Kamerstuk 33003-81

Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 7 november 2011, inzake het Belastingplan 2012 cum annexis (antwoord eerste termijn staatssecretaris van Financiën en de tweede termijn)

Dossier: Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012)

Gepubliceerd: 2 december 2011
Indiener(s): Charlie Aptroot (VVD)
Onderwerpen: belasting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33003-81.html
ID: 33003-81

Nr. 81 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 10 november 2011

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 7 november 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Weekers van Financiën over het Belastingplan 2012 cum annexis (antwoord eerste termijn staatssecretaris van Financiën; tweede termijn).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Aptroot

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Berck

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Financiën

Maandag 7 november 2011

Aanvang 11.15 uur

Voorzitter: Dezentjé Hamming-Bluemink

Aanwezig zijn 10 leden der Kamer, te weten:

Bashir, Braakhuis, Dezentjé Hamming-Bluemink, Dijkgraaf, Groot, Huizing, Koolmees, Omtzigt, Schouten en Van Vliet,

en de heer Weekers, staatssecretaris van Financiën.

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012) (33 003);

  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2012) (33 004);

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en Overige fiscale maatregelen 2009 in verband met de dwangsomregeling van de Algemene wet bestuursrecht (Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen) (33 005);

  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet) (33 006);

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en enige andere wetten (Wet uitwerking autobrief) (33 007).

De voorzitter: Ik heet de staatssecretaris, zijn staf, de mensen op de publieke tribune en uiteraard de leden van harte welkom. Aan de orde is de eerste termijn van de staatssecretaris van het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2012. We hebben afgesproken dat we na de beantwoording van de staatssecretaris in eerste termijn een zeer korte tweede termijn houden. We hebben tenslotte ook afgesproken dat de afronding in tweede termijn plenair zal plaatsvinden. Die moeten we niet dubbel doen.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Allereerst dank ik de Kamerleden voor hun inbreng afgelopen maandag. Afgelopen donderdagavond heb ik een uitvoerige brief naar de Kamer gestuurd van naar ik meen 75 kantjes, waarin ik ben ingegaan op de meeste vragen die de Kamer heeft gesteld. Zo meteen zal ik bloksgewijs op een aantal hoofdonderwerpen ingaan. Mogelijkerwijs voelt niet iedereen zich daarmee bediend, maar in mijn beleving heb ik de Kamer dan al per brief beantwoord. Hierover kan per interruptie verder worden gediscussieerd.

Voordat ik overga op de beantwoording, sta ik even stil bij het feit dat de voorzitter vandaag voor de laatste keer de voorzittershamer vasthoudt. Dat is een heel bijzonder moment. Als de Kamer het goed vindt, sta ik daar even bij stil. Vanuit mijn verantwoordelijkheid als staatssecretaris heb ik het afgelopen jaar buitengewoon goed samengewerkt met de voorzitter van deze commissie. Mevrouw Dezentjé Hamming heeft niet alleen het voorzitterschap, maar ook haar Kamerlidmaatschap al die jaren op uitstekende wijze vervuld. Dat onderstreep ik graag. Ik bewaar ook goede herinneringen aan haar in mijn vorige verantwoordelijkheid, toen wij samen in de VVD-fractie zaten. Om dit moment niet geheel onopgemerkt voorbij te laten gaan, overhandig ik mevrouw Dezentjé twee cadeaus. Dat is vrij ongebruikelijk in een officiële vergadering, maar volgens mij vindt de Kamer dat wel goed. Het ene cadeau is heel bijzonder. Mevrouw Dezentjé Hamming heeft, overigens samen met de heer Groot, een heel bijzondere prestatie geleverd door een buitengewoon complex initiatiefwetsvoorstel door de beide Kamers der Staten-Generaal te loodsen. Dit initiatiefwetsvoorstel is per 1 juli jongstleden in werking getreden. Ik heb een kleurenkopie van het door Hare Majesteit getekende wetsvoorstel meegenomen. Dat bied ik haar aan.

De voorzitter: Fantastisch! Hartelijk dank!

Staatssecretaris Weekers: Het is buitengewoon ongebruikelijk dat dit wordt toegestaan, maar voor deze bijzondere gelegenheid mocht het wel. Natuurlijk zal ik zorgen dat ze nog jaarlijks post van mij blijft ontvangen, via de bekende blauwe enveloppen.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter, kan er niet een factor 1,5 op?

Staatssecretaris Weekers: Het zou de mede-indiener tekort doen als ik alleen maar aan mevrouw Dezentjé zou hebben gedacht. Daarom heb ik ook voor de heer Groot een exemplaar bij me, maar niet zo mooi ingelijst natuurlijk.

Dan heb ik nog een ander klein aandenken aan Financiën. Als het goed is, past het allemaal binnen datgene wat mag. Het zijn de acht euromunten uit Nederland en de Erasmusmunt, ook vanwege uw bijzondere betrokkenheid met de stad van Erasmus. De Erasmusmunt is de allereerste Nederlandse 2 euromunt met een nationaal thema. De ontwerper is Dylan Shields. In het ontwerp is een prominente plaats voor zijn vertaling van een portret van Erasmus van de hand van Hans Holbein de Jongere. Het portret geeft Erasmus schrijvend weer. Hij werkt aan zijn boek Lof der Zotheid, Laus Stultitiae, dat vijfhonderd jaar geleden verscheen. De munten zijn gedrukt met een speciale machine en zijn loepzuiver. Als mevrouw Dezentjé Hammink ze gaat uitgeven, zullen ze natuurlijk niet meer loepzuiver blijven. Ik denk echter dat zij een prominent plekje in huize Dezentjé Hammink, geboren Bluemink, zullen krijgen.

(geroffel op de bankjes)

De voorzitter: Ik ben helemaal overrompeld door deze mooie woorden en de prachtige cadeaus. Het is inderdaad heel bijzonder dat Ed de Groot en ik dit voor elkaar hebben gekregen. De PvdA was er al een aantal jaren mee bezig. Zo lang heeft het wel geduurd om de initiatiefwet tot stand te brengen. Die zorgt voor een belangrijke verbetering van de rechtsbescherming voor belastingplichtigen. Ik ben er heel erg trots op dat het ons gelukt is. Daartoe hebben wij af en toe de kar uit de modder moeten sleuren. De aanhouder wint, zeg ik altijd. Dat hebben de heer De Groot en ik hier bewezen. De munten zullen zeker een prominente plek krijgen.

Ook ik wil de heer Weekers bedanken voor de ontzettend plezierige samenwerking als voorzitter. Ik bewaar daar heel goede herinneringen aan, ook aan de tijd dat wij met elkaar in de fractie zaten. Heel veel dank. Het is een heel mooi begin van deze vergadering. Ik kan het niet anders zeggen. Ik ga nog heel erg van deze historische dag genieten!

Ik vraag de staatssecretaris om met zijn beantwoording aan te vangen.

Blok I

Hoofdstuk 1 en 2 van het Belastingplan 2012 (33 003)

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Dat doe ik graag. Ik gebruik daarbij de volgende blokindeling. Het eerste blokje gaat over het Belastingplan 2012. Het tweede blokje gaat over de overige fiscale maatregelen voor 2012 en de uitwerking van de autobrief. Het derde blokje gaat over de Geefwet en de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen.

De heer Omtzigt vraagt naar een betere spreiding van wetgeving over het pakket Belastingplan en Fiscale verzamelwet. In de Fiscale verzamelwet worden uiteraard zo veel mogelijk maatregelen opgenomen. Dat wetsvoorstel, zo zeg ik tegen de heer Omtzigt, wordt in de tijd echter kort op het Belastingplan en de overige fiscale maatregelen uitgewerkt. Dat betekent dat alles wat je nog mee kunt laten lopen aan overige fiscale maatregelen in het Belastingplan opgenomen wordt. Dat is natuurlijk het meest efficiënt. Mijn wetgevende staf is daar tot het moment dat het Belastingplan en de andere wetten in de Eerste Kamer aangenomen zijn buitengewoon druk mee bezig, ook in verband met allerlei uitvoeringsbesluiten en nota's van wijziging et cetera. Pas als dat proces is afgerond, kan aan de nieuwe ronde worden gewerkt. Alles wat op dat moment niet meegenomen is, wordt dus pas in het voorjaar meegenomen. Ik bekijk of ik daarbij nog een kleine versnelling kan aanbrengen. Ik loop echter tegen het feit aan dat ik de mogelijkheden voor spoedprocedures bij de Raad van State en de onderraden wel kan hanteren bij het Belastingplan en alles wat daarmee samenhangt, maar niet bij wat ik in het voorjaar naar de Kamer stuur. Ik kan dus pas later starten met het wetsvoorstel voor het voorjaar, terwijl de voorbereidingstijd simpelweg langer is, gelet op alle daarmee gepaard gaande formaliteiten en adviezen. Het zou het mooiste zijn als de Tweede Kamer het voorstel voor het zomerreces zou behandelen. Dan kan de Eerste Kamer het meteen na het zomerreces behandelen. Nu loopt de behandeling in de Eerste Kamer samen met de vandaag voorliggende wetsvoorstellen. Op dit punt moeten wij met elkaar een modus zien te vinden. Gelet op alle procedures en de tijd, heb ik echter niet alle ruimte om de Kamer te bedienen.

Ik stel daarom het volgende voor. Ik probeer de Kamer een heel uitvoerige brief te sturen over de wetsvoorstellen die een behoorlijke impact hebben. De heer Omtzigt heeft al gezegd dat dit goed werkt. De Kamer kan dan over de uitgangspunten en de wijze van vormgeving al voor de zomer met mij debatteren. Dan wordt de Kamer ook niet overvallen met bepaalde voorstellen. De Kamer is dan al op de hoogte van de grote lijnen en van de inhoud. De Kamer kan dan ook vroegtijdig bijsturen. Bij de autobrief is dat naar mijn smaak goed gelukt.

Op een aantal andere zaken in het Belastingplan en andere wetten ben ik al ingegaan in het kader van de Fiscale agenda. Jammer genoeg hebben wij daarover nog geen debat gehad. Dat komt in januari. Daarin heb ik op de renteregeling, de overnameholding, de vaste inrichting en heel veel andere zaken alvast een voorschot genomen. Het is dus niet zo dat ik de Kamer nu als het ware met zaken overval. Ik ben echter gaarne bereid om te bekijken, waar ik mogelijkheden zie, in de communicatie met de Kamer de zaken goed te spreiden.

De heren Koolmees, Groot en Omtzigt hebben diverse vragen gesteld over de afschaffing van de kleine belastingen, onder andere in relatie tot het lastenkader. De afschaffing van zeven kleine belastingen wordt volledig binnen het op grond van het regeer- en gedoogakkoord geldende lastenkader gedekt. De dekking vindt plaats in het Belastingplan, waarin maatregelen opgenomen zijn die geld opleveren, zoals de overnameholding, de objectvrijstelling vaste inrichting en de wijziging van de 30%-regeling. De dekking vindt ook plaats door het beschikbaar komen van geld ter compensatie van de hogere lasten voor het bedrijfsleven, waaronder de door de heer Groot genoemde hogere zorgpremies. Het kabinet heeft ervoor gekozen om een deel van de beschikbare middelen in te zetten voor de afschaffing van zeven van de 22 rijksbelastingen. De reden daarvoor is dat het fiscale stelsel eenvoudiger wordt. Dit is vorig jaar bij het Belastingplan voor dit jaar door een deel van de Kamer gevraagd. Ik heb het ook aangekondigd in de Fiscale agenda. Hiermee wordt een fundamentele eerste stap gezet ter uitwerking van die agenda.

De heren Koolmees en Omtzigt vragen naar het Eurovignet en de relatie tot België. Ik kan de Kamer melden dat ik goed contact heb met de brancheorganisaties. Ik heb vorige week nog overlegd met de voorzitter van TLN. Ik heb met hem afgesproken hierover goed «feeling» met het bedrijfsleven te houden. Ik zal hierover ook met mijn Belgische collega spreken. Ik wacht echter nog even op een nieuwe Belgische regering.

Ik stel voor dat ik de Kamer ergens in het eerste kwartaal van 2012 informeer over het overleg dat erop is gericht om er gezamenlijk met België en eventueel met andere verdragslanden uit te stappen. Ongeacht de uitkomst komt gezamenlijk uitstappen dichterbij als Nederland duidelijk het signaal afgeeft dat het op de huidige wijze niet wil doorgaan met het Eurovignet vanwege de enorm hoge uitvoeringskosten van het systeem. Afschaffing van het Eurovignet wordt overigens niet voorzien voor 2012, maar voor 2013. Ik denk dat het goed is dat wij het signaal afgeven van dit systeem af te willen. Dat willen wij het liefst doen in goed overleg met vooral België. Het zou niet plezierig zijn als Nederlandse transporteurs hun eigen vignet afgeschaft zien, en de kosten daarvan vertaald zien in de motorrijtuigenbelasting, en vervolgens over de grens toch hetzelfde vignet weer moeten aanschaffen en zo met dubbele lasten worden geconfronteerd. Dat is niet goed voor het bedrijfsleven.

De heer Omtzigt (CDA): Dank voor de eerste brief over de uitwerking, die de Kamer begin juni zal krijgen. Die brief stel ik zeer op prijs met het oog op de kwaliteit van de wetgeving. Ik was ook blij met een van de laatste zinnen van de staatsecretaris. Ook wij zien graag dat het Eurovignet in alle landen tegelijkertijd afgeschaft wordt. Omdat de opzegging per 1 april definitief wordt, wil ik graag de brief daarover vóór 1 maart ontvangen. Dan kan de Kamer eventueel nog een standpunt innemen over of het een beetje de goede kant opgaat.

Overigens is de demissionaire regering van België verrassend daadkrachtig. Die kan nog wel wat doen. In het huidige politieke klimaat wil ik niet wachten tot wij 27 regeringen hebben die blijven zitten voordat wij onderhandelingen voeren. Dan komen wij helemaal nergens.

Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp de datum die de heer Omtzigt noemt. Ik zal de Kamer hierover voor 1 maart aanstaande informeren. Als voor die tijd nog geen nieuwe regering is aangetreden in België, dan zal ik mij met de huidige, ontslagnemende regering verstaan.

Ook over de leidingwaterbelasting zijn vragen gesteld. Er zijn voldoende wettelijke waarborgen dat afschaffing een-op-een ten goede komt van de afnemers. De heer Omtzigt heeft hiernaar gevraagd. Ik ben desgewenst natuurlijk bereid om nog eens met de betrokken bedrijven te overleggen en expliciete afspraken te maken. Als wij hier afspreken om de belasting af te schaffen, die op dit moment een-op-een wordt doorgedeclareerd aan watergebruikers, mag de hiermee gepaard gaande besparing niet in de verkeerde zakken terechtkomen. Uiteindelijk moet de burger hiervan profiteren. Ook dat zeg ik dus graag toe.

De heer Omtzigt (CDA): Wij zijn voor het afschaffen van deze belasting. Wij willen dat, net als bij de grondwaterbelasting, het geld voor 100% terugkomt bij de mensen. Als wij niet volledig overtuigd zijn van een goede uitkomst, is de CDA-fractie zelfs bereid om deze belasting bij behandeling van het volgende Belastingplan weer terug te brengen. Ik wil van de regering bij het volgende Belastingplan horen of het lukt en op welke wijze. Na alle perikelen die wij met waterleidingbedrijven in de Kamer hebben gehad, zou het heel zonde zijn als een Kamerbrede doelstelling niet wordt bereikt. Oh, ik zie dat de heer Groot vindt dat het geld bij de waterleidingbedrijven moet blijven hangen?

De heer Groot (PvdA): Nee, ik vind dat de waterleidingbedrijven moeten blijven bestaan.

De heer Omtzigt (CDA): Als deze belasting afgeschaft wordt, moet de opbrengst bij de burgers terechtkomen. Die doelstelling wordt in de Kamer redelijk breed gedeeld. Dat signaal geef ik dan ook maar vanuit de Kamer. Dan hebben wij ook de grootste kans dat de waterleidingbedrijven het goed begrijpen. Zij moeten voor het volgende najaar maar even rapporteren.

Staatssecretaris Weekers: Dat lijkt mij evident. De bedoeling van het afschaffen van deze belasting is lastenverlichting voor de burgers en niet een douceurtje voor de waterleidingbedrijven. Ik vind het volstrekt terecht dat de Kamer zegt dat als wij hierover geen goede afspraken kunnen maken, de zaak bij het volgende Belastingplan teruggedraaid wordt. Dat lijkt mij volstrekt helder. Ik zal de Kamer hierover op een geëigend moment rapporteren. Ik ben ervan overtuigd dat wij ervoor kunnen zorgen dat het leidt tot een echte, een-op-een netto lastenverlichting voor de burger en de bedrijven die water gebruiken.

De heer Braakhuis merkt in zijn betoog op dat er sprake is van vergrijzing van het belastingstelsel. Die observatie deel ik niet. Ik roep in herinnering dat Nederland behoort tot de koplopers als het gaat om vergroening van het belastingstelsel en om milieubelastingen. Waar mogelijk scherp ik ook zaken aan. Ik verwijs naar de autobrief en de autobelastingen. Dat voorstel is gericht op stimulering van de ontwikkeling van nog zuinigere auto's door de normen steeds verder aan te scherpen. Ik wijs de heer Braakhuis ook op het wetsvoorstel over opslag van duurzame energie, dat in de maak is. Tegelijkertijd zou ik de Kamer willen voorhouden dat er een goede afweging moet worden gemaakt met betrekking tot de instrumenten die wij willen gebruiken om de verdere vergroening en de «green deal» tot stand te brengen. Het belastinginstrument is niet altijd het beste instrument. Milieubelastingen zijn echt niet altijd nodig om milieudoelen te realiseren. Andere maatregelen kunnen effectiever en eenvoudiger zijn. Ik vind dat wij in de beleidsmaatregelen de meest doeltreffende en de meest efficiënte mix moeten aanbrengen. De kleinere milieubelastingen, waarvan ik thans voorstel om ze af te schaffen, hebben de beoogde milieueffecten niet. Dan moeten wij het op een andere manier regelen.

De heer Braakhuis (GroenLinks): De staatssecretaris kan wel volhouden dat dit kabinet o zo groen is, maar dat is natuurlijk een farce, met alle respect. Niet alleen worden aan de uitgavenkant veel regelingen omver getrokken, het geldt ook voor de fiscale kant. Ik refereer maar even aan de verpakkingenbelastingen, die ook vervijfvoudigd hadden kunnen worden. In Denemarken blijken ze effectief op die manier. Ik verwijs ook naar de autobrief. De vorige regeling was eigenlijk prima, maar is gestorven aan het eigen succes. De staatssecretaris had die regeling in stand kunnen houden en met een jaarlijkse herijking kunnen aanscherpen. De staatssecretaris heeft daar niet voor gekozen. Als ik dan kijk naar het alternatief voor dit jaar, denk ik: wat je netto overhoudt – beide regelingen waren volledig gebaseerd op CO2 – is dat je voor de grote slurpers € 10 000 minder gaat betalen en voor de kleine zuinige auto's € 800 meer. Dat neem je gewoon niet weg. Tegelijkertijd zijn culturele en duurzame beleggingen niet langer aftrekbaar. Zo kan ik maar doorgaan. Er is verduveld weinig voor in de plaats gekomen. Ik wil toch even het punt maken dat mijn standpunt dat dit een grijs kabinet is, blijft staan.

Staatssecretaris Weekers: Ik heb er alle begrip voor dat de heer Braakhuis de naam van zijn partij eer wil aandoen. Er zal altijd een verschil van inzicht blijven tussen zijn partij en het kabinet als het gaat om de wenselijkheid van verdere vergroening via de fiscaliteit. Ik wijs erop dat in het regeerakkoord is gekozen voor een zogenaamde SDE-plusregeling. Die wordt op dit moment uitgewerkt door mijn collega Verhagen. Dit leidt tot een behoorlijke opslag op de energierekening van alle huishoudens in de komende jaren, tot wel 30%. Van daaruit bekostigen wij allerlei groene initiatieven op het terrein van energie. Ik wijs erop dat bijvoorbeeld het groene gas vanuit de SDE-plusregeling met 1 mld. wordt gestimuleerd. Dat mag dus toch enige naam hebben. Waar ik op wijs, is dat wij een heel palet aan beleidsinstrumenten hebben. Vele daarvan liggen op het terrein van andere departementen. Ik vind dat het belastinginstrument niet altijd het meest geëigende instrument is. Voor de autobelastingen wijst de heer Braakhuis op een mogelijk alternatief, te weten een jaarlijkse aanpassing. Ik kom later nog uitvoerig terug op de autobelastingen. Ik hecht ook aan een zekere voorspelbaarheid van het beleid, ook voor de markt. Daarom heb ik in de autobrief aangegeven dat ik wil dat wij nu voor de jaren tot en met 2015 vastleggen hoe het beleid rondom autobelastingen eruit ziet. De fabrikanten en de dealers, maar ook de consumenten en de bedrijven die auto's aanschaffen, kunnen daarop dan inspelen. Ik ben ervan overtuigd dat wij daarmee de vergroening van ons wagenpark, zoals die de afgelopen jaren succesvol is ingezet, de meest effectieve stimulans geven, zonder dat er heel veel belastinggeld over de balk wordt gegooid. Dat laatste zou gebeuren als wij het huidige beleid onverkort zouden handhaven.

Dan kom ik nu op de overnameholding. Met name de heer Huizing van de VVD, maar ook de heren de Groot en Omtzigt hebben gevraagd om een reactie op het alternatief van de NOB voor de aftrekbeperking voor overnameholdings. Ik ben er ook al schriftelijk op ingegaan. De klacht was dat de door mij voorgestelde overnameholdingbepaling een te grote overkill met zich zou brengen, waarmee wellicht met name over te nemen familiebedrijven te kampen zouden hebben. De NOB heeft daarvoor een alternatief voorgesteld. Afgelopen week heb ik met de mensen van de Commissie Wetsvoorstellen van de NOB en van VNO overlegd over de vraag of er een variant te bedenken valt die per saldo beter is voor het bedrijfsleven, omdat deze de overkill wegneemt, maar die wel voldoet aan de randvoorwaarde die zowel de Kamer als het kabinet stelt, namelijk dat wij de excessen wegnemen die wij de afgelopen jaren hebben gezien met betrekking tot de overnameholding. In de tweede plaats moet de budgettaire opbrengst die wij hebben ingeboekt, worden gehandhaafd. Als ik het oorspronkelijk door de NOB voorgestelde alternatief volledig zou overnemen, zou dat leiden tot een budgettaire derving.

Als ik het belangrijkste idee uit het alternatief van de NOB overneem, kan ik het zodanig inpassen dat de budgettaire opbrengst gelijk blijft. In dat geval wordt de toets van het eigen vermogen en het vreemd vermogen zoals die nu nog in het wetsvoorstel staat, vervangen door een toets aan de hand van de overnameprijs en de overnameschuld, met een aangepaste maatvoering. Ik heb die geschetst in de schriftelijke antwoorden. De gesprekken met VNO en NOB hebben opgeleverd dat zij voorstander zijn van het vervangen van de toets eigen vermogen/vreemd vermogen door een toets aan de hand van de overnameprijs en de overnameschuld met aangepaste maatvoering. Afgelopen weekend heb ik er nog eens heel goed over nagedacht. Hoewel het voorstel en het wetsvoorstel misschien gemakkelijker uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst, omdat het verloop van de schuld niet per overname hoeft te worden geregistreerd, zie ik ook wel in dat het voorstel kan leiden tot overkill. Als ik dan een afweging moet maken, dan haal ik liever de overkill eruit en haak ik liever aan op de transactiebasis zoals die wordt voorgesteld. Dat voorkomt namelijk de eventuele overkill. Deze variant geeft bedrijven meer zekerheid. Een ander voordeel is dat een afbouw van de schuld wordt gestimuleerd. Met name de heer Koolmees heeft daar in zijn diverse bijdragen steeds op gehamerd. NOB en VNO kunnen met een dergelijk aangepast alternatief goed leven. Ik heb ook nog een brief gekregen van AmCham, de Amerikaanse kamer van koophandel. Als ik de voor- en nadelen tegen elkaar afweeg, heeft de aangepaste NOB-variant mijn voorkeur. Als de Kamer dat met mij eens is, zal ik de renteaftrekbeperking op deze wijze bij nota van wijziging aanpassen.

De heer Van Vliet (PVV): Ik probeer het verhaal aandachtig in mij op te nemen. In de beeldvorming moeten wij natuurlijk ervoor oppassen dat Financiën niet het beeld krijgt dat men zijn oren erg laat hangen naar VNO-NCW, dat een soort «occupied» tentenkamp bij Financiën heeft opgezet. Waar het ons om gaat, is de excessen aan te pakken op een afgewogen wijze. Ik zou zeggen dat het oorspronkelijke voorstel eigenlijk best sympathiek was. Daarop hadden wij ook nog enkele veranderingen kunnen loslaten. Hoe komen de afwegingen van de staatssecretaris nu precies tot stand? Komt dat nu omdat twee lobbyclubs, NOB enerzijds en VNO-NCW anderzijds, hun verhaal op tafel hebben gelegd? Of wordt er bij Financiën ook nog een zelfstandige afweging gemaakt, in de trant van: wat wij nu op tafel leggen is wellicht beter dan het oorspronkelijke voorstel?

Staatssecretaris Weekers: Het antwoord op deze vraag lijkt mij vrij simpel. Ik ben verantwoordelijk voor de wetgeving die ik aan de Kamer voorleg. Uiteindelijk maak ik dus zelf mijn afweging. De Kamer heeft mij gevraagd om de vraag ook nog even aan VNO voor te leggen. Ik meen dat het met name de heer Omtzigt was die dat wilde, want hij hechtte aan draagvlak bij het bedrijfsleven. Natuurlijk ga ik dan bij het bedrijfsleven langs om te vragen wat men ervan vindt. Ik ben een staatssecretaris die wil werken met een open houding. Ik heb mijn voorstellen op tafel gelegd in uitgebreide wetsvoorstellen. Ik geloof dat de dikte van het pakket dat wij in deze Belastingplanronde op tafel hebben gelegd fenomenaal is. Daar komen allerlei commentaren op, die ik allemaal op hun merites wil beoordelen. Vorige week heeft met name de heer Huizing, maar ook anderen, mij gevraagd om nog eens heel serieus naar de NOB-variant te kijken. Dat heb ik vervolgens gedaan. Ik maak dus uiteindelijk zelf een afweging, maar ik hecht wel aan draagvlak. Als het volledige bedrijfsleven van het alternatief zou zeggen dat het veel slechter is, zouden wij ons moeten afvragen of wij het wel moeten doen. Ik maak dus mijn eigen afweging. VNO representeert een deel van het bedrijfsleven, met name het echte Nederlandse bedrijfsleven. AmCham representeert weer een ander deel. Zo heb je ook nog de Japanse kamer van koophandel. Er zijn natuurlijk tal van lobbyclubs en brancheclubs. Verder noem ik de Commissie Wetsvoorstellen van de NOB. Al die adviezen en commentaren laat ik tot mij komen en uiteindelijk maak ik een afweging. De Kamer zou ook tegen mij kunnen zeggen: het siert u dat u bereid bent om te luisteren naar commentaren, dat u bereid bent om een alternatief in overweging te nemen en dat u niet alleen maar vasthoudt aan het oorspronkelijke voorstel.

De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Via u zeg ik tegen de staatssecretaris dat het hem zou sieren als hij ook naar mijn commentaren luistert. Mijn bezorgdheid zit hierin. In het verleden hebben al die lobbyclubs, zeker ook AmCham en wat daar allemaal achter zit, vele jaren hun zin gekregen, door de ongebreidelde renteaftrek. Kan de staatssecretaris dan nu nog even stilstaan bij de bestaande gevallen?

Staatssecretaris Weekers: Ik ben gevoelig voor reële bezwaren rondom vestigingsklimaat en ondernemingsklimaat. Ik ben ook gevoelig voor reële bezwaren in de sfeer van de uitvoering. Ik ben gevoelig voor argumenten in de trant van: als er sprake is van een overname, moeten wij ook zekerheid hebben. Het voorstel dat ik zelf heb gedaan had de charme van de eenvoud, maar het leidde er wel toe dat er parameters in het systeem zitten die niet volledig te beïnvloeden zijn. Als de verhouding tussen vreemd vermogen en eigen vermogen in de komende jaren, dus na de overname, gaat schuiven, gaat ook de overweging voor de overname met terugwerkende kracht schuiven. Dat kan komen door resultaten in de toekomst, die niet duidelijk zijn op het moment dat de overname plaatsvindt. Als ik dan moet kiezen tussen een stukje zekerheid voor het bedrijfsleven of de eenvoud, kies ik voor het stukje zekerheid.

Ik luister natuurlijk ook naar de Kamer, en zeker ook naar de heer Van Vliet. Hij heeft vaker het thema van de ongebreidelde renteaftrek aan de orde gesteld, ook wat betreft de gevolgen van het Bosal-arrest. Ik ben druk bezig om met een wetsvoorstel te komen. Het is uitermate complex. Ik heb de Kamer dat per brief een dag of tien geleden ook nog geschetst. Ik werk er dus aan. Als ik alleen luisterde naar wat het bedrijfsleven erover opmerkt, zou ik niets moeten doen. Vanuit het bedrijfsleven klinkt immers unisono de roep om Bosal ongemoeid te laten. Ik probeer een synthese te bereiken tussen, enerzijds, reële bezwaren die worden opgeworpen door het bedrijfsleven over ons vestigingsklimaat en, anderzijds, de wens van de Kamer om alle excessen eruit te halen. Daarover krijgt de Kamer nog een voorstel.

Dan kom ik nu op de overgangsregeling overnameholding. Ik heb er goed naar gekeken. Als ik nu met terugwerkende kracht bedrijven die zijn overgenomen raak met de nieuwe overnameholdingbepaling, vrees ik dat dit bestaande bedrijven in problemen kan brengen. Daar kies ik niet voor. De beslissingen zijn een paar jaar geleden genomen. Bij het Belastingplan 2006 heeft de toenmalige wetgever er expliciet voor gekozen om de fiscale regelingen te versoepelen. Daar is misschien wel agressief op ingesprongen, maar de wetgever had de ruimte in elk geval geboden. Ik wil nu terug naar een veel meer evenwichtige regeling, maar als ik de overnames die in de afgelopen paar jaar hebben plaatsgevonden met terugwerkende kracht zou raken, zou ik die bedrijven in de flank treffen. Dan vrees ik dat ik het vloerkleed onder die bedrijven uittrek en dat lijkt mij niet verstandig. Als het economisch klimaat en het klimaat in de financiële wereld op dit moment «himmelhoch jauchzend» was, zou je dit misschien wel kunnen overwegen, namelijk als er genoeg alternatieve financierings- en reconstructie-opties waren. Maar het economisch en financieel klimaat is uitermate guur. Daarom denk ik dat het wijs is om deze bepaling alleen voor nieuwe overnames te laten gelden.

De heer Huizing (VVD): Wij zijn blij dat de staatssecretaris zegt dat het doel van de maatregel het tegengaan van excessen is. Alle ongewenste neveneffecten worden er weer uitgehaald. Ik denk dat het voorstel dat nu voorligt, prima klinkt. Ik zou een vraag stellen over de volledig eerbiedigende werking, maar daarop heeft de staatssecretaris zojuist geantwoord. Het laatste stukje van het hele verhaal is de drempel. De staatssecretaris zegt in zijn schriftelijke beantwoording dat hij ervoor kiest om de drempel van 1 mln. te handhaven. Tegelijkertijd zou je moeten zeggen dat bij kleinere overnames excessieve aftrek ook niet gewenst is, uiteraard met begrip voor het feit dat wij het mkb zo veel mogelijk moeten ontzien. Daar krijg ik graag een reactie op.

De heer Bashir (SP): Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van de heer Van Vliet. Op het moment dat de Kamer vraagt, het Bosalgat te dichten, zie ik flinke terughoudendheid bij de staatssecretaris. Maar als NOB of andere belangenorganisaties met voorstellen komen, worden die meteen omarmd. Daarover zou ik graag uitleg willen hebben. Het lijkt erop dat die organisaties met een «occupied»-tent voor het ministerie zitten. Sterker nog, het lijkt erop dat zij in het ministerie zitten. Ik zal ook het nieuwe voorstel op zijn merites beoordelen en daarom heb ik een aantal vragen.

Waarom kiest de staatssecretaris ervoor om de overnameschuld niet volledig af te bouwen, zoals NOB in het oorspronkelijke voorstel wel doet? De staatssecretaris stelt voor, dit te beperken tot 25%.

In het nieuwe voorstel stelt de staatssecretaris weliswaar voor om de overnamerente te laten afbouwen, maar deze blijft toch volledig aftrekbaar op het moment dat de schulden op een andere manier worden gefinancierd. Er komen schulden bij voor andere activiteiten. Mijn vraag is dan: waarom wordt daarvoor gekozen? Het voorstel van NOB had wel een positieve werking op het moment dat een en ander volledig zou worden afgebouwd.

Hoe zit het met het herfinancieren van overnameschuld? Kun je dan zeggen dat er sprake is van een nieuwe schuld? Wordt een en ander zodanig vastgesteld dat het een bestaande schuld is die moet worden hergefinancierd en daarom nog steeds afgebouwd dient te worden?

De heer Koolmees (D66): In de eerste plaats wil ik benadrukken dat ik de transactiegebonden benadering en de prikkel om schulden af te lossen positief vind. Ik kan niet helemaal beoordelen hoe de andere onderdelen van het voorstel van de staatssecretaris op dat punt uitwerken. Ik moet mij daarin iets meer verdiepen en kom erop terug in de tweede termijn. Er is een advies gekomen van professor Van Weeghel en consorten van de Studiecommissie Belastingstelsel over de meer principiële vraag hoe je omgaat met eigen vermogen en vreemd vermogen op de lange termijn. Mijn indruk blijft toch een beetje bestaan, ook omdat we nog over het Bosalgat gaan spreken in de loop van 2012, dat gekozen wordt voor een stapeling van maatregelen om het principiële probleem op te lossen. De vraag is waarom niets wordt gedaan aan het principiële probleem dat eigen vermogen wordt belast en vreemd vermogen wordt gesubsidieerd. Ik heb de indruk dat we al tien jaar bezig zijn met het repareren van gaten, of het nu het Bosalgat is of deze renteaftrek, en dat we de principiële discussie steeds voor ons uit schuiven.

De voorzitter: De heer Groot tot slot.

De heer Groot (PvdA): Ik wijs de staatssecretaris erop dat er geen sprake is van terugwerkende kracht als je de bestaande gevallen aanpakt. Ondernemers kunnen niet verwachten dat de Vpb tot in lengte van jaren hetzelfde blijft. Hetzelfde geldt voor de renteaftrek. Die kan gewoon veranderen. Er is daarom volgens mij geen sprake van terugwerkende kracht. Daarbij, als de overkill weggehaald wordt uit het wetsvoorstel, lijkt het mij gemakkelijker om de transactiebenadering van toepassing te laten zijn op de bestaande gevallen. Een bijkomend voordeel daarvan is dat het een afschrikwekkend effect op ondernemers heeft, zo van: pas op, als je te veel fiscaal trapezewerk gebruikt, kun je daar later de klappen van krijgen. Ziet de staatssecretaris dit belang ook niet?

Staatssecretaris Weekers: Er is een aantal vragen gesteld. De heer Huizing vraagt of de drempel van 1 mln. niet wat hoog is en of die niet omlaag moet, ook in dit alternatieve voorstel. Tegelijkertijd heb ik vorige week maandag de heer Van Vliet horen pleiten voor een verhoging van de drempel naar 2 mln. of misschien wel 3 mln. De heer Bashir vond de drempel weer te hoog. Uiteindelijk probeer ik een goed evenwicht te zoeken. In brieven van mijn ambtsvoorganger en in mijn fiscale agenda is uitgegaan van een lagere drempel, maar ook van een ander verhoudingsgetal. Nu hebben we een nieuwe evenwicht proberen te vinden. Enerzijds willen we overnames aanpakken die met excessief veel vreemd vermogen zijn gefinancierd, wat uiteindelijk door de belastingbetaler en het overgenomen bedrijf wordt opgehoest. Anderzijds willen we met name overnames in het mkb en van het wat grotere familiebedrijf niet bij voorbaat onmogelijk of buitengewoon moeilijk maken. Je bekijkt ook wat het betekent voor de administratieve lasten van het bedrijfsleven en de uitvoeringslasten van de Belastingdienst. Als je overnames door het mkb zo veel mogelijk wilt ontzien en de Belastingdienst niet met onevenredig hoge uitvoeringslasten wilt opzadelen, moet je ergens een drempel leggen. Of je die drempel dan op 0,5 mln., op 1 mln. of op 1,5 mln. legt, is uiteindelijk arbitrair. Een drempel van 1 mln. sluit aan op een overnamebedrag van circa 20 mln. Dat is volgens de heer Bashir wel erg veel, maar dat is een grens die overnames van zowel kleine bedrijven als de wat grotere familiebedrijven ongemoeid laat.

De heer Bashir zegt dat ik wel erg terughoudend ben met Bosal. Ik probeer een goed evenwicht te vinden. Dat mag blijken uit het feit dat ik de motie-Bashir/Van Vliet die vlak voor het zomerreces werd ingediend, niet heb ontraden. Ik heb gezegd dat ik de motie beschouw als steun van mijn beleid. Ik kan haar alleen niet een-op-een uitvoeren zoals ze is geformuleerd, omdat dat op Europeesrechtelijke bezwaren stuit. Daarbij wil het kabinet rekening houden met de opinie van het topteam Hoofdkantoren. We moeten uiteindelijk een goede balans zien te vinden tussen aan de ene kant onbedoeld gebruik onmogelijk maken door de wet aan te scherpen en aan de andere kant ervoor zorgen dat Nederland een buitengewoon aantrekkelijk land blijft voor reële economische activiteiten. Ik wijs de heer Bashir erop dat het van belang is dat we hier banen houden en dat we de mogelijkheid creëren om banen te scheppen. Dat is voor de welvaart van alle Nederlanders het beste. Als we ons eenzijdig richten op bepaalde fiscale faciliteiten voor bedrijven die zich hier willen vestigen, die hier al zitten of die de afgelopen paar jaar een overname hebben gedaan, als we met grove pennenstreken het financieringsplaatje doorkrassen, dan kost dat banen. Dat lijkt mij onverstandig.

Dan zegt de heer Bashir dat in het oorspronkelijke NOB-voorstel een aflossingsschema was opgenomen dat ertoe leidde dat de overnameschuld helemaal moest worden afgelost. Dat stuit op bezwaren, niet alleen bij het bedrijfsleven, maar ook bij mij, in verband met de uitvoeringsaspecten van de Belastingdienst, want dat betekent dat je veel te lang – veel langer dan wanneer gegevens allemaal worden bewaard – stukken moet gaan bewaren. Je moet dan heel ver terugkijken. Dat is niet goed. Het is overigens ook zo dat in het oorspronkelijke voorstel een verhouding van twee staat tot één was opgenomen. Met andere woorden: we hadden al geaccepteerd dat er een zekere vreemdvermogenspositie kon blijven bestaan, ook na verloop van tijd. Dan zoek je gewoon een nieuw evenwicht. De budgettaire opbrengst van het alternatief zoals het thans is geformuleerd, is hetzelfde als mijn oorspronkelijke voorstel. Het alternatief heeft dus elementen in zich waarbij overkill wordt weggenomen. Dat kost geld. Daar staat tegenover dat er ook elementen zijn toegevoegd die geld opleveren, waardoor de budgettaire opbrengst gelijk blijft. Ik denk dat daarmee een goed compromis is gevonden.

Op het punt van de herfinanciering kom ik straks terug. Ik neem namelijk aan dat de heer Bashir wil weten wat er gebeurt als oude gevallen hergefinancierd worden. Ik zie hem knikken. Ik kom daar op een later moment even precies op terug, want ik dat een vraag die recht heeft op een heel concreet antwoord.

De heer Koolmees zegt dat ik onvoldoende ben ingegaan op het principiële vraagstuk van de wijze waarop je het eigen vermogen behandelt versus het vreemd vermogen. Hij zegt dat ik onvoldoende inga op wat vorig jaar door de studiecommissie is gezegd. De studiecommissie heeft gezegd dat je naar een wat evenwichtiger behandeling moet gaan van eigen versus vreemd vermogen. Dat zou je kunnen doen door eens te bekijken hoe de Belgen dat doen met een notionele interestaftrek. Op zichzelf kun je die exercitie doen. Dat kost aanvankelijk geld. Geld voor netto lastenverlichting is er niet. Dat betekent dus dat je, als je een dergelijk koers uitzet, die moet financieren uit het verhogen van het tarief voor de Vpb. Dat lijkt me niet aantrekkelijk. Het staat trouwens ook haaks op een bepaling in het regeer- en gedoogakkoord dat stelt dat we toe willen naar grondslagverbreding in de Vpb en tariefsverlaging. Waarom wil ik een verdere tariefsverlaging? Omdat, als het gaat om het vestigingsklimaat, je ook moet bekijken wat de landen om je heen doen. Het Verenigd Koninkrijk zit nu op een tarief van 28%. Het kabinet-Cameron heeft gezegd dat het in deze regeerperiode naar 23% wil gaan. Als wij op 25% blijven hangen, steken wij straks in de lijstjes negatief af tegen het Verenigd Koninkrijk. Wat mij betreft, blijft de wens bestaan om het statutaire tarief op een zeker moment omlaag te brengen, maar dat doe ik dan door de grondslag te verbreden. Het wordt dus opgebracht door het bedrijfsleven zelf. Die discussie kunnen we in het kader van de Bosalreparatie met elkaar bespreken.

Er zit nog een ander element aan vast. Op dit moment wordt rente gezien als een kostenpost voor een bedrijf. Als je renteaftrek helemaal niet meer toestaat, elimineer je een van de kostensoorten. Dat vereist ook een heel principiële discussie. Als je die stap zet, moet je je ook afvragen wat dat betekent voor het bedrijfsleven, dat op een bepaalde manier is gefinancierd. Het heeft dus behoorlijk wat consequenties. In theorie zou je hierover een heel mooie en goede discussie kunnen voeren, maar de praktijk is uiteindelijk weerbarstiger, omdat het onmiddellijk heel veel effecten heeft op het reële bedrijfsleven. Ik acht deze gure economische tijd daar niet het meest geëigende tijdstip voor.

De heer Koolmees (D66): Ik begrijp de argumentatie van de staatssecretaris. Als je zo'n stap zet – de Belgische methode – naar een fiscaal gelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen, kost dat geld. Tegelijkertijd zijn er alternatieven ontwikkeld. Bijvoorbeeld door Bas Jacobs en de studiecommissie Belastingstelsel, die een combinatie voorstelt van eigen vermogen en vreemd vermogen die budgettair neutraal is. Mijn principiële opmerking was meer dat we al jaren constateren dat dit een probleem is en dat eigen vermogen belast wordt en vreemd vermogen gesubsidieerd, en dat iedere keer onder het mom van: er is nu geen budgettaire ruimte om het op te lossen. De principiële discussie wordt uit de weg gegaan. Vervolgens krijgen we een discussie over een stapeling van maatregelen, maatwerk, we moeten knippen en plakken om het Bosalgat te dichten; dat soort discussies. Ik wil dit principiële punt toch terug laten komen bij de behandeling van de fiscale agenda en de staatssecretaris vragen wat echt mogelijk is. Als je echt wilt stoppen met het fiscaal stimuleren van schulden en tegelijkertijd een meer structurele oplossing voor deze problematiek wilt vinden, moet je toch een keer die discussie aangaan. Nu stapelen we elke keer maatregelen. We zijn al acht jaar bezig met deze discussies en we komen er maar niet uit. Elke keer is het knippen en plakken. Mijn oproep is om daar een keer een goed debat over te voeren, bijvoorbeeld bij de behandeling van de fiscale agenda, en om niet elke keer te zeggen dat er geen geld is.

Staatssecretaris Weekers: Ik ben het niet met de heer Koolmees eens als hij zegt dat er al acht jaar over gesproken wordt en we er maar niet uitkomen. Ik heb net aangekondigd, mede in reactie op de motie-Bashir/Van Vliet, dat ik met een voorstel kom. Dat is de afgelopen acht jaar niet gebeurd. Er komt een concreet voorstel in de loop van 2012 om de Bosalproblematiek aan te pakken. Ik heb tegelijkertijd gezegd dat er geen gemakkelijke oplossing is. Ik vind ook dat alle renteaftrekbeperkingen die er zijn en die er straks nog bijkomen, eigenlijk een grote opeenstapeling zijn van allerlei specifieke maatregelen. In theorie zou ik ook liever zien dat er een simpele, robuuste oplossing was. Dat zou echter een theoretische oplossing blijven, want een dergelijke oplossing brengt vervolgens zo veel overkill met zich mee dat het reële bedrijfsleven te hard geraakt wordt en dat daarmee economische activiteiten en banen op de tocht komen te staan. Daarin probeer ik uiteindelijk dus een goed evenwicht te vinden. Het lijkt mij verstandig dat wij hierover verder spreken naar aanleiding van de fiscale agenda. Mocht de Kamer nadere informatie nodig hebben om dat debat goed voor te bereiden, dan zijn wij natuurlijk bereid om haar die te geven. Ik denk dat het goed is dat we die discussie met elkaar voeren, maar ik houd de Kamer wel voor dat er niet een heel simpele, robuuste oplossing is. Een dergelijke oplossing zou immers tot zodanige overkill leiden dat we daarmee het goede vestigingsklimaat, zoals we dat in Nederland kennen, onderuit halen. Dat lijkt me niet verstandig.

De heer Koolmees (D66): Ik begrijp deze overwegingen. Een heel grote, robuuste oplossing heeft immers ook allerlei consequenties voor verschuivingen tussen sectoren. Nu blijft het echter in abstractie hangen. Om deze discussie goed te kunnen voeren, zou ik graag willen weten wat de uitruilen zijn van bijvoorbeeld het voorstel dat prof. Van Weeghel, heeft gedaan met betrekking tot de vragen welke sectoren daardoor worden geraakt en wat de invloed daarvan is op het vestigingsklimaat. Als we dat weten, kunnen we het in die discussie echt over feiten hebben. Ik vind dat het nu iets te abstract blijft.

De heer Bashir (SP): De staatssecretaris zegt dat, als we ons eenzijdig gaan richten op bepaalde fiscale faciliteiten, dit banen gaat kosten. Dat is volgens mij het hele probleem: de staatssecretaris ziet het Bosalgat als een fiscale faciliteit. Dat is het echter niet. Het is een gat, ontstaan als gevolg van de Europese jurisprudentie. Het is geen bewuste fiscale faciliteit geweest. De rechter heeft op een gegeven moment een gat in de wetgeving geschoten. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om te erkennen dat het niet een fiscale faciliteit betreft, maar dat het een fiscaal gat is dat gewoonweg gedicht moet worden. Dat is waar de motie kort gezegd om vraagt.

Ik heb net drie vragen gesteld. Een van die vragen had betrekking op de overname van de schulden, namelijk de herfinanciering daarvan. Daarop zal de staatssecretaris zo meteen terugkomen.

De staatssecretaris heeft ten aanzien van het nieuwe alternatief aangegeven dat de overnamerente niet in aftrek wordt beperkt indien de overnameschuld voldoende is afgelost, terwijl de schuldenlast gestegen kan zijn. De schulden kunnen immers te maken hebben met de financiering van andere activiteiten. Kennelijk wordt de rente in het voorstel van de staatssecretaris dus wel beperkt, maar ik zie niet precies hoe dat gebeurt. Ik verzoek hem daarom, daarop nog eens in te gaan.

De heer Van Vliet (PVV): Ik blijf met het onbevredigende gevoel zitten dat er in Nederland Vpb-plichtige bedrijven zijn die tot in lengte van jaren een hogere renteaftrek hebben dan fiscale winst als gevolg van de overname ooit. Dat betekent dat ze op lange termijn gewoonweg geen Vpb betalen. We hebben het weliswaar over terugwerkende kracht, maar ik vind niet dat daarvan sprake is als je daar ook iets aan wilt doen. Ik vind dat er dan juist sprake is van excessen. De staatssecretaris heeft in antwoorden op vragen van de heer Braakhuis zelf aangegeven dat het fiscaal instrumentarium niet altijd het juiste middel is om een doel te bereiken. Daarmee ben ik het overigens van harte eens. Als het echter waar is wat de staatssecretaris zegt, namelijk dat hij het vloerkleed onder die bedrijven weghaalt, zijn die bedrijven blijkbaar afhankelijk van een fiscaal instrumentarium. Anders is het immers niet meer mogelijk om te blijven bestaan. Dat vind ik «contradictionair».

De heer Braakhuis (GroenLinks): Ik ben het met de heer Bashir eens dat het eigenlijk treurig is dat een rechterlijke uitspraak langzaamaan verworden is tot een faciliteit waar we dan maar niet aan willen komen. Ik wil heel graag dat de staatssecretaris daarop diep in gaat.

Ik heb natuurlijk voorgesteld om het probleem van het Bosalgat eventueel steeds bilateraal op te lossen door de belastingverdragen te herijken. Dat deed ik ook omdat we weten dat de definities van eigen vermogen en vreemd vermogen voor verschillende partijen waarmee we belastingverdragen hebben afgesloten, verschillend is. Bovendien wordt het tijd om dat soort definities eens goed recht te trekken, zodat we de belastingvlucht via ons belastingverdragenstelsel vermijden. Ik roep de staatssecretaris toch op om wat serieuzer in te gaan op het bilateraal dichten van het Bosalgat via die weg.

Staatssecretaris Weekers: Gevraagd is of, als de rechter het Bosalgat in onze fiscaliteit schiet, die vervolgens als faciliteit kan worden uitgelegd. Dat is op zichzelf een terechte vraag. Ik wijs er echter op dat dit gat in de afgelopen acht jaar niet is gedicht. Mijn ambtsvoorgangers hebben dit beleid – om dat gat niet te dichten – dus wel bewust gevoerd en dat deed ook de vorige Kamer. De Kamer in deze samenstelling heeft het kabinet verzocht om dat gat wel te dichten en ik heb gezegd dat ik naga op welke wijze ik dat op een verantwoorde manier kan doen. Ik kom met een wetsvoorstel daarover. Het is niet de meest eenvoudige materie, maar ik heb een wetsvoorstel aangekondigd in de loop van 2012. Ik denk dat we de discussie die onder anderen door de heer Koolmees is aangezwengeld, ook in dat kader met elkaar moeten voeren. Ik verzoek de Kamer, mij even de ruimte te geven om na te gaan wat het meest geëigende tijdstip is om deze discussie wat breder met elkaar te voeren, dus of het mogelijk is om dat te doen in januari naar aanleiding van de fiscale agenda of dat dit op een ander moment moet gebeuren, bijvoorbeeld in de eerste helft van 2012. Dan spreken we namelijk ook over de problematiek van het Bosalgat. Wellicht kan ik daar een wat uitgebreider kader schetsen en kan ik enkele alternatieve afwegingen maken. Ik zie dat de heer Koolmees knikt.

De heer Koolmees (D66): Ja, dat vind ik prima.

Staatssecretaris Weekers: Dan doen we dat op die manier.

De heer Braakhuis vroeg of ik die verdragen niet kan gebruiken om dit probleem op te lossen. Ik ben daarop zeer uitvoerig ingegaan in mijn schriftelijke antwoord van afgelopen donderdagavond. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar. Als wij met een verdragspartner constateren dat er sprake is van dit soort loopholes waardoor er helemaal geen belasting wordt betaald of waardoor er dubbele aftrek wordt genoten, willen we daaraan natuurlijk iets doen. Het doel van een belastingverdrag is enerzijds om dubbele belasting te vermijden en anderzijds om dubbele fiscale voordelen tegen te gaan. Daar waar ik mogelijkheden zie in het kader van belastingverdragen of in besprekingen met andere belastingdiensten, zal ik natuurlijk altijd nagaan of het mogelijk is om bepaalde loopholes te dichten.

Er staat nog een vraag van de heer Groot open. Hij wil niet op de afgelopen jaren teruggrijpen, maar hij wil die bedrijven wel vanaf nu in het nieuwe keurslijf dwingen, al was het maar om fiscaal trapezewerkers af te schrikken. Volgens mij was dat ook de portee van de opmerking van de heer Van Vliet. Ik houd niet van fiscaal trapezewerkers. Dat neemt niet weg dat ik vind dat ook de belastingwetgever betrouwbaar en voorspelbaar moet zijn. Ik kan nog niet helemaal overzien wat een overgangsregeling betekent, zoals de heer Groot suggereert. In wezen zeg je tegen bedrijven die de afgelopen jaren op een bepaalde manier een financieringsstructuur hebben opgezet, dat zij die de komende jaren moeten veranderen. Ik weet niet wat er op dat terrein mogelijk is en wat niet. Als dat op heel simpele wijze mogelijk is, zonder dat je het kleed eronder uittrekt, zijn daartegen geen reële bezwaren. Ik wil echter niet het vloerkleed onder bedrijven uittrekken die nu eenmaal op basis van de vigerende wetgeving op een bepaalde manier zijn gefinancierd. Misschien kan ik later op dit punt terugkomen, namelijk op het moment dat ik ook terugkom op de vraag van de heer Bashir over de herfinanciering. Die twee punten raken elkaar namelijk en ik denk dat die vragen een preciezer antwoord vereisen.

Ik ga verder met de andere opmerkingen van blok I, waaronder die over de Vitaliteitsregeling. De heren Dijkgraaf, Omtzigt, Van Vliet en Braakhuis hebben vragen gesteld over de vitaliteitsregeling. Tegen de heer Braakhuis zeg ik nadrukkelijk dat de doelstellingen met betrekking tot deze regeling in het regeerakkoord niet zijn losgelaten, integendeel. Doelen uit het regeerakkoord zijn het gebruik voor het vervullen van zorgtaken, het volgen van scholing, het opzetten van een eigen bedrijf, demotie en deeltijdpensioenen. Tegelijkertijd is in het regeerakkoord opgenomen dat de vitaliteitsregeling niet gebruik mag worden voor een volledig vroegpensioen. De vitaliteitsregeling zoals we die hebben opgezet, in het bredere vitaliteitspakket – je moet niet alleen naar die spaarregeling kijken, maar bijvoorbeeld ook naar de verlaging van de scholingsaftrek en de doorwerkbonussen zoals die nu zijn vormgegeven – bevat alle doelen uit het regeerakkoord. Dat is op een zodanige manier gebeurd dat de prikkels in dat systeem goed zijn, zonder dat de werkgever of de Belastingdienst op al die doelen moet controleren. Dat was immers de makke van de levensloopregeling zoals we die hadden: de werkgever en de Belastingdienst moesten gewoon op al die doelen toetsen. Het is uitermate bewerkelijk om dat te doen, bijna onbegonnen werk. Je kunt een fiscale regeling dus beter zodanig opbouwen dat de prikkels die erin zitten, ervoor zorgen dat de doelen worden behaald. Het aardige is – dat zou juist de heer Braakhuis moeten aanspreken – dat de vitaliteitsregeling zoals we die nu hebben vormgegeven, een regeling is in de inkomstenbelasting waarvan ook zzp'ers gebruik kunnen maken. Dat had je niet met de regelingen die alleen maar voor werknemers golden, zoals de spaarloonregeling en de levensloopregeling. De vraag is hoe we voorkomen dat er een nieuwe VUT-regeling ontstaat. Dat was immers ook uitdrukkelijk in het regeerakkoord opgenomen. Dat doen we door in de laatste paar jaar een cap te zetten op de opname die mogelijk is. De scholing regelen we via de verlaging van die scholingsaftrek. Verder zijn er de zorgtaken en zijn er mensen die een eigen bedrijf willen opstarten. Een ander voorbeeld is de zzp'er voor wie het ene jaar goed is maar het andere misschien slecht. Voor die mensen is dit een heel goede regeling. In een goed jaar kunnen zij fiscaal gezien een «vriendelijk» appeltje voor de dorst opzij leggen en in een fiscaal slecht jaar of in een jaar waarin zij thuis zorgtaken moeten verrichten waardoor hun verdiencapaciteit kleiner is – of mensen willen een sabbatical nemen – kunnen zij tegen een fiscaal gunstig tarief dat spaarpotje uiteindelijk leegmaken. Ik denk dat je de doelen in het regeerakkoord daarmee – ik begrijp dat die ook door de heer Braakhuis worden onderschreven – op de meest efficiënte en de meest doeltreffende manier beschikbaar maakt en voor een zo groot mogelijke groep.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Ik verzoek de staatssecretaris dan toch om hieraan een horizonbepaling toe te voegen en een evaluatiemoment vast te stellen, zodat we echt kunnen beoordelen of de gestelde caps inderdaad leiden tot het investeren in jezelf en in het geven van een «werkende toekomst» aan jezelf. Dat is immers wat we hiermee willen bereiken.

De heer Omtzigt (CDA): In aanvulling hierop zeg ik het volgende. Er zit een horizonbepaling in over de wijze waarop de arbeidskorting plaatsvindt. Volgens mij heet die nu «de werkbonus». Wellicht kan de staatssecretaris bij de evaluatie het punt van de heer Braakhuis meenemen.

Staatssecretaris Weekers: In de fiscale agenda heb ik al aangegeven dat ik aan bepaalde fiscale uitgaven of aan grondslagversmallers graag een horizonbepaling verbind. Dat heb ik in elk geval gedaan – de heer Omtzigt heeft dat net terecht opgemerkt – ten aanzien van die werkbonus. Ik meen dat een en ander in 2019 wordt geëvalueerd. In geval van een slechte evaluatie, vervalt die in 2020 gewoon. Ik denk dat het goed is als wij in de evaluatie ook de vitaliteitsspaarrekening meenemen. Ik wil aan deze specifieke regeling echter nog niet zo'n horizonbepaling verbinden dat de regeling automatisch vervalt. Dat zou een beetje raar zijn. Ten aanzien van deze spaarregeling geldt namelijk de omkeerregel, die ook geldt voor de pensioenen. Ik denk dat wij een goed compromis kunnen vinden door dit mee te nemen in de evaluatie van het bredere vitaliteitspakket.

De heer Omtzigt (CDA): Ik heb in het pensioenakkoord de horizonbepaling niet zien staan. Wel zie ik dat iedereen op dit moment het pensioenakkoord aan het verkopen is door erop te wijzen dat je via de werkbonus nog een jaartje kunt bijsparen. Als dit in 2020 ophoudt, houdt dit precies op in het jaar dat de AOW-verhoging ingaat. Is met de sociale partners doorgesproken dat het op deze wijze zou gebeuren? Wat is precies de achterliggende gedachte hiervan?

Staatssecretaris Weekers: Ik vraag de heer Omtzigt om de discussie over het pensioenakkoord met collega Kamp te voeren. Ik heb het pensioenakkoord, voor zover het in de fiscaliteit geregeld moet worden, verwerkt in de regelingen van het Belastingplan. Ik heb naar aanleiding van de afspraken in het Belastingplan ook nog een nota van wijziging ingebracht, bijvoorbeeld om de overgangsregeling voor de levensloopregeling op een andere wijze vorm te geven. Verder vindt er nog een discussie plaats met de Kamer over het pensioenakkoord en het wetsvoorstel waarmee collega Kamp bezig is. Zoals bekend heeft ook de Partij van de Arbeid daarvoor bepaalde wensen op tafel gelegd. Collega Kamp heeft aangegeven op welke wijze hij deze wensen denkt te kunnen invullen. De discussie hierover is nog niet helemaal afgerond. In dit belastingplan wordt geregeld wat erin wordt geregeld. Het pensioenakkoord en de vertaling daarvan brengen ook hier in de Kamer nog wijzigingen met zich mee. Voor zover dit fiscale aspecten heeft, zou dit in het volgende belastingplan moeten terugkomen. Dan doen we volgens mij op de beste wijze recht aan de discussie die aan diverse tafels wordt gevoerd.

De heer Omtzigt (CDA): Ik vind het een merkwaardige redenering dat de staatssecretaris nu naar minister Kamp verwijst. Er ligt wetgeving voor die over enige miljarden gaat. Het is geen bijzin van het Belastingplan. Het is veruit de grootste nota van wijziging op het Belastingplan. Ik zou het op prijs stellen als wij vóór de plenaire behandeling op dit punt een oplichting ...

De heer Braakhuis (GroenLinks): Dat is een freudiaanse verspreking!

De heer Omtzigt (CDA): Ik wist dat de heer Braakhuis dit zou zeggen. Ik ga nog even bezig met het verslag van deze vergadering.

De heer Van Vliet (PVV): Nee, nee, uw uitspraak staat erin!

De heer Omtzigt (CDA): Ik wil vóór de plenaire behandeling over deze kwestie iets meer licht krijgen van de minister van Sociale Zaken en de staatssecretaris van Financiën, zodat wij kunnen zien hoe dit binnen de afspraken valt. Ik hou er niet van om nu wetgeving om te zetten en die over een paar maanden weer terug te draaien.

De voorzitter: Uw vraag is vrij breed. Misschien kunt u hem specificeren, zodat de staatssecretaris hem kan beantwoorden.

De heer Omtzigt (CDA): Hoe verhoudt de horizonbepaling in het pensioen zich tot het pensioenakkoord?

Staatssecretaris Weekers: Mijn voornemen is sowieso om voor de plenaire behandeling een brief aan de Kamer te sturen. Er zullen altijd open eindjes zitten aan dit wetgevingsoverleg. Zo mogelijk zal ik op dit punt terugkomen. Ik wijs de heer Omtzigt er echter op dat het debat over het pensioenakkoord nog niet tot in elk detail is afgerond. Ook in andere Kamercommissies wordt hier nog over gesproken. De zaak is dus nog in beweging. Ik denk dat we ervoor moeten oppassen dat we nu al alle zekerheden willen hebben voor 2020 en verder. Wij hebben nog alle gelegenheid om hierover te spreken. De Kamer is er bij elk debat bij. Ik zal zeker meer duidelijkheid verschaffen waar dit mogelijk is. 100% duidelijkheid hebben we echter niet, zolang de debatten over het pensioenakkoord en het AOW-wetsvoorstel van collega Kamp nog niet volledig zijn afgerond.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Ik vraag de staatssecretaris om de harde toezegging dat de vitaliteitsregeling geëvalueerd wordt. Ook wil ik de termijn horen en de gevolgen die daaraan mogelijk verbonden zijn.

Staatssecretaris Weekers: Volgens mij had ik dit zo-even al toegezegd. Wat ik vervolgens aan de heer Omtzigt heb gezegd, deed niets af aan de eerdere toezegging.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Dan zijn wij daarover akkoord.

De heer Dijkgraaf (SGP): In de schriftelijke beantwoording op vragen over onder andere de effectiviteit van de werkbonus geeft de staatssecretaris terecht aan dat er nog een doorrekening van het Centraal Planbureau komt over de effectiviteit van diverse onderdelen van het pakket die te maken hebben met de vitaliteitsregeling. Tegelijkertijd is het lastig dat we 15 november moeten stemmen over het Belastingplan. Is het mogelijk om ruimschoots vóór 15 november deze terugkoppeling van het Centraal Planbureau te krijgen? Dan kunnen we deze bij de plenaire behandeling betrekken. Dit raakt namelijk aan een procedureel punt. Anders moeten we al beslissen over de fiscale gevolgen, terwijl we de informatie nog niet hebben die is afgesproken met andere Kamercommissies.

De voorzitter: Ik wijs de heer Dijkgraaf erop dat de stemming op 17 november is.

Staatssecretaris Weekers: Ik kan de toezegging waarom de heer Dijkgraaf vraagt, niet doen. Als ik een belofte aan de Kamer doe, wil ik ook zeker weten dat ik hem kan waarmaken. Dat weet ik op dit punt niet. Net als voor het vorige onderwerp geldt voor deze discussie dat zij aan twee tafels in dit huis wordt gevoerd. De beleidsverantwoordelijkheid voor het pensioenakkoord en voor het vitaliteitspakket als zodanig ligt bij collega Kamp. In zijn toezegging aan de Kamer, specifiek aan de fractie van de Partij van de Arbeid, heeft Kamp aangegeven dat dit zaakje wordt doorgerekend door het Centraal Planbureau. Ik moet gewoon even zien wat de collega en het Centraal Planbureau op zeker moment leveren. Ik denk dat niets zich ertegen verzet om dit in het Belastingplan te accorderen. Ten behoeve van regelingen die niet in 2013, maar pas in latere jaren plaatsvinden, kunnen we altijd nog, bij een volgend belastingplan, de zaak aanpassen op basis van de meest recente inzichten.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik vind het een bijzondere constructie worden. Misschien wordt in debatten met de minister van Sociale Zaken vastgesteld dat bepaalde onderdelen niet effectief zijn gebleken. Ondertussen heeft de Kamer deze onderdelen wel vastgelegd in het Belastingplan 2012. Ik hecht eraan om die twee dingen te stroomlijnen. Ik begrijp de praktische problemen ook wel, maar ik vraag de staatssecretaris om de Kamer op zo kort mogelijke termijn te informeren wanneer de doorrekening van het Centraal Planbureau beschikbaar kan komen en welke consequenties dit heeft voor onze behandeling.

Staatssecretaris Weekers: Ik heb in de schriftelijke behandeling afgelopen donderdag aangeven dat de doorrekening in november beschikbaar is. Ik begrijp het punt van de heer Dijkgraaf. Ik bekijk of ik vandaag nog opheldering kan verschaffen over de vraag wanneer het Centraal Planbureau levert.

In blok I heb ik nog twee onderwerpen te bespreken, de renteregeling en de 30%-regeling.

Ik begin met de renteregeling. De heer Omtzigt en de heer Braakhuis hebben vragen gesteld over de berekening van rente bij bezwaar en beroep, respectievelijk over de betalingstermijn van de aanslag. De renteregeling die in het regeer- en gedoogakkoord was geformuleerd, is aangepast. In het regeer- en gedoogakkoord was een onderscheid gemaakt tussen de te betalen en de te vergoeden rente. Daar zat een verschil van 1,5% tussen. Vorig jaar hebben diverse leden van de Kamer erop gewezen dat hier eigenlijk een onevenwichtigheid in zat. Ik meen dat de discussie hierover vorig jaar met name door de heer Koolmees is gevoerd. Toen heb ik de zaak heroverwogen en bekeken hoe we binnen de kaders van het regeer- en gedoogakkoord tot een alternatief zouden kunnen komen. Een randvoorwaarde is dat dit alternatief dezelfde besparing oplevert. De andere voorwaarde is dat het uitgangspunt voor het opnemen van de renteregeling in het regeer- en gedoogakkoord wordt gerespecteerd, namelijk dat het lucratief bankieren bij de fiscus wordt ontmoedigd. Als de fiscus fouten maakt, waardoor mensen pas later hun geld krijgen, moet daar volgens mij een rentecomponent aan vastzitten. Zo heb ik het ook gedaan toen er het afgelopen jaar problemen waren bij de btw-teruggave in verband met het buitenland. Het systeem hiervoor was vastgelopen. Een aantal bedrijven heeft de btw-teruggave waarop zij recht hadden pas een aantal maanden later gekregen. Toen heb ik zonder dat de wet daarin voorzag, bepaald dat er coulancerente moest worden betaald, juist vanwege het evenwicht.

De renteregeling die ik nu voorstel, is evenwichtig en brengt ook een vereenvoudiging met zich mee. Ik erken dat er toch nog vrij veel wettekst nodig is, maar in de kern is de regeling heel eenvoudig. Ik hoop de laatste twijfelaars dan ook aan mijn kant te krijgen. In de nieuwe systematiek hebben 8 van de 10 miljoen burgers niet meer te maken met de renteregeling. De renteregeling levert 400 mln. op in het kader van de totale taakstelling van 18 mld. Door het gebruik van instrumenten als de voorlopige aanslag, de soepele herziening hiervan en het uitstel van betaling heeft de belastingplichtige uiteindelijk genoeg mogelijkheden om rentebetaling te voorkomen. Belastingplichtigen kunnen op een makkelijker manier uitstel van betaling krijgen als zij het niet eens zijn met hun aanslag. Als hun bezwaar terecht is, hoeven zij niet méér te betalen dan nodig is. Dan is er ook geen sprake van rentederving. Als een bezwaar niet terecht is, moeten zij bij uitstel wel invorderingsrente betalen. Dit is het gevolg van het procesrisico dat zij zijn aangegaan door in bezwaar te gaan. Het is dus hun welbewuste keuze geweest. Ik kan toezeggen dat in de communicatie van de Belastingdienst extra aandacht wordt gegeven aan de mogelijkheid om uitstel van betaling te krijgen, waarmee mensen het heft in eigen handen nemen en weten of zij te veel betalen of niet.

De heer Braakhuis (GroenLinks): De onevenwichtigheid zit in een paar dingen. Als je te veel betaalt, als dit ook blijkt uit de definitieve aanslag en als je geld terugkrijgt, bankiert de Belastingdienst blijkbaar over de rug van de belastingbetaler, omdat dan geen rente wordt betaald over het terug te geven bedrag. De staatssecretaris heeft mij bovendien nog steeds niet uitgelegd waarom er een rente gehanteerd moet worden van 4%, wat ver boven de vigerende marktrente is. Dit steekt mij echt. Ten slotte merk ik op dat het erop lijkt dat dit een taakstellende renteregeling is geweest, waarbij dit kabinet van tevoren 400 mln. heeft ingeboekt en er dus eigenlijk sprake is van een ordinaire belastingverhoging. Dit gaat voorbij aan het eigenlijke doel van de renteregeling, namelijk voorkomen dat er gebankierd wordt over de rug van de Belastingdienst. Die twee dingen bijten elkaar heel erg.

Staatssecretaris Weekers: Tot nu toe wordt er over de rug van de doorsnee-belastingbetaler gebankierd bij de Belastingdienst, waardoor er een groot voordeel valt te behalen, voor burgers en bedrijven. Zij weten dat er, als zij te veel betalen aan de Belastingdienst, een rente wordt vergoed door de Belastingdienst die zij bij geen enkele bank kunnen krijgen. Daar wil ik een einde aan maken. Dat is ook de portee van de bepaling in het regeer- en gedoogakkoord. Daar komt ook de berekening van de 400 mln. vandaan. Die 400 mln. is zeker taakstellend, want er wordt voor dat bedrag nu eenmaal meer oneigenlijk aan rente uitgekeerd. De Belastingdienst is geen bank, en zeker geen spaarbank waar een lucratieve rente betaald moet worden. Daar wil ik dus vanaf.

De heer Braakhuis heeft het over mensen die te veel belasting hebben betaald omdat zij een te hoge voorlopige aanslag hebben gehad. Ik herhaal dat belastingplichtigen op een heel eenvoudige manier kunnen voorkomen dat zij te veel belasting betalen. Zij kunnen ook voorkomen dat aan hen belastingrente in rekening wordt gebracht. Uiteindelijk is de belastingplichtige zelf degene die het beste zicht heeft op zijn actuele inkomenssituatie. De belastingplichtige kan dus bij een voorlopige aanslag die volgens hem onvoldoende strookt met de feiten en de actualiteit gewoon om een nieuwe of een herziene voorlopige aanslag vragen. De belastingplichtige is dus zelf het beste in staat om te voorkomen dat hij met een renterekening wordt geconfronteerd of dat hij rente moet derven.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Hiermee suggereert de staatssecretaris ten eerste dat iedereen voldoende verstand heeft van belastingwetgeving om dit voor zichzelf te kunnen bepalen bij een voorlopige aanslag. Dat gaat wat mij betreft volledig voorbij aan de realiteit. In de tweede plaats staat voor mij nog steeds die 4%. Waarom is dat percentage zo hoog? Ten derde blijft voor mij de taakstellendheid een punt. Het primaire doel is het voorkomen van het bankieren, en dat begrijp ik, maar dat er een taakstelling aan wordt gekoppeld, begrijp ik echt helemaal niet. Nogmaals, als het taakstellend was, zou het budgettair neutraal zijn, om de rente-uitgaven van de staat te compenseren. Dat is echter niet het geval; het gaat om een surplus van 400 mln.

Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp dat de heer Braakhuis zegt dat niet elke belastingplichtige de rentegevolgen zal kunnen overzien. Juist daarom heb ik net toegezegd, vooral naar aanleiding van de vragen van de heer Braakhuis, dat ik ervoor zal zorgen dat er in de communicatie van de Belastingdienst extra aandacht aan dit punt zal worden gegeven.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Ik bedoelde dat de consument, de burger, niet altijd weet wat de voorlopige aanslag betekent en hoe realistisch die is. Dit veronderstelt meer inzicht dan menigeen heeft.

De voorzitter: Daarom is het belangrijk om uw vragen kort te formuleren. Dat kan dan ook leiden tot een wat meer toegesneden antwoord.

Staatssecretaris Weekers: Ik denk dat heel veel belastingplichtigen, als zij maar de goede informatie krijgen, wel degelijk doorhebben wat dit voor hen betekent. Heel veel belastingplichtigen weten precies hoe zij een voorlopige teruggave kunnen krijgen, bijvoorbeeld in verband met de kosten van een hypothecaire geldlening. Voor de mensen met wie niets bijzonders aan de hand is en die geen enkele aftrekpost hebben, zal de uiteindelijke aanslag conform de loonheffing zijn. Zij hebben er al geen last van. Degenen met wie wel iets bijzonders aan de hand is, kennen hun eigen bijzonderheden. De meeste mensen vragen om een voorlopige teruggave. Zij hebben ook inzicht in hun actuele situatie. Heel veel mensen worden ook geholpen, hetzij door een belastingadviseur, dan wel door een hulp- en informatiepunt van de Belastingdienst of door de vakbond of een ouderenbond. Hieraan zal aandacht worden geschonken. Ik zeg de Kamer toe dat ik in de communicatie aandacht zal laten besteden aan de manier waarop men kan voorkomen dat men rente moet betalen of ten onrechte rente derft.

Dan kom ik op het percentage van 4. In mijn schriftelijke antwoord ben ik daarop al uitvoerig ingegaan; op pagina 18 van de brief die ik afgelopen donderdag naar de Kamer heb gestuurd. De wettelijke rente is een rente die wij elders ook kennen; in het verkeer tussen de overheid en anderen, maar ook wanneer burgers of bedrijven iets van elkaar te vorderen hebben. Die 4% is nu juist gekoppeld aan de marktrente en aan de rentetarieven van de ECB. Het percentage is hoog als je het vergelijkt met de rente die je op een lopende rekening krijgt of op een spaarbankboekje waarvan je vrij mag opnemen. Maar die 4% is erg laag in vergelijking met de rente die je moet betalen als je ergens geld leent. Dat zou ik de heer Braakhuis ook even willen voorhouden. Het percentage wordt periodiek aangepast, afhankelijk van wat de ECB betaalt. Dit is gewoon een eerlijke regeling.

De heer Braakhuis (GroenLinks): De staatssecretaris gaat niet in op mijn vraag over de taakstelling.

Staatssecretaris Weekers: Ik ben zojuist wel ingegaan op de taakstelling. Hoe bepaal je bepaalde taakstellingen? Dat doe je aan de hand van de mate waarin je vindt dat een bepaalde regeling te veel geld kost. Vorig jaar, bij het opstellen van het regeer- en gedoogakkoord, is dat bij heel veel regelingen bezien, bijvoorbeeld bij een aantal subsidieregelingen: willen wij het geld er nog wel aan uitgeven? De kindertoeslag legde een paar jaar geleden een beslag van minder dan 1 mld. Die is uit zijn voegen gegroeid en kost nu meer dan 3 mld. en dus gaan wij daarop besparen en de regeling terugbrengen naar waar die oorspronkelijk voor bedoeld was. Dat hebben wij ook gedaan met de renteregeling. Wat kost het de schatkist, dus alle belastingbetalers, dat het op dit moment veel te lucratief is om bij de Belastingdienst te kunnen bankieren? Welnu, dat kost zo'n 400 mln. Dus zorgen wij ervoor dat wij de zaak zodanig gaan inrichten dat het geld niet meer via die weg weglekt. Daardoor is het bedrag van 400 mln. gemotiveerd. De heer Braakhuis kan dan wel zeggen dat hij 4% te veel vindt en dat hij op 3% wil gaan zitten, maar dat veroorzaakt dan een budgettair gat. Is die 3% dan wel een reëel rentepercentage? Ik heb aansluiting gezocht bij een instrument dat wij al kennen, en dat is de wettelijke rente. Die komt voor in de Algemene wet bestuursrecht, maar ook in het civiel recht. Het is niet een percentage dat ik zelf vaststel, al naar gelang de budgettaire ontwikkelingen. Ik denk dus dat het echt reëel is.

De voorzitter: Mijnheer Braakhuis, tot slot een korte vraag. Daarna gaan wij door naar het volgende onderwerp.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Linksom of rechtsom, en even ongeacht de rente, het feit dat de staatssecretaris suggereerde dat de kosten van de regeling 400 mln. zouden bedragen, lijkt mij een gotspe. Of de Belastingdienst is volkomen inefficiënt. Ik kan dus niet anders dan vaststellen dat het hierbij gewoon om een ordinaire belastingverhoging gaat.

Staatssecretaris Weekers: Volgens mij wil de heer Braakhuis het ook niet begrijpen. Het is niet zo dat de Belastingdienst inefficiënt is. De huidige systematiek van de heffings- en invorderingsrente brengt met zich dat het lucratief is voor burgers en bedrijven om geld te stallen bij de Belastingdienst. Dat hebben wij vorig jaar bij de totstandkoming van het regeerakkoord onderkend. Wij willen dat wegnemen. De Belastingdienst is ervoor om geld in te zamelen om de schatkist te vullen, kortom om belasting te heffen. De Belastingdienst is er niet om op een lucratieve manier voor bankier te spelen. Daar hebben wij banken voor in dit land.

De voorzitter: Ik denk dat wij dit genoeg bediscussieerd hebben, dus ik wil overgaan naar het volgende blokje.

De heer Bashir (SP): Ik heb nog een heel korte vraag over het bankieren bij de Belastingdienst, zoals de staatssecretaris dat noemt. De Staat kan dat geld ook gebruiken om minder te lenen, want de financieringsbehoefte van de Staat zal dan minder zijn. Is er bij die 400 mln. ook rekening mee gehouden dat dit bedrag minder zal zijn wanneer mensen minder inleggen bij de Belastingdienst?

Staatssecretaris Weekers: De Staat kan natuurlijk veel goedkoper op de kapitaalmarkt lenen dan via deze dure route bij belastingplichtigen. Het is ook een oneigenlijke taak. De minister van Financiën brengt de Kamer regelmatig op de hoogte van het rendement van nieuwe staatsobligaties. Ik geloof dat dit nu rond 2,5% zit. Bankieren via de Belastingdienst is voor de Staat niet de meest efficiënte manier om te lenen.

De voorzitter: Dan ga we nu naar de 30%-regeling.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Er zijn Kamerbreed vragen gesteld over de 30%-regeling. Over geen enkel ander onderdeel van het Belastingplan zijn zoveel brieven binnengekomen, zowel bij de Kamer als bij mij. Dat geeft wel aan wat het belang is van deze regeling voor het vestigingsklimaat. De Kamer heeft mij in het voorjaar verzocht om de 30%-regeling minder riant te maken en aan te scherpen, bijvoorbeeld door de Nederlanders en de grensarbeiders eruit te halen. Het budgettair beslag van deze regeling was 325 mln. in 2002 en dat is in 2009 opgelopen tot 500 mln. De Kamer heeft gevraagd om de regeling budgettair beheersbaar te maken en onbedoeld gebruik eruit te halen. Om die reden ben ik met voorstellen voor een pakket maatregelen gekomen, maar ik sta open voor alternatieven. Volgens mij bestaat er in grote lijnen overeenstemming over dat Nederlanders die enkele jaren in het buitenland hebben gewoond, als zij terugkomen, niet voor de 30%-regeling in aanmerking moeten komen. Ik denk dat er ook overeenstemming over bestaat dat deze regeling niet is bedoeld voor mensen die net aan de andere kant van de streep in een grensregio wonen. Dan kan het voorkomen dat bij een ziekenhuis in de grensstreek twee radiologen werken, en dat de ene wel kan opteren voor de 30%-regeling en de ander niet, simpelweg omdat de ene net aan de andere kant van de grens woont, terwijl beiden op de fiets naar het ziekenhuis kunnen. De heer Van Vliet heeft ook wat voorbeelden aangedragen uit de tijd dat hij nog als bedrijfsfiscalist werkte. Ik denk dat hierover wel consensus bestaat, met uitzondering van degenen die dat voordeeltje kwijtraken.

Dan is de volgende vraag: waar leg je nu de grens? Als ik alleen de twee maatregelen zou nemen die ik zojuist schetste, levert dat budgettair niet zo gek veel op. De Kamer heeft er in het voorjaar op aangedrongen om de regeling aan te scherpen. Ik heb ook gekeken of ik een evenwicht kan vinden tussen wat de regeling een paar jaar geleden kostte en wat deze nu kost. Kan ik dan in het midden gaan zitten? Op welke manier zou je de 30%-regeling moeten aanscherpen?

De heer Bashir heeft gevraagd om er een plafond in te leggen en de regeling te maximeren. Deze vraag werd ook ondersteund door enkele andere leden van deze Kamer, maar dat zou ik ten stelligste willen ontraden. Ik begrijp het omdat de 30%-regeling wordt gemotiveerd als een forfaitaire onkostenvergoeding, maar een ander aspect van deze regeling is om buitenlandse decisionmakers hier naartoe te halen en Nederland ook aantrekkelijk te maken voor hoofdkantoren. Wil je buitenlandse decisionmakers hierheenhalen, dan zul je wel iets moeten regelen. Zij hebben geen andere mogelijkheden, als zij een paar jaar hier komen, om de effectieve druk van het heel hoge toptarief te verlagen, bijvoorbeeld omdat zij niets hebben aan de hypotheekrenteaftrek. Ik denk dat het buitengewoon onverstandig is om er een plafond in te leggen, simpelweg omdat je daarmee hoofdkantoren Nederland uitjaagt. We willen heel graag nieuwe hoofdkantoren hebben, maar die stuur je daarmee naar andere landen, die Nederland ook hebben gekopieerd, als het gaat om zo'n 30%-regeling.

Ik denk dat je de kritiek die op de voorstellen is gekomen, uiteen moet rafelen in een paar elementen. Wat betreft de mensen die bij topinstituten of universiteiten werken, heb ik in mijn schriftelijk antwoord van donderdagavond aangegeven dat ik bereid ben tot een verruiming, zodat universiteiten hierdoor niet worden geraakt. Een andere mogelijkheid is om masters tot 30 jaar toe te laten tot de regeling, door de salarisgrens fors te verlagen voor de Willie Wortels die van elders hierheen worden gehaald, uit India of Oost-Europa. Het Nederlandse bedrijfsleven, of het nu klein is of groot, ziet dat er in Nederland nog te weinig bètastudenten afstuderen en zegt dat een tekort dreigt. Willen wij een innovatief land blijven, dan moeten we ook dit soort bright guys en girls naar Nederland zien te halen. Dat zou je met een dergelijke versoepeling kunnen realiseren. Ik wil dan aansluiten bij elementen die in de kenniswerkersregeling voorkomen. Als de Belastingdienst de 30%-regeling moet toetsen, moeten daarin ook aanknopingspunten zitten. Je zou ook de salarisgrens in het algemeen, die de facto rond € 70 000 zit, kunnen verlagen. Je kunt deze omlaag brengen naar bijvoorbeeld € 60 000 of nog verder, maar de budgettaire consequenties daarvan zijn groter dan van die andere twee mogelijke aanpassingen.

De vraag is of de Kamer dit binnen of buiten de 30%-regeling wil oplossen. Ik wil wel vasthouden aan het budgettaire kader, want ik kan me in deze krappe budgettaire tijden niet veroorloven dat daarin gaten worden geschoten. Bij een dekking binnen de regeling kan je denken aan het bekorten van de totale termijn waarvoor de 30%-regeling geldt. Deze is opgeknipt in twee termijnen van vijf jaar. Als je deze aan de achterkant gaat inkorten door van die tien jaar negen, acht of zeven jaar te maken, levert dat pas geld op na deze kabinetsperiode. Daarmee hebben we het budgettaire probleem nu niet gedekt. Als dat een oplossing is, zou je elders kunnen kijken naar een dekking op korte termijn.

Een andere oplossingsrichting kan zijn om de 30%-regeling voor de eerste vijf jaar in stand te houden, want er is een toetsmoment voor de tweede vijf jaar, en om bij de tweede periode van vijf jaar uit te gaan van een lager percentage dan 30. De Kamer heeft mij uitgenodigd om de 30%-regeling aan te passen, zodat deze houdbaar wordt voor de toekomst. In het kader van het vestigingsklimaat hecht ik eraan om duidelijkheid te verschaffen en niet jaarlijks een discussie te krijgen over de 30%-regeling. Wil je het vestigingsklimaat frustreren, dan moet je dat doen door elementen die daarvoor van belang zijn, elke keer opnieuw ter discussie te stellen. Ik denk dat het goed is om bij de plenaire afronding van de behandeling van het Belastingplan te zeggen: zo is het, dit is de regeling die wij voor de toekomst willen behouden. Verder stel ik mij open voor suggesties die de Kamer wellicht vanmiddag doet. Dan kunnen wij de komende dagen gebruiken om diverse alternatieven goed op een rijtje te zetten, zodat wij volgende week een verantwoord besluit kunnen nemen. De belangrijke aspecten van de 30%-regeling voor ons vestigingsklimaat, voor ons ondernemingsklimaat en voor de innovatieve kracht van Nederland mogen niet verloren gaan, maar de regeling moet ook houdbaar zijn en blijven en aan iedereen in Nederland uit te leggen zijn.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Ik waardeer de openheid van de staatssecretaris, maar tegelijkertijd ben ik ontzettend boos over wat hij heeft gezegd. Deze regeling is niet bedoeld voor het vestigingsklimaat, maar voor kenniswerkers en wetenschappers; om mensen naar Nederland te halen die kennisintensief bezig zijn aan universiteiten of binnen research and development van bedrijven. De staatssecretaris geeft nu onverbloemd toe dat niet alleen bedrijven uit het buitenland als organisatie ontzettend veel fiscale voordelen genieten, maar dat ook de mensen die zij meenemen van buiten, met topsalarissen, onder deze regeling vallen. Ook wanneer er een maximum wordt gesteld voor een deel van hun inkomen, zouden deze mensen onder deze regeling vallen, dus er is geen enkele reden om geen maximum te stellen in plaats van de bodem te verlagen. Nogmaals, de regeling is hiervoor niet bedoeld. Ik wil echt dat de staatssecretaris deze regeling als kennisregeling inzet en niet als goedmakertje voor dikbetaalde jongens en meisjes uit het buitenland, want daar was deze niet voor.

De heer Groot (PvdA): Over de regeling voor promovendi staat in de antwoorden die wij hebben gekregen dat een verlaging van de inkomensgrens tot € 2000 of € 4 000 minder dan 1 mln. zou kosten. Mijn vraag is of dat niet sowieso kan, als het blijkbaar om een beperkt aantal Willie Wortels gaat. Als je breder kijkt dan die faciliteit voor wetenschappers, begrijp ik dat je komt op een budgettair beslag van 7 mln. Het heeft mijn voorkeur om dat te dekken uit een maximering van de 30%-regeling, maar ik begrijp dat dit onbespreekbaar is voor de staatssecretaris. Hij zegt dat het op termijn stellen ook niet helpt, omdat dat pas op lange termijn budgettaire besparingen oplevert, dus dan zit ik even met de handen in het haar wat betreft de vraag hoe je dit kunt oplossen.

De heer Koolmees (D66): Ik bedank de staatssecretaris voor het openstaan voor alternatieven. Ik zal kijken wat ik daarmee kan doen. Ik denk dat het een heel goede toezegging is om een uitzondering te maken voor de wetenschap in het kader van het vestigingsklimaat, dank daarvoor. Ik heb vorige week ook aandacht gevraagd voor de internationale scholen. Mijn feitelijke vraag is of zij ook een uitzondering vormen op de salarisnorm binnen de kennismigrantenregeling. Ik overweeg om hierover een amendement of motie in te dienen. Mijn tweede vraag betreft de eerbiedigende werking, die nu is geregeld in de wet. Geldt deze ook als je van werkgever verandert?

De heer Bashir (SP): Ik begrijp niet waarom de staatssecretaris er niet voor kiest om een maximum in te stellen. Als je een maximum hebt van € 150 000, kun je nog steeds onbelast een belastingvoordeel krijgen van € 45 000, dus dat is bijna € 2000 per maand. Volgens mij is dat aantrekkelijk genoeg om mensen hier naartoe te halen zonder dat er exorbitante salarissen worden verstrekt aan mensen, waar de schatkist uiteindelijk voor moet opdraaien. De staatssecretaris begon zijn opmerkingen met het voorbeeld van iemand die net over de grens woont en die nu een belastingvoordeel heeft, maar straks niet meer door die grens van 150 kilometer. Iemand die € 150 000 verdient – ik ga uit van hetzelfde voorbeeld – en die nu nog bij de grens woont, maar besluit om 150 kilometer verderop te gaan wonen, kan straks op die manier nog steeds een belastingvoordeel van bijna € 2000 per maand incasseren. Mijn vraag is of dat geen belastingconstructies in de hand werkt.

De heer Van Vliet (PVV): Mijn korte vraag is of de staatssecretaris nog even kan ingaan op mijn cijfermatige voorbeeld over een profvoetballer, met een salaris van 1 mln.

Staatssecretaris Weekers: Het voorbeeld van de profvoetballer wordt naast mij even uitgezocht. Ik kan mij herinneren dat ik er al schriftelijk op ben ingegaan. 30% van 1 mln. is € 300 000. Daarover wordt vervolgens geen belasting betaald. Dat is het cijfervoorbeeld. Dat is de kern van de 30%-regeling. Dat verklaart ook dat sommige leden van de Tweede Kamer zeggen dat er een plafond moet worden ingebouwd.

Ik ben het niet eens met de heer Braakhuis dat de regeling alleen voor kenniswerkers was bedoeld. De regeling bestaat al heel lang. Deze is ook in het leven geroepen om decisionmakers hiernaartoe te halen, want zij zijn namelijk ook schaars. Dit hangt ermee samen dat het belastingstelsel in Nederland een van de hoogste toptarieven ter wereld heeft. Bovendien grijpt dat toptarief buitengewoon snel aan. Om die reden is in het verleden gekozen voor de 30%-regeling die wij thans kennen. We proberen deze regeling terug te brengen naar het oorspronkelijke doel, omdat we zien dat Nederlanders en allerlei mensen in de grensstreken ervoor in aanmerking komen, maar dit was ook een van de oorspronkelijke doelen, zeg ik tegen de heer Braakhuis. Daarmee heb ik ook meteen geantwoord op het pleidooi van de heer Bashir voor een plafond.

Als je zoekt naar een alternatieve dekking, zou je er ook aan kunnen denken om het percentage van 30 in de tweede helft van de tien jaar te verlagen. Na vijf jaar is er sowieso een nieuw toetsmoment, waarop wordt bekeken of men nog voldoet aan de aangescherpte eisen die wij stellen bij deze regeling. Als argument om het percentage in de tweede vijf jaar te verlagen kan worden aangevoerd dat de extraterritoriale kosten in de eerste vijf jaar, zoals van heel dure woonruimte en de school voor de kinderen, in de eerste jaren aanmerkelijk hoger zijn dan wanneer je besluit om langer in Nederland te blijven en hier volledig ingeburgerd raakt. Als de intentie is om langer dan vijf jaar te blijven, koop je misschien een huis, in plaats van een heel duur huis te huren. Er zijn dus ook wel inhoudelijke overwegingen waarom dit een begaanbare weg kan zijn. Nogmaals, ik ben best bereid om de alternatieven voor de Kamer op een rijtje te zetten, ook wat betreft de budgettaire consequenties. Ik heb de schriftelijke vraag van de heer Groot over de salarisnorm voor jonge promovendi inderdaad beantwoord, maar dit is maar een heel klein stukje van de groep waarover nu klachten binnenkomen. Nogmaals, het is vrij eenvoudig om voor 1 mln. iets te repareren voor de wetenschap, maar willen we het breder oplossen, dan zullen we met elkaar moeten bekijken hoe wij dat gaan betalen.

Ik sta er ook voor open als de Kamer zegt dat het ook buiten de 30%-regeling gevonden mag worden, maar uiteindelijk moeten we met elkaar een goed gevoel hebben dat de 30%-regeling voor de toekomst houdbaar is.

De heer Koolmees heeft nog gevraagd hoe het zit met de internationale scholen. Ik kan hiervoor geen specifieke uitzondering maken, simpelweg omdat dit geen specifieke categorie is in de kenniswerkersregeling. Wanneer je een fors lagere salarisgrens zou invoeren voor masters onder 30 jaar, hebben teachers aan internationale scholen met die leeftijd en een mastersopleiding daar ook wat aan, maar daarboven moet je gewoon aansluiting vinden bij de andere salarisgrenzen.

De heer Huizing van de VVD-fractie heeft vorige week al opgemerkt dat internationale scholen duurder zijn dan Nederlandse scholen. Als de teachers beter worden betaald, zullen er ook hogere fees worden gevraagd van mensen die zelf wellicht gebruikmaken van de 30%-regeling. Deze was er mede voor bedoeld dat zij hoge fees kunnen betalen voor dit soort scholen. Ik sta open voor alternatieven, maar deze moeten op een heel eenvoudige manier uitvoerbaar zijn door de Belastingdienst, zodat er niet mee gesjoemeld kan worden. Dat is mijn bottomline.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Het is bijna ontroerend hoe duurbetaalde jongens en meisjes worden afgeschilderd als sloebers die toch hun kindertjes naar school moeten kunnen brengen en daarvoor wat extra centjes nodig hebben. Ik hoop dat een buitenlandse onderneming mensen aan de top in dienst heeft die gaan voor het organisatiebelang en niet voor het eigenbelang. Als organisatie hebben zij al voldoende fiscale voordelen in Nederland, daar hoeft deze niet nog een keer bij. Ik vraag de staatssecretaris om te bewijzen dat deze regeling effectief is gebleken in het hierheen halen van veel hoofdkantoren, zoals hij suggereert, los van de fiscale regelingen die voor deze organisaties als geheel al gelden. Ik geloof er geen donder van. Ik wil heel graag dat de staatssecretaris dat op een rijtje zet, om te bewijzen dat dit werkelijk heeft bijgedragen aan het Nederlandse vestigingsklimaat, want dat zou de enige reden zijn om er geen cap op te zetten.

De heer Koolmees (D66): Kan er in de uitvoering een onderscheid worden gemaakt voor internationale scholen? We hebben in de schriftelijke beantwoording gezien dat deze categorie wel kan worden onderscheiden, dus vandaar deze vraag.

De heer Omtzigt (CDA): Wij horen graag het antwoord op die vraag, maar goed, wij willen ook graag wat lagere belasting voor gewone leerkrachten. Ik heb hierover nog twee vragen. De staatssecretaris sprak over een dekking binnen of buiten de 30%-regeling. Kan hij een tipje van de sluier oplichten welke dekking hij heeft binnen deze regeling? Als we deze hier niet nodig hebben, is dat altijd leuk om te weten, want dan is deze vast wel ergens anders nodig. Ik hoor ook graag wat het kost om het bedrag omlaag te brengen. De CDA-fractie hecht aan de 30%-regeling voor jonge onderzoekers en ziet wel dat het lastig is om te knippen tussen mensen die op internationale scholen werken of bij universiteiten of bedrijven. Het verlagen van die grens biedt wellicht een veel praktischere oplossing, die de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst, die wij allen hoog in het vaandel hebben, ook ten goede komt. Wil de staatssecretaris daar specifiek naar kijken?

Staatssecretaris Weekers: De laatste vraag van de heer Omtzigt heb ik niet meegekregen.

De heer Omtzigt (CDA): Wilt u in de informatie die u geeft, aangeven hoeveel het kost om de grens een stuk te verlagen? Dan zijn we af van alle grensdefinities van scholen, onderzoekers aan universiteiten en hogescholen en van bedrijven, en trekken we in een keer een heel grote groep erin waarvan zelfs de heer Bashir vindt dat die niet excessief beloond wordt.

Staatssecretaris Weekers: Ik begin met de vraag van de heer Braakhuis. Het gaat mij natuurlijk niet lukken om voor de plenaire afronding van het Belastingplan volgende week te bewijzen wat de 30%-regeling as such heeft opgeleverd aan de vestiging van allerlei internationale hoofdkantoren. Ook daarna is het onmogelijk geïsoleerd te beschouwen. Ik begrijp de vraag, maar de heer Braakhuis zal begrijpen dat die vraag echt niet zo beantwoord kan worden. De 30%-regeling staat met een aantal andere zaken op alle lijstjes die worden gebruikt om buitenlandse bedrijven naar Nederland te halen. Natuurlijk ga ik ervan uit dat mensen aan de top van een bedrijf uit Amerika, Japan, Rusland of waar ook ter wereld dat overweegt zich in Nederland te vestigen, het organisatiebelang voor ogen hebben. Daarbij zal men tegelijkertijd bekijken wat het fiscale klimaat is voor de werknemers en voor de decision-makers. Het is dus een van de overwegingen. Ik ga ervan uit, ook gelet op het grote aantal brieven dat we hebben gekregen, dat deze regeling van essentieel belang is voor het vestigingsklimaat van Nederland.

Dat geldt ook voor de vraag of je er een cap op moet zetten. Als je er een plafond op zet, denk ik dat met name diegenen die zich er druk om maken dat we internationale hoofdkantoren naar Nederland halen, door het plafond zouden gaan. Om die reden ben ik er geen voorstander van om de oplossing daarin te zoeken.

De heer Koolmees vraagt of we misschien toch nog iets aparts kunnen bedenken voor de internationale scholen. Ik zal de komende dagen bekijken of er iets eenvoudigs te verzinnen valt, maar mijn voorkeur gaat uit naar een generiek instrument. Daarmee kom ik ook terug op de vraag die door anderen is gesteld. Wat betekent het als je de salarisgrens verlaagt en wat kost het nu precies? Want daarmee los je de facto ook dit probleem op. De gevoelens in de Kamer zijn voor een deel unisono. Voor alles wat met kenniswerkers et cetera te maken heeft, moet een versoepeling worden aangebracht, want we willen kenniswerkers graag hier houden. De Kamer vindt ook unisono dat de 30%-regeling als zodanig qua budgettaire omvang kleiner moet. De Kamer is niet unisono als het gaat om de dekking of over het inbouwen van een plafond. Ik heb uitgelegd waarom ik geen plafond wil. Ik stel voor dat ik mij zeker in relatie tot het vestigingsklimaat in de loop van vandaag en morgen nog even ga verstaan met mijn collega van EL&I in het kader van kennis en innovatie en vestigingsfactoren. Ik stuur de Kamer in de loop van deze week een brief waarin ik even wat mogelijkheden op een rijtje zet en probeer om tegemoet te komen aan de gevoelens die in de Kamer leven. Liefst kom ik met één voorstel. Ik hoop dat we deze discussie op een zorgvuldige en evenwichtige manier met elkaar kunnen afronden.

De voorzitter: Ik zie instemmend geknik. Het lijkt mij dus een uitstekend voorstel.

De heer Groot (PvdA): Behalve dat ik ook redelijk unisono hoorde dat best wel breed gevoeld werd dat er een cap zou kunnen komen.

Staatssecretaris Weekers: Ik heb niet alle woordvoerders in het interruptiedebatje van zojuist gehoord. Ik heb alleen de voorstanders van een cap gehoord. Het heeft volgens mij nog geen bijval gekregen van de hele Kamercommissie. Ik ga ervan uit dat degenen die hebben gezwegen, zich achter mijn argumentatie hebben geschaard.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Nou, voorzitter ...

De voorzitter: Dit is inderdaad enorme uitlokking.

De heer Bashir (SP): Ik stel ook wel eens vragen die niet beantwoord worden door de staatssecretaris. Dan is het niet zo dat hij met mij instemt.

Staatssecretaris Weekers: Het punt van de heer Bashir was duidelijk en het punt van de heer Braakhuis was ook volstrekt helder. Zij willen graag een plafond. Ik begrijp dat de heer Groot ook een plafond wil. De andere woordvoerders heb ik hier niet over gehoord. Daarom ga ik ervan uit dat de meerderheid zich kan vinden in mijn argumentatie tegen de voorstellen van de heren Bashir, Braakhuis en inmiddels ook Groot.

De voorzitter: Dit leidt tot een aantal vragen. De heer Huizing, mevrouw Schouten en de heer Koolmees.

De heer Huizing (VVD): Ik stel niet zozeer een vraag, maar geef meer de bevestiging dat, als de staatssecretaris een antwoord geeft waar de VVD een iets andere mening over heeft, wij dat zullen laten horen. Als ik er niets over zeg, ben ik tevreden met de beantwoording. In dit geval is dat zo.

De voorzitter: Bovendien stelt de staatssecretaris voor, zich nog even te verstaan met de collega van EL&I en om er nog op terug te komen. Mevrouw Schouten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Het was inderdaad uitlokking, dus ik word gedwongen om te reageren. Ik ben blij dat de PvdA voortschrijdend inzicht heeft. Het was Wouter Bos die zelf als eerste actief gepleit heeft voor de regeling zonder cap. Ik wil ook zeggen dat de fractie van de ChristenUnie niet onwelwillend staat tegenover een cap. Alleen wil ik dan wel de gevolgen zien. In de brief lees ik ook graag de voors en tegens en welke opties er zijn.

De heer Koolmees (D66): Ik heb een soortgelijke opmerking. Ik ben blij dat de staatssecretaris alle opties in kaart gaat brengen. Ik sluit zeker niet uit dat een cap aantrekkelijk is als financiering voor verbreding van de grondslag voor de kenniswerkers. Ik kan mij ook iets voorstellen bij de suggestie van de staatssecretaris om in de tweede vijf jaar van 30% naar 25% te gaan. Ik sluit niets uit, maar ik ga mij ook niet zomaar eraan committeren dat de regeling blijft bestaan.

De heer Dijkgraaf (SGP): Laat ik beginnen met een procedurele opmerking. Ik vind het prima als we op deze manier gaan discussiëren, maar dan moeten we misschien een paar dagen voor het Belastingplan uittrekken, want dat zou betekenen dat we het automatisch met de staatssecretaris eens zijn als we niet interrumperen. Dat weiger ik principieel. Inhoudelijk op dit punt: ook voor ons hangt het erg af van hoe het uitgewerkt wordt en wat de voor- en nadelen zijn. Dat iemand die 5 mln. verdient niet per se in aanmerking hoeft te komen voor 30% belastingvermindering, lijkt mij evident. Ik kan mij dus goed voorstellen dat er een soort cap is. Het ligt eraan hoe je het uitvoert.

De heer Huizing (VVD): Het is gewoon een feit dat dit soort dingen meewegen bij de beoordeling of je een hoofdkantoor in Nederland vestigt. Dat kun je jammer vinden, daar kun je een oordeel over hebben, maar het is wel een feit. Door een cap erop te zetten, zullen wij ons vestigingsklimaat minder aantrekkelijk maken voor hoofdkantoren van buitenlandse ondernemingen. Dat zou in ieder geval de VVD betreuren. Ik moet natuurlijk een vraag stellen. Mijn vraag is dus of de staatssecretaris het daarmee een is. De heer Braakhuis is even weggelopen. Hij zoekt allerlei bewijsmateriaal rond de 30%-regeling. Wil de staatssecretaris in overleg met de heer Braakhuis ook meteen onderzoeken wat alle genomen fiscale milieumaatregelen hebben opgeleverd?

Staatssecretaris Weekers: Wat de heer Huizing vraagt in zijn laatste vraag kan ik evenmin voor volgende week realiseren. Ik snap de opmerking van de heer Dijkgraaf. Hij zegt: ik conformeer mij niet bij voorbaat aan alle opmerkingen die de staatssecretaris maakt en anders moeten we maar meerdere dagen voor het Belastingplan uittrekken. Ik maakte mijn opmerking over het plafond ook om de Kamer uit de tent te lokken. Als de Kamer vindt dat hier en daar versoepelingen moeten worden aangebracht op de regeling, wil ik weten waar ze haar piketpalen slaat. Ik geef aan waar mijn piketpalen staan. Het is ook prettig om te weten waar de piketpalen van de meerderheid van de Kamer staan. Dan kunnen we binnen die marges bekijken hoe we tot de meest ordentelijke oplossing komen. Als ik niet weet hoe de Kamer tegen bepaalde zaken aankijkt, kan ik wel 100 varianten uitwerken, maar dan blijven we ellenlang discussiëren. Volgens mij is dat een antwoord op de vraag van de diverse leden.

Zojuist is door een van de leden gezegd dat de vorige minister van Financiën de huidige 30%-regeling altijd stevig heeft verdedigd. Ik heb in mijn vorige verantwoordelijkheid vaak de degens gekruist met de vorige minister van Financiën. Ik vond dat hij over een aantal zaken buitengewoon verstandige opmerkingen heeft gemaakt, bijvoorbeeld over het internationale vestigingsklimaat. Er spelen veel factoren een rol. Een van de factoren – de heer Huizing noemde die al – is dat decision-makers wel degelijk bekijken wat het fiscale klimaat betekent voor hen persoonlijk. Dat kun je leuk vinden of niet. Ik denk dat meer mensen in deze zaal het niet leuk vinden dat we een toptarief hebben van 52% dat al heel vroeg ingaat. We hebben daarmee te leven. Wij besluiten ook niet om het anders te gaan doen. Als de buitenlandse bedrijven kunnen kiezen uit diverse landen waarin ze zich kunnen vestigen, hecht ik eraan dat we een zodanig klimaat scheppen dat ze zich in Nederland vestigen, want dat levert banen en welvaart op voor de mensen in Nederland.

De voorzitter: Dan zijn we aan het einde gekomen van blok I. De heer Koolmees had nog een vraag en de heer Omtzigt ook. Daarna wil ik schorsen voor de lunchpauze.

De heer Omtzigt (CDA): Het zijn een paar vragen. Het mag ook na de schorsing, anders is de lunchpauze pas om 14.00 uur.

De voorzitter: Ik wil proberen om dit blok af te ronden voor de lunchpauze. De staatssecretaris stelt voor om de vragen te inventariseren en die na de lunchpauze te beantwoorden. Dat is een mooi poldermodel voor dit vraagstuk! De heer Koolmees.

De heer Koolmees (D66): Ik had nog een vraag over de fiscale vergroening en over een punt dat ondertussen een aantal uur geleden besproken is, namelijk dat milieuschadelijke subsidies in 2020 moeten zijn uitgefaseerd. In de schriftelijke beantwoording schrijft de staatssecretaris dat lidstaten in 2012 hun milieuschadelijke subsidies in kaart moeten brengen en moeten aangeven hoe die worden uitgefaseerd. Nu wordt in de beantwoording ook een onderscheid gemaakt tussen luchtvaart en scheepvaart, omdat dat internationale sectoren zijn. Maar ik vraag mij gewoon af of de rode diesel er ook in zit.

De heer Omtzigt (CDA): Ik krijg op drie punten graag nog een korte toelichting. Ten eerste over de stortbelasting. Dank voor de overgangsregeling in de nota van wijziging. Ik denk dat die goed werkt. Op welke wijze wordt het storten van alle – er is alleen ingegaan op asbest – gevaarlijke stoffen voorkomen? Welke maatregelen worden door het collega-ministerie genomen? Ten tweede, we hebben uitgebreid gesproken over aftrek van excessieve rente, maar niet zozeer over de vaste inrichting, de andere maatregel in de Vpb. Wellicht kan er nog een korte toelichting volgen op de vraag waarom het voorliggende NOB-voorstel op dat punt in zijn geheel niet gevolgd wordt. Ten derde, op welke wijze gaat de staatssecretaris om met de uitzendbranche, met de WVA? Welke uitzendbureaus mogen van hem wel en niet meedoen en hoe ziet het compromis eruit dat hij bereikt lijkt te hebben met de sector?

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ik zou de staatssecretaris toch nog graag horen over die horizonbepaling. Daarover zijn wat zinnen opgesteld, maar die begrijp ik eigenlijk niet zo goed. Volgens mij is het nu juist een «mooie» om wildgroei te voorkomen als een fiscale maatregel enkel en alleen bedoeld is voor koopkracht, want je kunt die volgend jaar gewoon ex ante meenemen. Je weet dan dat die maatregel vervalt.

Het tweede punt is die verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De staatssecretaris zegt dat verlaging van de eerste schijf minder effectief is. Het ene is misschien niet effectief en het andere is ook niet effectief maar dat is net iets meer effectief. Ik zou heel specifiek op dat punt willen horen of wij voorstander zijn van verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting als dat een subsidie inhoudt van € 33 500 per baan. Als de Kamer dat voortaan effectiviteit gaat noemen, weet ik nog wel enkele fiscale cadeautjes die we kunnen uitdelen. Dan kunnen we heel ver gaan.

Het derde punt betreft die effectiviteit. Daar hecht ik toch zeer aan. De staatssecretaris zegt dat hij dat best wil doen voortaan: het gaat dan om het in kaart brengen van die effectiviteit. Hij zegt dat de doelen soms echter ontbreken en dat het dan niet mogelijk is om de effectiviteit te meten. Is dat dan niet een oproep om die doelen gewoon glashelder en expliciet in kaart te brengen? Dat voorkomt ook discussies achteraf, zoals die over die 30%-regeling.

De staatssecretaris zegt dat in de brief die de minister van VWS gaat sturen over mantelzorgers en dergelijke naar aanleiding van de algemene politieke beschouwingen, wordt teruggekomen op die uitzondering van de algemene heffingskorting voor mensen die niet kunnen werken. Begrijp ik het goed dat al die fiscale aspecten ook uitdrukkelijk in die brief terugkomen?

De heer Bashir (SP): Voorzitter. De staatssecretaris heeft schriftelijk geantwoord dat de afschaffing van de stortbelasting niet zal leiden tot een toename van het storten van afval. Wat gaat hij doen als dat wel gebeurt? Kan hij toezeggen dat, als er meer afval gestort wordt, hij volgend jaar in het Belastingplan de stortbelasting weer gaat invoeren?

De voorzitter: Alle vragen van blok I zijn gesteld. Ik stel voor, tot 14.00 uur te schorsen voor de lunch.

De vergadering wordt van 13.30 uur tot 14.00 uur geschorst.

De voorzitter: Aan de orde is de beantwoording van de staatssecretaris in eerste termijn. Wij gaan verder met het eerste blok.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter, er resteren nog wat vragen uit het eerste blok. Verder kan ik nu ook de vragen beantwoorden die ik beloofd had in tweede termijn te beantwoorden. Ik kan dat nu al doen en dat betekent dat wij blok 1 kunnen afwerken. Dat lijkt mij het meest proceseconomisch.

De afvalstoffen. Op welke wijze wordt het storten van gevaarlijke afvalstoffen, anders dan asbest, voorkomen en welke maatregelen gaat het ministerie van I en M hiertoe treffen? Hoe de collega van I en M hiermee denkt om te gaan, heeft hij de Kamer geschreven in zijn brief Meerwaarde uit afval. Voor gevaarlijk afval geldt verder hetzelfde als voor al het andere afval dat bij een stortplaats wordt afgegeven. Voor sommige gevaarlijke stoffen zal storten de enige verwerkingsmogelijkheid blijven. Als er alternatieven zijn, dan is het aan de collega van I en M om die voor te schrijven. Verder kan storten ook worden tegengegaan door verscherpte handhaving. Ik denk echter dat dit eigenlijk niets met de afvalstoffenheffing te maken heeft.

De heer Bashir vroeg wat er gebeurt als het storten van afval wel toeneemt. Gaan wij die belasting dan herinvoeren? Dat ga ik niet doen. Het is aan het ministerie van I en M om te monitoren hoeveel afval er op de stortplaatsen terechtkomt. De staatssecretaris van I en M bepaalt welke alternatieve recyclingmethodes en welke verbrandingsmogelijkheden er zijn. Daarvoor heb je geen afvalstoffenbelasting nodig. Wat mij betreft schaffen wij die belasting dus gewoon af.

De heer Bashir (SP): De staatssecretaris zegt dat hij niet verwacht dat er meer gestort zal worden, naast verbranden en recyclen. Dat is misschien wel zo, maar de stok achter de deur die hij nu heeft, geeft hij hiermee wel uit handen. Hij wil die belasting immers niet opnieuw invoeren als er wel meer zou worden gestort. Is dat niet een vreemde constructie? Wordt op deze manier de ladder van Lansink definitief door het kabinet begraven?

Staatssecretaris Weekers: Nee. De ladder van Lansink wordt niet definitief begraven. Die wordt gewoon gerespecteerd. In mijn inleiding op de kleine belastingen heb ik verder niet voor niets gezegd dat er andere beleidsinstrumenten dan het belastinginstrument mogelijk zijn om milieueffecten te sorteren. Mijn collega van I en M heeft voldoende middelen om ervoor te zorgen dat de trend dat er spectaculair minder wordt gestort, zich zal voortzetten. Verder moet de Kamer het afvalstoffenbeleid toch echt met de collega van I en M bespreken.

De heer Omtzigt (CDA): Daarover moeten wij inderdaad met de staatssecretaris van I en M in debat, maar dat laat onverlet dat deze staatssecretaris de stortbelasting afschaft. Wij hebben gevraagd om een gezamenlijk brief van I en M en Financiën over de precieze doelstellingen van het kabinet. Net als mijn SP-collega ben ik benieuwd te horen wat er gebeurt als het kabinet die doelstellingen niet haalt. Verder wil ik graag weten wat het kabinet allemaal doet om die doelstellingen te halen.

Als asbest op een alternatieve manier kan worden verwerkt, dan gaat men het storten verbieden. Dat schiet op! Maar hoe zit dat met andere brandbare stoffen? Kan de staatssecretaris de Kamer samen met zijn collega van I en M een brief sturen over doelstellingen en middelen? Dan kan de Kamer volgend jaar beoordelen of het heeft opgeleverd wat het moest opleveren.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter, u hebt mij gevraagd om het kort te houden. U wilt namelijk voorkomen dat de Kamer tot 23.00 uur met mij moet debatteren.

Ik ben hier zojuist al op ingegaan. Verder ben ik hierop ook uitgebreid ingegaan op pagina 5 van de schriftelijke beantwoording. Mijn collega van I en M heeft de Kamer hierover bovendien een speciale brief gestuurd, namelijk de brief Meerwaarde uit afval. In die brief is uitgebreid ingegaan op deze problematiek. De lijst van afvalstoffen waarvoor een stortverbod geldt, wordt uitgebreid. Die kan ook nog verder worden uitgebreid. Ik vind dit typisch een onderwerp dat met de collega van I&M besproken moet worden. De belastingwetgeving leent zich daar niet toe.

De heer Koolmees vraagt of ik de rode diesel meeneem bij de afschaffing van de milieuschadelijke subsidies. De Europese Commissie heeft op 20 september jongstleden de Roadmap to a Resource Efficient Europe gepubliceerd. In dat kader moeten lidstaten in 2012 hun milieuschadelijke subsidies in kaart brengen en in 2013 aangeven hoe deze worden uitgefaseerd. Ik begrijp dat rode diesel in het kader van deze actie wordt meegenomen. Wel geef ik aan dat het kabinet er in het kader van de fiscale agenda nadrukkelijk niet voor heeft gekozen om de subsidie op rode diesel af te schaffen. Wij komen dus niet zelf met een plan om die af te schaffen. De regeling voor rode diesel wordt voor de helft in de bouwsector en voor de andere helft in de land- en tuinbouwsector gehanteerd. Rode diesel is niet schadelijker dan andere diesel. Het is eigenlijk een administratieve regeling voor dezelfde diesel die in de loop der tijd aan steeds zwaardere milieueisen moet voldoen en dus ook schoner is. Als wij die regeling zouden willen afschaffen, dan zouden wij voor een bepaald deel van het bedrijfsleven een lastenverzwaring doorvoeren en daarvoor kiest het kabinet niet.

De heer Koolmees (D66): Ik begrijp uit het antwoord van de staatssecretaris dat er in 2012 wordt geïnventariseerd en in 2013 wordt begonnen met uitfaseren. Nederland heeft op Europees niveau ingestemd met die Roadmap. Dat betekent toch dat die milieuschadelijke subsidie wordt uitgefaseerd?

Staatssecretaris Weekers: Dat hebt u mij niet horen zeggen. Ik heb aangegeven dat de milieuschadelijke subsidies in kaart worden gebracht en dat in 2013 wordt aangegeven hoe deze worden uitgefaseerd. Rode diesel zal in het kader van die actie worden meegenomen, maar dat wil niet zeggen dat nu al het besluit valt dat die zal worden uitgefaseerd. Dat zal in het totale kader moeten worden bezien. Ik geef aan dat als rode diesel zou worden afgeschaft, dit een forse lastenverzwaring voor de bouw en de landbouw zou betekenen. Het kabinet kiest daar niet voor. Wanneer rode diesel wordt meegenomen in de actie die volgend jaar op touw wordt gezet, moeten wij in elk geval ook kijken naar de concurrentiepositie van de verschillende sectoren. Die zullen wij moeten meenemen. Natuurlijk is het ook de vraag of een dergelijke regeling überhaupt schadelijk is voor het milieu.

De heer Koolmees (D66): Mijn vraag is inderdaad of de subsidie op rode diesel een milieuschadelijke subsidie is. Mijn antwoord zou zijn: ja, daar is geen twijfel over mogelijk.

Staatssecretaris Weekers: De conclusie die de heer Koolmees trekt, trek ik nog niet. Zo ver ben ik nog niet. Vroeger zat in diesel heel veel zwavel. Dat mag niet meer. De vraag is dus hoe schadelijk diesel op dit moment voor het milieu is.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Dit is een wat merkwaardig antwoord. Het gaat erom dat wij op dit moment het fossiele-energiegebruik stimuleren via een subsidieregeling, terwijl de uitdaging zou moeten zijn om energie te besparen of naar alternatieven te zoeken. Dat kan toch niet door de staatssecretaris ontkend worden?

Staatssecretaris Weekers: Wij kunnen hier een heel debat voeren over wat precies een subsidie is. In bepaalde gevallen is het gebruik van dezelfde diesel minder zwaar belast.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Dat is toch de essentie? Daar gaat het toch om? Dit is het kabinet van de vereenvoudiging en het afschaffen van onnodige subsidies. Waarom handhaaft de staatssecretaris dan wel de subsidies op fossiele brandstoffen en schaft hij andere subsidies op groen af? Dat staat voor mij in een schril contrast. Daarom vind ik de vraag van de heer Koolmees volkomen terecht.

Staatssecretaris Weekers: Het moet worden bezien in het totale kader van de concurrentiepositie van bepaalde sectoren; die wordt belast c.q. ontlast. In dat kader zal ik er ook naar kijken. Als er voldoende alternatieven voorhanden zijn voor de land- en tuinbouwsector en de bouw zodat er geen schade wordt toegebracht aan het bedrijfsleven, dan kan de regeling voor rode diesel worden afgeschaft. Daar staat het kabinet dan natuurlijk voor open. Dat gebeurt echter pas onder de voorwaarden die ik net heb genoemd.

De heer Dijkgraaf heeft gevraagd waarom er geen horizonbepaling is in relatie tot de koopkrachtmaatregelen. Elk jaar wordt in het kader van de augustusbesluitvorming een besluit genomen over de koopkracht. De facto hebben fiscale maatregelen in het kader van de koopkracht al een horizonbepaling, namelijk van één jaar want elk jaar wordt de koopkracht opnieuw bezien. Elk jaar ook worden allerlei heffingskortingen en allerlei instrumenten die wij in de IB hebben, waaraan wij kunnen draaien in het kader van de koopkracht, opnieuw bezien. Om die reden zou een aparte horizonbepaling van bijvoorbeeld vijf jaar overbodig zijn. De heer Dijkgraaf vraagt hoe effectief die IACK eigenlijk is. Als een bepaalde maatregel € 33 000 per baan kost, dan zijn dat wel erg dure banen. Dan moet die maatregel niet worden genomen. De IACK heeft echter meerdere doelen. Bij het bepalen van het koopkrachtbeeld gaat het erom hoe diverse groepen in de samenleving worden geraakt. Op welke manier kunnen die groepen vervolgens worden bereikt? Niet zelden worden bepaalde groepen ergens enorm door geraakt. Met het ophogen van de IACK kunnen die gevolgen worden gemitigeerd. Op die manier kan het instrument van de IACK worden gebruikt. Ik kan mij herinneren van het koopkrachtpakket dat in het Belastingplan zit – dat zal daarin ongetwijfeld ook goed beschreven zijn – dat alleenstaande ouders als gevolg van een bepaalde maatregel behoorlijk wat extra geld erbij kregen. Vervolgens is dat met een andere maatregel gecorrigeerd waardoor er uiteindelijk evenwicht ontstond in het totale beeld. Ik begrijp de vragen van de heer Dijkgraaf goed maar ik probeer in relatie tot de koopkracht de zaak zodanig te finetunen dat er een evenwichtig beeld ontstaat. Dat is de bedoeling van het sleutelen aan deze knoppen.

De heer Dijkgraaf (SGP): Mijn zorg zit inderdaad in de combinatie. Omdat er geen echte horizonbepaling is van bijvoorbeeld één jaar, kan een verhoging elk jaar doortellen. Voordat je het weet, heb je de onwenselijke situatie dat door de koopkracht het fiscale stelsel steeds verder wordt uitgebreid. Na twintig jaar constateer je dan met elkaar dat het zo complex is geworden en er zo'n wildgroei is ontstaan dat er moet worden gesnoeid. Als de koopkracht het enige doel is, zet er dan een simpele horizonbepaling in zodat die het jaar erop automatisch vervalt. Ik begrijp de staatssecretaris goed. Kan hij voor de plenaire behandeling nog het volgende inzichtelijk maken? Als de verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting niet doorgaat en wordt teruggegeven in de vorm van een verlaging van de tarieven in de eerste schijf, wat zijn dan de koopkrachteffecten voor die groepen? Ik begrijp het punt van de staatssecretaris wel: het moet natuurlijk een evenwichtig koopkrachtbeeld zijn voor alle groepen. Maar ook tweeverdieners profiteren twee keer van de verlaging van de eerste schijf. Ik kan me dan ook wel degelijk voorstellen dat daar ook een belangrijk voordeel voor juist die groep zit. Kan de staatssecretaris dat in kaart brengen?

Staatssecretaris Weekers: Dat is een terechte vraag die voor de plenaire behandeling zal worden beantwoord. De eerste opmerking van de heer Dijkgraaf was wat breder. Ik zie zijn overwegingen. Elk jaar wordt er behoorlijk wat aan de koopkracht gesleuteld en op een zeker moment kom je erachter dat je bepaalde groepen niet kunt bedienen. In de afgelopen jaren hebben we gezien dat er nog weer een instrument aan het fiscaal stelsel wordt toegevoegd, waardoor je uiteindelijk door de bomen het bos niet meer ziet. Sommige instrumenten zijn ooit ingevoerd vanwege de effecten op de arbeidsparticipatie, maar worden intussen in het kader van het algemene koopkrachtbeeld ingezet en niet meer of niet volledig voor dat doel. Dan krijg je een heel diffuus beeld en dat moeten we zien weg te nemen. Om die reden heb ik het verzoek van de heer Dijkgraaf bij de algemene financiële beschouwingen omarmd, namelijk om een commissie in te stellen die het belastingstelsel onder de loep neemt en daarbij ook de toeslagen volledig betrekt om uiteindelijk minder geld rond te pompen. Het zou ook heel zinvol zijn als de commissie hiernaar zou kijken. Om het debat hierover de volgende week verder te laten doorgaan, zal de heer Dijkgraaf een antwoord krijgen op de vraag wat het voor de koopkracht betekent wanneer de ophoging niet zou doorgaan, maar in de laagste tarieven zou worden versleuteld.

De heer Dijkgraaf (SGP): Dank voor de toezegging, maar als de resultaten van die commissie tot een nieuw belastingstelsel leiden, begint hetzelfde spelletje opnieuw. Dan zitten we over tien of twintig jaar weer met dezelfde problemen. Zouden we niet ook moeten nadenken over de vraag hoe om te gaan met de stapeling van effecten? Ik daag de staatssecretaris uit om ons daarover voor de plenaire behandeling wat beter te informeren. Wat zijn de voor- en nadelen van zo'n horizonbepaling bij maatregelen die sec vanwege de koopkracht worden genomen?

Staatssecretaris Weekers: Elke jaar vinden uitvoerige koopkrachtdiscussies plaats. De Kamer krijgt een brief van de minister van Sociale Zaken over de koopkracht met een goede evaluatie. Bij koopkracht moet overigens niet alleen worden gekeken naar de statische koopkrachtontwikkeling – welke groep heeft er nu een procentje meer bij of welke groep moet nog een procentje inleveren – maar vooral naar de dynamische koopkracht. Als iemand nu zonder baan zit, maar volgend jaar wel een baan krijgt, kan zijn koopkracht ineens met 30% toenemen. Daar hebben mensen veel meer aan dan aan een discussie over een procentje of een half procentje meer of minder. Toch wordt de jaarlijkse discussie in de Kamer en het kabinet hierover vaak beheerst door dat procentje of dat kwart procentje voor groepen die wij in het kader van de koopkracht hebben gedefinieerd. Er worden allerlei gemiddelden en standaardgezinnen of standaardsituaties geïllustreerd, maar er zijn maar weinig Nederlanders die precies onder het standaardbegrip vallen. De discussie zou dan ook veel breder moeten worden gevoerd door je af te vragen of het wel zo veel zin heeft om de focus zo sterk op de koopkracht te leggen. Los daarvan heeft de heer Dijkgraaf natuurlijk een terecht punt: als je nieuwe instrumenten creëert, moet je op een gegeven moment wel toetsen op effectiviteit. Als instrumenten er eenmaal zijn en er vervolgens wat extra's aan wordt toegevoegd of van af gehaald in het kader van de koopkracht, vind ik dat op zichzelf wat minder interessant. Het belangrijkste argument is dan niet meer de werkgelegenheid voor een bepaalde groep, maar de wijze waarop die bepaalde groep wordt bediend. Ik kan mij voorstellen dat de commissie die volgend jaar wordt ingesteld, met bepaalde suggesties komt. Stel dat we daar een enorme vereenvoudiging uit weten te destilleren. In dat geval kun je afspreken: aan alles wat er nieuw bij komt, hangen we een horizonbepaling.

De heer Dijkgraaf heeft gevraagd wanneer de doorrekening van het vitaliteitspakket door het CPB klaar is. Zojuist heb ik begrepen dat dit niet voor 17 november zal zijn, maar wel voor het debat met minister Kamp over het pensioenakkoord, dat waarschijnlijk nog ergens in deze maand plaatsvindt. Ik geef de heer Dijkgraaf daarom het volgende in overweging. Het belangrijkste deel van het vitaliteitspakket gaat pas in 2013 in. De Kamer kan met minister Kamp nog deze maand spreken over de diverse onderdelen van dat vitaliteitspakket. Als dit, ook in het licht van de berekeningen van het CPB, ertoe leidt dat de Kamer vindt dat onderdelen moeten worden aangepast, kan ik dat meenemen in het belastingplan dat volgend jaar naar de Kamer gaat. Uiteindelijk gaat het dan pas in. We hebben dus nog alle ruimte om de volledige discussie met elkaar te voeren.

De heer Dijkgraaf (SGP): Mijn grote vraag wordt dan: waarom leggen we het nu al vast? Als het pas in 2013 ingaat, waarom wachten we de discussie niet eerst rustig af? Dan kunnen we het implementeren in het belastingplan voor 2013. In dat geval klopt de volgtijdelijkheid. Nu gaan we iets vastleggen terwijl de discussie nog loopt.

Staatssecretaris Weekers: De hoofdlijnen van de discussie staan natuurlijk al vast, en die zijn verwerkt in het Belastingplan. Het is niet zo dat volgend jaar de zaak helemaal op de schop wordt genomen. Het moet hooguit op enkele kleinere onderdelen worden aangepast aan datgene wat de Kamer nog met minister Kamp bespreekt. Ik noemde net al de overgangsmaatregel voor de levensloop, die anders is dan in het oorspronkelijke belastingplan; daarover heeft de Kamer een nota van wijziging gekregen omdat in het kader van het pensioenakkoord iets anders is overeengekomen. In dit Belastingplan is alles vastgelegd op grond van de meest recente stand der zaken. Wijzigingen die hier en daar nog plaatshebben, worden volgend jaar meegenomen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Wil de staatssecretaris de zaken dan niet omdraaien? We gaan nu dingen vastleggen en die daarna weer wijzigen. De staatssecretaris weet dat het voor de uitvoering erg belastend is om allerlei dingen te wijzigen. In eerdere jaren hebben wij hierover ook discussies gevoerd: moeten we dingen al wel in belastingplannen regelen terwijl ze nog niet ingaan? Toen is volgens mij de principeafspraak gemaakt dat we alleen dingen in het belastingplan behandelen die in het daaropvolgende jaar ingaan. Ik vraag de staatssecretaris om alleen de onderdelen waarover we wel overeenstemming hebben, in het Belastingplan te laten staan, en de rest eruit te halen en pas in 2013 in te voeren.

Staatssecretaris Weekers: Wat mevrouw Schouten voorstelt, is een beetje raar. Wat nu in het Belastingplan staat, is de inzet van het kabinet. De nota van wijziging is te beschouwen als een vertaling van het pensioenakkoord. Ik heb daarvan al een paar voorbeelden genoemd. Een belangrijk punt is de werkbonus. Die hangt samen met het debat dat minister Kamp met de Kamer heeft gevoerd, waarin bepaalde toezeggingen zijn gedaan. Het kan zijn dat daarin nog iets wijzigt. Ik kan het er volledig uit halen, maar wat stel ik daarvoor in de plaats? Dus volgens mij is het het meest verstandig om het brede vitaliteitspakket hier nu naar de meest recente stand van zaken te formaliseren en daarbij de openheid aan te geven dat het naar aanleiding van besluitvorming door de Kamer volgend jaar nog kan worden aangepast. Maar dan praat je niet over het op de schop nemen van de hele regeling. Dat is alleen maar hier en daar in de marge, om ook de toezegging van minister Kamp aan de Kamer die verder nog moet worden uitgewerkt te realiseren.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Politiek snap ik het belang wel waarom het kabinet dit nu graag wil invoeren, maar wat is het materiële belang? Wat gebeurt er als wij het nu niet invoeren maar gewoon netjes volgend jaar, op het moment dat alles rond en bekend is?

Staatssecretaris Weekers: Dan is de vraag wat ik daarvoor in de plaats moet zetten. Moet ik dan doen alsof er helemaal geen vitaliteitspakket komt? Moet ik dan gewoon de huidige regelingen terugplaatsen, die ook volgend jaar nog doorlopen? Moeten wij dan volgend jaar de hele discussie voeren? Het is toch veel verstandiger om er nu met elkaar in te zetten waarover al besluitvorming heeft plaatsgevonden en van de dingen die nog in beweging zijn, toe te zeggen dat zij volgend jaar worden aangepast?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Wij kunnen het er ook zelf uit amenderen.

Staatssecretaris Weekers: Als de Kamer het er graag uit wil amenderen, kan dat. Uiteindelijk heeft de Kamer dat recht.

De voorzitter: De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Weekers: De heer Omtzigt heeft nog de vraag gesteld welke uitzendorganisaties wel en geen gebruik mogen maken van de afdrachtvermindering onderwijs en hoe het compromis eruit ziet. Op dit moment wordt er binnen de afdrachtvermindering onderwijs nog geen onderscheid gemaakt tussen uitzendorganisaties. Het verzoek van de gesprekspartijen – ABU, STOOF en FNV Bondgenoten – is om die afdrachtvermindering alleen open te stellen voor uitzendorganisaties die het zogenaamde SNA-keurmerk hebben. Ik ben bereid – en ik heb dat ook al schriftelijk aangegeven – om de eis van het SNA-keurmerk te stellen. Dat keurmerk is in het leven geroepen om het kaf van het koren te scheiden. Ik kan mij er dus ook alles bij voorstellen dat je dat keurmerk hier dan ook wilt hanteren.

Met de uitzendbranche is een enigszins andere invulling van de voorwaarden naar voren gekomen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Iedereen kan zich daarin nu ook goed vinden, ook het onderwijsveld. Een strikte doorgeleiding van de afdrachtvermindering naar het leerbedrijf is niet langer aan de orde. Het is voldoende wanneer partijen in de overeenkomst van opdracht kenbaar maken dat er recht bestaat op afdrachtvermindering en dat zij onderling afspraken maken over de verdeling daarvan. Die verdeling moet dan samenhangen met de afspraken rondom de taakverdeling tussen het uitzendbureau en het leerbedrijf. De uitwerking zal plaatsvinden in een ministeriële regeling en zal ook nader worden afgestemd met de branche.

Dit ten aanzien van de WVA. Dit had ik doorgeleid naar de tweede termijn maar kan ik nu ook best afhandelen. Dan heb ik alles wat nog van blok I openstaat behandeld.

De voorzitter: Het lijkt mij dat wij dat nu afronden.

Staatssecretaris Weekers: Dan gaat het om de objectvrijstelling en de herfinanciering van bestaande overnameschuld. Over de objectvrijstelling heeft de heer Omtzigt een vraag gesteld. Het voorstel heb ik bekeken. Op zichzelf komt dat mij sympathiek voor, omdat verliezen in aftrek mogen worden gebracht waarna deze in een termijn van maximaal vier jaar worden teruggenomen. Het gaat daarbij niet alleen om aanloopverliezen. Ook als in het jaar 11 een verlies wordt geleden, mag dat in aftrek worden gebracht. Bij staking mogen alle verliezen weer in aanmerking worden genomen en worden deze niet altijd gesaldeerd met bestaande winsten. Het doel van die objectvrijstelling wordt dan ook niet bereikt. Het timingvoordeel wordt niet geheel weggenomen. Ook wordt de meer gelijke behandeling met andersoortige deelnemingen niet bereikt.

Een en ander betekent dat het alternatief van de NOB zal leiden tot een veel lagere structurele budgettaire opbrengst, dus daarbij lopen wij dan tegen budgettaire knelpunten aan. Met name de eerstkomende vier jaar leidt het voorstel tot een fors negatief effect op het EMU-saldo. Tot 2015 wordt dit begroot op 750 mln. per jaar. Dit zijn dus de kaseffecten die een dergelijk voorstel met zich brengt. Enerzijds leidt het dus tot een structurele budgettaire derving, die misschien nog wel is te overzien, maar anderzijds leidt het tot enorme kaseffecten. Om die reden is het voor mij geen reëel alternatief, hoe sympathiek ik ook tegenover de gedachte sta.

Wat gebeurt er bij herfinanciering van een bestaande overnameschuld in geval van een overname van voor 2012? Deze vraag is afkomstig van de heer Bashir. De heer Groot heeft er nog de fiscaal trapezewerkers aan toegevoegd. Of een overname onder de bepaling valt, hangt af van het moment waarop de fiscale eenheid tussen de overgenomen en overnemende vennootschap is aangegaan. Vanaf dat moment kan de overnamerente namelijk worden afgetrokken van de winst van de overgenomen onderneming. Als dat voor 2012 is, valt de overname niet onder de aftrekbeperking. Wil je dat dit wel het geval is, dan moet je aan de regeling materieel terugwerkende kracht verbinden. Er moet dan immers nog een paar jaar terug worden gekeken naar het moment waarop de fiscale eenheid is aangegaan. Herfinanciering van overnameschuld verandert daar niets aan. Ik denk dat het niet goed is voor het vestigingsklimaat als je bedrijven met materieel terugwerkende kracht confronteert. Bovendien is het de vraag of het nog wel uitvoerbaar is. Immers, ook de Belastingdienst moet dan weer een paar jaar terug gaan kijken.

Stel dat je overnames van voor 2012 toch onder de bepaling wilt laten vallen. Nogmaals, ik kies er niet voor, om de redenen die ik heb genoemd: de betrouwbaarheid van de overheid en de bestendigheid van ons vestigingsklimaat. Ik wil het tapijt ook niet onder deze bedrijven wegtrekken. Het gaat om een aantal voor de economie belangrijke bedrijven, waar veel werkgelegenheid zit. Zou je voor alle bedrijven die voor 2012 zijn overgenomen toch een aftrekbeperking willen doorvoeren, is het nadeel daarvan dat als er langlopende financieringsverplichtingen zijn aangegaan, vreemd vermogen alsnog moet worden omgezet in eigen vermogen. De vraag is of dat in deze tijd te krijgen is. De businesscase van de overname is gebaseerd op het hele financiële en fiscale kader. Het is trapezewerk. Niet voor niets treffen wij deze maatregel voor de toekomst. Wij willen dit soort trapezewerk in de toekomst immers onmogelijk maken. Als je deze trapezewerkers wilt aanpakken, laat je ze mogelijkerwijs door het vangnet vallen. Als ze daardoor dood gaan ... Met trapezewerkers die geadviseerd hebben, hoef je misschien niet zo veel medelijden te hebben. Echter, ik wil het niet graag op mijn geweten hebben dat een bedrijf met heel veel werkgelegenheid daardoor in de problemen komt; louter vanwege beeldvorming. Ik wil dit dus echt ontraden. Als je hieraan materieel terugwerkende kracht verleent, is dat niet alleen slecht voor de bedrijven, maar het brengt ook een enorme uitvoeringslast voor de Belastingdienst met zich. De Belastingdienst moet immers weer gaan grasduinen in allerlei oude dossiers.

Volgens mij waren dat de vragen die nog openstonden.

De heer Bashir (SP): Ik vind de term «terugwerkende kracht» hier niet op zijn plaats. Het gaat niet om terugwerkende kracht, het gaat gewoon om nieuwe fiscale wetgeving waar ook de bedrijven onder vallen die vroeger van andere fiscale faciliteiten gebruik hebben gemaakt. Echter begrijp ik natuurlijk wel dat je bedrijven niet zomaar kunt confronteren met een nieuwe maatregel. Daarom zou je kunnen kiezen voor een overgangsmaatregel. Inzet zou in ieder geval moeten zijn dat uiteindelijk iedereen onder de nieuwe regeling moet vallen. Is de staatssecretaris bereid om er in ieder geval voor te zorgen dat er een overgangsregeling komt, zodat alle bedrijven onder de regeling vallen en er geen rechtsongelijkheid ontstaat tussen oude en nieuwe gevallen met als gevolg concurrentienadelen voor de nieuwe bedrijven?

Verder heb ik twee vragen gesteld die nog steeds niet zijn beantwoord. Ik probeer het nog een keer. Ten eerste. Wat gebeurt er na 2012 als een bestaande schuld wordt geherfinancierd? Blijft dan de regeling gelden of begint er een nieuwe termijn van 65% die in zeven jaar moet worden afgebouwd? Ten tweede. Wat gebeurt er in het alternatieve voorstel dat de staatssecretaris heeft gedaan als de totale schulden toenemen terwijl de overnameschuld lager wordt? Blijft dan alleen de rente van de overnameschuld aftrekbaar of die van de totale schuld?

Staatssecretaris Weekers: Ik kom zo meteen terug op de laatste vraag. Met de vragen daarvoor, vraagt de heer Bashir eigenlijk naar de bekende weg. Die vragen heb ik al een paar keer beantwoord. De heer Bashir vraagt of ik bereid ben om met een of andere regeling de bedrijven die in de afgelopen paar jaar, tussen 2007 en nu, zijn overgenomen, toch nog onder de nieuwe, aftrekbeperkende bepaling te brengen, als het niet meteen volgend jaar is, dan misschien over een paar jaar. Ik heb al een paar keer duidelijk gemaakt dat ik daartoe niet bereid ben, om redenen die ik al heb genoemd. Ik wil het tapijt niet onder die bedrijven uit trekken. Ik wil de werkgelegenheid die daar bestaat niet in gevaar brengen. Ik wil de Belastingdienst niet opzadelen met moeten grasduinen in oude dossiers. Als de fiscale eenheid voor 2012 aangegaan is, wil ik dit laten rusten. Als de betreffende bedrijven vervolgens opnieuw op overnamepad gaan, vallen ze gewoon onder de nieuwe regeling die we nu met elkaar ontwerpen.

De heer Bashir vraagt ook wat er gebeurt als de overnameschuld is afgelost maar de totale schuld is gestegen. Als de gehele overnameschuld is afgelost, is de bepaling niet langer van toepassing. Dat is het simpele antwoord op deze vraag. Als de totale schuld is gestegen, hangt het er natuurlijk van af waarom die schuld is aangegaan. Als dat in het kader van een nieuwe overname is, gelden daar de renteaftrekbeperkende regels voor die in de wet staan en die we er met deze bepaling aan toevoegen. Als een schuld echter wordt hernieuwd – er is in het verleden financiering aangegaan voor een overname en die moet straks vernieuwd worden – valt dat binnen het bestaande concern en gebeurt het niet in het kader van een dan pas plaatsvindende overname. Dat wordt dus niet geraakt door de bepaling.

De heer Bashir (SP): De staatssecretaris gaat niet in op mijn eerste punt, dat er straks rechtsongelijkheid is tussen de oude gevallen en de nieuwe. Bedrijven die hier gevestigd zijn, kunnen immers nog gebruikmaken van het oude regime, maar nieuwe bedrijven vallen opeens onder de nieuwe fiscale regeling, met als gevolg concurrentienadelen. Volgens mij kan de toets der rechtsgelijkheid in dit geval niet positief worden beantwoord.

Staatssecretaris Weekers: Dat is nou de kern van de eerbiedigende werking. Eerbiedigende werking betekent dat oude gevallen die gebruik hebben gemaakt van het toenmalige regime, niet geraakt worden. Ik roep maar even de discussie over de lijfrenteaftrek in herinnering. Dat is een heel andere discussie, maar de lijfrenteaftrek is in de loop der tijd een aantal keer verder beperkt. De lijfrentes die van voor de Brede Herwaardering dateren echter, kregen toen wel degelijk eerbiedigende werking met zich mee. Dat betekent nu eenmaal dat bestaande gevallen, wanneer men die wil ontzien, in een gunstiger positie verkeren dan diegene die onder de nieuwe regeling vallen.

De heer Omtzigt (CDA): De CDA-fractie is voorstander van een eerbiedigende werking. In die zin onderscheidt zij zich van de SP-fractie. Wij hebben echter wel zorgen over één ding. Dat speelt op twee dossiers. Dat speelt op dit dossier en op dat van het spaarloon. Met het oog op de afschaffing daarvan worden er nu nog constructies aangegaan met slechts één oogmerk, namelijk om een behoorlijk lang overgangsrecht te creëren. Dat lijkt mij onwenselijk. Deelt de staatssecretaris dat wat op beide dossiers gebeurt onwenselijk is, en kan hij ervoor zorgen dat niet op het laatste moment nog massaal een run wordt gedaan, activiteiten worden ondernomen, om onder de regeling te vallen?

Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp het punt van de heer Omtzigt goed. In zijn algemeenheid deel ik de zorg dat nog gauw gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die het thans vigerende regime biedt, wanneer een nieuwe regeling pas ingaat per 1 januari 2012. De heer Omtzigt noemt twee voorbeelden. Het ene is de spaarloonregeling. Het andere is de overnameholding.

Bij de spaarloonregeling houd ik de vinger aan de pols. Ik laat mij dagelijks informeren over het aantal bankrekeningen dat is geopend in het kader van een spaarloonregeling, zeker naar aanleiding van de oproepen door een zekere vakbondsbestuurster. Tot nu toe zie ik echter een toename van het aantal rekeningen van 2%. Dat lijkt mij nog overzichtelijk. Mocht dit substantieel toenemen, waardoor je grote risico's loopt voor de schatkist, dan zal ik maatregelen treffen. Vooralsnog acht ik dat niet nodig, maar wees ervan verzekerd dat ik de vinger aan de pols zal houden.

Ik kom op de overnameholding. De drempel die wij inbouwen bedraagt 1 mln. Ik heb zojuist aangegeven dat er overnamen van 20 mln. mee kunnen worden verricht. Overname van bedragen van meer dan 20 mln. heb je niet op een achternamiddag geregeld. Ik zie daar geen risico's van anticipatiegedrag.

De voorzitter: Ik wil blok I afronden. De heer Omtzigt tot slot. De heer Braakhuis gaat inmiddels naar zijn negende interruptie. Ik vraag hem zich enigszins in te houden, als het even gaat.

De heer Omtzigt (CDA): Wij krijgen behoorlijk wat signalen dat wel fors gebruik wordt gemaakt van de spaarloonregeling en horen zelfs over verzekeraars die zeggen dat ze dit niet allemaal voor 1 januari kunnen administreren. Wij zijn dus heel benieuwd en zien graag de cijfers daarover in die fameuze brief. Ik snap dat je een fiscale eenheid niet van de ene op de andere dag aangaat, maar ik vraag de staatssecretaris te overwegen om met het oog op een antimisbruikbepaling een signaal af te geven dat het niet de bedoeling is dat hij erachter komt dat er tussen nu en 1 januari fiscale eenheden worden aangegaan. Overgangsrecht voor al aangegane fiscale eenheden lijkt ons volledig op zijn plaats, maar ik wil niet met een verrassing komen te zitten over het aangaan daarvan tussen nu en de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Het is beter iets te repareren dat zich niet voordoet dan iets vergeten te repareren dat zich achteraf fors blijkt voor te doen. Dat laatste lijkt in het verleden bij overgangen nog wel eens het geval te zijn geweest, met als meest fameuze voorbeeld de WIR.

De heer Braakhuis (GroenLinks): De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij over de overnameholding het advies van de NOB wil volgen. Daarin zit een norm van 65% van het transactiebedrag waarmee je de overnameholding nog als schuld mag opzadelen. Is dat de drempel waarvoor de staatssecretaris gaat?

Staatssecretaris Weekers: Ik heb aangegeven dat ik niet het oorspronkelijke MOB-voorstel volg, maar dat ik wel de geest en strekking daarvan meeneem. Ik heb het voorstel afgelopen week met MOB en met VNO besproken. Ik ga uit van 60% dat kan worden afgebouwd tot 25% en daarmee bereik ik een goede balans met wat ik zelf oorspronkelijk voor ogen had. De reële knelpunten die zijn aangekaart, kan ik met het alternatief wegnemen.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Mijn steun hebt u.

Staatssecretaris Weekers: Dank u zeer. De heer Omtzigt had nog twee punten. Ik zal toch nog een brief sturen naar de Kamer en zal daarin op de twee punten terugkomen. De heer Omtzigt kan andere cijfers hebben gehoord dan ik, maar ik baseer mij op cijfers die ik afgelopen vrijdag gerapporteerd heb gekregen van de Nederlandse Vereniging van Banken. Ik zal het in een brief opschrijven, zodat de heer Omtzigt dat tot zich kan nemen en kan beoordelen of hij de conclusie met mij deelt dat het zo'n vaart niet loopt. Als de heer Omtzigt daar anders tegenaan kijkt, hoor ik dat volgende week graag van hem.

Een ander punt betreft een antimisbruikbepaling ten aanzien van de fiscale eenheid. Nogmaals, ik voorzie niet dat het nu in een keer storm gaat lopen. Het materieel belang moet dan zijn dat er een overname van meer dan 20 mln. wordt gepleegd, want anders wordt je toch al niet geraakt. Ik zie dat niet binnen twee maanden gebeuren, maar ik zal er nog even rustig over nadenken. Ik kom daar in de brief op terug.

Blok II

Overige hoofdstukken van het Belastingplan 2012 (33 003)

Blok III

Overige fiscale maatregelen 2012 (33 004)

De voorzitter: Ik stel voor dat wij de blokken afmaken en dan de gelegenheid nemen voor het stellen van vragen.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. De heren Huizing en Groot hebben vragen gesteld over het ene bankrekeningnummer, maar ere wie ere toekomt: de heer Omtzigt was er al eerder mee bezig en heeft daarover deze zomer al schriftelijke vragen gesteld. Zij vragen of het mogelijk is om voor woningbouwcorporaties en kinderopvanginstellingen een uitzondering te maken op dat ene bankrekeningnummer. In mijn schriftelijke beantwoording ben ik al uitvoerig ingegaan op deze suggestie. Ik zeg daar wel bij dat elke uitzondering het betalingssysteem van de Belastingdienst fraudegevoeliger en complexer maakt, maar tegelijkertijd realiseer ik mij dat het verplicht gebruik van één rekeningnummer in sommige situaties rigide kan uitwerken. Ik begrijp hun zorgen.

Zo zou de maatregel voor de groeiende groep wanbetalers in de kinderopvangsector nog verder worden vergroot. Met name in de kinderopvang speelt dat de opvangtoeslag nogal groot kan zijn ten opzichte van het inkomen dat mensen hebben. De verleiding kan dan misschien groot worden om de kinderopvangtoeslag niet een-op-een door te betalen aan de kinderopvanginstelling, maar het voor andere dingen te gebruiken. Terecht wordt mijn aandacht daarvoor gevraagd.

Voor verhuurders speelt dit probleem niet, voor zover mij bekend. Ik ben in elk geval bereid om bij nota van wijziging een uitzondering op dat ene bankrekeningnummer op te nemen voor kindercentra. Ik wil daaraan wel een aantal strikte voorwaarden verbinden, waaronder een hoofdelijke aansprakelijkheid voor het kindercentrum voor de terug te vorderen bedragen. Dat lijkt mij niet meer dan redelijk. Ik wil uiteindelijk een evenwichtig systeem van rechten en plichten opbouwen, waarmee oneigenlijk gebruik wordt voorkomen en de uitvoering zo min mogelijk extra wordt gecompliceerd.

Ik heb ook in mijn brief aangegeven dat de uitzondering wel tot extra implementatie- en beheerskosten zal leiden. Dat hangt samen met aanpassingen in het centraalrekeningnummerbestand en het beheer van de administratie met de aangewezen kindercentra. Binnen de nieuwe systematiek is een rekeningnummer het uitgangspunt. Als daarop een uitzondering gemaakt wordt die een hoop geld kost voor de belastingbetaler c.q. de Belastingdienst en die voor een groot deel het debiteurenrisico bij deze instellingen wegneemt, vind ik het redelijk dat met de instellingen voor kinderopvang die er gebruik van maken, gesproken wordt over de verdeling van de kosten. Als zij de substantiële vruchten hiervan plukken, vind ik het terecht dat daarvoor iets teruggevraagd wordt.

Mag ik een correctie maken op de schriftelijke antwoorden die ik vorige week naar de Kamer heb gestuurd? Er staat dat de structurele kosten die met deze uitzondering samenhangen, worden begroot op 3,6 mln. Dat is niet juist. Dat moet 1,8 mln. zijn. De incidentele kosten worden begroot op 3,6 mln. Die bedragen zijn abusievelijk verwisseld.

De heer Omtzigt (CDA): Is dit alles over de overige fiscale maatregelen?

Staatssecretaris Weekers: Ik heb donderdag een brief van 75 kantjes naar de Kamer gestuurd. Dit is inderdaad alles wat bij mij nog resteert over de overige fiscale maatregelen. Als ik bepaalde vragen in de brief niet beantwoord heb, hoor ik dat graag. Ik meen dat ik vrij uitvoerig geweest ben.

De heer Omtzigt (CDA): Die brief was inderdaad vrij uitvoerig. Antwoorden werpen echter altijd weer nieuwe vragen op.

Bij het punt waarover de staatssecretaris zojuist sprak, is ook de beantwoording van vragen toegezegd die deze commissie op 10 augustus heeft gesteld. Ik heb die antwoorden echter nog niet kunnen vinden in mijn mailbox. Kunnen die zo spoedig mogelijk komen? De staatssecretaris stelt nu namelijk een oplossing voor die ideaal lijkt voor waar wij op 10 augustus toe hebben opgeroepen, namelijk een oplossing die samen met de koepels bereikt wordt. Dan weten wij of het werkbaar is. Kan dat overleg zo spoedig mogelijk plaatsvinden en kunnen die Kamervragen beantwoord worden? Het gaat zowel om de koepels van de kinderopvang als de koepels van de woningbouwcorporaties.

Staatssecretaris Weekers: Er vindt overleg plaats met de sector kinderopvang. Dat gebeurt onder de bezielende leiding van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Die is eerste aanspreekpunt voor deze koepels. Mijn ambtenaren zijn daarbij zeer nauw betrokken. Niet voor niets heb ik de afgelopen tijd gekeken op welke manier het probleem dat o.a. door de heer Omtzigt is geschetst, ondervangen kan worden. Dit gebeurt ook naar aanleiding van die Kamervragen. De heer Omtzigt heeft daarop al ingestoken in het zomerreces.

Ik moet mijn ambtenaren aankijken voor de status van de beantwoording van die schriftelijke vragen. Het overleg met de koepels voor de kinderopvang is nog niet helemaal afgerond. Dat kan er de oorzaak van zijn dat die antwoorden nog niet bij de Kamer zijn. Ik laat dat even uitzoeken. De Kamer weet nu in ieder geval hoe ik erin zit.

De woningcorporaties vind ik een ander verhaal. De Kamer heeft mij tijdens een vragenuurtje waarbij de heer Bashir het voortouw heeft genomen, opgeroepen over te gaan tot één bankrekeningnummer. Dat heb ik met kracht doorgevoerd in het kader van fraudebestrijding en van het fraudebestendig maken van het systeem. Daarnaast sta ik voor de opgave om bij de Belastingdienst in deze periode 400 mln. te besparen. Ik probeer maatregelen voor te stellen die het systeem fraudebestendiger maken en die de uitvoeringslast voor de Belastingdienst beperken. Dat doe ik ook met dat ene rekeningnummer. Ik sla dus twee vliegen in één klap. De fraudebestendigheid en de besparingen bij de uitvoering nemen echter af als er voortdurend verzoeken komen om uitzonderingen te maken. Dat betekent dat ik dan weer met andere maatregelen moet komen. Dus ik vraag de Kamer om zichzelf een klein beetje in de hand te houden als het gaat over de vraag om weer allerlei uitzonderingen op de hoofdregel te maken.

Van problemen bij de woningbouwcorporaties is mij niets bekend. Sterker nog, in de afgelopen jaren wordt er steeds minder gebruikgemaakt van de thans nog bestaande mogelijkheid dat het geld van huurtoeslag aan de woco's kan worden overgemaakt. Als dat probleem ook niet manifest is, vind ik ook niet dat ik mij daarop moet gaan focussen. De focus moet liggen op de kinderopvanginstellingen waar het echt om heel grote bedragen gaat, vele tienduizenden euro's. Als ik daar een oplossing voor kan bedenken, graag. Nogmaals, ik kom er verder meer in detail op terug, maar wel met inachtname van de randvoorwaarden die ik zojuist heb geschetst. Ik denk dat het ook niet nodig is om dit allemaal deze week volledig rond te breien. Ik heb ervoor gezorgd dan wel zal ervoor zorgen dat er een delegatiebepaling in dit wetsvoorstel zit opdat ik kan inspelen op deze knelpunten. Wat ik mij zou kunnen voorstellen, is dat wanneer langs de door mij geschetste route een oplossing gevonden kan worden met de kinderopvanginstellingen en het ministerie van Sociale Zaken, ik dat dan vervolgens in een brief aan de Kamer voorleg en dat we langs die route vervolgens kunnen werken. Dat behoeft het Belastingplan en de OFM volgens mij niet verder op te houden.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik heb nog een paar vragen over de fiscale maatregelen. Mijn eerste vraag gaat over de defiscalisering aangaande nalatenschappen die voor de invoering van de Wet IB 2001 zijn ontstaan. Normaal kon men de rente wegstrepen tegen de vordering. Dat is in een aantal gevallen niet meer mogelijk. Ik wil de staatssecretaris vragen daar toch nog eens naar te kijken. Wij hebben er ook schriftelijke vragen over gesteld.

Staatssecretaris Weekers: Volgens mij ben ik op dit punt redelijk uitvoerig ingegaan in mijn schriftelijke antwoord. Mocht er toch nog iets openstaan, dan hoor ik dat graag van mevrouw Schouten zodat zij in elk geval een adequaat antwoord krijgt. Ik kan overigens niet beloven dat dat het antwoord is dat zij graag wil hebben, maar ik hoop in ieder geval dat het adequaat is.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Prima, ik zal er nog even naar kijken.

Ik ben dankbaar voor de positieve bejegening vanuit het ministerie van ons edelweissamendement. Ik heb nog wel een vraag over de informatieplicht. Er komt nu een vergrijpboete op te staan als een belastingplichtige niet aan de informatieplicht voldoet. Ik vraag mij af of dit niet disproportioneel is, omdat er ook wel een bestuurlijke boete wordt geheven. Dus je gaat twee keer een boete opleggen voor hetzelfde vergrijp. Ik verneem daarop graag de visie van de staatssecretaris.

Dan heb ik nog een vraag over de tegenbewijsregeling in de WOZ-waarde. Nu is het zo dat als iemand overlijdt, er bij de huizenprijs wordt uitgegaan van de WOZ-waarde. Nu zijn de huizenprijzen op dit moment heel erg aan het dalen, waardoor waarschijnlijk mensen een veel hogere prijs moeten rekenen voor het huis dan de daadwerkelijke waarde ervan. Ik zou willen vragen of mensen een eigen taxatiebewijs kunnen afgeven dat het huis minder waard is. Nu krijgt men op 1 januari de WOZ-aanslag. Als iemand twee jaar later overlijdt, moet er met de WOZ-waarde gerekend worden op die 1 januari, terwijl in twee jaar tijd de waarde van het huis enorm gedaald kan zijn. En dat wordt in de praktijk nog weleens als onrechtvaardig ervaren.

Staatssecretaris Weekers: Dit zijn twee op zichzelf belangwekkende vragen. Ik begrijp het punt van de WOZ-waarde. In het verleden is uitdrukkelijk gekozen voor een systeem zonder tegenbewijsregeling. Daarover heeft natuurlijk niemand geklaagd, want als de huizenprijzen fors stijgen en de WOZ-waarde moet worden gehanteerd, heb je er altijd voordeel van dat de waarde van twee jaar geleden – de meest recente peildatum – een stuk lager is. Tot voor kort had men daar alleen maar voordeel bij.

Ik begrijp dat nu wij in een andere tijd zitten, dit uitgangspunt niet meer geldt, want de huizenprijzen dalen. Mensen kunnen daar nu nadeel van ondervinden. Het lijkt mij niet zinvol om een tegenbewijsregeling in te voeren, want dat leidt tot een enorme extra uitvoeringslast. Daarmee verlaat je het idee dat het WOZ-register voor heel veel belastingen als uitgangspunt wordt genomen. Als je in het kader van een erfenis ineens belanghebbende wordt, maar je was dat niet bij het vaststellen van de WOZ-waarde, was je destijds niet in de gelegenheid om bezwaar in te dienen tegen de WOZ-beschikking. Een andere belanghebbende heeft krachtens de wet het recht een herziene WOZ-beschikking aan te vragen. Daarbij geldt echter wel dat de peildatum van destijds in ogenschouw moet worden genomen.

De afgelopen maanden ben ik nagegaan of ik dit probleem op de een of andere manier kan ondervangen. Ik heb daar echter niet een, twee, drie een goede oplossing voor kunnen bedenken. Ik kan mevrouw Schouten op dit moment niet echt tegemoetkomen. Ik kan wel in de brief die nog naar de Kamer wordt gestuurd enkele overwegingen hieraan wijden, waarbij ik ook de budgettaire kant van de zaak en de uitvoeringslasten zal beschrijven.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik suggereer om die peildatum los te laten. Daar zit de crux. Als je vasthoudt aan de datum van 1 januari kun je taxeren wat je wilt, maar daar schiet je niets mee op. Als de datum van 1 januari wordt losgelaten, kunnen mensen zelf een taxatierapport aanvragen. De uitvoeringslast ligt dan bij de belanghebbende. Dan is men in de gelegenheid om te bewijzen hoeveel het object echt waard is.

Staatssecretaris Weekers: Ik snap uw punt, maar dat is een asymmetrische oplossing. Als de belastingplichtige voor twee peilmomenten kan kiezen, zal hij het voor hem meest gunstige moment kiezen. Deze oplossingsrichting is buitengewoon sympathiek voor de belastingplichtige, maar zal de schatkist per saldo altijd geld kosten. In de aangekondigde brief zal ik nog meer overwegingen noemen. Voordat over het wetsvoorstel wordt gestemd, spreken wij elkaar nog. Ik streef naar een oplossing waarmee wij de zaak budgettair in de hand kunnen houden en de uitvoeringslast van de Belastingdienst niet toeneemt. Als mevrouw Schouten dergelijke oplossingen heeft, ben ik graag bereid om daarnaar te kijken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Dat het budgettair geen consequenties heeft, kan geen overweging zijn, want de huizenprijzen fluctueren nu eenmaal. Ook bij het blijven hanteren van de peildatum van 1 januari zullen de opbrengsten wisselend zijn. Wij moeten vooral naar een rechtvaardige belastingheffing streven. Ik hoop dat de staatssecretaris dat uitgangspunt met mij deelt.

Staatssecretaris Weekers: Belastingen en zeker erfbelasting worden door heel veel mensen niet rechtvaardig gevonden. Toch hebben wij deze belasting. Als ik het binnen mijn budgettaire mogelijkheden en binnen mijn beperkte ruimte voor uitvoeringslasten kan realiseren, dan ben ik bereid om deze mogelijkheid te overwegen. Ik herhaal nog maar een keer dat de Belastingdienst tussen nu en 2015 400 mln. moet besparen. Ik kan de Belastingdienst alleen al om die reden niet met allerlei extra taken opzadelen. Als ik iets kan bedenken dat tegemoetkomt aan het rechtvaardigheidsgevoel van mensen zonder dat ik de eerder door mij genoemde randvoorwaarden overschrijd, dan zal ik dat niet nalaten.

Dan nu de boetes voor verzuim en vergrijp en de informatieverplichting. De informatieverplichting is een nieuwe verplichting met een eigen boete. Indien een belastingplichtige meerdere verplichtingen niet nakomt kan hij meerdere boetes krijgen. De belastingplichtige kan de verzuimboete en de vergrijpboete voorkomen door tijdig aan zijn informatieverplichting te voldoen.

De jurisprudentie over het dubbel straffen. De samenloop van de verzuim- en de vergrijpboete is toelaatbaar. Het is namelijk niet zo dat mensen twee keer voor hetzelfde delict worden gestraft. Het zijn in wezen verschillende fiscale delicten die worden bestraft. Ik weet niet wat mevrouw Schouten hierover nog meer wil weten, maar het ne bis in idem-beginsel ...

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): De staatssecretaris stelt dat het om twee verschillende delicten gaat. Als er al sprake is van een delict: wij moeten wel rekening houden met het feit dat er allerlei omstandigheden kunnen zijn waardoor mensen onjuiste informatie verstrekken. Dat doen mensen lang niet altijd met opzet. Straks krijgen die mensen echter wel een bestuurlijke boete en daaroverheen ook nog eens een vergrijpboete. In mijn optiek kan dat disproportioneel uitpakken, vooral wanneer mensen onopzettelijk in gebreke blijven, bijvoorbeeld omdat ze bepaalde informatie helemaal niet hadden.

Staatssecretaris Weekers: De verzuimboete, de bestuurlijke boete, wordt opgelegd wanneer mensen niet tijdig aan hun verplichtingen voldoen. Dat loopt eigenlijk helemaal mee in het geautomatiseerde proces. Als je weet dat je op tijd moet betalen of op tijd bepaalde informatie moet verschaffen, dan moet je dat gewoon doen. Als je dat niet doet, weet je dat je het risico loopt om een verzuimboete opgelegd te krijgen.

Mensen die om een bepaalde reden niet op tijd aan hun verplichtingen kunnen voldoen, moeten zich met hun verhaal tijdig bij de belastinginspecteur melden. Als ze dat niet doen en de tijd laten verstrijken, dan valt er op een gegeven moment inderdaad een boete op hun deurmat. Als er sprake is van een ernstig vergrijp, bijvoorbeeld verzwegen inkomsten, dan kunnen mensen inderdaad nog een boete krijgen. De boete voor te laat zijn is een kleine boete en dan kan het natuurlijk niet zo zijn dat je niet financieel aangesproken kunt worden op het feit dat je de zaak belazert. In zo'n geval is er natuurlijk alle aanleiding om een vergrijpboete op te leggen. Als mensen te goeder trouw bepaalde informatie verschaffen en zich op tijd melden bij de Belastingdienst, hebben ze echt niets te vrezen van de Belastingdienst.

Al met al denk ik dat het evenwichtig systeem is. Eenvoudige verkeersovertredingen worden administratief afgehandeld. Bij die mensen valt een boete op de deurmat, maar bij ernstige vergrijpen kan daar natuurlijk ook nog een stevige andere sanctie op volgen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Maar van welke buitengewoon ernstige situatie is er dan toch sprake wanneer mensen het zakelijk gebruik van de bestelauto verkeerd opgeven? Over dit soort zaken hebben wij het nu wel. Ik ben het natuurlijk met de staatssecretaris eens dat echte fraude hard moet worden aangepakt, maar wij hebben het in dit geval meestal over fouten als gevolg van onhandigheid of onwetend. En die mensen worden dan geconfronteerd met een dubbele boete. Dat vindt mijn fractie echt te ver gaan.

De voorzitter: Volgens mij herhaalt u uw vraag.

Staatssecretaris Weekers: Met het niet juist doorgeven van het gebruik van de auto van de zaak kunnen mensen een behoorlijke belastingbesparing realiseren. Het scheelt nogal of men over de cataloguswaarde van een auto een bijtelling krijgt van 25%, of niet. Ik ga ervan uit dat mensen heel goed weten dat zij, als zij meer dan 500 kilometer privé rijden met de auto van de zaak, een bijtelling verschuldigd zijn. Mensen moeten ook een kilometeradministratie bijhouden. Ik heb in het Belastingplan een aantal versoepelingen doorgevoerd voor de bestelauto van de zaak. Werkgever en werknemer kunnen een verklaring overleggen waarin zij over en weer verklaren dat de auto niet voor privédoeleinden wordt gebruikt. Als mensen op die manier handelen, hebben zij niets te vrezen. Als zij desondanks toch lustig privé rijden met de bestelauto en op die manier een fiscaal voordeel in de zak willen steken, is het logisch dat zij, als zij betrapt worden, een stevige boete krijgen.

Blok IV

Wet uitwerking autobrief (33 007)

Staatssecretaris Weekers: Dat was een mooi bruggetje, van de bestelauto naar de autobrief. Ik bedank mevrouw Schouten daarvoor.

De heren Groot, Braakhuis en Koolmees stellen voor de lagere inkomsten van de afgelopen jaren te compenseren. De ombouw van de bpm naar de CO2-belasting is dermate succesvol geweest dat de bpm-opbrengsten in de afgelopen jaren fors daalden. Dat dreigde zich in de komende jaren voort te zetten. Men zou kunnen zeggen dat het een liberale staatssecretaris deugd moet doen dat er straks nauwelijks meer bpm wordt geheven en de aanschaf van de auto niet meer zo zwaar hoeft te worden belast. Tegelijkertijd heb ik ook de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van weglek uit de schatkist. Wij kunnen het ons niet permitteren om de bpm verder te laten teruglopen, zeker niet in deze tijd van budgettaire consolidatie. Met de in de autobrief aangekondigde maatregelen wordt dit een halt toegeroepen. Mijn ambtsvoorganger heeft een- en andermaal richting Kamer gezegd dat gedragseffecten niet worden gecompenseerd, ondanks het feit dat wij minder bpm hebben opgehaald in de afgelopen jaren. Wij gaan dus niet straks de bpm-tarieven ophogen om weer meer bpm binnen te krijgen. Tegelijkertijd ben ik niet in de omstandigheid dat ik de bpm nog verder kan laten teruglopen. Conform de toezegging van mijn ambtsvoorganger en conform de afspraken die wij in het regeer- en gedoogakkoord hebben gemaakt, heb ik daarom gezegd dat de autobelastingen ook de komende jaren robuust blijven. Die mogen niet verder teruglopen, want anders moeten wij elders de belastingen verhogen. Ik meen dat ik daarmee een goed evenwicht heb weten aan te brengen tussen enerzijds het niet verder laten weglopen van de bpm-inkomsten en anderzijds de toezegging van mijn ambtsvoorganger om niet met terugwerkende kracht gedragseffecten te compenseren. Dat zou niet eerlijk zijn.

Voorts een opmerking over de bijtelling voor zeer zuinige auto's. De heren Huizing, Van Vliet en Omtzigt vragen of de voorgestelde nihilbijtelling niet beter kan worden vervangen door een bijtellingspercentage van bijvoorbeeld 7. Ik heb er bewust voor gekozen om de bijtelling voor auto's die minder dan 50 gram CO2 uitstoten tijdelijk op nihil te zetten. Die grens sluit aan bij de Europese standaard, op basis waarvan deze voertuigen zogenaamde supercredits kunnen verkrijgen. Als wij een onderscheid maken tussen elektrische en niet-elektrische auto's, waarvan sprake was in het vorige autobeleid – voor elektrische auto's was de bijtelling 0% en voor andere auto's was de bijtelling hoger – maken wij als overheid een onderscheid tussen de verschillende technieken. Ik heb bewust in mijn autobrief aangegeven dat ik techniekonafhankelijk wil belasten. De markt moet komen met nieuwe, schone technieken. Uiteindelijk gaat het om het beperken van de CO2-uitstoot. Ergens moet er een grens worden gelegd. In een marktsegment waarbij met name in de eerste jaren de ontwikkelkosten behoorlijk op de prijs van een auto drukken, lijkt het mij verstandig om de markt fiscaal te ondersteunen zodat deze tot ontwikkeling kan komen. Dat lijkt mij verstandig fiscaal beleid in het kader van vergroening, zo zeg ik ook in de richting van de heer Braakhuis. Het beoogde gevolg van deze regeling is dat dure nieuwe technieken in relatief korte tijd kunnen doorbreken. Daarmee wordt de kostprijs lager en neemt de concurrentiekracht toe. Als ik dat doe via een nulbijtelling, dan is dat met name voor de zakelijke markt erg interessant. Ik heb eerder in de stukken aangegeven hoe de ontwikkeling de komende jaren naar mijn verwachting zal gaan. Als dat veel sneller gaat dan verwacht, dan kan ik op elk gewenst moment zeggen: met ingang van het Belastingplan van volgend jaar geldt deze lucratieve nulbijtelling voor nieuwe gevallen niet meer. Zo blijft de regeling budgettair beheersbaar.

De heren Huizing, Van Vliet en Omtzigt stellen voor om er 7% van te maken. Ik moet zeggen dat dat nog steeds een forse prikkel oplevert om voor een zeer zuinige auto te kiezen want 7% is nog altijd fors minder dan de volgende trap, namelijk 14%. 7% is een halvering van die bijtelling. Of een bijtelling van 7% net zo effectief is als een nihilbijtelling is op zich best arbitrair. Ik ken geen onderzoek waaruit blijkt dat het een wel en het ander niet werkt. Ik laat dat uiteindelijk graag over aan het oordeel van de Kamer. Die bijtelling van 7% is volgens mij alleen een reële optie als die in de plaats komt van de huidige nihilbijtelling; er mag geen extra schijf worden gecreëerd. De suggestie van de drie leden komt erop neer dat het nieuwe bijtellingspercentage van 7 gaat gelden voor nieuwe auto's die vanaf 1 januari 2012 op de markt komen en een CO2-uitstoot hebben van niet meer dan 50 gram. Dat zou wat mij betreft dan ook gelden voor de nulemissieauto's. Die auto's zouden de verlaagde bijtelling van 7% behouden voor de gebruikelijke leaseperiode van 60 maanden. Met ingang van 2016 zou deze verlaagde bijtelling vervallen. Dat komt overeen met het wetsvoorstel waarin de voorgestelde nihilbijtelling die wij nu kennen ook per 1 januari 2016 komt te vervallen. Ik ben wel van mening dat de auto's die tot nu toe of tot 1 januari aanstaande in het verkeer zijn gebracht, de elektrische auto's die nu een nihilbijtelling hebben, de nihilbijtelling conform de huidige wet zouden moeten behouden tot 1 januari 2015. Dat is het respecteren van bestaande rechten. Mensen baseren hun aankoopbeslissing op het vigerende fiscale recht.

Ik ben nog niet helemaal klaar met de Autowet maar wel met de bijtelling.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Voorzitter. Gesteld dat dit een fantastische regeling is – dat vind ik voor een groot deel ook – vraag ik waarom in de progressie dan wel degressie van de normstelling niet ervoor gekozen is om ten opzichte van de vorige regels de grote slurpers meer te laten betalen. Hetzelfde geldt voor de onderkant. Dat is puur een normstellingsvraag. Waarom heeft de staatssecretaris die keuze gemaakt?

Staatssecretaris Weekers: Volgens mij doelt de heer Braakhuis op de discussie over de schijfgrenzen in de bpm. In de motie-Cramer (31 205, nr. 59), die gesteund is door de gehele Kamer met uitzondering van de VVD en de PVV, is uitgesproken dat de bpm gebaseerd moet worden op de CO2-uitstoot en niet meer op luxe. Daarmee heeft de bpm een ander karakter gekregen. De motie-Cramer wordt door mij verder uitgevoerd, onder andere door deze autobrief. Zou ik die uitvoeren volgens het schijvensysteem dat onder leiding van mijn ambtsvoorganger is ingevoerd en met de Kamer in de vorige samenstelling, dan zouden er drie schijven zijn omdat voor bepaalde auto's – de Porsche Cayenne werd genoemd – dan fors minder bpm zou moeten worden betaald. Om die reden heb ik een extra schijf geïntroduceerd. Dat mag toch wel opmerkelijk worden genoemd van deze staatssecretaris. Voordat er door GroenLinks om is gevraagd, heb ik zelf al besloten om daar nog meer progressie in te bouwen. Met die vierde schijf belast je de uitstoot 49 keer zo zwaar als bij de kleinere autootjes. Dat is nogal een progressie. Zelfs de heer Groot heeft de vorige week maandag aangegeven dat wat hem betreft 49 keer zo veel genoeg is. En genoeg is genoeg, zo zeg ik aan het adres van de heer Braakhuis. Sterker nog, wanneer je dit veel forser zou belasten, zou de koper van de Porsche Cayenne dit misschien nog wel kunnen ophoesten. Maar er zijn ook gebruikers van een heel grote gezinsauto of van een personenbus en die zou je daarin meesleuren. Of de Kamer moet zeggen dat het bij nader inzien niet zo'n verstandig idee was, waartoe zij het kabinet in de vorige periode heeft opgeroepen, omdat zij niet zozeer de CO2-uitstoot wil belasten, maar een soort luxebelasting wil houden. Dan is de Kamer zelf niet erg consistent. Met de introductie van de vierde schijf ben ik zeer ver tegemoetgekomen aan de gevoelens die er leven. Als je ziet wat op dat soort auto's aan belasting wordt ingehouden, zie je dat dit extreem veel is als je dat relateert aan de CO2-uitstoot. Om daar een nog zwaardere progressie in te bouwen, acht ik niet verstandig. Dan krijgt het toch het kenmerk van een jaloeziebelasting en ook de heer Groot heeft gezegd dat hij daar niet voor is.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Wat de PvdA voldoende vindt, laat ik aan de PvdA. Iedereen mag zijn eigen groen beleven van mij. Maar dat er de facto ten opzichte van twee groenregelingen naast elkaar een korting ontstaat voor de duurste klasse, had desnoods kunnen leiden tot het introduceren van een vijfde schijf.

Staatssecretaris Weekers: Ik heb zojuist al aangegeven de progressiefactor behoorlijk fors te vinden. Als de uitstoot van dit soort auto's 2,6 keer meer is dan het referentiepunt en je die 49 keer zo zwaar belast, dan is het toch behoorlijk fors. Mijnheer Braakhuis, er zijn toch grenzen aan wat nog redelijk is. Op een zeker moment zeg ik echt: genoeg is genoeg. Je kunt er nog tien schijven extra in bouwen, maar wat mij betreft is dit de maximale progressiefactor.

De heer Koolmees (D66): D66 steunt de gekozen CO2-systematiek. Ik steun ook de stap van de staatssecretaris om kleine auto's – we hebben het steeds over de Renault Twingo's – te gaan belasten, juist om te voorkomen dat uiteindelijk 60% van de auto's belastingvrij zou rondrijden. Ik begrijp zijn overwegingen, maar ik begrijp niet dat de Twingo € 1 000 duurder wordt en de Porsche Cayenne € 6 500 goedkoper. Het gaat niet zozeer om die 49 keer zo zwaar. Dat is de uitkomst van het vastprikken van de budgettaire opbrengst. In de gekozen systematiek moest die 2,1 mld. zijn. De 49 keer zo zwaar is daarvan de uitkomst. Waarom is in dat licht niet gekozen voor het gemiddelde bedrag van de bpm-opbrengst over de periode 2007–2011? Ik steun de gekozen systematiek en de afweging om kleine auto's te belasten, maar de kern van mijn vraag is: waarom is het gebaseerd op het bedrag van 2011 en niet mede op dat van de vier jaar daarvoor?

De heer Bashir (SP): De staatssecretaris zegt geen voorstander te zijn van een jaloeziebelasting. Waarom wordt dan de belasting op de Renault Twingo verhoogd? Je kunt ook jaloers zijn op iemand die in zo'n auto rijdt!

Staatssecretaris Weekers: In het licht van de ontwikkeling van de tarieven voor de Renault Twingo in de komende jaren, denk ik dat inderdaad veel mensen jaloers zullen zijn op bezitters van zo'n auto. Die auto wordt namelijk laag belast. Dat is een bewuste keuze, omdat het een kleine, schone en zuinige auto is.

De heer Koolmees vraagt waarom ik er niet voor heb gekozen om bij auto's waarover in de afgelopen jaren veel bpm werd geheven, daarvoor nu minimaal hetzelfde te laten betalen. Eigenlijk formuleerde hij het anders: waarom heb je de bpm vastgeprikt op het macrogetal 2011 en niet op het macrogetal van pakweg vier jaar geleden? Zoals ik al heb aangegeven, zou je daarmee de facto het gedrag bestraffen. Als ik dat had gedaan, weet ik al wat er zou zijn gebeurd. De heer Koolmees kennende, zou hij dan het volgende hebben gezegd: best kabinet, u verhoogt de autobelastingen fors. De afgelopen vier jaar zijn de opbrengsten van de bpm met 0,5 mld. gedaald en met de nieuwe tarieven haalt u weer 0,5 mld. meer op. Uw ambtsvoorganger heeft gezegd: ik wil gedragseffecten niet budgettair terughalen. Staatssecretaris Weekers, u schendt de toezegging van uw voorganger! In dat licht kies ik daar dus niet voor en probeer ik consistent te blijven.

Waarom gaan we de komende jaren een auto als de Renault Twingo überhaupt belasten? Ik wijs erop dat van vrijwel alle automobilisten – behalve degenen die onder de supercreditregeling komen te vallen want die hebben echt een duwtje in de rug nodig – een bijdrage mag worden verwacht, bijvoorbeeld voor investeringen in het wegennet. Ook kleine auto's belasten het milieu, dus dan mag er best een bijdrage worden gevraagd. De auto's in de duurste categorie worden straks tot meer dan 30 keer zo zwaar belast dan de categorie kleine auto's. Ook kleine auto's belasten het milieu, dus dan mag er ook best een bijdrage worden gevraagd. Ik kijk naar de bedragen die hieraan gekoppeld zijn. De auto's in de duurste categorie betalen straks tot meer dan 30 keer zoveel als kleine auto's.

De voorzitter: Ik zie dat de heer Koolmees een vraag wil stellen. Ik wijs er even op dat u vast ook nog wel wat vragen wilt overhouden voor de plenaire afhandeling.

De heer Koolmees (D66): Ik wil even reageren op de suggestie dat ik de staatssecretaris zou beschuldigen van lastenverzwaring als hij het anders had gedaan. Dat is natuurlijk niet waar. Sterker nog, ik had het een geheel te verdedigen systematiek gevonden. De illustratie daarvan is dat wij een paar maanden geleden bij de bespreking van de autobrief nog uitgingen van een budgettaire belasting van 1,9 mld. Dus in twee maanden tijds is het bedrag al 200 mln. verschoven, louter omdat er een andere inschatting is gemaakt van de opbrengsten van de bpm in 2011. Dus mijn verzoek om een gemiddelde te nemen over de periode van 2007 tot en met 2011 is in dat opzicht niet zo raar.

Daarbij komt dat ik dat geld in deze budgettaire situatie heel graag zou gebruiken om bijvoorbeeld de belastingverhogingen in de eerste en tweede schijf terug te draaien. Ik zou het heel graag willen gebruiken om arbeid goedkoper te maken door een lastenverlichting op arbeid te geven. Dus de suggestie die de staatssecretaris doet klopt niet. Sterker nog, ik heb een amendement in voorbereiding om dit voor elkaar te krijgen. Als de staatssecretaris deze argumentatie overdenkt, zal hij denk ik zien dat er heel veel waars in zit.

De heer Groot (PvdA): Ik wil nog een vraag stellen over de 7%-schijf. De staatssecretaris zegt dat hij niet toe wil naar een extra schijf. Dat zou betekenen dat de 0%-schijf eventueel zou komen te vervallen. Als een schijf wordt ingevoerd – ik moet eigenlijk zeggen: een bijtellingspercentage – van 7% begrijp ik dat dat 24 mln. zou opleveren. Zou dat dan ook kunnen betekenen dat groen gas onder dat bijtellingspercentage gaat vallen? Ik begrijp dat dat misschien niet helemaal volgens de Europese regels of volgens de filosofie is, maar het gaat hier naar mijn opvatting wel om een doorbraaktechnologie die ook heel belangrijk voor Nederland is en waarmee je dus deze vorm van nieuwe energie een duw in de rug zou kunnen geven. Graag krijg ik hierop een reactie.

Staatssecretaris Weekers: Ik wacht het amendement van de heer Koolmees met belangstelling af, maar wat hij daarmee in wezen doet, is zeggen dat de automobilist volgend jaar zwaarder wordt belast als het aan D66 ligt. Daarvan profiteert vervolgens elke Nederlander die inkomstenbelasting betaalt, dus een aantal automobilisten zal iets terugkrijgen en een aantal andere niet. Dat is een vraagstuk van herverdeling. Uiteindelijk heeft de Kamer als het om dit soort vraagstukken gaat het laatste woord, maar dit kabinet kiest daar niet voor omdat het vindt dat de auto niet de melkkoe moet worden. De auto is al voldoende melkkoe.

Dan de vraag van de heer Groot of je als je zo'n 7%-categorie zou gaan invoeren, daar dan niet ook de groengasauto bij zou kunnen betrekken. Dat brengt mij ook gelijk op het laatste blokje in het kader van de autobrief, en wel op het groene gas, waarover ik zo meteen ook nog een paar opmerkingen ga maken. De groengasauto onderbrengen in de 7%-categorie bijtelling kan ik niet doen, simpelweg vanwege het feit dat ik daarbij geen betrouwbare gegevens heb over de gemiddelde uitstoot. Ik zou conceptueel een groot voorstander zijn van de well-to-wheel-benadering, maar helaas is op dit moment eigenlijk alleen maar de tank-to-wheel-benadering in Europese cijfers vervat als het gaat om alle typen goedkeuringen. Waar we nu een heel objectieve CO2-norm voor de gemiddelde uitstoot hanteren bij de afbakening van wat er nu wel of niet in een bepaalde categorie valt, daar de groengasauto bij betrekken, zou leiden tot een vreemde eend in de bijt. Dat is niet uitvoerbaar, hoe sympathiek de gedachte erachter ook is. Het is niet te handhaven. Immers, in een groengasauto kun je ook grijs gas tanken of benzine. Een elektrische auto met een range extender kan ook op het benzineaggregaat rijden. Uiteindelijk valt niet van elke kilometer vast te stellen of er nu op elektra of benzine is gereden. Echter, in het geval van een elektrische auto heb ik in ieder geval de Europese normen. Deze auto's zijn getest en ze vallen er wel of niet onder. Stel dat de groengasautofabrikanten iets weten te bedenken waardoor ze in het Europese systeem vallen. Dit wordt van tijd tot tijd herijkt. Mijn collega van I en M is daar ook bij betrokken. Du moment dat een en ander onder een objectief normenkader valt, kan ik dat er ook bij betrekken. Zolang dat nog niet het geval is, is dat voor mij onmogelijk.

Dat ten aanzien van deze categorie. Misschien kan ik nu verdergaan met groen gas, zo vraag ik de voorzitter.

De voorzitter: Dat wilde ik ook voorstellen. Dit is weer een mooi bruggetje.

Staatssecretaris Weekers: Verschillende leden hebben vragen gesteld over groen gas. Laat ik vooropstellen dat het kabinet zeker niet voornemens is om de ontwikkeling van groen gas in de kiem te smoren. Ik heb mij gestoord aan een krantenbericht van een paar weken geleden waarin stond dat ik de ontwikkelingen van de groengasauto de nek zou omdraaien. Niets is minder waar. De productie van groen gas en het gebruik ervan wordt van verschillende kanten ondersteund. Via de SDE-plusregeling wordt 1 mld. ingezet voor de ontwikkeling van groen gas. De SDE-plusregeling richt zich specifiek op investeringen die noodzakelijk zijn voor de innovatieve productie. Ik zeg dit in reactie op de vraag van de heer Braakhuis. Daarnaast bestaan er verschillende nationale en lokale subsidieregelingen voor voertuigen die gebruikmaken van groen gas. Dit kan al tot vele duizenden euro's per voertuig opleveren. Zelf wil ik geen voorkeur uitspreken voor welke brandstofvorm dan ook. Het gaat mij uiteindelijk om de reductie van de CO2-uitstoot. De voorkeur voor de toepassing van groen gas is aan de markt, aan mensen zelf. De markt kan het beste bepalen of groen gas wordt ingezet voor transport of voor huishoudens. Je kunt groen gas immers ook gebruiken om er je eten mee te koken. Waarom zou ik moeten regelen dat het vooral voor auto's moet worden gebruikt? Laat dit zo veel mogelijk aan de markt over.

Ik hecht wel aan een level playing field in de fiscaliteit als het gaat om autobrandstoffen en om gasvormige brandstoffen. Dat level playing field is er op dit moment niet. Met de aanpassing van de belastingen probeer ik dit wel te bewerkstelligen. Deze correctie gaat onvermijdelijk gepaard met een verhoging van de belasting op aardgas en daarmee op groengas. De aanpassing van de belastingen faseer ik in twee jaar. Het lage tarief wordt in een paar stappen opgehoogd. Ik hoor dat deze fasering te weinig soelaas biedt voor de groengasbranche en dat er behoefte bestaat aan een nog geleidelijkere invoering. Ook de heer Omtzigt heeft hiernaar gevraagd. Hij heeft gezegd: nu gebeurt dit in twee stappen, maar kunnen er niet twee extra stappen gezet worden? Als de Kamer dat wil, ben ik bereid om hier constructief naar te kijken. Vanuit de branche krijg ik te horen dat het eigenlijk uitgesteld moet worden tot 2018. Dat vind ik te lang duren. Dat betekent immers dat daar waar er nu geen sprake is van een level playing field bij andere gasvormige brandstoffen, dit veel te lang op zich laat wachten. Het is gewoon niet eerlijk in de handel. Beperk het aantal stappen dan ook tot maximaal vier, is mijn advies. Daarmee is er sprake van een geleidelijke ingroei.

Gemeenten die een groot aantal stadsbussen op groen gas laten rijden en die een eigen installatie hebben, hebben hier overigens sowieso geen last van. Zij vallen immers niet onder die accijns, maar onder het degressieve energiebelastingtarief. Een gemeente die overweegt om meer bussen op gas te laten rijden, loopt dus grotere kans om daarmee in een verdere, wat meer degressieve schijf terecht te komen waarin de facto de belasting op dat gas nog veel lager is. Een wat langere ingroeitermijn voor dat gas zou mijns inziens met name particulieren helpen en de tankstations die dit gas aanbieden. Ik verwacht overigens wel dat dit voordeel een-op-een wordt doorberekend aan de klant. Grootschalige regionale initiatieven om openbaar vervoer op gas te laten rijden, worden hier niet door geraakt.

Ik heb nog één punt, voorzitter en dan is dit blok wat mij betreft afgerond. De heer Van Vliet heeft een opmerking gemaakt over oldtimers. Ik denk dat hij het antwoord dat ik schriftelijk heb gegeven goed heeft gelezen. Kortheidshalve wil ik daarnaar verwijzen.

De voorzitter: Ik zie dat dit blok vragen oplevert. Als eerste is het woord aan de heer Groot.

De heer Groot (PvdA): Ik heb een feitelijke vraag. De staatssecretaris doet voorkomen alsof de indeling in bijstellingspercentages een kwestie is van dwingend Europees recht. Een doorbraaktechnologie zoals groen gas kun je toch echter gewoon in een bijtellingspercentage van 7 plaatsen? Europa schrijft toch niet voor dat dit niet mag?

De heer Omtzigt (CDA): Ik heb een paar vragen naar aanleiding van het blokje over de autobelastingen. Ten eerste. We hebben uitgebreid antwoord gehad op vragen over de automatische nummerplaatherkenning. De kernvraag van mijn fractie, namelijk sporen wij buitenlandse auto's op, is echter nog niet beantwoord. Wij willen graag weten of het eindelijk lukt om te controleren op Poolse busjes die volgens ons hier nooit worden aangegeven maar die na een paar weken wel zouden moeten worden aangemeld.

Ten tweede. De vraag over bpm-vrijstelling werd toegeschreven aan de heer Bashir, maar is ook door mijn fractie gesteld. Onze vraag had geen betrekking op de bpm-vrijstelling voor alle anbi's, maar specifiek op de vrijstelling voor voedselbanken. Een aantal belastinginspecteurs merkt voedselbanken aan als «bedrijfsachtig» en heeft ze daarom een bpm-vrijstelling gegeven. Wij kunnen ons daar heel goed in vinden, omdat voor die specifieke groep een busje vrij duur kan zijn, maar toch een essentieel onderdeel is van de bedrijfsvoering. Graag krijg ik de toezegging dat het voor de gehele categorie op de een of andere manier mogelijk wordt.

Ten derde. Ik kan het voorstel betreffende het groene gas niet helemaal volgen. Misschien kan de staatssecretaris een toelichting geven, eventueel schriftelijk, op de vraag hoe het voorstel om het meer gefaseerd in te voeren, eruitziet, zodat wij een inschatting kunnen maken of het werkt.

De heer Van Vliet (PVV): Op het punt van de registratie van buitenlandse kentekens sluit ik mij nogmaals aan bij het betoog van collega Omtzigt. Ik las in de schriftelijke beantwoording niet terug dat wij dat ook een zeer belangrijk punt vinden. Verder kan ik nu al aankondigen dat ik een amendement zal indienen op het punt van de oldtimers.

De heer Bashir (SP): Ik heb een vraag op het punt dat de heer Omtzigt zojuist aansneed over de anbi-regeling en de personenbusjes die straks onder een heel hoog tarief komen te vallen. Mijn vraag is kort. Als er ongewenste situaties optreden, wat hier overduidelijk het geval is, is het toch verstandig dat er een uitzondering wordt gemaakt? De staatssecretaris zegt dat er ook schonere busjes zijn. Dat klopt, maar een instelling moet dan wel zo'n nieuw busje kopen en dat kost heel veel geld, vooral omdat men het geld graag wil aanwenden voor mensen die zijn aangewezen op de voedselbanken.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter, dit zijn vragen van uiteenlopende aard. De heer Groot merkt terecht op dat Europa ons niet voorschrijft wat wij in een lagere bijtellingscategorie mogen stoppen. Wij stoppen eronder wat wij hier zelf willen. Althans, daaraan zijn mogelijk Europeesrechtelijke aspecten van staatssteun verbonden. Dat zou je nader moeten bekijken. Mij gaat het om het volgende. Wij hebben gekozen voor een systeem waarbij wij kijken naar de gemiddelde CO2-uitstoot van een auto. Alle auto's krijgen een bepaalde goedkeuring op grond van bepaalde testresultaten. Dat is Europees gecoördineerd. Dat is maar goed ook. Zo gaat niet elk land dit op zijn eigen wijze doen voor elke auto die ergens in het economisch verkeer wordt gebracht.

Alle auto's die volgens de Europese goedkeuring onder de 50 gram CO2-uitstoot komen, komen wat mij betreft in de nulcategorie terecht. Als de Kamer vindt dat die nulcategorie niet verstandig is en dat het een 7%-categorie is, dan wordt het een 7%-categorie. CO2-uitstoot is daarbij leidend. Alle groengasauto's die daarvoor kwalificeren, vallen eronder. Dit geldt echter niet ongeacht de uitstoot. Als die driemaal zoveel is, valt een auto er niet onder omdat die toevallig een groengrasauto is. Dat was de portee van mijn opmerking.

De heer Groot (PvdA): De staatssecretaris is het toch met mij eens dat de werkelijke uitstoot van groengasauto's onder die 50 gram ligt als je het bekijkt van well to wheel? Het is mogelijk dat je dit niet precies kunt meten en het is ook mogelijk dat je benzine tankt, maar wij weten dat groengasauto's in de praktijk nooit benzine zullen tanken omdat groen gas veel goedkoper is. Dat lijkt mij dus geen argument. Waarom kan men ze dan toch niet onder die 7%-bijtelling brengen?

Staatssecretaris Weekers: Ik wil aanhaken bij het objectieve feit dat is vastgesteld of een auto op een gemiddelde basis wel of geen x gram CO2 uitstoot. Daaraan kun je een nieuw element toevoegen. Je kunt zeggen: ja, maar dit is misschien per saldo toch schoner. Zo is hij niet door de test gekomen. Simpelweg omdat in die auto bijvoorbeeld ook benzine of ander gas kan worden getankt. Als de autofabrikant een waterdicht systeem zou hebben, waarbij die auto alleen op groen gas kan rijden en daardoor objectief aan de CO2-normen voldoet, dan valt die in deze bevoorrechte categorie. Ik kan echt niet bijhouden of mensen benzine tanken of iets anders. Dat wil ik ook niet gaan bijhouden. De heer Groot zegt dat groen gas uiteindelijk goedkoper is. Het is misschien wel goedkoper, maar niet overal verkrijgbaar. Ik noem een voorbeeld van mijzelf. Ik ben het afgelopen jaar als staatssecretaris in een aardgasauto vervoerd. Van Den Haag naar het zuiden kon ik nog op aardgas rijden, voor € 15 voor een volle tank, maar ik kon niet terugkomen omdat er waar ik woon geen aardgasstation is, heb ik mij laten vertellen.

Kijk vervolgens naar de systematiek van de bijtelling. Het is een bijtelling voor de zakelijke rijder. Die bijtelling krijg je ongeacht wat je tankt. Zit iemand eenmaal in die lage bijtelling, dan bestaat er geen enkele prikkel meer om voor de goedkoopste brandstof te kiezen. Daardoor zeggen tal van chauffeurs: die lage bijtelling heb ik nu eenmaal of ik heb dat voordeel verder niet meer, dus ik tank gewoon wat het makkelijkst is.

De heer Huizing (VVD): De staatssecretaris vermoedde dat het allemaal wat ingewikkeld zou worden met groen gas, maar realiseert hij zich dat er op dit moment 27 stations in Nederland zijn waar je groen gas kunt tanken? Dat is ook nog vaak aardgas met een vleugje groen gas. Deelt de staatssecretaris met mij de mening dat het extra ondersteunen van groen gas eigenlijk niets gaat bijdragen aan onze milieudoelstellingen?

Staatssecretaris Weekers: Ik merk dat de andere zijde van de Kamer dit wat kort door de bocht vindt. Ik heb aangegeven dat het groene gas op zich prima is. Ik zou het liefst een well-to-wheelbenadering hebben. Als ik een waterdicht systeem zou hebben en alles zou op groen gas rijden, zou dat natuurlijk prachtig zijn. Ik kan dat alleen niet in de systematiek van de lage bijtellingcategorieën op een ordentelijke manier invoeren; in ieder geval niet op dit moment. Zijn de Europese normen straks anders of weet de groengasauto zich zodanig te kwalificeren dat die auto's wel binnen het systeem vallen, dan ben ik daar een voorstander van en zal ik dat tegen die tijd doen.

Ik heb aangegeven dat ik groen gas in een paar jaar wil infaseren. Ik heb de bereidheid om daar nog een paar jaar langer voor te nemen, maximaal vier stappen. Ik meen dat de heer Omtzigt gevraagd heeft of ik kon schetsen hoe dat zou moeten, maar ik ben altijd bereid om te helpen en alternatieven te schetsen als de Kamer de zaak wil amenderen.

Dan heeft de heer Omtzigt nog een vraag gesteld over de buitenlandse busjes; hij heeft hierover niets teruggelezen in de antwoorden. Toch heb ik op pagina 46 getracht daarop in te gaan. Misschien is het antwoord niet voldoende, want het zijn relatief weinig busjes die belast worden. Ik heb niet direct een oplossing hoe ik er meer onder moet brengen, maar ik wil mij daar best nog een keer over buigen.

Dan de voedselbanken. Laat mij daar ook schriftelijk op terugkomen, want ik begrijp uit de vraagstelling dat verschillende inspecteurs er op een andere manier mee omgaan. Ik hecht eraan dat in heel Nederland op dezelfde wijze ergens mee wordt omgegaan. Als iets in de uitvoering geregeld kan worden zonder dat dit een hoop extra last met zich meebrengt, sta ik daar welwillend tegenover, maar ik wil niet weer een wettelijke uitzondering voor voedselbanken creëren. Laat mij even kijken wat binnen de bestaande regelingen mogelijk is. Ik kom er schriftelijk nog op terug.

De voorzitter: De heer Koolmees meldde zich voor een vraag, of is die inmiddels beantwoord?

De heer Koolmees (D66): Die is inmiddels beantwoord.

De vergadering wordt van 16.01 uur tot 16.10 uur geschorst.

Blok V

Geefwet (33 006)

Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en wat verder ter tafel komt (33 005)

Staatssecretaris Weekers: Mevrouw de voorzitter. Ik ben al schriftelijk ingegaan op heel veel vragen over de Geefwet. Ik wil echter nu nog een even enkele zaken aanstippen die ook in de discussie van vorige week een belangrijke rol hebben gespeeld.

De heer Dijkgraaf vraagt waarom mensen die aan cultuur geven een hogere aftrek krijgen dan mensen die aan andere doelen geven. Hij vraagt ook of er dan nog sprake is van vrijgevigheid. De heer Koolmees vraagt of de multiplier ervoor zal zorgen dat giften aan andere anbi's verdrongen worden.

De Geefwet is breder dan alleen de culturele sector. Wij hebben echter extra aandacht aan de culturele sector geschonken. Dat was afgesproken in het kader van het regeer- en het gedoogakkoord. De culturele sector is geconfronteerd met forse bezuinigingen. Vorig jaar heeft er ook een btw-verhoging in deze sector plaatsgevonden. Die is vorige week door sommige leden aangekaart. Daartegenover staat dat in het regeerakkoord een geefwet is aangekondigd. Die bevat twee maatregelen voor de cultuursector. Als het adagium is dat de culturele sector veel meer zijn eigen broek moet ophouden, moet je ervoor zorgen dat hij daartoe in staat wordt gesteld. Dan verruim je de mogelijkheden voor culturele anbi's om ook met commerciële activiteiten extra geld te verdienen. Het is als het ware een interne kruissubsidiëring waardoor de sector zelf de broek kan ophouden. Daarvoor bevat de Geefwet een aantal voorstellen.

Een culturele anbi zal vaak niet alleen met commerciële activiteiten de eigen broek kunnen ophouden. Daarom hebben wij deze sector tijdelijk een extra steuntje in de rug willen geven met de multiplier. Het is inderdaad tijdelijk, want er is een horizonbepaling. Het is een tool die ervoor zorgt dat men een extra voordeel krijgt als men geeft aan culturele instellingen wanneer er met de pet of met de collectebus wordt rondgegaan. Ik heb mij hierbij laten inspireren door de opmerking van de heer Groot toen wij vlak voor het zomerreces spraken over de brief over de Geefwet. Hij heeft de suggestie opgeworpen om met een multiplier of een verdubbelaar te komen. De heer Groot heeft niet nader geduid of die multiplier in de ib of de Vpb zou moeten zitten. Het idee achter de multiplier heb ik overgenomen van de Partij van de Arbeid. Ere wie ere toekomt!

De culturele sector is enthousiast over deze voorstellen. Vooral door de musea wordt buitengewoon positief gereageerd, zo bleek onlangs nog uit een ingezonden stuk in de NRC. Ofschoon ik in zijn algemeenheid niet zo enthousiast ben over allerlei instrumentjes in de fiscaliteit om het gedrag van mensen te beïnvloeden, heb ik gemeend in de Geefwet tijdelijk met betrekking tot de multiplier voor giften aan culturele anbi's een uitzondering te moeten maken. Dat doe ik niet als doekje voor het bloeden, zo zeg ik in de richting van degenen die deze hebben gemaakt, maar juist om in een tijd waarin culturele anbi's op een andere wijze moeten zorgen dat ze de exploitatie rond krijgen, ze een extra steuntje in de rug te geven.

Ik kan mij voorstellen dat sommige leden van de Kamer aanhikken tegen het maximaal te behalen voordeel van 78%. Dat is erg veel. De heer Groot heeft in de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel gevraagd wat het zou betekenen als je geen 50% opslag op giftenaftrek doet maar 25%. De vorige week heeft hij nog gevraagd wat je in de Vpb zou kunnen doen als je die multiplier helemaal weg zou halen. Dat heb ik uiteindelijk allemaal schriftelijk aan de Kamer voorgelegd. Ik zou het in elk geval jammer vinden als het idee van die multiplier helemaal weg zou zijn en helemaal uit de ib zou verdwijnen. Ik verwacht niet dat de multiplier een dusdanig effect heeft dat giften aan andere anbi's worden verdrongen. Uit het rapport Geven in Nederland blijkt dat van de circa 2 mld. aan waargenomen particuliere giften er slechts 23 mln. aan de cultuur wordt gegeven. Wat ik verwacht van de multiplier is dat de culturele sector als het ware het been kan bijtrekken in de komende jaren. Nogmaals, er is sprake van een horizonbepaling van in principe vijf jaar. Ik verwacht dat er per saldo meer wordt gegeven en dat het dus niet ten koste gaat van andere anbi's. Je zou overigens, zo zeg ik in de richting van de Kamer, ook kunnen overwegen om in plaats van een multiplier in de ib, bijvoorbeeld de drempel voor deze specifieke anbi's te verlagen. Het onderscheid tussen cultuur en niet-cultuur is gelegen in het feit dat we van de culturele sector nu veel meer initiatief en eigen verantwoordelijkheid verwachten.

De heren Omtzigt, Dijkgraaf en Koolmees vragen waarom het plafond van € 100 000 in de vennootschapsbelasting niet kan komen te vervallen. Op zichzelf is een intensievere samenwerking tussen bedrijfsleven en de goededoelensector van groot belang. De fiscale stimulans kan hier een bijdrage aan leveren. Vandaar ook mijn voorstel om in de giftenaftrek binnen de Vpb de drempel te laten vervallen en het maximaal uit te keren percentage van de winst te verhogen naar 50. Dat is dus een forse verruiming. Voorkomen moet worden dat de giftenaftrek wordt gebruikt voor allerlei fiscale opzetjes die niets met vrijgevigheid aan goede doelen te maken hebben. Dus dan moet je voorzichtig zijn als het gaat om het verhogen of het schrappen van het plafond. Dan duid ik met name op gelieerde verhoudingen tussen bijvoorbeeld een commerciële bv met een anbi als aandeelhouder. Er zijn van de zomer ook schriftelijke vragen gesteld over een familiebank, een commerciële onderneming waarbij de aandeelhouder een anbi is. Bij een winstuitdeling in de vorm van een gift, kunnen winsten naar boven worden doorgestoten zonder dat eerst vennootschapsbelasting wordt afgedragen, hetgeen ik ongewenst vind. Daarmee loop je een potentieel budgettair risico bij het schrappen van het plafond van ongeveer 300 mln. Dat bedrag heeft dus niets te maken met echte vrijgevigheid die je wilt stimuleren, maar met het feit dat je daarmee de deur openzet naar ongewenste constructies. Een verdubbeling van het plafond van € 100 000 naar € 200 000 acht ik wel verantwoord, maar een verdere ophoging of het afschaffen van dat plafond niet.

De heren Bashir, Huizing en Omtzigt hebben vragen gesteld over transparantie. Daarnaast hebben de heren Bashir en Van Vliet gevraagd naar een koppeling van de anbi-status aan een maximum salaris voor bestuurders en naar wettelijke overtredingen. De heer Huizing en Van Vliet vragen of de anbi-status kan vervallen bij meerdere wetsovertredingen dan nu het geval is. Ik ben een groot voorstander van meer transparantie en toezicht in de goededoelensector. Zij genieten vele voordelen die van overheidswege worden verstrekt, zoals subsidies maar ook fiscale faciliteiten. Met name voor dit laatste heeft de heer Van Vliet aandacht gevraagd.

Het kabinet heeft hiervoor een pakket aan maatregelen voorgelegd. In de eerste plaats is er een convenant gesloten met de sector, met de SBF waarvan Steven van Eijck voorzitter is. Ik heb hem al een paar keer op bezoek gehad en er is een goed contact met hem opgebouwd. In het convenant staat dat de sector zelf meer transparantie wil, dat de sector zelf het toezicht wil verscherpen en dat de sector zelf meer zelfregulering wil als het gaat om salaris. Maar dat is allemaal werk in uitvoering. Daarnaast wil ik als het gaat om transparantie niet alleen maar wachten op de uitwerking van het kabinet in overleg met de sector. Ik voel sterk de aandrang om wat meer haast te maken. Ik heb dit onderwerp recent besproken met mijn collega Teeven, die bezig is met een wetsvoorstel dat te maken heeft met publicatieplicht van jaarstukken door stichtingen. Ik heb met hem afgesproken dat ook wordt opgenomen dat die publicatieplicht voor anbi's geldt en dat geregeld moet worden dat het register gratis ter beschikking wordt gesteld aan iedereen die het wil raadplegen. Dat is natuurlijk van belang voor de Belastingdienst, maar ik denk dat elke gulle gever wel wil inzien wat er met zijn geld wordt gedaan. Ik stel mij voor dat ik in aansluiting op de verplichte publicaties van bepaalde gegevens in het handelsregister, die in de loop van volgend jaar in het justitiewetsvoorstel komen te staan, nadere regels stel in de fiscale wetgeving over wat anbi's vervolgens moeten publiceren. Daarbij zal wat mij betreft ook een punt aan de orde komen dat al eerder in Kamervragen aan mij is voorgelegd, namelijk om te regelen dat duidelijk wordt wie de bestuurders zijn, wat hun adressen zijn, et cetera. Dat soort zaken kan ik daarin opnemen, waarmee volstrekte transparantie wordt betracht.

Ik sta verder open voor wensen van de Kamer. Ik vind het vooralsnog echter te ver gaan om een maximumsalaris voor te schrijven. Vorige week is er in een interruptiedebatje tussen de heren Omtzigt en Bashir over gediscussieerd dat je niet alle anbi's over een kam kunt scheren. Als je het bijvoorbeeld hebt over het internationale Rode Kruis, Amnesty International of andere anbi's die wereldwijd opereren, is het de vraag of die gelijk moeten worden gesteld met een anbi die plaatselijk alleen maar met vrijwilligers werkt. Ik ben van mening dat transparantie het allerbelangrijkste is. Wat mij betreft wordt er ook transparantie verlangd rondom de honorering, de doelen die worden nagestreefd en de wijze waarop die worden gerealiseerd. Ik ben ervan overtuigd dat volledige transparantie daarover leidt tot sociale controle tussen anbi's onderling en tot controle door de media van al die anbi's. Het zal wel aan de kaak worden gesteld als er hier en daar dingen gebeuren waarvan je met je gezonde verstand kunt concluderen dat het niet zo verstandig is om dat te doen of wanneer het om excessieve situaties gaat. Ik ben er dan ook van overtuigd dat mensen dan met hun voeten zullen gaan stemmen. Dat zie je overigens nu ook al gebeuren. Als een anbi in opspraak komt omdat er exorbitante salarissen worden betaald, dan doen de mensen echt niets meer in de collectebus. Vrijwilligers die geheel belangeloos bij nacht en ontij en door weer en wind met de collectebus langs de deur gaan, zullen dan ook zeggen: hiervoor zet ik me echt niet langer belangeloos in. Ik denk al met al dat wij heel wat mogen verwachten van transparantie.

De heer Bashir (SP): Voorzitter, ik wil iets corrigeren. Vorige week stelde de heer Omtzigt dat de directeur van het Rode Kruis meer zou verdienen dan de dg-norm. Het Rode Kruis heeft contact met ons opgenomen en ons gezegd dat de directeur van het Rode Kruis niet meer verdient dan de dg-norm. Het Rode Kruis valt daardoor dus ook onder ons voorstel, wat betekent dat giften aan het Rode Kruis aftrekbaar zouden blijven.

De voorzitter: Ik stel nu geen vragenronde open. Ik had namelijk al gezegd dat ik de vragen pas ga inventariseren als de staatssecretaris zijn verhaal heeft afgemaakt.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Ik denk dat wij ervoor moeten oppassen om in dit debat de casuïstiek in te duiken. Het gaat mij nu vooral om het punt dat transparantie een veel beter middel is dan het botweg vaststellen van grenzen. Het is bovendien de vraag of je die grenzen wel zo makkelijk kunt handhaven. Als wij die transparantie hebben gerealiseerd en er blijken heel gekke dingen uit te komen, dan kunnen wij hierover alsnog met elkaar in discussie gaan. Ik zou dus willen zeggen: alles op zijn tijd. Ik zeg dat ook, omdat ik graag zou afwachten hoe de zelfregulering eruit gaat zien die de branche ons in het vooruitzicht heeft gesteld. Ik zou willen suggereren om daar nu eerst op te wachten.

De heer Omtzigt vroeg naar de voorwaarden waaronder een steunstichting van een SBBI zich als anbi kan kwalificeren. Verder vroeg hij mij om de SBBI-definitie in de Awr, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, op te nemen. Ik begin met de tweede vraag.

De SBBI komt in verschillende fiscale wetten voor en heeft niet overal dezelfde toepassing. Soms worden er nadere voorwaarden aan de SBBI gesteld om voor een fiscale faciliteit in aanmerking te komen. Ik heb de zaak echter goed tot mij laten doordringen en ik denk dat de heer Omtzigt gelijk heeft. De definitie kan het beste in de Algemene wet inzake rijksbelastingen komen te staan. Als in bepaalde fiscale wetten nadere voorwaarden moeten worden gesteld om voor een faciliteit in aanmerking te komen, dan moet dat maar in die specifieke wetten worden geregeld. Hierdoor kunnen wij ook aangeven wat de budgettaire gevolgen zijn als je die nadere voorwaarden niet wilt stellen. Ik ga mijn best doen om het nog voor het einde van de week in een nota van wijziging te regelen.

Dan nu de eerste vraag van de heer Omtzigt over de «stichting vrienden van». Ook die vraag begrijp ik, maar wij moeten er wel voor waken dat wij de deur niet wagenwijd openzetten. Een SBBI die op dit moment niet in aanmerking komt voor de eenmalige giftenaftrek, mag natuurlijk niet via de route «stichting vrienden van» daarvoor alsnog in aanmerking komen. Ik denk echter dat de heer Omtzigt met zijn vraag vooral doelde op de situatie dat bijvoorbeeld een fanfare of een sportvereniging met een specifiek doel een «stichting vrienden van» in het leven wil roepen. Dat kan heel nuttig zijn als men voor het honderdjarig bestaan de fanfare in nieuwe kleren wil steken of als men nieuwe tuba's wil aanschaffen. Je kunt ook denken aan de situatie dat een vereniging nieuwe accommodatie nodig heeft. Als ik zijn vraag zo mag uitleggen, begrijp ik de reden voor zijn vraag heel goed. Wij zouden kunnen denken aan het openstellen van de periodieke giftenaftrek voor steunstichtingen. De steunstichtingen willen geld inzamelen voor grote investeringen. Wij kunnen bezien of wij dat op de een of andere manier kunnen faciliteren. Nogmaals, ik moet wel voorkomen dat alle SBBI's zich door mogelijke aanpassingen vervolgens als anbi kwalificeren, omdat wij daarmee grote budgettaire risico's lopen. Ik zal de budgettaire en andere consequenties van een dergelijke maatregel op een rijtje zetten. Ook hierover zal ik de Kamer voor de plenaire behandeling schriftelijk informeren.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik maak graag een opmerking over de multiplier. Het verbaast mij een beetje dat de staatssecretaris in de schriftelijke beantwoording zegt dat het niet bekend is hoe hoog de specifieke prijselasticiteit voor culturele giften is, terwijl hij blijkbaar wel kan uitrekenen wat het budgettair beslag is door de factor 1,5 toe te passen. Als je de prijselasticiteit niet kent, zou je tegen de Kamer moeten zeggen dat je niet weet wat het gaat kosten. In dat geval is er dus sprake van een soort openeinderegeling. Ik zie de heren Van Vliet en heer Huizing nu al bedenkelijk kijken, maar de staatssecretaris kiest daarvoor, want hij kent de prijselasticiteit. Ik heb daar twee vragen over. Van welke aanname is de staatssecretaris uitgegaan in de berekening? Waarom is hij niet ingegaan op de zeer uitgebreide literatuur over de prijselasticiteit van giften? Voor mij ligt een overzichtsartikel uit 2011 van de heer René Bekkers, volgens mij bij het ministerie zeer bekend, waarin 45 studies worden genoemd over de bepaling van de prijselasticiteit van giften. Ik moet toegeven dat die studies niet specifiek op het terrein van cultuur gehouden zijn – daarin heeft de staatssecretaris wel degelijk een punt – maar die laten een hoge prijselasticiteit zien. Wij weten dat de prijselasticiteit bij culturele giften hoger is, omdat de gevers mensen zijn met een hoog inkomen. Ik zou de literatuur over de prijselasticiteit graag vergeleken willen zien met de aanname die de staatssecretaris blijkbaar gemaakt heeft.

Is het niet veel verstandiger om niet te verzanden in de discussie dat het ene doel belangrijker is dan het andere? Een factor van 1,5 zegt dat toch? Het lijkt mij niet verstandig dat de Kamer zegt dat het ene doel belangrijker is dan het andere. Zouden wij niet simpelweg de gelden die hiervoor beschikbaar zijn, kunnen gebruiken om het plafond op te hogen van 1 ton naar 2 ton? Op die manier kunnen wij culturele doelen, maar ook andere doelen, meer ruimte bieden voor giften. Volgens mij beantwoorden wij daarmee aan het doel van de staatssecretaris, maar doen wij dat op een veel elegantere manier, omdat wij verschillende soorten giften gelijk behandelen.

De heer Groot (PvdA): Ook ik maak een opmerking over de multiplier. Wij moeten zoeken naar de meest optimale aanwending van de 12 mln. Daarvoor moeten wij alle opties in beeld krijgen. Er is een nieuwe optie aan toegevoegd in de beantwoording, die betrekking heeft op de giftendrempel in de ib. Dat lijkt mij een heel interessante variant, omdat wij op die manier een markt openbreken bij de particulier voor de wat kleinere giften. Wij kunnen de giftendrempel afschaffen in de ib-sfeer en daar de 5 mln. voor inzetten, waarbij wij met de andere 5 mln., die van de multiplier in de particuliere sfeer afkomstig is, de multipliergrens optrekken in de Vpb. Mijn vraag is hoe een dergelijke variant eruit zou kunnen zien. Daarover hoor ik graag de mening van de staatssecretaris. Hij kan dit punt meenemen in de brief van aanstaande donderdag. Het lijkt mij dat wij op die manier een goede mix kunnen krijgen tussen enerzijds het aanboren van de wat grotere giften uit het bedrijfsleven en anderzijds de wat kleinere giften in de ib-sfeer.

Mijn andere vraag over de Geefwet betreft de klacht van instellingen als het Van Gogh Museum en de Anne Frank Stichting. Zij zeggen dat zij zwaar getroffen worden doordat hun commerciële activiteiten onder de Vpb-plicht komen te vallen. De staatssecretaris zegt dat culturele instellingen meer ruimte krijgen voor commerciële activiteiten. Deze instellingen zeggen dat juist het omgekeerde gebeurt omdat zij over de commerciële activiteiten straks Vpb moeten gaan betalen. In de Geefwet staat dat culturele instellingen kunnen opteren voor een integrale Vpb-plicht. Dat biedt op papier soelaas omdat exploitatiewinsten dan kunnen worden verrekend met winsten uit de commerciële activiteiten. Mijn vraag is of dit dan ook geldt voor bijvoorbeeld de bv die onder het Van Gogh Museum hangt. Die ontwikkelt commerciële activiteiten. Kunnen die ook worden gebracht onder de integrale belastingplicht van culturele instellingen of moet de bv die onder het Van Gogh Museum hangt eerst Vpb afdragen alvorens deze in aanmerking komt voor de integrale Vpb-plicht. Er zijn veel zorgen bij deze instellingen. Het Van Gogh Museum stelt dat het € 200 000 inschiet bij deze nieuwe bepaling die overigens ondergebracht is bij de overige fiscale maatregelen. Ik hoor graag van de staatssecretaris dat de Geefwet niet eigenlijk een «neemwet» is.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. «Anbi» staat voor Algemeen Nut Beogende Instelling. Op het moment dat bestuurders van zo'n instelling € 300 000 of € 400 000 verdienen, lijkt mij de naam «nuttige instelling voor bestuurders en directeuren» beter. Daarom pleit ik nog steeds voor een maximumsalaris binnen de anbi's. Als deze er vervolgens voor kiezen om hogere salarissen uit te betalen, dan is schenking aan deze instelling gewoonweg niet meer aftrekbaar. Er kan dan nog wel gewoon worden geschonken aan deze instellingen. Met het oog op het register waarin deze gegevens komen te staan, vraag ik de staatssecretaris of het niet gewoon heel gemakkelijk is om te zeggen: op het moment dat een instelling voor een anbi-status in aanmerking wil komen, moet deze aan de dg-norm voldoen.

De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn bereidheid om de SBBI-definitie op te nemen in de Awr. Dat is netjes. Als er eens aan een SBBI gerefereerd wordt, dan bestaat er daarvoor een nette definitie.

Mijn fractie ziet graag in relatie tot de steunstichting dat het niet alleen gaat om een periodieke gift. Ik noem het voorbeeld van het jubileum. In de omgeving van Roermond waar de staatssecretaris woont, waar de harmonie zit die al meer dan 200 jaar oud is, wordt misschien al vijf jaar van tevoren begonnen met inzamelen, maar dat zal niet overal het geval zijn. Ik zie dan ook graag dat bij de steunstichtingen wijzen gevonden worden waarop zij ook onder zeer beperkte omstandigheden in aanmerking komen voor gewone giften, met drempel en alles wat daarbij hoort. Ik hoor daarvan graag een definitie.

Ik sluit mij graag aan bij de vragen van de heer Groot over het Anne Frank Huis en het Van Gogh Museum. In relatie tot de fiscaal fondswervende instellingen heeft de staatssecretaris een tipje van de sluier opgelicht in zijn brief. Ik wist niet dat parkeergarages nu goede doelen zijn. Misschien kan hij aangeven om welke parkeergarages het gaat? Kan hij in elk geval aangeven wat er nu zo erg is?

Een ander punt betreft het bedrijf dat zijn winst geheel of grotendeels uitdeelt aan een goed doel. De Belastingdienst heeft die goede doelen zelf aangemerkt als anbi. Dan is het toch niet nodig dat een deel van de gift aan het goede doel uiteindelijk naar de Belastingdienst gaat? Ik hoor daarop graag een reactie.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. Ik stel nog drie punten aan de orde bij de staatssecretaris. Allereerst naar aanleiding van de uitvoeringsregeling Geefwet die recent gepubliceerd is. Ik hoor graag van de staatssecretaris dat de bestaande jurisprudentie over algemeen nut en ondernemingsactiviteiten gehandhaafd wordt. Dat heeft met name ermee te maken dat als commerciële activiteiten bij de anbi's niet ertoe mogen leiden dat de anbi-status verloren gaat. Ik wil graag van de staatssecretaris de bevestiging dat dat nog steeds zo is.

Mijn tweede punt betreft de conceptwijziging van de uitvoeringsregeling Awr. Daarin wordt gesteld dat alle inkomsten uit vermogen binnen twee jaar moeten worden uitgekeerd aan het statutaire doel. Daar maken wij ons toch wel zorgen over, omdat er ook specifieke vermogensfondsen zijn die zich juist richten op langeretermijnbeleggingen om zodoende bepaalde activiteiten te financieren. Hierbij valt te denken aan kunstwerken die aangekocht moeten worden of aan grotere plannen die gerealiseerd moeten worden. Vallen die straks nog steeds onder de anbi-status?

Het tweede aspect gaat over de vrijwilligersvergoedingen, waarover ook een motie is aangenomen. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat hij graag ziet dat de Belastingdienst alle gevallen hetzelfde behandelt, maar ik krijg nog steeds voorbeelden binnen, waaruit blijkt dat dit toch niet het geval is. De Belastingdienst gaat verschillend om met mensen met een vrijwilligersvergoedingverklaring binnen dezelfde vereniging. In het ene geval gaat de Belastingdienst hier wel goed mee om, maar in het andere geval wordt iemand toch weer aangeslagen. Ik kan wel wat voorbeelden overleggen als het nu te ingewikkeld wordt om daarop te antwoorden, maar ik krijg nu wel graag de bevestiging van de staatssecretaris dat het uitgangspunt voor de Belastingdienst is dat ieder mens in dezelfde situatie hetzelfde wordt behandeld.

De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Het is erg jammer dat mijn oorspronkelijke idee voor defiscalisering van de geefindustrie het niet heeft gehaald in deze Kamer. In de hoorzitting heb ik al gezegd dat sinterklaas bestaat onder de naam Frans Weekers, maar dat het snoepgoed sommige kindjes niet bevalt. Mijn fractie blijft het erg belangrijk vinden dat we van die multiplier af komen. In de schriftelijke beantwoording zie ik aanknopingspunten om met een voorstel te komen, waarin wij op zijn minst een verschuiving laten plaatsvinden van de ib naar de Vpb. Die handschoen wil ik oppakken en misschien dien ik wel een amendement in op dat punt.

De heer Huizing (VVD): Voorzitter. Ik ben blij met de antwoorden van de staatssecretaris over de transparantie van anbi's. Het is ontzettend belangrijk dat men verplicht bepaalde informatie geeft, zodat de mensen zich afdoende kunnen informeren. Ik sluit mij aan bij de opmerking van mevrouw Schouten dat er absoluut een eenduidig beleid moet zijn van de Belastingdienst. Het komt in de praktijk voor dat een organisatie in de provincie Friesland de anbi-status krijgt en in de provincie Gelderland niet, bijvoorbeeld als het om een provinciale stichting gaat. Je komt dat bijvoorbeeld in de monumentenzorg tegen. Het gaat niet om dat voorbeeld, maar wel om het feit dat de Belastingdienst eenduidig moet besluiten of iets een anbi is of niet.

Wij horen van een aantal partijen dat de ib-multiplier moet worden afgeschaft, terwijl andere partijen dat weer niet goed vinden. Zij hebben bijvoorbeeld altijd gezegd dat de cultuurbezuinigingen de doodsteek vormden voor de cultuur. Nu vinden we iets om ze te helpen en de zelfstandige fondsenwerving weer op poten te zetten, is het weer niet goed. Wat mij betreft, rijmt dat niet helemaal als je van mening bent dat de cultuursector zo geholpen moet worden. De ib-sector is een heel aparte markt voor culturele instellingen. Ik krijg daarop graag een reactie van de staatssecretaris.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ik vind het een mooi moment om te markeren dat de VVD hier pleit voor 78% subsidie op elke euro die je in een goed doel stopt. Dat is nogal wat. Als dat voor alle goede doelen zou gelden, zou ik er nog over willen nadenken, maar om dat alleen voor cultuur te doen vind ik wel heel bijzonder voor een kabinet dat eerst – terecht – bezuinigt op dit punt en het dan eigenlijk via de achterdeur weer via een subsidie teruggeeft.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Er is een aantal vragen gesteld over de multiplier. Ik dank de heer Dijkgraaf voor het wetenschappelijke stuk dat hij zojuist heeft aangereikt. Hij zal het mij niet euvel duiden dat ik het in de afgelopen vijf minuten niet helemaal tot mij heb kunnen nemen, want ik heb graag met beide oren geluisterd naar alle anderen die nog wat te berde hebben gebracht en vragen hebben gesteld. Ik stel mij voor dat wij dit stuk deze week even bekijken. We zullen bezien of we in de brief, die de Kamer toch nog moet krijgen, daarover iets zinnigs kunnen zeggen.

In de raming is niet of nauwelijks met gedragseffecten rekening gehouden. Simpelweg omdat we die niet hard konden maken. Misschien werpt dit stuk daar een ander licht op, maar dat weet ik niet. Ik zal er nog op terugkomen.

De heer Dijkgraaf (SGP): Dat vind ik wel bijzonder. Volgens mij wordt er gerekend met 35 mln. die nu naar cultuur gaat. Als je wilt uitkomen op een budgettair beslag van een multiplier, moet je toch iets aannemen. Je moet met een getal gaan vermenigvuldigen, want anders kom je niet op een budgettair bedrag. Of er heeft een ambtenaar naar buiten gekeken en gezegd: het zal wel 20 mln. zijn. Misschien werken andere ministeries zo, maar ik mag toch aannemen dat Financiën dat niet doet.

Staatssecretaris Weekers: Het is niet zomaar nattevingerwerk. Voor het aannemen van gedragseffecten en het veronderstellen van een bepaalde prijselasticiteit moet je wel goede gegevens hebben; anders kun je beter geen rekening houden met gedragseffecten. Aan de hand van de beschikbare gegevens moet je proberen tot de beste raming te komen. Ik zal hierop schriftelijk terugkomen. Ik hoop dat ik de heer Dijkgraaf een adequaat antwoord kan geven; dat is niet noodzakelijkerwijs het antwoord dat hij graag wil hebben.

Er is gevraagd: wil je alle doelen gelijk behandelen? In principe wel. In het kader van het regeerakkoord is gezegd: er komt een geefwet. Ik heb dat op een bepaalde manier vertaald, mede op grond van opmerkingen uit de Kamer. Ere wie ere toekomt, de heer Groot heeft gezegd: kun je dat niet bewerkstelligen door een multiplier, een verdubbelaar voor de culturele anbi's? Gedurende zekere tijd, tot de horizon van de bepaling over vijf jaar afloopt, maak je inderdaad een fiscaal onderscheid. De heer Huizing heeft dat ook aangegeven: de culturele sector krijgt een steuntje in de rug. Er is gezegd dat de culturele sector hard wordt gepakt: hoe kan men daar de eigen broek ophouden als je er geen flankerend beleid naast zet? Nu komt er flankerend beleid door fiscale belemmeringen weg te nemen om op de commerciële toer te gaan. In antwoord op de vraag van mevrouw Schouten: als een anbi nu te commercieel wordt, wordt de anbi-status ontnomen. Dat gaan we met het invoeren van de Geefwet anders doen: die anbi-status wordt niet meer ontnomen. Via de multiplier geven we culturele instellingen een extra steuntje in de rug. Gedurende een aantal jaren maken we daarmee inderdaad onderscheid in de giften; daarvoor wordt welbewust gekozen.

Is een multiplier in de inkomstenbelasting dan de beste methode? Daar kun je verschillend over denken. Als het oploopt tot 78 cent op een euro, dan kan ik me voorstellen dat sommige Kamerleden zich afvragen: is dat nog wel in verhouding. De heer Groot was constructief: laten we een deel overhevelen in de richting van de faciliteit in de vennootschapsbelasting en laten we iets doen met de drempel in de inkomstenbelasting. Met dat laatste kunnen we ook tegemoetkomen aan wat de heer Van Vliet zegt: die multiplier is te gek, maar misschien kunnen we iets doen met de drempel. Het aardige daarvan is dat culturele giften tot aan de drempel voor belastingplichtigen fiscaal aantrekkelijk worden gemaakt. Daarmee komen ze ook sneller bij die drempel en wordt het ook aantrekkelijk om dan misschien nog wat meer te doen in de richting van andere goede doelen. Daarmee zou je misschien nog wel eens twee vliegen in één klap kunnen slaan. Ik zal in elk geval het alternatief dat de heer Groot zojuist voorstelde, berekenen en daarvan de consequenties aangeven. Dan kan de Kamer uiteindelijk volgende week ook een afgewogen keuze maken wat nu het meest verstandig is. Hoe kun je aan de ene kant de culturele sector helpen wat aan de andere kant vervolgens niet tot heel gekke uitkomsten leidt?

Dan heeft de heer Groot nog een vraag gesteld over de Anne Frank Stichting en het Van Gogh Museum. Ik kan hier natuurlijk niet op individuele gevallen ingaan. Als een anbi het zodanig heeft georganiseerd dat bijvoorbeeld het museum een stichting is en de commerciële activiteiten in een aparte bv zitten die onder de stichting hangt, kan giftenaftrek tot een maximum van de helft van de winst worden uitgedeeld aan de bovenliggende anbi. Nu staat daarvoor een ton in het voorstel. Als de Kamer zegt dat dit moet worden opgehoogd tot twee ton zou het tot dat bedrag kunnen. Maar een dergelijke anbi zou samen met de bv die eronder hangt ook kunnen overgaan tot herstructurering en die bv uiteindelijk gewoon laten opgaan in de stichting, die kiest voor integrale belastingplicht. Dan is dit probleem ook opgelost voor bijvoorbeeld een museum. In de vennootschapsbelasting wil ik van de ene kant anbi's veel meer ruimte geven om de commerciële toer op te gaan. Ik wil dat ze voor alle activiteiten die zij willen ontplooien om de algemeen nut beogende activiteiten te kunnen uitvoeren daarin gesteund worden. Van de andere kant heb ik wel het evenwicht in de gaten te houden met de gewone commerciële sector. Het moet niet zo zijn dat alle andere winkels op dat terrein oneigenlijke concurrentie wordt aangedaan op een grootschalig niveau. Stel dat er een café-restaurant is bij een museum. Tot op zekere hoogte is dat acceptabel, net als dat ook geldt voor een taleninstituut, een parkeergarage of een uitzendbureau. Je hebt wel het evenwicht in de gaten te houden dat echte winst ook onderworpen is aan de regels die gelden voor de winstbelasting.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik heb nog wel een punt over de multiplier. De staatssecretaris koppelt hieraan heel hard het regeerakkoord. Nu ken ik dat vrij goed, net als mijn collega's. Volgens mijn buurvrouw ken ik het beter, maar naar mijn mening behoort dat tot de verplichte leerstof van iedereen. In ieder geval ken ik het goed. Deze constructie staat er niet in. Dat blijkt ook al uit de behandeling in Eerste en Tweede Kamer van de btw-verhoging van 6% naar 19%. Toen is dit in de Eerste noch in de Tweede Kamer genoemd. Als het erin stond, zou het toen wel genoemd zijn. Dus op de een of andere manier is het erna opgekomen. Ik zeg dit zo met nadruk omdat het natuurlijk wel ten koste gaat van iets anders wat wel in het regeerakkoord staat, namelijk de bescherming van monumenten, die het ook al niet gemakkelijk hebben en die zwaar lijden onder de greep die in de kas wordt gedaan van 20 mln. Ik denk dat er ook verschillende Kamerleden zijn die daar weer moeite mee hebben. Dus in ieder geval denk ik dat wij dit moeten loskoppelen van het regeerakkoord.

Staatssecretaris Weekers: Wat staat er in het regeerakkoord? Daar staat het woord «geefwet». Dat is niet nader ingevuld. Dat heb ik ingevuld door middel van het voorstel dat hier ter tafel ligt. Een van de onderdelen daarvan is een multiplier, die je in de inkomstenbelasting ook nog zou kunnen vervangen door een lagere drempel. Ik heb zojuist aangeduid waarom het woord «geefwet» in het regeerakkoord staat. Het staat erin om flankerend beleid te formuleren teneinde culturele anbi's ook in staat te stellen de eigen broek op te houden.

Vorig jaar is er wel nog wat anders gebeurd. In de Eerste Kamer heeft de fractie van de ChristenUnie, die mede namens de fractie van de SGP sprak, gevraagd om ten aanzien van de taakstelling die in het regeerakkoord staat om 40 mln. te besparen op de giftenaftrek, het voornemen om de giftenaftrek alleen nog maar toe te staan voor rantsoenerende anbi's nog eens goed te heroverwegen. De angst bestond namelijk dat voor heel veel clubs de giftenaftrek zou verdwijnen. Ik heb dat gedaan. Per saldo hebben wij in het Belastingplan en de Geefwet het voorstel gedaan om die bezuiniging niet door te laten gaan. Dat is er dus wel gebeurd sinds de behandeling van het vorige Belastingplan in de Eerste Kamer. De heer Dijkgraaf, maar ook mevrouw Schouten, mag dit zien als een handreiking in hun richting.

Nu is het zo dat men de anbi-status kwijtraakt als men commercieel wordt. Met de Geefwet is dat straks niet meer het geval. Dat laat onverlet dat als je Vpb-plichtig bent, deze plicht wel blijft bestaan. Als het aan mij ligt, is straks de situatie als volgt. Als een anbi binnen de stichting allerlei commerciële activiteiten wil ontwikkelen en men kiest voor integrale belastingplicht, wordt er niet meer gekeken naar het deel dat winstgevend en het deel dat verlieslatend is. Dat kan dan als het ware gesaldeerd worden. Als deze vereniging of stichting minder dan € 15 000 winst behaalt, is zij niet belastingplichtig. Als er sprake is van een anbi die een bv als dochter heeft, zal deze dochter gewoon Vpb-plichtig zijn. Zij mag tot maximaal de helft van de fiscale winst belastingvrij schenken aan een anbi, dus ook aan de «moeder-anbi». Voor het overige zal er echter belasting betaald moeten worden. Er is nog een ander element. Als een anbi met commerciële activiteiten op het eerste oog meer winst behaalt dan die € 15 000 en men kiest ervoor om een bestemmingsreserve op te bouwen waarmee in enig jaar de fiscale winst wordt gedrukt en de bestemmingsreserve wordt binnen een bepaalde tijd ook benut, dan kan daarmee ook belastingheffing achterwege blijven. Nu speelt nog een punt.

De voorzitter: Sorry dat ik u onderbreek, maar mevrouw Schouten wil even haar vraag verduidelijken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Mijn vraag gaat over de private beleggingen en over de besteding binnen twee jaar die daarvoor geldt. Dat kan een aantal fondsen extreem in de problemen brengen.

Staatssecretaris Weekers: Op dat punt wilde ik net ingaan. Ik dacht: ik zal de voorzitter niet de mond snoeren.

De voorzitter: Daar zat ik ook aan te denken. Daar houden wij niet zo van, dat is misschien wel duidelijk geworden.

Staatssecretaris Weekers: Als er iemand in staat is om de bewindspersoon de mond te snoeren, is het de voorzitter, die ook de Kamerleden de mond kan snoeren. Daartoe dient ook de extra knop.

De opmerking van mevrouw Schouten is ook naar voren gekomen in een commentaar van de Orde van Belastingadviseurs. Het is ook aangekaart in een brief van de SBF. Afgelopen vrijdag heb ik de heer Van Eijck hierover gesproken. Althans, hij heeft hierover een voicemail ingesproken. Zo ziet u dat ik tussentijds opensta voor allerlei commentaren. Je zou het eigenlijk de anti-oppoteis kunnen noemen. Vrijdag vindt er een overlegplaats met de NOB en op 21 november vindt er een overleg plaats met de SBF. Die anti-oppoteis zal zodanig moeten uitwerken dat misbruik of oneigenlijk gebruik wordt tegengegaan. Er zal natuurlijk een voorziening getroffen moeten worden in geval de rendementen op beleggingen op zeker moment wel degelijk worden ingezet maar niet binnen een of twee jaar. Ik ga dit vraagstuk samen met de NOB en de SBF oplossen. Zoals we het nu zien, kunnen we het op een adequate manier doen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Dank voor de toezegging. Het is goed om te horen wat de staatssecretaris zegt. Ik constateer wel dat het gesprek met de SBF in ieder geval na de behandeling van het Belastingplan plaatsvindt. Het is voor mijn fractie echter van belang om te weten hoe dit vraagstuk opgelost wordt om te kunnen beoordelen of het voldoende is. Kan de staatssecretaris daarom toezeggen dat hij al een tipje van de sluier oplicht op het moment dat er een brief naar de Kamer komt?

Staatssecretaris Weekers: Ik zal vragen of het overleg met de SBF eerder kan. Het zou het prettigste zijn als beide overleggen deze week plaatsvinden en we dan ook kunnen kijken of er een gemeenschappelijk gevoel bestaat dat dit vraagstuk opgelost zal zijn. Ik begrijp dat de Kamer een ongemakkelijk gevoel heeft als straks het Belastingplan, de Geefwet en alle maatregelen aangenomen zouden zijn maar dit probleem nog ergens in de lucht hangt. Dat snap ik best. Laten we het dus zo afspreken.

Mevrouw Schouten heeft een vraag over de vrijwilligersvergoedingen. Ik dacht dat ik daar afgelopen zomer een heldere brief over heb geschreven, waarin ik naar aanleiding van de motie-Omtzigt/Schouten een heel vergaande stap heb gezet. Dat moeten we niet te vaak hebben, zeg ik daarbij! Ik heb overigens in de brief al duidelijk gemaakt waarom we dit niet te vaak moeten hebben. Natuurlijk is het zo dat ik sta voor gelijke behandeling van alle belastingplichtigen. Ik kan niet beoordelen of de belastingplichtigen op wie mevrouw Schouten doelt, allemaal zijn gezien door de inspecteur. Het zou immers zo kunnen zijn dat bepaalde zaken niet kunnen volgens de vigerende fiscale regelingen, maar dat iemand door de mazen van de wet is geglipt en dat niet is opgemerkt. Die situatie moet je vervolgens natuurlijk niet als maatstaf nemen. We hebben op dit terrein geen 100% controle. Als mevrouw Schouten echter aanleiding heeft om te veronderstellen dat de uitvoering van de motie-Omtzigt/Schouten nog niet overal op dezelfde manier wordt gedaan, dat het knelpunt daar zit, hoor ik dat graag. Die gevallen wil ik graag weten. Als ik de Kamer een toezegging doe, moet die immers ook in de praktijk gestand worden gedaan.

Ook de heer Huizing heeft gezegd dat van eenduidig beleid sprake moet zijn. Het voorbeeld dat hij geeft, lijkt mij merkwaardig. Hij zegt dat dezelfde organisatie in de ene provincie wel en in de andere provincie niet als anbi aangemerkt. We hebben juist één anbi-team, in Den Bosch, dat voor het gehele land werkt en alle anbi-verzoeken beoordeelt. Sowieso als een organisatie anbi-status heeft, geldt die status in het gehele land. Het is niet zo dat die organisatie die status in de ene provincie wel heeft maar in de andere niet. Er zou in het voorbeeld dus sprake moeten zijn van meerdere organisaties. Als dat zo is, moet je natuurlijk ook kijken naar de feiten en omstandigheden. Als de feiten en omstandigheden exact hetzelfde zijn, moeten de organisaties ook hetzelfde worden behandeld. Als dat echter niet het geval is, geldt dat niet-gelijke gevallen ook niet-gelijk worden behandeld. Ik zou dus geholpen worden als ook de heer Huizing mij de voorbeelden aanreikt, zodat ik die kan laten nagaan. Overigens is het niet voor niets dat ik de anbi-definitie en de uitwerking ervan in de wet geregeld wil hebben. Zo heeft het anbi-team meer houvast. Volgens mij waren dat de vragen over dit onderwerp.

De voorzitter: Wij gaan door met het volgende onderwerp, de dwangsomregeling.

Staatssecretaris Weekers: Over de dwangsom kan ik vrij kort zijn. De leden Omtzigt, Van Vliet, Groot en Huizing hebben suggesties gedaan in verband met de dwangsomregeling en hebben om een reactie gevraagd. Ik ben heel blij dat de Kamer zo constructief meedenkt over oplossingen. Ik heb eerder aangegeven dat ook ik er de voorkeur aan geef dat de toeslagen op de een of andere manier onder een dwangsomregeling komen te vallen, zodat er een stok achter de deur is dat er tijdig wordt beslist en er een sanctie bestaat als dit niet gebeurt. Ik heb wel steeds als voorwaarde genoemd dat dit niet mag leiden tot onverantwoorde financiële risico's. Het mag voor de uitvoering ook niet op onoverkomelijke bezwaren stuiten. Het definitief toekennen kan, wat mij betreft, ook onder de dwangsomregeling vallen als de financiële risico's kunnen worden uitgesloten. Met de gedane suggesties is dit ook wel mogelijk. Die houden in dat de huidige beslistermijnen voor Belastingdienst/Toeslagen worden verlengd tot een realistische datum. Daarbij moet je denken aan een beslistermijn die eindigt op 31 december van het jaar dat volgt op het toeslagjaar. De beslistermijn moet dan nog wel kunnen worden verlengd in situaties waarin de Belastingdienst niet op tijd kan toekennen vanwege het wachten op contra-informatie van bijvoorbeeld kinderopvangcentra of de ouders zelf over het aantal afgenomen kinderopvanguren. Ik heb geproefd dat de Kamer dit ook een redelijk punt vindt, ook in het kader van de fraudebestrijding. Om financiële risico's verder uit te sluiten, kan ook het verlagen van de dwangsombedragen die in de Algemene wet bestuursrecht zijn opgenomen een belangrijke bijdrage leveren, zoals ook aangestipt door de leden Omtzigt, Groot en Van Vliet. Ik ben ook blij met de suggestie van de leden Huizing en Van Vliet om de beschikkingen in de voorschotfase buiten de toepassing van de dwangsomregeling te houden. Dat laat het financiële risico verder afnemen. Dat geeft Belastingdienst/Toeslagen meer ruimte voor controle aan de poort.

Alle aangedragen suggesties samen vormen een werkbaar alternatief. De voorlopige toeslagen, dus de voorschotten die worden verstrekt en alle beslissingen die daaromheen hangen, komen dan niet onder een dwangsomregeling. Daar bestaat dus veel meer ruimte voor controle aan de poort. Ook het thema dat de Kamer even belangrijk vindt als ik, namelijk dat de fraudebestendigheid van het systeem, wordt ermee gediend. Als je voor het definitief toekennen de termijn oprekt tot 31 december en de bedragen wat verlaagt, heb je daarmee een mooi sluitend systeem. Volgend jaar moet dan als overgangsjaar worden gehanteerd omdat we zo meteen beginnen met het nieuwe toeslagensysteem. Ik denk dat wij daarmee een regeling hebben waarmee misschien iedereen gelukkig kan zijn. Dat waren mijn punten.

De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Dank dat de staatssecretaris een stapje verder gaat dan in de schriftelijke beantwoording van dit gedeelte en de suggesties van de collega's Groot, Van Vliet, Huizing en anderen positief beoordeelt. Betekent dit dat de staatssecretaris overweegt om met een nota van wijziging te komen of zullen wij verzoeken om een aantal amendementen op te stellen, waarbij wij het eerste wel op prijs zouden stellen?

Staatssecretaris Weekers: Het eerste was een nota van wijziging?

De heer Omtzigt (CDA): Dan doet de staatssecretaris het werk.

Staatssecretaris Weekers: Dan doe ik het werk. Ik heb ook een uitgebreidere ondersteuning dan de Kamer. Ons maakt het niet uit. Voor het opstellen van een amendement verleen ik ook technische bijstand. Als de Kamer vraagt om een nota van wijziging, dan doe ik dat graag. Dat is bij dezen afgesproken.

De voorzitter: Wanneer komt er een brief?

Staatssecretaris Weekers: Het wordt weer een grote brief. Ik weet alleen niet of die de brief van afgelopen donderdag kan evenaren.

De voorzitter: Velen hopen van niet!

Staatssecretaris Weekers: Ik zal mijn best doen om een korte brief te schrijven, maar als ik te weinig tijd heb om een korte brief te schrijven, vrees ik dat het een lange wordt. Laten we afspreken dat die vrijdagavond naar de Kamer gaat. Als die vrijdagavond naar de Kamer gaat, heb ik nog voldoende tijd om een aantal zaken uit te werken en wordt de Kamer in staat gesteld om het weekend te gebruiken om de plenaire behandeling verder voor te bereiden. Ik besef dat de fractienotities vrijdagmiddag al naar de fracties moeten, maar ik weet niet of de brief daar cruciaal voor is.

De voorzitter: Dat is het voordeel als je met een staatssecretaris werkt die ook in de Kamer heeft gezeten: hij begrijpt dat zo goed. Ik kijk naar de leden of er nog dingen zijn blijven liggen die aandacht behoeven.

De heer Groot (PvdA): Een vraag over het belastingplan is nog niet behandeld. Het betreft de afschaffing van de kindertoeslag in box 3 waarvoor volgend jaar al inkomsten zijn ingeboekt. Gezinnen zullen er volgend achter komen dat zij opeens hun huurtoeslag kwijt zijn. Ik vraag de staatssecretaris of hij dit heilloze voorstel wil intrekken, maar als hij dat niet doet, of hij dan tenminste met een actieve voorlichtingscampagne wil beginnen voor die gezinnen die dit kan betreffen. Zij kunnen zonder dat zij dat nu beseffen hun huurtoeslag kwijtraken omdat zij sparen voor hun kinderen. Ik heb daarop geen reactie gehoord in de beantwoording.

De heer Van Vliet (PVV): Wij hebben nog een tweede termijn plenair, dus ik zal mijn kruit bewaren. Ik wil alleen opmerken dat ik voor het vereenvoudigen van ons belastingstelsel graag meer regelingen zie zoals de werkkostenregeling, maar dan liefst zonder lobbypraktijken waardoor er weer tien categorieën buiten vallen.

Ten slotte, voorzitter, is dit uw laatste optreden hier. Vanuit persoonlijk perspectief wil ik u toch nog even meegeven dat ik u als een bijzonder prettige voorzitter heb ervaren, om meerdere redenen. Eén daarvan is, dat durf ik toch te zeggen: ik vind u een charmante dame.

De heer Omtzigt (CDA): Dat durf ik in navolging van mijn voormalige partijleider Balkenende toch niet te herhalen. «U lacht zo lief» durf ik natuurlijk niet uit te spreken; daar hebben wij slechte ervaringen mee.

Ik heb nog een paar opmerkingen. Ik neem aan dat dit een soort korte tweede termijn is met een paar vragen die eventueel schriftelijk beantwoord worden. Ik heb er alle begrip voor dat niet alles in een keer beantwoord wordt, want dit is een vrij omvangrijk belastingplan gezien de veelheid aan maatregelen die genomen worden.

Ik wil de staatssecretaris bij de overige zaken die ter tafel komen op drie punten nog iets vragen. Kan hij bij groen beleggen nog eens kijken of er toch iets mogelijk is zodat het volgend jaar niet in een keer leegloopt? Hetzelfde bij pensioenen en lijfrentes van dga's die slecht belegd hebben. Die pot slinkt en de mensen willen hun pensioenuitkering halveren omdat ze het daarmee ongeveer gelijk kunnen stellen aan het einde van hun leven. Dat heeft niets te maken met fiscale trucages of zo; zij willen gewoon de tering naar de nering zetten. Daar hoort fiscaal geen straf aan te hangen die er op dit moment wel aanhangt omdat je het in een keer moet afrekenen over je hele pensioenspaarpot. Dat is niet echt gewenst.

Ik ben bij de RDA heel benieuwd of er voor de behandeling al een uitgewerkte versie ligt. Bij de zorgkosten hadden we nog een puntje staan over de weekendregeling. Is het mogelijk om die onder de verzilvering te brengen? Een AOW-echtpaar dat elke week een ziek kind opvangt, heeft wel aftrek maar kan die niet verzilveren, terwijl alle andere onkosten wel verzilverbaar zijn. Het is een vrij kwetsbare groep die groter wordt door het verlagen van de grens van 30 naar 21 voor de aftrek van levensonderhoud. Misschien is het iets kleins dat opgelost kan worden, want voor deze groep is dat absoluut niet klein.

Ik heb nog een puntje in het kader van het erfrecht. Dat gaat over de plaatsvervanger. Misschien heb ik het niet helemaal goed uitgelegd. In een nieuw testament wil je niet de plaatsvervanger noemen. Het kan zijn dat het vooroverlijden van een van de kinderen reden is om naar de notaris te gaan. Stel dat een van de kinderen ten gevolge van een auto-ongeluk is overleden. Dan ga je een nieuw testament maken. Om voor disfiscalisering in aanmerking te komen, moet je je vooroverleden kind noemen en niet de kinderen van het vooroverleden kind. In de praktijk moet je alsnog de naam van je kind opnemen als degene naar wie de erfenis gaat, in plaats van de kinderen van dat kind. Dat wordt om begrijpelijke redenen in de praktijk als emotioneel zeer belastend ervaren. Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat de disfiscalisering niet vervalt als op dat moment de kleinkinderen genoemd worden? Dat zou dan immers de prijs zijn. Die disfiscalisering vinden wij prettig. Mensen gaan juist naar de notaris om bijvoorbeeld een bewindvoerder aan te stellen als die kleinkinderen nog minderjarig zijn.

Ik heb zelden een staatssecretaris zo lovend over een amendement horen spreken als deze staatssecretaris over het amendement van college Schouten over de edelweissroute. Ook wij worstelen met de brieven die wij hierover ontvangen. Een executeur heeft immers geen macht meer als er later alsnog vermogen opduikt. Het lukt de staatssecretaris al niet om informatie uit Zwitserland te krijgen. Het verdrag met Zwitserland heeft immers nul uitwisseling van gegevens opgeleverd. Het zou ook een executeur met even goede bedoelingen als de staatssecretaris wel eens niet kunnen lukken om een vermogen boven tafel te krijgen, ook al doet hij nog zo hard zijn best. Gaat een tegenbewijsregeling waardoor iemand vijftien jaar later moet bewijzen of hij goed gehandeld heeft wel werken, of is er iets meer mogelijk? Om misverstand te voorkomen, wij staan wel achter het verlengen van de termijn. Ook wij willen niet dat men het na twaalf jaar onbelast kan krijgen. GroenLinks heeft gelijk dat wij van dat soort grappen af moeten. Het gaat mij om het tweede deel van de regeling: de aansprakelijkheid van de executeur. Is dat een handige weg?

Kan een 10%- of een 20%-regeling gehandhaafd worden? Enerzijds zegt de staatssecretaris dat zo'n regeling irrelevant is en anderzijds dat die 4,7 mln. kost. Volgens mij is het van tweeën één.

De voorzitter: Heb ik het goed begrepen dat u akkoord gaat met schriftelijke beantwoording?

De heer Omtzigt (CDA): Ja, dat hebt u goed verstaan. Deze vragen helpen voor de plenaire afronding.

Ik sluit mij aan bij de vraag van de heer Groot over kindertoeslag en box 3. Er is al vaker een overgangsrecht voor één jaar getroffen. Iets dergelijks kan ik mij hier ook voorstellen. De extra belasting moet gewoon betaald worden, het zij zo. Het is een paar euro. Het totaal vervallen van de huurtoeslag omdat je dat toevallig beurt, levert echter een schrijnendheid op die niet goed is.

Ik heb nog een vraag over de informatieverplichting. Men moet het vrijwillig aangeven, maar het staat niet in de wet. Ik doe nogmaals een pleidooi op de staatssecretaris om wel uitputtend in de wet te zetten voor welke zaken die informatieverplichting gaat gelden.

De staatssecretaris is niet teruggekomen op de verzuim- en de vergrijpboeten. Het is goed dat daaraan op de website aandacht besteed wordt. Er staat dat de boeteling moet weten dat hij nog een passende boete kan krijgen omdat hij met opzet of grove schuld heeft gehandeld. Hoe verhoudt dit antwoord zich met de voorwaardelijke opzet van het geheel?

Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging dat er een aantal nota's van wijziging komt en dat zal worden gekeken hoeveel Poolse busjes er rondrijden.

De heer Koolmees (D66): Ook ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording en voor de toezegging om op een open wijze te kijken naar bijvoorbeeld de 30%-regeling of het groen gas en ons daarover de komende week informatie te sturen. Dat wordt zeer gewaardeerd. Ik kan mij aansluiten bij de opmerkingen over groen beleggen van de heer Omtzigt. Ook daarbij heb ik de vraag of er nog iets zou kunnen gebeuren om het te stimuleren.

Ik zal de komende week ook nog een aantal amendementen indienen, bijvoorbeeld over de rode diesel – ik help het kabinet graag om Europese doelstellingen te halen – en over de btw op podiumkunsten omdat ik toch vind dat de culturele sector door het kabinetsbeleid hard wordt geraakt.

Verder zal ik in mijn plenaire afronding uiteraard uitgebreid terugkomen op de hypotheekrenteaftrek en de bankenbelasting.

Ten slotte wil ik u, voorzitter, hartelijk danken voor uw werk als voorzitter van deze commissie. Ik wens u veel succes in uw nieuwe baan.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de woorden van dank die mijn collega's hebben uitgesproken voor zowel de mondelinge beantwoording als de schriftelijke beantwoording die dankzij het harde werken van de ambtenaren op het ministerie tot stand is gekomen.

Ik heb in mijn eerste termijn een aantal vragen gesteld over het rapport van SOMO waarin staat dat bedrijven Nederland gebruiken om belasting elders terug te vragen terwijl ze feitelijk hier niet gevestigd zijn. Dus in feite wordt Nederland oneigenlijk gebruikt door die bedrijven. Ik verneem daarop graag een reactie van de staatssecretaris.

Tot slot wil ik graag van deze gelegenheid gebruikmaken om een punt aan te snijden dat nog niet aan de orde is geweest, namelijk de versobering van de aftrek levensonderhoud kinderen. In de schriftelijke inbreng had mijn fractie gevraagd of er een uitzondering voor gehandicapten kan worden gemaakt en wat daarvan de kosten zullen bedragen. Die vraag is helaas niet beantwoord. Wanneer je een gehandicapt kind hebt zijn de kosten aanzienlijk hoger. Ik denk alleen al aan de kosten van verblijf in een instelling. De oplossing om de weekenduitgaven te verbreden is niet voldoende. Kan de staatssecretaris toch een uitzondering maken en, zo nee, waarom niet? Ik zou toch graag een toezegging van de staatssecretaris willen krijgen. Het gaat om een beperkte groep. Als hij geen toezegging doet, zal ik een amendement hierover indienen.

Uiteraard dank ook ik u, voorzitter, voor uw werkzaamheden als commissievoorzitter. We hopen elkaar nog eens tegen te komen.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Voorzitter. Ik zal in de derde termijn alleen nog terugkomen op de zelfstandigenaftrek en uiteraard op de Awr.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ik heb alleen nog vragen over die zich prima lenen voor de plenaire behandeling, dus die zal ik nu niet stellen. Voor de rest sluit ik mij graag aan bij de woorden van dank van de collega's richting de voorzitter. Daarbij teken ik aan dat ik het voorrecht heb gehad dat zij niet hebben gehad, namelijk dat ik in de plenaire zaal naast haar mocht zitten. Dat heb ik zeer gewaardeerd. We zullen haar missen en het gaat haar goed in haar nieuwe functie. Voor de notulen leg ik even vast dat dit wederzijds is, mijnheer Van Vliet.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. Ook u wil ik hartelijk bedanken voor alles. Ik heb u kort meegemaakt, maar in die periode was het altijd heel genoeglijk om het debat onder uw leiding te mogen voeren. Dus dank daarvoor.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging dat hij in gesprek zal gaan met SBF en NOB om te kijken hoe het punt van de particuliere vermogens in relatie tot de Geefwet opgelost kan worden.

Ik heb nog een aantal vragen over de tegenbewijsregeling WOZ-waarde. De staatssecretaris gaf aan dat hij bezwaren zag in een tegenbewijsregeling. Ik wil hem er evenwel op wijzen dat die tegenbewijsregeling nu al bestaat. Dus alle administratieve lasten die hij daarin voorziet, zijn er dus al, mocht dat een probleem zijn. Het gaat veel meer om de peildatum. Ik zal daarover dan ook een amendement indienen, maar wij zullen ons nog wel even met elkaar verstaan over hoe we dat eventueel anders kunnen oplossen.

Wat mijn fractie betreft zou er nog eens naar de groenregelingen gekeken moeten worden. Mijn fractie heeft vorig jaar een amendement ingediend om die groenregelingen een zachte landing te laten geven. Er zijn nu wat problemen in de praktijk. Met name de Nederlandse Vereniging van Banken heeft wat ons betreft een concrete oplossing voorgesteld. Wij zouden graag zien dat de staatssecretaris nagaat of het langs die weg opgelost kan worden, anders zullen we daarover wellicht een amendement indienen.

Over de defiscalisering van nalatenschappen die voor de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 ontstonden, zal ik mij ook graag nog even met de staatssecretaris vervoegen om te bekijken wat daar de problemen zijn en hoe wij die kunnen oplossen.

Ik dank de staatssecretaris voor de bijval voor het edelweissamendement. Ook mijn fractie hecht eraan, gezegd te hebben dat zij het eens is met de verlenging, maar dat het haar vooral gaat om de problemen die ontstaan bij de executeur-testamentair. Deze moet niet persoonlijk verantwoordelijk worden, waardoor niets meer wordt afgewikkeld. Het resultaat zal namelijk zijn dat niemand zich daarvoor wil lenen.

Ik heb nog een concrete vraag over de uitbreiding van de landgoederenvrijstelling in box 3. Daarbij gaat het er met name om dat degenen die vruchtgebruik hebben wel aangeslagen worden en degenen die het eigendom hebben niet. Er is discussie over met het departement of dat budgettaire derving zou hebben. Ik verzoek de staatssecretaris er in de brief op in te gaan wat er gebeurt als wij het onderzoek zouden opheffen.

Ik zal de voorbeelden van vrijwilligersvergoedingen aan het ministerie overdragen.

De voorzitter: De uitsmijter wordt verzorgd door de heer Huizing.

De heer Huizing (VVD): Mevrouw de voorzitter. Het zal geen uitsmijter zijn. Ook ik wil u graag bedanken voor de wijze waarop u al deze vergaderingen hebt voorgezeten. Ik heb u een jaar mogen meemaken als heel prettig, streng doch rechtvaardig en liefdevol. Zo heb ik dat ervaren. Ik ben uitermate jaloers op de FME die nu beslag op u gaat leggen.

Ook de staatssecretaris wil ik bedanken voor de buitengewoon constructieve wijze waarop hij en zijn staf met ons hebben meegedacht. Ik denk dat wij met elkaar tot een prima Belastingplan 2012 zullen komen.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Op de meeste van de vragen die in deze laatste ronde zijn gesteld zal ik schriftelijk terugkomen. Ik ben op de meeste punten al uitvoerig schriftelijk ingegaan, maar dat heeft niet voor iedereen de gewenste duidelijkheid verschaft. Dat geldt in elk geval voor de kindertoeslag in box 3. Het is niet de bedoeling om mensen hun toeslag te ontnemen, maar het is ook nooit de bedoeling geweest om met deze extra toeslag op box 3 de groep toeslaggerechtigden uit te breiden. Ik snap wel waarom dit punt naar voren is gebracht. Ik zal nagaan of wij iets kunnen doen in de sfeer van voorlichting op het moment dat dit ingaat. Ik zal een aantal alternatieven schetsen voor wat wel en niet mogelijk is en ik zal nagaan of de groep die het betreft specifiek benaderd kan worden.

De heer Van Vliet hield een pleidooi voor meer eenvoudige regelingen zoals de werkkostenregeling. Hij wil daarmee alle specifieke elementjes die fiscaal worden begunstigd wegnemen. Dat pleidooi wil ik graag onderstrepen. Ik ben voornemens om de Kamer, liefst voor de behandeling van de fiscale agenda een brief te sturen met opties voor een verdere vereenvoudiging van de uitvoering. Het is mijn bedoeling om het debat over de fiscale agenda ook hierop betrekking te laten hebben. Opties die de Kamer interessant vindt maar die nog wat nader onderzoek vergen, kan ik dan ook diepgaand laten onderzoeken, zodat wij in deze kabinetsperiode sprongen voorwaarts kunnen maken met eenvoudiger regelingen en uitvoeringen.

De heer Omtzigt en mevrouw Schouten hebben aandacht gevraagd voor de groenregelingen. Ik kan mij het debat van vorig jaar nog goed herinneren, waarin met name de heer Slob de kar heeft getrokken om de groenregelingen een zachte landing te geven. Ik wijs erop dat er een afspraak in het regeerakkoord staat om aan de dubbele fiscale bevoordeling van het groen beleggen en aan het sociaal-ethisch, cultureel en maatschappelijk beleggen een einde te maken en dat dit nu een enkele fiscale faciliëring is. Dat is om twee redenen gedaan: enerzijds omwille van de eenvoud en om aan de fiscale overstimulering een eind te maken, anderzijds omwille van het budgettaire belang. Vorig jaar heb ik zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer toegezegd dat ik in gesprek zal blijven met de financiële instellingen en dat ik mij niet bij voorbaat afsluit voor constructieve ideeën om deze besparing op een alternatieve manier in te voeren. Ik kan melden dat er constructief overleg is met de Nederlandse Vereniging van Banken. Ik heb mij hier zelf vorige week ook nog mee bemoeid. Er lijkt een voorstel te zijn om deze bezuiniging op een alternatieve manier te bereiken. In dit voorstel wordt de beperking gezocht in een plafond voor het totale volume aan groenkredieten, zeg maar met een cap op het jaarlijkse kredietvolume. De verlaging van het percentage van de heffingskorting zou bij 0,7 moeten stoppen, waardoor het totale fiscale voordeel, met de vrijstelling in box 3, op 1,9% zou blijven staan. Budgettair is dit een mogelijk alternatief, maar er zijn wat mitsen en maren. Zo moet dit waarschijnlijk worden genotificeerd in Brussel in verband met staatssteunaspecten en het is de vraag hoeveel tijd dat in beslag neemt. Ik neem aan dat een verkorte procedure mogelijk is, omdat dit in wezen een al bestaande regeling is, die in afgeslankte vorm blijft voortbestaan. Op zichzelf zou het dus vreemd zijn als Brussel ineens problemen zou gaan maken, maar dit aspect moeten wij wel onder ogen zien. Verder is het de vraag hoe je zo'n quotumregeling uiteindelijk vormgeeft. Als staatssecretaris van Financiën wil ik niet halverwege het jaar moeten zeggen dat er vanaf dat moment geen groenregelingen meer mogen worden opengesteld; ik vind dat dit aan de markt is. Ook zal ik moeten kijken naar de uitvoerbaarheid voor Agentschap NL en met name OCW, want dit is ook betrokken bij cultureel beleggen. De vraag is dus: als tussentijds het loket moeten worden gesloten, wie doet dat dan en hoe zijn we ervan verzekerd dat de ingeboekte budgettaire besparing daadwerkelijk wordt bereikt? De afspraken met betrekking tot de 18 mld. zou ik namelijk niet graag in gevaar brengen. Ik wil deze punten hier wel bij betrekken. Ik kan mij voorstellen dat ik ook dit punt schriftelijk meeneem. Zoals gezegd, afgelopen vrijdag waren er nadere gesprekken op het departement. Er zitten plussen en minnen aan vast en er is ook het aspect van het regeer- en het gedoogakkoord. Ik zal de plussen en minnen verder schetsen in de brief. De Kamer kan daarna uiteindelijk een afgewogen beslissing nemen.

De heer Omtzigt kaartte nog een aantal punten aan. Op de dga-pensioenaanspraken ben ik al uitvoerig ingegaan. Ik heb mijzelf daar echt zeer serieus over gebogen. Ik zal zien of er nog iets is toe te voegen aan wat ik hierover heb geschreven. Ik ben ook al ingegaan op de zorgkosten en de weekendregeling. Ik zie wel dat er bepaalde verzilveringsproblemen bestaan, maar je kunt niet elk verzilveringsprobleem oplossen. Het volgende over de plaatsvervanger in het erfrecht, als kleinkinderen worden genoemd in een testament. Ik begrijp de emoties hierachter en zal bekijken of dit probleem te ondervangen is. Verder meen ik dat we met het amendement van mevrouw Schouten een nieuw evenwicht bereiken met betrekking tot de executeur, edelweissroute en tegenbewijsregeling. De Kamer heeft vorig jaar op het laatste moment de edelweissroute in de plannen geamendeerd. Afgelopen voorjaar is het in overleg met de initiatiefnemers tot dat amendement nogmaals aangepast. Dat heeft geleid tot de voorstellen in het Belastingplan. De voorstellen van mevrouw Schouten zijn niet alleen een reactie op de brief van de testamentair executeurs, maar ook een mooie nuancering. Ik heb zelf niet de neiging om nog een slag te maken, want dan zegt de Kamer natuurlijk tegen mij: wij hebben toch zeker niet voor niets vorig jaar de edelweissroute dichtgeschroeid?

De problemen van de mensen die te goeder trouw zijn, worden in ieder geval gesolveerd door het amendement van mevrouw Schouten, een amendement dat ik van harte ondersteun. Mensen die te kwader trouw zijn, kunnen nu bovendien terecht tot in lengte der dagen worden gepakt. Al met al denk ik dat er daardoor sprake is van een redelijk evenwicht.

Het andere punt van de heer Omtzigt kan schriftelijk.

De heer Bashir vroeg naar het rapport over de claims. Hij heeft daarover ook schriftelijke vragen gesteld. Het is een onderwerp dat valt onder de verantwoordelijkheid van mijn collega van EL&I. Er komen dus nog antwoorden op schriftelijke vragen. Ik zou het zelf niet bij het Belastingplan betrekken.

De heer Bashir (SP): Ik heb geen schriftelijke vragen gesteld. Vorige week maandag heb ik hierover in eerste termijn vragen gesteld. Het rapport gaat ook meer in het algemeen in op belastingverdragen. Wellicht kan de staatssecretaris hier toch nog schriftelijk op terugkomen.

Staatssecretaris Weekers: Als de heer Bashir hierover in het kader van het Belastingplan vragen heeft gesteld die nog niet beantwoord zijn in de schriftelijke stukken van donderdag, dan zal ik ervoor zorgen dat zijn vragen alsnog worden beantwoord. Daar heeft hij uiteraard recht op.

Voorzitter. De versobering van de LOK. Kan daarop een uitzondering worden gemaakt voor gehandicapten? Ik denk dat dit door uitvoeringstechnische problemen niet makkelijk te realiseren zou zijn. Wij moeten er verder voor oppassen dat wij uitzonderingen in ons fiscale systeem schrappen om daarna weer nieuwe uitzonderingen te creëren, uitzonderingen die eigenlijk altijd bijzonder moeilijk uit te voeren zijn. Ik heb geprobeerd om de grootste knelpunten op te lossen door de weekendregeling uit te breiden. Voor de weekendregeling heeft in het verleden vooral de SGP-fractie aandacht gevraagd. Wij gaan die regeling nu eigenlijk maximaal faciliteren en dan moeten wij niet voor een resterend probleem een uiterst moeilijk uitvoerbare uitzondering creëren.

De tegenbewijsregeling voor de WOZ-waarde. Mevrouw Schouten merkte daarover op dat in de wet al een tegenbewijsregeling zit. Dat is juist, maar die is bedoeld voor de vaststelling van de WOZ-waarde. Die regeling heeft dus geen betrekking op de situatie dat de WOZ-waarde reeds is vastgesteld, wat betekent dat die waarde niet bij een erfenis opnieuw ter discussie kan worden gesteld. Ik zal desondanks terugkomen op de technische achtergrond hiervan en de mogelijkheden en de onmogelijkheden.

Voorzitter, volgens mij waren dat de resterende punten.

De voorzitter: De schriftelijke beantwoording van de resterende vragen ziet de Kamer uiteraard tegemoet. De behandeling van het Belastingplan moet nog worden ingepland, maar de stemming zal in ieder geval op 17 november plaatsvinden. U bent daarvan op de hoogte. Dat betekent dat er nog voldoende tijd is om voor de laatste plenaire termijn een en ander te regelen.

Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de behandeling in commissieverband van het Belastingplan 2012. En dat biedt mij de mogelijkheid om, voordat ik de vergadering sluit, een dankwoord uit te spreken richting de Kamer. Ik hoop in ieder geval dat wij nog een keer op een passende, informele manier afscheid van elkaar kunnen nemen. Ik had mij geen mooiere «laatste daad» kunnen wensen dan de behandeling van het Belastingplan. Toen ik achtenhalf jaar geleden in de Kamer kwam als belastingwoordvoerder, was mijn eerste activiteit het behandelen van het Belastingplan. Het cirkeltje is dus eigenlijk weer rond.

Als ik naar links, naar de commissieleden kijk, dan stel ik vast dat bijna iedereen na mij in de Kamer is gekomen. Ik heb iedereen zien komen in de Kamer, behalve de heer Omtzigt. Ik kan u alleen maar toewensen dat u, als u terugkijkt op uw achtenhalf jaar, dat op dezelfde manier zult doen als ik, want dan hebt u hier een fantastische tijd gehad. Dat wens ik u toe.

Ik heb bewondering voor de wijze waarop niet alleen de staf van de ministeries, maar ook van de Kamer zelf en niet te vergeten de notulisten, Marieke, en in jou ook alle griffiers, hun best doen om het beste te bereiken voor Nederland. Daarvoor zitten wij hier immers, iedereen natuurlijk vanuit zijn eigen overtuiging. Ik had en heb daar geweldig veel bewondering voor. Dat zal ik blijven uitdragen.

Ik dank de commissieleden voor de prettige wijze waarop de debatten zijn gevoerd, constructief, altijd goed voorbereid, op een heel prettige manier. Deze commissie is de moeder aller commissies, denk ik. Voor mij is het een heel mooie tijd geweest. Ik wil jullie daarvoor ontzettend bedanken.

Voordat ik nu echt een heel sentimenteel verhaal begin – want dat is niet de bedoeling – merk ik op dat er morgen nog een afscheidsbrief over en weer volgt. Ik zie uit naar mijn volgende job. Ik dank jullie voor de ontzettend leuke en warme woorden. Ik wens jullie veel succes in deze ongetwijfeld moeilijke tijd, in economisch zwaar weer. Dank jullie wel.

(geroffel op de bankjes)

De voorzitter: Ik dank iedereen, de staatssecretaris, de staf en de mensen op de publieke tribune, voor hun aanwezigheid.

Sluiting 17.47 uur.