Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 november 2011
Hierbij zend ik u de bestuursafspraken, die ik heb afgesloten met de wethouders van de G4 en van de G331. Daarin treft u op hoofdlijnen de gezamenlijke ambities aan op het terrein van VVE, schakelklassen en zomerscholen voor de periode 2012–2015. Wat ik u toestuur zijn de afspraken op hoofdlijnen. De tekst van de afspraken is voor het G32-netwerk en de G4 hetzelfde. Het akkoord met de G33 is ondertekend door de voorzitter van het G32-stedennetwerk. Aan dit netwerk nemen 33 steden deel.
De definitieve ondertekening vindt eind februari plaats. De komende periode worden de gezamenlijke ambities nader uitgewerkt in concrete afspraken per stad, op basis van de nulmeting die de Inspectie van het Onderwijs de afgelopen tijd heeft uitgevoerd. De bijlage bij de bestuursafspraken is nu nog leeg, in februari is deze concreet ingevuld. De gemeenten werken voluit mee, er is brede steun bij de gemeenten. Elke stad stemt de komende maanden af met schoolbesturen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven, die de ambities feitelijk uitvoeren op basis van subsidie van de gemeente.
De voorliggende bestuursafspraken zijn een nadere uitwerking van actielijn 5 van het actieplan «Basis voor Presteren» (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 207). Dit plan is met u besproken op 23 juni jongstleden, waarbij bleek dat dit plan op brede steun kan rekenen.
Tijdens de algemene politieke beschouwingen heeft het lid Van Haersma Buma op 22 september een motie (Tweede Kamer 2011–2012, 33 000, nr. 12) ingediend, waarin wordt verzocht het budget voor de groep 0-klassen niet over alle gemeenten te verspreiden maar gericht in te zetten in de grote steden. In mijn reactie hierop (Tweede Kamer 2011–2012, 33 000-VIII, nr. 8) is aangegeven dat het extra geld gericht ingezet wordt in de grote steden (G4 en G33) met een focus op de aanpak van taalachterstanden bij kinderen onder de vier jaar. De middelen zullen worden ingezet voor VVE, schakelklassen en zomerscholen, zoals aangegeven in het actieplan.
Met deze bestuursafspraken geef ik samen met de grote steden (G4 en G33) concrete uitwerking aan actielijn 5 van het actieplan «Basis voor presteren» (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 176). Ik wil hiermee in 2015 bereiken dat kinderen zonder taalachterstand naar de basisschool gaan en de resultaten van de basisschool omhoog gaan, mede door meer schakelklassen en zomerscholen. Naast uitbreiding van schakelklassen en zomerscholen en een hoger doelgroepbereik voor VVE gaat het om een forse verbetering van de kwaliteit van de voorschoolse educatie. Hieronder geef ik een toelichting op de bestuursafspraken.
Uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van pedagogische medewerkers doorslaggevend is voor een goede uitvoering van VVE. Er liggen kansen om hogere opbrengsten te realiseren binnen VVE; het gaat daarbij om kinderen door middel van spel verder te brengen in hun ontwikkeling. Ik wil dit bereiken door de kwaliteit van het aanbod verder te versterken en meer opbrengstgericht te werken. Daarom maak ik afspraken met gemeenten over het taalniveau van de pedagogisch medewerkers, meer hbo-ers op de groep en opbrengstgericht werken.
Taalniveau 3F van de pedagogisch medewerkers
Om goed VVE te kunnen uitvoeren is een goede beheersing van de Nederlandse taal van belang, om zo een stimulerende en verrijkende taalomgeving te creëren. Het taalniveau van de pedagogisch medewerkers vormt al een onderdeel van het inspectiekader. Naar aanleiding van de motie Beertema (Tweede Kamer 2011–2012, 28 760, nr. 25) is deze eis verder aangescherpt van 2F tot niveau 3F. Ik heb met de gemeenten de ambitie afgesproken dat de instellingen in deze steden zich inspannen om het taalniveau van de pedagogisch medewerkers te verhogen tot niveau 3F. De komende periode zal de kwalificatie van de pedagogisch medewerkers qua taalniveau nader worden uitgewerkt, in samenwerking met het veld.
Opbrengstgericht werken en hanteren kindvolgsysteem
De kwaliteit van VVE kan beter door meer opbrengstgericht te werken. Het gaat om een doelgerichte manier van werken. Niet de activiteit staat centraal maar de ontwikkeling van het kind. Voor de pedagogisch medewerkers is opbrengstgericht werken een werkwijze om te bepalen wat zij de kinderen moeten bijbrengen en op welke behoeften van de groep en het individuele kind zij hun begeleiding kunnen afstemmen. Het gaat om observeren, zien waar het kind staat in zijn ontwikkeling en vervolgens bepalen welke spelactiviteiten een kind nodig heeft. Vervolgens wordt geëvalueerd om te bepalen of de pedagogisch medewerker de juiste spelactiviteiten heeft aangeboden. Dit kan op het individuele niveau of het groepsniveau. Het gaat daarbij om het vastleggen van de ontwikkeling van het kind en vervolgens te bepalen wat de volgende stap is. Het benutten van informatie uit het kindvolgsysteem vormt daarbij een belangrijke bijdrage. Daarom maak ik afspraken met gemeenten over:
– het hanteren van een kindvolgsysteem
– het volgen van de brede ontwikkeling van een kind
– evaluatie en begeleiding van de aangeboden begeleiding en zorg
– het evalueren van de kwaliteit en resultaten.
HBO-ers
Ik wil het aantal hbo-gekwalificeerde begeleiders in VVE verhogen. Zij zijn nodig om het opbrengstgericht werken op de groep verder vorm te geven en de kwaliteit op de werkvloer te verhogen. Het gaat juist daarbij om het observeren en weten welke spelactiviteiten nodig is om een kind verder in zijn ontwikkeling te stimuleren. Ik verwacht met deze maatregel een forse stap te kunnen zetten in de kwaliteit van VVE en daarmee de resultaten van dit beleid. De komende jaren zal in overleg met gemeenten en met het betrokken veld bezien worden wat de functieomschrijving van die medewerker met een hbo-niveau wordt. Ook wordt gekeken naar een passende intensiteit van het aantal dagdelen dat deze medewerker wordt ingezet op de groep. Met gemeenten maak ik afspraken om het aantal hbo-ers op de lokaties te verhogen. Het is aan de gemeenten om te bepalen hoe de hbo-ers worden ingezet: zowel voor het aantal dagdelen op de groep als coaching van pedagogisch medewerkers op de werkvloer.
Versterken ouderbetrokkenheid
Ouderbetrokkenheid is een belangrijke factor bij het tegengaan van achterstanden bij risicoleerlingen. Het ondersteunen van ouders bij het creëren van een stimulerende omgeving, leidt tot hogere opbrengsten bij kinderen. Het effect is nog groter als thuis ook ontwikkelingsactiviteiten plaatsvinden. Het inspectiekader biedt hiervoor diverse aanknopingspunten. Ik spreek daarom een kwaliteitsverbetering af op de volgende punten met de gemeenten:
– het voeren van een gericht ouderbeleid
– ouders goed informeren
– het hanteren van een intake
– stimuleren om ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen
– informeren aan de ouders over de ontwikkeling van het kind
– rekening houden met de thuistaal
Uitbreiding van het aantal plaatsen en verbetering van de toeleiding
Het aantal VVE-plaatsen wordt verder uitgebreid, want indien VVE goed wordt uitgevoerd, is VVE aantoonbaar effectief bij het tegengaan van taalachterstanden bij risicoleerlingen. Ik wil daarom meer kinderen hiervan laten profiteren. Gemeenten zetten daarom lokale voorzieningen in om de toeleiding te verbeteren. Dit kan zonodig met gebruik van drang en indien mogelijk dwang. In de vorm van pilots wordt bekeken hoe dit in de praktijk uitpakt. Op het terrein van dwang heb ik opdracht gegeven voor een onderzoek naar de juridische mogelijkheden om dwang bij voorschoolse educatie toe te passen. Ik informeer u in februari over de uitkomsten van dit onderzoek, tegelijk met de geconcretiseerde afspraken. Met de gemeenten maak ik afspraken over:
– uitbreiding van het aantal VVE plaatsen
– pilots toeleiding
Resultaten gemeentelijke VVE beleid
Ik vind het belangrijk dat een gemeente zicht heeft op de resultaten van het eigen beleid om zelf goed de vinger aan de pols te houden. Uit onderzoek van de inspectie blijkt dat dit nog niet altijd plaatsvindt. Daarom heb ik dit onderdeel in de afspraken met de gemeente opgenomen.
Schakelklassen, zomerscholen of voorzieningen met eenzelfde doelstelling
Met de gemeenten maak ik afspraken over uitbreiding van het aantal schakelklassen, zomerscholen of voorzieningen met eenzelfde doelstelling.
Doel is om te voorkomen dat talent verspild wordt doordat leerlingen, alleen vanwege een taalachterstand, niet het vervolgonderwijs kunnen volgen dat aansluit bij hun mogelijkheden. Want leerlingen, die tijdens een zomerschool of schakelklas extra aandacht besteden aan taalbeheersing, vergroten hun prestaties en kansen. Voor de geformuleerde ambities voor de kwaliteiteisen van schakelklassen en zomerscholen is aangesloten bij ervaringen van de afgelopen jaren.
Daarnaast start ik een wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van verlengde leertijd in de vorm van schakelklassen en zomerscholen. Er zijn signalen die wijzen op betere2 onderwijsprestaties en schoolloopbanen van schakelklasleerlingen. Aantoonbare effecten van extra leertijd in de vorm van zomerscholen zijn vooralsnog alleen aangetoond in Amerikaans onderzoek3. Ik wil daarbij ook kijken naar het welbevinden van de kinderen.
Het is belangrijk dat het geld op de goede plek terecht komt en de resultaten worden gevolgd. Daarom heb ik afspraken gemaakt over het monitoren van de voortgang en verdeling van de middelen.
Specifieke uitkering
De middelen voor VVE, schakelklassen en zomerscholen worden verdeeld via een specifieke uitkering. Hierdoor is het geoormerkt geld voor een gemeente. Gemeenten zijn verplicht die middelen in te zetten voor de bestrijding van onderwijsachterstanden (art 165, 166 en 167 WPO). Wanneer het geld niet aan dit specifieke doel wordt besteed, dan vloeien de middelen terug in de rijkskas. De gemeente heeft de regie over de middelen, maar dient deze middelen in goed overleg met de schoolbesturen en voorschoolse instellingen te besteden (art 167, WPO). Via de steden vloeien de middelen voor schakelklassen en zomerscholen naar de scholen toe, omdat zij degenen zijn die deze activiteiten uitvoeren. Het geld voor voorschoolse educatie komt terecht bij peuterspeelzalen en kinderdagverblijven.
Totaal zal er in 2012 € 70 miljoen en vanaf 2013 € 95 miljoen per jaar over de G37 verdeeld worden. Voor de ondersteuning van de overige OAB-gemeenten wordt vanaf 2013 een bedrag van € 5 miljoen beschikbaar gesteld. De budgetten per gemeenten treft u in de bijlage bij deze brief aan1. Hiermee kom ik tegemoet aan de vraag van het kamerlid Ferrier in het VAO van 5 oktober 2011 over Financiën in het primair onderwijs (Handelingen 2011/12, nr. 8, behandeling Financiën in het primair onderwijs).
Stadsspecifieke afspraken
De komende periode zal door de gemeenten worden benut om met peuterspeelzalen, kinderopvang en scholen tot afspraken te komen en de gezamenlijke ambities te vertalen in concrete streefdoelen. De nulmeting, zoals die door de inspectie is uitgevoerd, is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens vullen gemeenten het format in dat als bijlage bij de bestuursafspraken is opgenomen. Daarin zijn de ambities uit de bestuursafspraken doorvertaald in concrete indicatoren. Dit betekent dat ik met elke stad specifieke afspraken ga maken. Maatwerk en aansluiting bij de lokale situatie zijn het uitgangspunt. Daarbij wordt 2011 als uitgangssituatie genomen en wordt in 2013 en 2015 de voortgang gemeten. De Onderwijsinspectie monitort de realisatie van de afspraken.
In 2013 en 2015 dienen zichtbare resultaten te zijn behaald. Hierover voer ik met de gemeenten het bestuurlijke gesprek. Bij onvoldoende voortgang kunnen de bestuursafspraken worden heroverwogen. Daarnaast wordt jaarlijks de voortgang besproken en bewaakt. Dit kan ook aanleiding zijn om de middelen op een andere manier te verdelen. Dit wordt meegenomen in de evaluatie van de specifieke uitkering, die in 2014 zal plaatsvinden.
Met de G4 en G33 heb ik afgesproken om eind februari tot concrete invulling van de indicatoren te komen per stad. Ik zal u op de hoogte houden van de definitieve afspraken die gemaakt worden. Tevens informeer ik u nog over een aantal in deze brief genoemde onderwerpen. Dan gaat het om de kwalificatie van de pedagogisch medewerkers die VVE uitvoeren, om de functiebeschrijving en inzet van de hbo-er en om drang en dwang bij de toeleiding naar VVE.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart