Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 april 2012
In het Algemeen Overleg over werktijdverkorting en stremming in de Rijn van 8 juni 2011 (Kamerstuk 30 523, nr. 63) heb ik de Kamer toegezegd een overzicht te verstrekken van de calamiteitenregelingen die binnen de Rijksoverheid bestaan en van de definitie van het bedrijfsrisico die bij deze regelingen wordt gehanteerd. Met deze brief geef ik, mede namens de Minister van IenM en VenJ en de Staatssecretaris van EL&I, uitvoering aan deze toezegging.
Hieronder zal ik eerst ingaan op de algemene uitgangspunten op dit terrein. Vervolgens komen achtereenvolgens regelingen met een algemene strekking, regelingen met een (sector)specifiek karakter en tenslotte ad hoc regelingen aan de orde.
Uitgangspunten
Ondernemers werken voor eigen rekening en risico en worden daarom geacht in beginsel zelf zorg te dragen voor een adequate afdekking van risico’s zoals schade. Zij kunnen zich hiervoor op de markt verzekeren. Daarnaast bestaat vaak de mogelijkheid tot verhaal. Dit valt binnen het normale economische verkeer. De overheid heeft hiermee in principe geen andere bemoeienis dan zorg te dragen voor een goed werkend rechtssysteem. In de kabinetsbrief van 7 februari 20111 naar aanleiding van de Moerdijkbrand heeft het kabinet aangegeven terughoudend te zijn bij het treffen van ad hoc regelingen, mede met het oog op het voorkomen van ongewenste precedentwerking.
Slechts in bijzondere omstandigheden zal de overheid in beeld kunnen komen om een tegemoetkoming te bieden, bijvoorbeeld bij calamiteiten waarvan de gevolgen boven het normale ondernemersrisico uitstijgen en waarbij ook verhaal op een ander niet aan de orde is. Daarnaast bestaan er situaties waarin schade ontstaat als gevolg van (rechtmatig) overheidshandelen en de overheid compensatie biedt.
Regelingen met een algemene strekking
De Rijksoverheid kent drie calamiteitenregelingen met een algemeen karakter: de Wet tegemoetkoming schade bij rampen, de regeling voor werktijdverkorting en de regeling voor onwerkbaar weer.
Wet tegemoetkoming schade bij rampen
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) geeft bedrijven, particulieren, instellingen en openbare lichamen onder voorwaarden recht op een tegemoetkoming in de schade en kosten. De Wts heeft tot doel een tegemoetkoming te kunnen verstrekken in schade en kosten die noch verzekerbaar zijn noch verhaalbaar op derden, en dus redelijkerwijs niet tot het normale bedrijfsrisico kunnen worden gerekend. De regeling beoogt een wildgroei aan ad hoc regelingen te voorkomen.
Het recht op een tegemoetkoming ontstaat doordat er sprake is van:
1. Een ramp zoals omschreven in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr)2 die is veroorzaakt door een:
2.
a. zoetwateroverstroming als nader omschreven in de Wts, of:
b. aardbeving met een kracht van minimaal 4,5 op de schaal van Richter.
3. Een ramp van tenminste vergelijkbare orde als de hiervoor bedoelde overstroming of aardbeving. Er moet dan sprake zijn van ten minste een ramp met grote aantallen getroffenen met schade en kosten die niet elders kunnen worden verhaald dan wel die niet redelijkerwijs verzekerbaar of vermijdbaar waren.
Daarnaast kent de Wts in artikel 2 een tijdelijke uitzondering: voor de periode dat het Deltaplan grote rivieren langs de Maas nog niet geheel is uitgevoerd, geldt dat de Wts onder voorwaarden3 van toepassing kan zijn zonder dat er sprake hoeft te zijn van een ramp als bedoeld in artikel 1 van de Wvr.
Werktijdverkorting (WTV regeling)
Op grond van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) 1945 is het werkgevers verboden de arbeidsovereenkomst op te zeggen zonder vergunning van het UWV. Om te voorkomen dat dit algemene opzegverbod wordt omzeild, is in artikel 8 BBA 1945 geregeld dat het de werkgever verboden is eenzijdig de werktijd van de werknemers te verkorten. Op grond van ditzelfde artikel 8 kan de minister van SZW ontheffing verlenen van het verbod op werktijdverkorting.
Deze ontheffing kan worden verleend in bijzondere omstandigheden, die niet tot het normale ondernemersrisico behoren (calamiteiten). Een recent voorbeeld is de ontheffing die aan een aantal bedrijven is verleend in verband met de verzakking en het instortingsgevaar van een winkelcentrum en parkeergarage in Heerlen in november 2011.
Voorwaarde is dat de omstandigheden minstens twee weken duren en tot 20% verminderd gebruik van de arbeidscapaciteit per week leiden. Als een vergunning voor werktijdverkorting wordt verleend, kan voor de betrokken werknemer een beroep op de WW worden gedaan. Toepassing van WTV kan plaatsvinden in combinatie met andere regelingen.
Regeling voor onwerkbaar weer
De WW kent op grond van artikel 18 in deze wet een regeling voor gevallen waarin als gevolg van vorst, sneeuwval, hoog water of andere buitengewone natuurlijke omstandigheden een uitkering kan worden verstrekt voor de duur van die omstandigheden. De toegang tot deze regeling wordt in hoge mate bepaald door cao-partijen. Er kan een beroep op worden gedaan als in een cao is afgesproken dat een werkgever het loon geheel of gedeeltelijk niet verschuldigd is als er door buitengewone weersomstandigheden niet kan worden gewerkt. In de cao kan zijn opgenomen dat er wachtdagen gelden voordat een beroep kan worden gedaan op de WW. Als er in een cao geen afspraken zijn gemaakt en men toch gebruik wil maken van de regeling, wordt door UWV beoordeeld of de aangevoerde weersomstandigheden van dien aard zijn dat een beroep op de regeling in de rede ligt.
Voor de goede orde merk ik op dat het streven is te komen tot een integratie van de regeling tot werktijdverkorting en de regeling voor onwerkbaar weer, tot één zogenoemde calamiteitenregeling. Ik zal u hierover binnenkort nader informeren.
Regelingen met een sectorspecifiek karakter
Naast bovengenoemde regelingen met een algemeen karakter kent de Rijksoverheid voor bepaalde sectoren bijzondere regelingen.
Diergezondheidsfonds
Ondernemers kunnen een beroep doen op het Diergezondheidsfonds indien er schade ontstaat als gevolg van overheidsmaatregelen die gericht zijn op het bestrijden van zeer besmettelijke veeziekten. De betreffende ziekten zijn in de regeling limitatief opgesomd.
De compensatie betreft de directe schade die wordt geleden als gevolg van het overheidshandelen; dit betreft de schade die ontstaat doordat dieren en producten moeten worden vernietigd. De overheid treedt in dat geval op als koper. Eventuele gevolgschade valt buiten deze regeling.
Het voorkomen van veeziekten kan deels tot het normale ondernemersrisico in de agrarische sector worden gerekend. Het ligt dan ook voor de hand dat ondernemers hiervoor zelf een deel van het risico dragen. Om deze reden wordt het Diergezondheidsfonds sinds 1998 deels gefinancierd door de sector.
Markt- en prijsbeleid (GLB)
Het markt- en prijsbeleid (onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de Europese Unie) biedt een vangnet in geval van veterinaire of fytosanitaire problemen of in geval van extreme prijsdalingen. In geval van crises kunnen maatregelen worden genomen om de markt te ondersteunen bij herstel.
Bij de uitbraak van de EHEC-crisis is door de Europese Commissie een noodfonds opengesteld. De juridische basis ligt in Verordening 1234/2007 en heeft als voorwaarden dat er een ernstige verstoring van de markt moet zijn en dat het fonds kortdurend van aard is. Het fonds was dan ook eenmalig en kortdurend van toepassing. Alleen de geleden schade in de periode 26 mei – 1 juni 2011 kwam in aanmerking voor een vergoeding. Het betrof hier een 100% EU-vergoeding.
Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 en Waterwet
De Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (RNC’99). biedt de mogelijkheid om in bepaalde gevallen het nadeel van rechtmatig overheidshandelen te vergoeden. De grondslag om een verzoek tot vergoeding van schade in behandeling te nemen is erg ruim: elk rechtmatig handelen van de Minister van IenM dat schade toebrengt is voldoende om een verzoek te kunnen indienen. Uitgangspunt van de RNC’99 is dat bepaalde nadelen als gevolg van ingrepen van overheidswege in beginsel als normaal maatschappelijk risico moeten worden beschouwd, waarmee een ieder geconfronteerd kan worden en die in beginsel voor eigen rekening dienen te komen. In sommige gevallen echter kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen, waardoor een individueel belang als gevolg van een dergelijke ingreep (maatregel) zodanig zwaar wordt getroffen dat het daaruit voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet voor zijn rekening hoeft te blijven. Hierbij wordt gekeken naar alle feiten en omstandigheden van het individuele geval. Vaste praktijk is dat gewerkt wordt met vaste percentages om het normale ondernemersrisico te bepalen. In de jurisprudentie is geaccepteerd dat het normale ondernemersrisico, in beginsel ligt bij een drempel van 15% van de gemiddelde jaaromzet. Alleen schade die boven deze drempel uitkomt, komt voor vergoeding in aanmerking (mits ook aan alle andere vereisten is voldaan).
Ook de Waterwet (artikel 7.14) heeft een algemene grondslag voor een tegemoetkoming in de schade. Uitgangspunt van de regeling in de Waterwet is dat schade als gevolg rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer voor vergoeding in aanmerking komt. De bij de RNC’99 gehanteerde definitie van normaal maatschappelijk risico geldt onverkort ook voor de Waterwet.
Ad hoc regelingen
Zoals aan het begin van deze brief al aangegeven, kiest het kabinet een terughoudende opstelling ten aanzien van ad hoc regelingen. Er is echter ook aangegeven dat in bijzondere omstandigheden de overheid in beeld kan komen om een tegemoetkoming te bieden.
Tegemoetkoming voor telers van vollegrondsgroenten naar aanleiding van de Moerdijkbrand
Als gevolg van de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk van 5 januari 2011 was er bij groentetelers in de omgeving sprake van inkomstenderving. Hoewel de overheid geen enkele aansprakelijkheid in deze kwestie erkent, heeft het kabinet in dit uitzonderlijke geval besloten om ondernemers (telers van vollegrondsgroenten) tegemoet te komen in hun inkomstenderving. Het betreft telers die hun eindproduct niet op de markt hebben gebracht op advies van de overheid, dit mede ter bescherming van de markt (consumenten- en exportvertrouwen) en de volksgezondheid.
Gezien de specifieke omstandigheden vond het kabinet de door de tuinders genomen maatregel getuigen van verantwoordelijkheidsbesef. De kosten hiervan zouden echter bij een beperkte groep neerslaan, te weten de betreffende telers. Omdat het veelal gespecialiseerde spruitentelers betrof, zouden de telers een wezenlijk deel van hun jaarinkomen missen. Onder die omstandigheden heeft het kabinet een financiële faciliteit geboden, hoewel daartoe geen verplichting voor de overheid bestond.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp