Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juli 2012
In de brief van 3 december 2010 aan uw Kamer (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 77) heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangegeven dat de effecten van de leergang vakbekwaamheid bewegingsonderwijs (verder te noemen de postinitiële leergang bewegingsonderwijs) zullen worden gemonitord. Tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van respectievelijk 22 november 2010 (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 73) en 30 november 2011 (Handelingen II 2011/12, nr. 30 item 2 en 4, blz. 2–27 en 30–51) is toegezegd uw Kamer te informeren over de uitkomsten van het evaluatieonderzoek postinitiële leergang bewegingsonderwijs. Hierbij bied ik u mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het onderzoeksrapport van deze monitor aan (Evaluatie Leergang vakbekwaamheid bewegingsonderwijs via pabo, Mullier Instituut juli 2012)1 en geef u een beleidsreactie op het rapport.
Uit een eerste evaluatie van de postinitiële leergang bewegingsonderwijs in 2007 bleek dat het kennisniveau en de studiebelasting van deze leergang als hoog werden ervaren. Daarom is de leergang met ingang van het cursusjaar 2007–2008 verlicht. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd te blijven monitoren wat de effecten zijn van de in gang gezette ontwikkeling en uw Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten. In bovenaangehaalde brief heeft de staatssecretaris van OCW deze toezegging, als reactie op de motie van het lid Dijkstra c.s. (Kamerstuk 32 500 XVI, nr. 96) nog eens bevestigd. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het Mullier Instituut gevraagd deze tweede evaluatie uit te voeren en te onderzoeken hoe de leergang nu wordt aangeboden en of de met de leergang beoogde kwaliteitsimpuls is gerealiseerd.
Naar aanleiding van de evaluatie kan geconstateerd worden dat de Leergang vakbekwaamheid bewegingsonderwijs via de pabo, kwalitatief behoorlijk wordt uitgevoerd en heeft geleid tot een verbetering van de kwaliteit van het bewegingsonderwijs op de basisscholen, maar dat de mogelijkheden hiertoe nog niet optimaal worden benut. Ik ga daar bij onderdeel 3. nader op in.
Ook vindt het grootste deel van de scholen dat zij een veilige sport- en beweegomgeving aan de leerlingen biedt, dat het onderwijsaanbod van het vak lichamelijke opvoeding aansluit bij de kerndoelen en dat zij er in slaagt de kerndoelen en eindtermen van dat vak te realiseren.
Hieronder treft u de belangrijkste bevindingen uit het rapport aan die antwoord geven op de hoofdvragen van het onderzoek.
In welke varianten wordt de leergang aangeboden en gevolgd?
De leergang kan bij vrijwel alle pabo-vestigingen worden gevolgd. De variatie in aanbodvormen van de leergang is opvallend groot. Naast de volledige postinitiële leergang komen in de reguliere opleiding «ingedaalde» varianten voor van verschillende omvang: een blok, twee blokken, de volledige leergang als minor en het aanbieden van de leergang als incompany op basisscholen. Niet duidelijk is hoe de kwaliteitsbewaking van de verschillende aanbodvorm van de leergang is geregeld. Ik ga hieronder daar nader op in.
Wat vinden afnemers en aanbieders van het leergangaanbod?
Driekwart van de volgers van de leergang meent met een brede bevoegdheid betere kansen te hebben op de arbeidsmarkt. Andere motieven zijn respectievelijk het kunnen geven van alle lessen aan de eigen groep en interesse voor het vak zelf. Ruim 15% van de deelnemers volgt de leergang omdat men daartoe verplicht werd door de werkgever.
De helft van alle ondervraagde scholen kan geen winstpunten noemen van de splitsing in een brede en smalle bevoegdheid. Tegelijkertijd ziet ongeveer een derde van de basisscholen de mogelijkheid van een «specialist» op het gebied van bewegingsonderwijs als voordeel van de leergang.
De leergang wordt door de pabo-opleidingen over het algemeen als een kwalitatief goede opleiding gezien. Vooral de docenten van pabo-opleidingen die de leergang als een initieel traject verzorgen (minor) zijn erg te spreken over het niveau van de studenten binnen de initiële opleiding.
Belasting van de leergang voor deelnemers en pabo’s
Over het algemeen wordt na het terugbrengen van de omvang van het programma van de postinitiële leergang in 2007 de belasting van de leergang als minder zwaar ervaren. Het blijft voor de deelnemers echter een (zeer) pittige leergang. Hoewel de leergang als zwaar wordt beoordeeld vindt de meerderheid van de deelnemers dat de mate waarin zij competenter zijn geworden opwegen tegen de gepleegde inspanningen.
Wat vinden scholen van het bewegingsonderwijs op hun school en van de leergang?
Aan de scholen is door de onderzoekers gevraagd aan te geven welke kwaliteit van bewegingsonderwijs naar hun oordeel wordt gerealiseerd. Negen op de tien scholen vinden dat zij een veilige sport- en beweegomgeving aan de leerlingen bieden en 80% van de scholen geeft aan dat het onderwijsaanbod van het vak lichamelijke opvoeding aansluit bij de kerndoelen en 71% is in staat de kerndoelen en eindtermen van dat vak te realiseren. Verder is gevraagd in welke mate het aanbod van het bewegingsonderwijs aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de leerlingen. De grote meerderheid van de scholen (85%) meent dat het eigen onderwijsaanbod voor het vak lichamelijke opvoeding goed aansluit bij de interesses van de leerlingen. Meer dan de helft (59%) slaagt er via het bewegingsonderwijs in alle leerlingen te stimuleren om buiten school aan sport en bewegen mee te doen. Een deel van de scholen slaagt er ook in om de bewegingsactiviteiten aan het niveau van de kinderen aan te passen. Bij 84% kunnen de personen die het bewegingsonderwijs verzorgen goed omgaan met gedragsproblemen in bewegingssituaties.
Bij ongeveer de helft van de scholen speelt het wel of niet hebben van de brede bevoegdheid een (zeer) grote rol bij werving en selectie van leerkrachten. Bijna 60% van de basisscholen heeft leerkrachten in dienst die de leergang hebben gevolgd. De helft van de ondervraagde scholen gaf aan dat de introductie van de nieuwe brede bevoegdheid met zich meebrengt dat leerkrachten met een brede bevoegdheid nu als expert kan worden ingezet voor het bewegingsonderwijs.
Ik heb bij de inleiding aangegeven, dat de leergang bewegingsonderwijs een positieve bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van het bewegingsonderwijs op basisscholen, maar dat de mogelijkheden nog niet optimaal worden benut. De onderzoekers van het rapport doen een aantal aanbevelingen om het effect van de leergang te vergroten, ik ga hier nader op in.
In de eerste plaats constateren de onderzoekers dat het volledig postinitieel volgen van de leergang zowel door de deelnemers als door de basisscholen als een zware last wordt ervaren. Wanneer een deel van de opleiding als minorvariant kan worden gevolgd, wordt deze belasting gereduceerd. Om het evenwicht tussen belasting en kwaliteit van de opleiding te bewaren is naar het oordeel van veel pabo-docenten een variant met twee «ingedaalde» blokken het maximaal haalbare. Het nog te volgen postinitiële deel wordt daarmee ook qua omvang meer vergelijkbaar met andere specialisaties van leerkrachten voor het basisonderwijs (zoals taalcoördinator, rekencoördinator, specialist muziek, specialist techniek).
Actie
Momenteel zijn de pabo’s op basis van het advies Meijerink bezig met ingrijpende herzieningen van het curriculum. Ik heb met het Landelijk Overleg lerarenopleiding basisonderwijs (LOBO) afgesproken in overleg te gaan om te bezien of het realistisch is om een dergelijke minor te gaan aanbieden op de pabo’s en als dat niet het geval blijkt te zijn of het aanbieden van een «lichtere» variant tot de mogelijkheden behoort.
In de tweede plaats geven de onderzoekers aan dat scholen de neiging hebben om de kwaliteit van het bewegingsonderwijs ondergeschikt te maken aan het organisatorisch meerwerk dat bij inzet van vakspecialisten wordt gevraagd. Dat is jammer want het vertrekpunt van de veranderende bekwaamheidsregeling was immers dat de degenen die de leergang hebben afgerond als specialist op de basisschool actief zouden zijn. Dit idee lijkt dus maar beperkt te worden gerealiseerd.
Ook wordt geconstateerd dat een deel van de scholen nog niet overtuigd is van de voordelen van het inzetten van een vakspecialist bewegingsonderwijs en niet goed op de hoogte is van de mogelijkheden die de postinitiële leergang biedt.
Actie
Om de mogelijkheden van de leergang optimaal te benutten heb ik met de PO-Raad afgesproken dat zij het belang van kwalitatief bewegingsonderwijs onder de aandacht zal brengen van haar leden, bijvoorbeeld via het digitale tijdschrift «Podium» van de PO-Raad.
Ten slotte stellen de onderzoekers dat het niet helemaal duidelijk meer is hoe de kwaliteitsbewaking van de verschillende aanbodvormen van de leergang is geregeld. Er moet worden voorkomen dat de kwaliteit van de opleiding en daarmee de opgeleiden zakt onder het wenselijk minimumniveau.
Actie
Over kwaliteitsborging is destijds – bij de start van de leergang – intensief overlegd tussen OCW en het LOBO. Er is toen afgesproken dat de kwaliteitsborging bij de pabo's zelf wordt neergelegd. De controle daarop is belegd bij het Centrum voor Post-Initieel Onderwijs Nederland (Cpion). Mijn voorkeur gaat er naar uit om hier geen verandering in aan te brengen. Wel zal ik met de betrokken partijen in overleg treden om het proces van kwaliteitsborging nog eens tegen het licht te houden en zo nodig daarin verbeteringen aan te brengen.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart