Ontvangen 8 november 2011
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Na artikel V, onderdeel K, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ka
In artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, wordt «tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon» vervangen door: tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon, doch tot ten hoogste € 857 143.
II
Artikel V, onderdeel N, komt te luiden:
N
Artikel 39c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 31» vervangen door: artikel 31,
met uitzondering van het eerste lid, onderdeel f, het tweede lid, onderdeel c, onder 1°, het achtste lid en het tiende lid,.
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Bij toepassing van het eerste lid wordt artikel 15a, eerste lid, onderdeel j, zoals dat op 31 december 2010 luidde, vanaf 1 januari 2012 als volgt gelezen:
j. extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst (extraterritoriale kosten), met dien verstande dat voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen of buiten Nederland worden uitgezonden, onder daarbij te stellen voorwaarden, geldt dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst – voor van buiten Nederland in dienstbetrekking genomen werknemers gedurende ten hoogste tien jaar – ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het loon, doch tot ten hoogste € 857 143, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden;.
Dit amendement beoogt budgettaire dekking te realiseren om de aangekondigde salarisgrens van € 26 605 (cijfers 2011) voor jonge promovendi terug te draaien. Dat betekent dat – indien aan de overige voorwaarden wordt voldaan – promovendi zonder verdere inkomenstoets onder de 30%-regeling kunnen vallen. Dit betekent een budgettaire derving van € 2 mln.
Als budgettaire dekking wordt voorgesteld om – bovenop de maatregel zoals beschreven in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel – de forfaitaire vergoeding voor extraterritoriale kosten bij toepassing van de zogenoemde bewijsregel af te toppen op maximaal € 857 143. Dit bedrag wordt bereikt bij een grondslag (kort gezegd: de som van het bij de werknemer te belasten loon en de 30%-vergoeding) van circa € 2,85 mln. In het geval de grondslag hoger is dan circa € 2,85 mln. bedraagt het maximum van de forfaitaire vergoeding derhalve € 857 143. Door het instellen van dit plafond wordt een opbrengst bereikt die voldoende is om de derving door het niet-invoeren van de salarisgrens voor jonge promovendi te dekken.
Vanwege de keuzeregeling voor de werkkostenregeling is in artikel I, onderdeel N, ook een wijziging van artikel 39c van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) opgenomen die regelt dat werkgevers die aan het begin van het desbetreffende kalenderjaar hebben gekozen voor toepassing van het regime van vrije vergoedingen en verstrekkingen zoals dat gold op 31 december 2010, artikel 15a, eerste lid, onderdeel j, van de Wet LB 1964 zoals dat op 31 december 2010 luidde, moet worden gelezen met inbegrip van een gelijkluidende aanpassing als de in dit amendement opgenomen aanpassing van artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet LB 1964. De aanpassing van artikel 39c, eerste lid, van de Wet LB 1964 was reeds opgenomen in het voorstel van wet, maar dient in verband met de in de vorige alinea bedoelde aanpassing in een afzonderlijk onderdeel te worden opgenomen. Hiermee is derhalve geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Groot