Kamerstuk 33000-VIII-157

Stand van zaken vereenvoudiging bekostiging Voortgezet Onderwijs

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2012

Gepubliceerd: 22 december 2011
Indiener(s): Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33000-VIII-157.html
ID: 33000-VIII-157

Nr. 157 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2011

In de brief van 16 september jl. over de stand van zaken van de herziening van de financiering van de onderwijsinstellingen (vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VIII, nr. 214) is aangekondigd dat ik u voor het eind van 2011 zou informeren over de vereenvoudiging van de bekostiging voortgezet onderwijs, zoals deze in het Regeerakkoord is opgenomen. Met deze brief kom ik aan deze toezegging tegemoet.

Aanleiding

In het Regeerakkoord is opgenomen dat het bekostigingsmodel in het voortgezet onderwijs wordt vereenvoudigd. Deze vereenvoudiging dient in 2013 € 50 miljoen op te leveren en vanaf 2014 structureel € 60 miljoen.

Daarnaast is er een efficiencykorting op het lesmateriaal opgenomen van € 30 miljoen vanaf 2014. In totaal impliceren deze twee punten uit het Regeerakkoord dat er vanaf 2014 € 90 miljoen op de bekostiging in het voortgezet onderwijs wordt omgebogen.

Het huidige bekostigingsmodel

Scholen in het voortgezet onderwijs ontvangen een lumpsumbekostiging. Ze ontvangen een totaalbedrag aan bekostiging en zijn vrij dit naar eigen inzicht te besteden. De berekening van de lumpsumbekostiging in het voortgezet onderwijs is echter ingewikkeld en daarmee niet transparant. Zo wordt er in de berekening een onderscheid gemaakt tussen personele en materiële bekostiging. Beide componenten zijn vervolgens op verschillende parameters gebaseerd. In de personele bekostiging worden verschillende personeel-leerlingratio’s en verschillende vaste bedragen per school (vaste voeten) afhankelijk van de samenstelling van de school, gebruikt. In de berekening van de materiële bekostiging wordt uitgegaan van een bepaalde normatieve ruimtebehoefte afhankelijk van het aantal leerlingen en een vast bedrag per school.

Dit alles komt de overzichtelijkheid en transparantie van de bekostiging niet ten goede. De roep om een simpeler bekostigingsmodel is dan ook niet nieuw.

Vereenvoudiging van het bekostigingsmodel

De afgelopen periode zijn diverse varianten uitgewerkt. Uitgangspunt hierbij was om een zo transparant en eenvoudig mogelijk model te bouwen, met zo min mogelijk herverdeeleffecten. Dit betekent kortweg minder parameters. Tegelijkertijd is aangesloten bij de bekostigingssystematiek in de bve-sector, ter bevordering van de eenduidigheid.

Om invulling te geven aan de opdracht in het Regeerakkoord en de herverdeeleffecten zoveel mogelijk te beperken, is mijn voorstel om de berekening van de bekostiging voor een school te gaan baseren op bedragen per leerling (waarbij onderscheid wordt gemaakt in schoolsoorten) en een vast bedrag ongeacht het aantal leerlingen.

Een school krijgt daarmee betaald naar rato van het aantal leerlingen in de school. Gegeven het feit dat de kosten van de verschillende schoolsoorten in het voortgezet onderwijs niet gelijk zijn, is het nodig om onderscheid te maken in verschillende bedragen per leerling per schoolsoort (bijvoorbeeld een bepaald bedrag voor een havoleerling en een ander bedrag voor een leerling in de theoretische leerweg). Elke school krijgt voor een bepaalde leerling hetzelfde bedrag.

De negatieve herverdeeleffecten voor kleinere scholen van bedragen per leerling worden beperkt door in het bekostigingsmodel een vast bedrag per school -ongeacht het leerlingenaantal – op te nemen. De introductie van een vaste voet leidt in de diverse berekeningen die zijn uitgevoerd tot kleinere herverdeeleffecten dan een bekostiging alleen gebaseerd op bedragen per leerling.

Dit alles laat onverlet dat gegeven de combinatie van ombuiging en het op een andere wijze verdelen van de middelen, er herverdeeleffecten optreden. Er zijn hoe dan ook scholen en besturen die er op achteruit (of vooruit) gaan.

Draagvlak in het veld

In de afgelopen tijd is diverse keren gesproken met besturen in het voortgezet onderwijs en de VO-raad. Het veld hecht er sterk aan om de gelegenheid te krijgen zelf met een voorstel te komen.

Gegeven de wens in het veld, heb ik besloten de VO-raad tot 1 augustus 2012 de tijd te geven om met een reëel en uitvoerbaar alternatief te komen. Ik heb hieraan wel de volgende voorwaarden verbonden:

  • Het moet invulling geven aan de volledige ombuiging zoals in het Regeerakkoord is opgenomen;

  • Het moet een sterke vereenvoudiging van het huidige bekostigingsmodel inhouden; het aantal parameters dat nodig is voor de berekening van de bekostiging dient zo beperkt mogelijk te zijn;

  • Het onderscheid tussen personele en materiële kosten vervalt;

  • Het moet uitgaan van bedragen per leerling per schoolsoort.

De consequenties voor de uitvoering van het Regeerakkoord

Dat ik de VO-raad de tijd tot augustus 2012 geef, doet niets af aan de uiteindelijke ombuiging en vereenvoudiging zoals in het Regeerakkoord is opgenomen. De overige ambities uit het Regeerakkoord voor het voortgezet onderwijs hebben hun plaats gekregen in het Bestuursakkoord dat ik recent met de VO-raad heb gesloten.

Ik heb met de VO-raad afgesproken dat als er uiterlijk 1 augustus 2012 een reëel en uitvoerbaar alternatief voor het bekostigingsmodel ligt, dit vervolgens zo snel mogelijk in wetgeving zal worden omgezet, waarbij invoering van het nieuwe model dan vanaf 1 januari 2015 mogelijk is. De in het Regeerakkoord aan vereenvoudiging en lesmateriaal verbonden taakstellingen worden via de lumpsum ingeboekt.

Als er op 1 augustus 2012 echter geen alternatief van de VO-raad ligt, zal ik vanaf deze datum mijn eigen voorstel gaan invoeren. Ik streef er naar om het nieuwe bekostigingsmodel dan per 1 januari 2014 in te voeren.

Afsluitend

Ik ga er vanuit dat de VO-sector de geboden tijd en ruimte met beide handen aangrijpt om tot een voldragen nieuw bekostigingsmodel te komen dat recht doet aan de ombuiging en vereenvoudiging zoals in het Regeerakkoord opgenomen.

Een eventueel alternatief zal ik aan de realisatie hiervan afmeten.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart