het hiervoor genoemde besluit van 19 augustus 2011 onverkort gelden, ook wat betreft de honorering van opgewekt vertrouwen.
Met de voorgestelde maatregelen is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Onderdeel 1
Artikel Ia (artikel I, onderdeel O, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001)
Ingevolge onderhavige wijziging wordt een negende lid toegevoegd aan artikel I, onderdeel O, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet IB 2001.
Verduidelijkt wordt allereerst dat, voor zover een op 31 december 2000 bestaande aanspraak op een pre BH-lijfrente wordt omgezet in een aanspraak op een lijfrente als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001), de laatstgenoemde aanspraak voor het overgangsrecht beschouwd wordt als een voortzetting van de eerstgenoemde aanspraak. Deze maatregel werkt ingevolge de eveneens in deze nota van wijziging opgenomen wijziging van artikel XXIII terug tot en met 1 januari 2001. Voorts wordt geëxpliciteerd dat ingeval een op 31 december 2000 bestaande aanspraak op een pre BH-lijfrente wordt omgezet in een aanspraak op een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van de Wet IB 2001, de laatstgenoemde aanspraak eveneens wordt beschouwd als een voortzetting van de pre BH-lijfrente. Deze maatregel werkt ingevolge de hiervoor genoemde wijziging van artikel XXIII terug tot en met 1 januari 2008.
Aldus wordt geëxpliciteerd dat de omzetting van een op 31 december 2000 bestaande aanspraak op een pre BH-lijfrente in een aanspraak op een 2001-lijfrenteverzekering of een lijfrentespaarrekening of -beleggingsrecht geruisloos kan geschieden. Door daarbij te bepalen dat de laatstgenoemde aanspraak de voortzetting vormt van de aanspraak op de pre BH-lijfrente, blijft bij het bepalen van het inkomen uit de lijfrenteaanspraak het overgangsrecht van artikel I, onderdeel O, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet IB 2001 van toepassing. Dat ziet niet alleen op de wijze waarop met (al dan niet) afgetrokken premies wordt omgegaan, maar ook op de toepassing van de anti-ontgaansbepaling van artikel 69 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB 1964) in combinatie met artikel 5 van die wet.
Daarnaast worden per 1 januari 2008 twee volzinnen aan het hiervoor genoemde negende lid toegevoegd. Met de tweede volzin (nieuw) wordt wettelijk geëxpliciteerd dat de omzetting van een aanspraak op een pre BH-lijfrente in een aanspraak op een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht wordt beschouwd als een verzoek als bedoeld in artikel 75, eerste lid, laatste volzin, van de Wet IB 1964 (tekst 2000). Hiermee wordt de reeds bestaande praktijk uitdrukkelijk vastgelegd dat bij deze omzetting de specifieke elementen van het voor aanspraken op een pre BH-lijfrente geldende regime verloren gaan. De derde volzin (nieuw) legt ten slotte expliciet vast dat een aanspraak op een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht voor de toepassing van de Invoeringswet Wet IB 2001 wordt gelijkgesteld met een recht op periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Ook is hiermee duidelijk dat afdeling 3.8 van de Wet IB 2001 na omzetting op de omgezette aanspraak, via artikel I, onderdeel T, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet IB 2001 van toepassing is.
Onderdeel 2
Artikel XXIII (inwerkingtreding)
Het in deze nota van wijziging opgenomen negende lid van artikel I, onderdeel O, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet IB 2001 betreft een codificering van de reeds vanaf 2001 geldende uitvoeringspraktijk ten aanzien van het overgangsrecht dat geldt voor aanspraken op pre BH-lijfrenten. Met name ter voorkoming van rechtsonzekerheid over het antwoord op de vraag wat de gevolgen zijn van de omzetting van een aanspraak op een pre BH-lijfrente in een aanspraak op een 2001-lijfrenteverzekering of op een lijfrentespaarrekening of -beleggingsrecht, acht het kabinet gewenst en noodzakelijk dat de op dat punt voorgestelde wijzigingen terugwerken tot en met 1 januari 2001, onderscheidenlijk 1 januari 2008. De maatregel beoogt immers kennelijke onduidelijkheid op te heffen bij overgangsrecht dat vanaf 2001, respectievelijk 2008 geldt. Voor zover de wetswijziging ziet op de omzetting van aanspraken op pre BH-lijfrenten in aanspraken op 2001-lijfrenteverzekeringen (artikel Ia, onderdeel 1) werkt zij terug tot en met 2001. Voor de wijzigingen die verband houden met de omzetting naar een aanspraak op een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht geldt een terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 (artikel Ia, onderdeel 2). Daartoe worden twee leden ingevoegd in artikel XXIII van het wetsvoorstel.
De staatssecretaris van Financiën,
F. H. H. Weekers