Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2012
Hierbij zend ik u mijn reactie op het Actieplan «ouders in positie» deel I van het lid Celik (PvdA) waarin hij pleit voor verbetering van de positie van ouders in het onderwijs, opdat zij beter kunnen opkomen voor het recht op leren voor hun kind. Ik geef eerst een algemene reactie op het plan, waarna ik op ieder actiepunt kort in zal gaan.
Ik waardeer het zeer dat de heer Celik het belang van ouderbetrokkenheid onderschrijft en ondersteunt en herken veel zaken die in zijn actieplan genoemd worden. In mijn brief van 3 april 2012 met als onderwerp «voortgang partnerschap tussen school en ouders» (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 182) heb ik u nader geïnformeerd over de door mij in gang gezette acties op dit terrein. Hierin staat dat structureel partnerschap tussen school en ouders geen kwestie is van meer geld of regels, maar dat ouderbetrokkenheid vooral gaat om het aangaan van het juiste gesprek tussen ouders en scholen om op basis daarvan samen te investeren in de ontwikkeling van een kind en de school als gemeenschap. Om dit positief te stimuleren zal ik onder andere goede praktijkvoorbeelden ontsluiten.
Partnerschap tussen scholen en ouders begint bij het juiste gesprek
Mijn aanpak voor het versterken van partnerschap tussen school en ouders is erop gericht de relatie tussen school en ouders te versterken en een open dialoog te bevorderen. Dat betekent dat er gewerkt moet worden aan een vertrouwensrelatie tussen ouders en leraren, waarbij men elkaars rol en verantwoordelijkheid respecteert, zodat er een goede wisselwerking kan plaatsvinden tussen de ontwikkeling van het kind op school en de ontwikkeling van het kind thuis. Hiervoor is een verandering nodig, die je niet kunt afdwingen door middel van regels.
Ik vind het belangrijk dat scholen nadenken over hoe ze ouders kunnen helpen en dat scholen een heldere visie hebben op hoe zij met ouders om willen gaan. De school kan de ouders hierin voorop gaan, maar ook ouders hebben een aandeel en verantwoordelijkheid in de invulling van dit partnerschap.
Het juridisch kader staat
Ik ben het met de heer Celik eens dat het respecteren van rechten van ouders en leerlingen een voorwaarde is voor partnerschap. Zoals ik eerder in bovengenoemde brief aangaf, stelt de Onderwijsraad1 dat het juridisch kader staat en voldoende waarborg biedt voor ouders. Dit is een conclusie die ook aansluit bij de hoofdconclusie van de evaluatie van de wet medezeggenschap op scholen (WMS), namelijk dat in deze wet de rol en positie van ouders, leerlingen en personeel in het besluitvormingsproces goed geborgd is. Daarom vind ik verdere juridificatie ten behoeve van het betrekken van ouders niet nodig. Op de evaluatie van de WMS heeft u op 30 maart jl. mijn reactie ontvangen.
Het PvdA Actieplan «ouders in positie» deel I omvat 6 concrete actiepunten waar ik hieronder kort op inga.
Net als de heer Celik, vind ik het zeer belangrijk dat er een punt is waar ouders terecht kunnen met hun vragen over onderwijs. Daarom heb ik, onder andere op verzoek van zijn fractie, de subsidie aan het Ouderinformatiepunt 5010 gehandhaafd. Dit informatiepunt is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van zes ouderorganisaties. Ik stel daarvoor jaarlijks een bedrag van 800 000 euro beschikbaar. Zij zullen de komende tijd hun dienstverlening aan ouders verder verbeteren en daadwerkelijk één loket realiseren, zodat ouders snel en goed geholpen worden als zij vragen hebben over het onderwijs. Als leerlingen langdurig thuis komen te zitten dan zijn de landelijk werkende onderwijsconsulenten beschikbaar om kosteloos advies en ondersteuning te bieden aan ouders, leerling en school.
Het experiment dat de gemeente Amsterdam uitvoert met de ombudsman zal ik met belangstelling volgen. Ik zal de heer Asscher verzoeken mij op de hoogte te houden van de uitkomsten. Daarnaast zal ik in het gesprek over Ouderbetrokkenheid, dat ik binnenkort voer met een aantal wethouders, met hen bespreken of zij geïnteresseerd zijn om ook in hun gemeente een pilot met de gemeentelijke ombudsman te starten.
Uit de evaluatie van de WMS, waar ik u op 30 maart jl. van op de hoogte heb gesteld, blijkt dat de medezeggenschap op scholen goed functioneert. Het thema «kwaliteit van het onderwijs» is een onderwerp dat valt binnen de kaders van de WMS. De MR kan daarnaast altijd haar initiatiefrecht gebruiken om het onderwerp op de agenda van de scholen te zetten. Ik zie daarom geen reden dit verder te juridiseren. Ik vind de kwaliteit van het onderwijs bovendien zo belangrijk dat het niet zou moeten worden beperkt tot de MR maar voortdurend onderwerp van gesprek zou moeten zijn tussen de scholen, ouders en leerlingen.
Ik vind dat de Raad van Toezicht zich niet alleen moet baseren op informatie van het bevoegd gezag, maar ook van ouders, kinderen, personeel. De Raad van Toezicht kan dit doen door overleg met de vertegenwoordiger van de GMR, maar ook op een andere manier passend bij de school en de situatie. De Raad van Toezicht richt zich op de continuïteit van de instelling en op de kwaliteit van het onderwijs. Ouderbetrokkenheid is hier een onderdeel van. Ouderbetrokkenheid vindt echter vooral plaats op het niveau van de school. In dat licht kies ik er niet voor om de werkwijze van de Raad van Toezicht verder te formaliseren in de WMS. Ook niet omdat de interne toezichthouder al – sinds de wet Goed onderwijs, goed bestuur (2010) – als taak heeft er op toe te zien dat het bestuur en zijn scholen inhoud geven aan de afstemming met en verantwoording aan ouders en andere belanghebbenden binnen en buiten de school (zie bijvoorbeeld artikel 171, vijfde lid WPO). Op 23 april spreek ik de raden van toezicht. Tijdens deze bijeenkomst zal ik nadrukkelijk aan de orde stellen dat ook de toezichthouders aandacht moeten hebben voor de wijze waarop het bestuur en de school invulling geven aan de betrokkenheid van ouders op alle niveaus van de onderwijsorganisatie.
Zoals ik eerder in deze reactie al aangaf, vind ik dat het versterken van partnerschap tussen school en ouders start bij het juiste gesprek op school. Op dit punt liggen wij dus volledig op één lijn. Het is van belang dat deze ontwikkeling vanuit scholen tot stand komt en dat zij samen met ouders op school dit partnerschap zullen vormgeven. Ik stimuleer, activeer en motiveer scholen, ouders en organisaties dit partnerschap vorm te geven. Voor de in gang gezette acties en de voortgang inzake het versterken van partnerschap tussen school en ouders, verwijs ik u graag naar mijn brief van 3 april jl.
Juist omdat keer op keer blijkt uit onderzoek dat de betrokkenheid van het thuisfront in het mbo werkt tegen verzuim en schooluitval, ben ik het van harte eens met het versterken van het partnerschap in deze sector. Mede naar aanleiding van de inzet van de heer Celik in de kamer, heb ik besloten ouderbetrokkenheid ook in het mbo te agenderen. Ik zal daarom de komende periode vaststellen hoeveel aandacht ouderbetrokkenheid heeft bij mbo-instellingen en hun besturen. Op basis van deze inventarisatie zullen gerichte acties worden gedefinieerd die meerwaarde bieden voor de realisatie van de ambities uit het Actieplan Focus op Vakmanschap. Zoals vermeld in mijn brief van 3 april 2012, heb ik met Ingrado en de MBO Raad afgesproken dat we de instellingen oproepen de verzuimaanpak in het MBO te uniformeren alsof alle studenten kwalificatieplichtig zijn. Tevens worden in deze afspraken instellingen opgeroepen ouders/thuisfront actief te betrekken bij de schoolloopbaan. Ik heb u hiervan op de hoogte gesteld in mijn brief van 6 maart 20122.
Tot slot
Mijn beleid is er op gericht dat scholen kijken naar de mogelijkheden van elk kind en de voorwaarden scheppen dat kinderen het beste uit zichzelf kunnen halen. Scholen kunnen dit niet alleen en hebben de steun van ouders, leerlingen en de omgeving hard nodig. Daarom zet ik, naast mijn onderwijsbeleid en reeds bestaande wettelijke kaders, in op concrete acties die leiden tot betere betrokkenheid van ouders. Het doet me genoegen dat collega-politici zich hierbij aansluiten. Ik zie deel II van dit plan dan ook met belangstelling tegemoet.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart