Vastgesteld 23 december 2011
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over het van de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, d.d. 11 oktober 2011, inzake de nieuwe islamitische school voor voortgezet onderwijs in Amsterdam en de huidige wetgeving voor het stichten van nieuwe scholen (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 10).
De vragen en opmerkingen zijn door de minister beantwoord bij brief van 22 december 2011.
Vragen en opmerkingen en de daarop gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Van Bochove
De adjunct-griffier van de commissie,
Thomassen
Inhoudsopgave |
blz. |
|
I. |
Vragen en opmerkingen uit de fracties |
2 |
1. Inleiding |
2 |
|
2. Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam e.o. |
2 |
|
3. Wettelijke mogelijkheden bij stichting van nieuwe scholen |
3 |
|
4. Initiatiefwetsvoorstel van het oud-lid Jan Jacob van Dijk |
4 |
|
5. Reparatiewetgeving om «een tweede ICA te voorkomen» |
5 |
|
II. |
Reactie van de minister |
5 |
1. Inleiding |
5 |
|
2. Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam e.o. |
5 |
|
3. Wettelijke mogelijkheden bij stichting van nieuwe scholen |
7 |
|
4. Initiatiefwetsvoorstel van het oud-lid Jan Jacob van Dijk |
8 |
|
5. Reparatiewetgeving om «een tweede ICA te voorkomen» |
8 |
De leden van de VVD-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister waarin zij, onder meer naar aanleiding van mondelinge vragen van het lid Elias2, ingaat op de huidige wetgeving rond het stichten van een nieuwe school en mogelijkheden tot het stellen van één of meer extra voorwaarden aan het stichten van een school. De genoemde leden zien aanleiding tot het stellen van vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij vinden het in het belang van elk kind dat het onderwijs krijgt van voldoende kwaliteit en het drama van het Islamitisch College Amsterdam (ICA) is voor hen niet voor herhaling vatbaar.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister omtrent de nieuwe islamitische school voor voortgezet onderwijs in Amsterdam en willen haar nog een enkele vraag voorleggen.
De leden van de CDA-fractie hebben altijd het stichten van nieuwe scholen van harte ondersteund en blijven dat doen. Het is een van de grondwettelijke rechten om onderwijs aan te bieden gebaseerd op een levensovertuiging die past bij de ouders, zo menen de leden.
De leden van de SP-fractie hebben de brief van de minister gelezen over de nieuw te stichten school voor islamitisch onderwijs en hebben verscheidene vragen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister heeft kennisgenomen van de tevredenheid die de bestuursvoorzitter van de Stichting Islamitisch Onderwijs (SIO) heeft geuit over de onderwijsresultaten die hij als rector boekte in het laatste jaar voordat het ICA werd gesloten? Wordt er hier naar het oordeel van de minister in feite geen doorstart gerealiseerd van het ICA? In welke mate wil de minister borgen dat de leerlingen niet opnieuw worden geconfronteerd met een sluiting, waardoor de leerlingen opnieuw opzoek moeten gaan naar een nieuwe school, zo vragen deze leden.
De leden van de PVV-fractie vragen wat de stand van zaken is na de goedkeuring die reeds is verleend aan de SIO. Graag willen de leden zicht hebben op de geleding van het bestuur en de onderwijskwaliteit van de islamitische school voor voortgezet onderwijs.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het niet verbazingwekkend is dat na het sluiten van het ICA er een initiatief is ontstaan om opnieuw islamitisch voortgezet onderwijs aan te kunnen bieden aan leerlingen. De leden begrijpen de opstelling van de minister om goedkeuring te verlenen aan het initiatief om te komen tot een school voor voortgezet onderwijs in Amsterdam op islamitische grondslag, mits wordt voldaan aan de in de wet opgenomen stichtingsnormen. Dat zijn immers de normen op basis waarvan de minister moet besluiten of de nieuwe school kan worden gesticht of niet. Niet meer en niet minder. Belangrijk voor de leden is daarbij wel dat de betreffende school kwalitatief goed onderwijs geeft. De leden hebben dan ook begrip voor de zorgen die zijn geuit, nu het lijkt alsof de zojuist gesloten school weer onder gelijke omstandigheden opnieuw leven ingeblazen wordt. De school werd dan weliswaar gesloten vanwege te weinig leerlingen, maar dat kwam omdat de school problemen had om onderwijs van goede kwaliteit te leveren, waardoor in toenemende mate leerlingen wegbleven. De leden vragen dan ook of met de stichting van de nieuwe school ook de problemen waaraan het ICA ten onder is gegaan, opnieuw geïntroduceerd worden.
De leden van de SP-fractie constateren dat de minister aangeeft dat zij niet kan voorkomen dat een nieuwe islamitische school wordt gesticht door mensen die eerder in het bestuur zaten van het ICA dat onderwijs aanbood dat onvoldoende kwaliteit leverde en mede daarom werd gesloten. Deelt de minister de mening van deze leden dat bij leerplichtig onderwijs kwaliteit altijd voorop moet staan? In de praktijk wordt de oprichting van een school voorafgegaan door gesprekken tussen het bestuur en de onderwijsinspectie als daar aanleiding toe is en worden al afspraken gemaakt. Is een dergelijk gesprek geweest tussen de onderwijsinspectie en SIO? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat werd gewisseld in dit gesprek? Wat was de opstelling van SIO? Zijn zij bereid het onderwijs anders te organiseren dan het ICA? Zijn er afspraken gemaakt tussen het nieuwe schoolbestuur en de onderwijsinspectie? Wat voor afspraken zijn dit? Zo neen, waarom niet? Als er wel afspraken zijn gemaakt, zullen deze afspraken voorkomen dat er onderwijs wordt gegeven dat onder de maat is? Zullen deze afspraken ervoor zorgen dat het bestuur op een deugdelijke wijze het onderwijs regelt, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de minister stelt dat de huidige wet geen ruimte biedt om bij de aanvraag tot het stichten van een nieuwe school de samenstelling van het bestuur invloed te laten hebben op het besluit. Doelt zij hiermee op het besluit tot oprichting van de rechtspersoon, het besluit tot toestemming aan de rechtspersoon om een school te stichten of allebei, zo vragen de leden?
De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat de ontwikkelingen rond het ICA de achtergrond vormde van de vraag die het toenmalige lid Depla stelde aan de staatssecretaris Dijksma tijdens het mondelinge vragenuur op 31 maart 2009: «Wil de staatssecretaris in de aanloop tot de behandeling van het wetsvoorstel [goed bestuur] op zijn minst uiteenzetten wat de juridische mogelijkheden zijn om in te kunnen grijpen met als uitgangspunt dat een schoolbestuur dat slechte scholen heeft, er eerst voor moet zorgen dat die scholen goed zijn voordat het nieuwe scholen opricht. Kunt u ons erover informeren of wij daarmee in wetgevende zin meteen iets kunnen doen?» Staatssecretaris Dijksma stond daar destijds niet afwijzend tegenover maar verwees naar het aangekondigde initiatiefwetsvoorstel Van Dijk inzake de aanscherping van het toezicht bij nieuw bekostigde scholen. De leden van genoemde fractie hebben sindsdien ook zelf verkend hoe juridisch kon worden voorkómen dat bepaalde bestuurders zich telkens weer in nieuwe onderwijsavonturen zouden kunnen storten, terwijl zij aantoonbaar faalden bij het waarborgen van onderwijs van voldoende kwaliteit. Deze leden menen dat schoolbestuurders die hebben gefaald en die te maken hebben gekregen met een bekostigingssanctie in verband met tekortschietende onderwijsresultaten, geen zitting mogen hebben in het bestuur van een nieuw op te richten school. Hiervoor is geen uitputtende lijst van alle onderwijsbestuurders nodig want het aantal falende schoolbestuurders waarvoor dit opgaat, zal eindig en overzichtelijk zijn. De leden overwegen op korte termijn een initiatiefwetsvoorstel in te dienen om de Wet goed bestuur, goed onderwijs zodanig te wijzigen dat een schoolbestuur dat slechte scholen heeft, eerst ervoor moet zorgen dat die scholen goed zijn voordat het nieuwe scholen opricht en dat bestuurders die verantwoordelijk zijn of waren voor een school met grote kwaliteitsproblemen, niet wordt toegestaan om nieuwe scholen te stichten. De zorg van genoemde leden komt voort uit het feit dat het (deels) om dezelfde mensen gaat die opnieuw een school willen stichten na het mislukken van het ICA. Natuurlijk begrijpen deze leden dat de minister zich nu moet houden aan de geldende wet en dat haar mogelijkheden om een aanvraag af te wijzen beperkt zijn. De minister laat echter het oordeel over aan de Kamer inzake de suggestie die in het verleden vanuit de Kamer werd gedaan om een aanvraag niet in behandeling te nemen indien die wordt gedaan door een bestuur waarin personen zitting hebben die eerder betrokken zijn geweest bij een school die is opgeheven vanwege slechte kwaliteit. Wat motiveert de minister tot deze afzijdige houding, zo vragen de leden.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat alle leerlingen in Nederland recht hebben op goed onderwijs. Daarbij zou het helpen als falende schoolbesturen niet meer de kans krijgen om nieuwe scholen te stichten. Deelt de minister deze visie? Wat zijn de huidige wettelijke belemmeringen hierin, zo vragen de leden.
De leden van de PVV-fractie zijn er voorstander van dat de behandeling van het initiatiefvoorstel wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht inzake de aanscherping van het toezicht bij nieuw bekostigde scholen3 spoedig wordt voortgezet.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de minister in de brief ingaat op het initiatiefwetsvoorstel van het oud-lid Jan Jacob van Dijk, dat ondertussen is overgenomen door het lid Biskop van de CDA-fractie, betreffende een verscherpt toezicht op nieuw te stichten scholen. Bij de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel is ook gediscussieerd over eventuele beperkende maatregelen wat betreft de kwaliteit van de bestuurders die een aanvraag doen, dan wel over extra voorwaarden voorafgaand aan de bekostiging.
De vraag van de minister of de Kamer de discussie over dit onderwerp wil afronden, kunnen de leden van deze fractie positief beantwoorden. Nu het initiatief is overgenomen zal op korte termijn een reactie op het advies van de Raad van State op de ingediende amendementen naar de Kamer worden gestuurd, opdat de voorzetting van de behandeling snel een aanvang kan nemen.
De leden van de SP-fractie constateren dat de minister in haar brief verwijst naar het debat dat de Kamer had met het oud-lid Jan Jacob van Dijk over zijn initiatiefwet en de amendementen die bij dit debat zijn ingediend. Zij vinden daarom dat het aan de Kamer is om te oordelen over een wetswijziging die toetsing van deugdelijkheid voorafgaand aan stichting van een nieuwe school. Toch vragen de leden aan de minister hoe zij in deze discussie staat.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de minister stelt dat voorafgaand aan de schoolstichting, geen verscherpte wettelijke eisen kunnen worden gesteld. Is dit louter, omdat de onderwijsvrijheid dit belet of mogen er wel juridische eisen aan de op te richten rechtspersoon worden gesteld, die vervolgens een aanvraag tot bekostiging indient, zo vragen de leden? In haar brief stelt de minister dat het van belang is om vanaf dag één goed toezicht op nieuwe scholen te hanteren. Kan de minister, zo vragen deze leden, aangeven of de signalen rondom de SIO en omgeving aanleiding zijn om het door de Inspectie gehanteerde risicotoezicht uit te voeren? Of, zo vragen de genoemde leden, kan de Inspectie dat risicotoezicht in het geheel het eerste jaar na stichting van een school niet uitvoeren?
In vervolg op mijn brief van 11 oktober 2011 hebben de fracties VVD, PvdA, PVV, CDA en SP aanleiding gezien om nog enige vragen te stellen en/of hun steun of zorg te uiten over mijn goedkeuring voor een nieuwe islamitische school in Amsterdam. Ook vragen de Kamerleden naar meer details over de wettelijke mogelijkheden die er zijn betreffende het stichten van nieuwe scholen en naar mijn standpunt in de voorliggende discussie over het initiatief wetsvoorstel van het oud-lid Jan Jacob van Dijk (CDA) dat inmiddels is opgepakt door het lid Biskop (CDA). In mijn reactie zal ik ingaan op de vragen die zijn gesteld door de fracties.
Vooraf merk ik op dat ik de zorg die de verschillende fracties hebben geuit ten aanzien van een herhaling van de situatie van het Islamitisch College Amsterdam (ICA) deel. Ik kan u verzekeren dat ik alles doe wat in mijn mogelijkheden ligt om een herhaling daarvan te voorkomen. Daarom zal de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) vanaf dag één scherp toezicht houden op de kwaliteit van het geboden onderwijs op de school.
De leden van de PvdA hebben gevraagd of ik er kennis van heb genomen dat de bestuursvoorzitter zijn tevredenheid heeft geuit over de onderwijsresultaten die hij als rector in het laatste jaar van ICA heeft geboekt. Zij vragen tevens of hier naar mijn oordeel in feite geen doorstart wordt gerealiseerd en in welke mate ik wil borgen dat de leerlingen niet opnieuw worden geconfronteerd met een sluiting waardoor de leerlingen opnieuw op zoek moeten gaan naar een nieuwe school.
Ik heb kennis genomen van de uitingen van de bestuursvoorzitter in de media. Mijn beslissing voor het voor bekostiging in aanmerking brengen van de nieuwe school is gebaseerd op de geldende wettelijke bepalingen voor schoolstichting. Hier maken de personele samenstelling van het bevoegd gezag of hun uitingen in de media geen deel van uit. Van een doorstart wordt gesproken als er door dezelfde rechtspersoon een nieuwe school van gelijke soort en richting wordt opgericht. Er is in dit geval sprake van een andere rechtspersoon, dus een ander bevoegd gezag. Dat een enkele persoon in de huidige bestuursamenstelling van SIO in het verleden bestuurslid is geweest van ICA doet daar niets aan af. De nieuwe school zal direct na de werkelijke start worden bezocht door de Inspectie om te bezien of voldaan wordt aan alle in de wet gestelde eisen ten aanzien van de onderwijskwaliteit. Indien er dan aanleiding voor is, dan kan de Inspectie de school meteen onder verscherpt toezicht stellen. Beëindiging van de bekostiging van een school is een uiterst middel en kan alleen op basis van een tekort aan leerlingen of na ernstig of langdurig tekortschietende kwaliteit. ICA is uiteindelijk gesloten omdat er drie achtereenvolgende jaren te weinig leerlingen waren.
De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd wat de stand van zaken is na de goedkeuring die reeds is verleend aan de SIO. Graag willen de leden zicht hebben op de geleding van het bestuur en de onderwijskwaliteit van de school.
De goedkeuring voor stichting die ik heb verleend is de eerste stap in de realisatie van een nieuwe school. Vervolgens moet het bevoegd gezag bij gemeente Amsterdam een verzoek indienen voor huisvesting. Ik heb vernomen dat dat inmiddels is gebeurd. De bekostiging voor het onderwijs kan pas aanvangen in het schooljaar na het jaar waarin de gemeente voor 1 augustus heeft verklaard passende huisvesting beschikbaar te zullen hebben. Wettelijk moet de gemeente dit binnen vijf jaar na goedkeuring doen.
De samenstelling/geleding van een bestuur of veranderingen daarin zijn geen bekostigingsvoorwaarde. Bij de aanvraag van een nieuwe school moeten de (oprichtings-)statuten worden overgelegd, waardoor de personen die betrokken zijn geweest bij de oprichting van de stichting bekend zijn, maar bestuurswisselingen die hierna plaatsvinden, behoeven niet aan OCW/DUO te worden gemeld. Overigens kan men desgewenst bij de Kamer van Koophandel informatie opvragen over de personele samenstelling van een stichting.
Voor het zicht op de onderwijskwaliteit van de school begrijp ik de leden van de PVV-fractie. Daarom houdt de Inspectie nauwkeurig bij wat de onderwijskwaliteit is per schoolsoort en leerweg. Deze informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk.
De CDA-fractie vraagt of er met de stichting van de nieuwe school de problemen waaraan het ICA ten onder is gegaan, opnieuw geïntroduceerd worden.
ICA is gesloten als gevolg van een tekort aan leerlingen. Zoals ik eerder heb aangegeven betreft het geen doorstart van ICA, het is een nieuwe school met nieuw bevoegd gezag.
Op de vraag van de leden van de SP-fractie of ik de mening deel dat bij leerplichtig onderwijs de kwaliteit altijd voorop moet staan, kan ik uiteraard volmondig met ja antwoorden. Het is een van de speerpunten van het kabinet zoals opgenomen in het Regeerakkoord. Er wordt hard gewerkt om de kwaliteit van alle scholen op een beter niveau te brengen.
Ook vragen deze leden mij naar gesprekken die in de praktijk zouden worden gevoerd tussen het bestuur en de Inspectie voorafgaand aan de oprichting van een nieuwe school als daar aanleiding voor is.
Als daartoe aanleiding bestaat of als het schoolbestuur hierom verzoekt is het mogelijk dat de Inspectie voorafgaand aan de oprichting een gesprek voert met het schoolbestuur. Zo’n gesprek is pas zinvol als er een daadwerkelijke startdatum van de school bekend is. Zolang er nog niet door de gemeente verklaard is dat er huisvesting beschikbaar is, is er door het schoolbestuur nog geen sprake van gerichte voorbereiding op het geven van onderwijs. Het jaar tussen de verklaring van de gemeente en de aanvang van de bekostiging is een geschikte periode om een dergelijk gesprek te plannen. Het bestuur is dan volop bezig met de voorbereiding om het onderwijs goed vorm te zullen geven en de Inspectie kan hen dan desgewenst bijstaan met de nodige informatie over de eisen die de wet aan deugdelijk onderwijs stelt. Overigens is het in de praktijk wel zo dat er zo snel mogelijk na de start van de school een gesprek plaatsvindt tussen schoolbestuur en de Inspectie.
De leden van de VVD-fractie vragen of ik, bij de stelling dat de huidige wet mij geen ruimte biedt om bij de aanvraag tot het stichten van een nieuwe school de samenstelling van het bestuur invloed te laten hebben op het besluit, doel op het besluit tot oprichting van de rechtspersoon, het besluit tot toestemming aan de rechtspersoon om een school te stichten of allebei?
Ik doel daarbij op het besluit tot toestemming aan de rechtspersoon om een school te stichten. Het gaat in dit geval alleen over de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en daarin is bij de goedkeuring van nieuwe scholen geen criterium opgenomen dat ziet op de samenstelling van het bestuur (c.q. rechtspersoon, bevoegd gezag).
De leden van de PvdA-fractie uiten hun begrip over het feit ik mij nu aan de geldende wet moet houden en dat mijn mogelijkheden om een aanvraag af te wijzen beperkt zijn. Desalniettemin geven de leden aan te overwegen om op korte termijn een wetsvoorstel in te dienen om de wet zodanig te wijzigen dat een schoolbestuur dat slechte scholen heeft er eerst voor moet zorgen dat die scholen goed zijn voordat nieuwe scholen opgericht kunnen worden en dat bestuurders die verantwoordelijk zijn of waren voor een school met grote kwaliteitsproblemen, niet wordt toegestaan om nieuwe scholen te stichten. De leden stellen vast dat ik in mijn brief het oordeel over de suggestie die in het verleden vanuit de Kamer werd gedaan om een aanvraag niet in behandeling te nemen indien die wordt gedaan door een bestuur waarin personen zitting hebben die eerder betrokken zijn geweest bij een school die is opgeheven vanwege slechte kwaliteit, aan de Kamer overlaat en vragen wat mij motiveert tot deze afzijdige houding.
Het debat over het wetsvoorstel en de ingediende amendementen, waarvan het amendement Kraneveldt- van der Veen c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 32 007, nr. 13) dat sterke overeenkomsten vertoont met het voorstel, deel van uitmaakt, is in uw Kamer nog niet afgerond. De handelingen van de eerste termijn van dit debat erop naslaand (Handelingen TK, 22 april 2010, 32 007) constateer ik dat er grote verschillen van mening bestonden of het nu wel of juist niet mogelijk was binnen de huidige onderwijsvrijheid zoals is vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet. De conclusie van het debat was dat door uw Kamer hierover advies zou worden gevraagd aan de Raad van State en aan de Onderwijsraad. Omdat uw Kamer het initiatiefwetsvoorstel heeft ingediend, hierover al heeft gedebatteerd, adviezen heeft gevraagd en gekregen is het niet aan mij om hierover nu een standpunt in te nemen. Ik heb bovendien geen kennis kunnen nemen van het uitgebrachte advies van de Raad van State.
De SP-fractie vraagt of ik de visie deel dat alle leerlingen in Nederland recht hebben op goed onderwijs en of het daarbij zou helpen als falende schoolbesturen niet meer de kans krijgen om nieuwe scholen te stichten. Ook vragen zij wat de huidige wettelijke belemmeringen hierin zijn.
Ik deel de visie van de SP-fractie dat alle leerlingen in Nederland recht hebben op goed onderwijs.
De vraag of het de kwaliteit van het onderwijs ten goede zou komen als falende schoolbesturen niet meer de kans zouden krijgen om nieuwe scholen te stichten, is niet eenvoudig te beantwoorden. Er bestaat voor zover mij bekend geen aangetoond verband.
Ik heb met interesse kennis genomen van het feit dat het initiatiefwetsvoorstel van het oud-lid Jan Jacob van Dijk intussen is overgenomen door het lid Biskop (CDA). Ik zie de verdere behandeling met interesse tegemoet en ben benieuwd hoe uw Kamer hier tegen aan kijkt; dan geef ik vervolgens namens het kabinet mijn reactie hierop. Dan zal het ook voor de leden van de SP-fractie duidelijk worden hoe ik in deze discussie sta.
De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat ik in mijn brief van 11 oktober heb gesteld dat voorafgaand aan schoolstichting, geen verscherpte wettelijke eisen kunnen worden gesteld. Zij vragen of dit louter is, omdat de onderwijsvrijheid dit belet of mogen er wel juridische eisen aan de op te richten rechtspersoon worden gesteld die vervolgens een aanvraag tot bekostiging indient. De WVO vereist in artikel 49, eerste lid, dat een bijzondere school onder het bestuur staat van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich het geven van onderwijs in de zin van deze wet ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen. Als een rechtspersoon aan deze voorwaarden voldoet, kan een aanvraag voor een nieuwe school van deze rechtspersoon in behandeling worden genomen. Als er voldoende leerlingpotentieel voor de aangevraagde school kan worden aangetoond dan zal deze school voor bekostiging in aanmerking komen.
Tot slot stellen de leden van de VVD-fractie de vraag of ik kan aangeven of de signalen rondom SIO en omgeving aanleiding zijn om het door de Inspectie gehanteerde risicotoezicht uit te voeren of kan de Inspectie dat risicotoezicht in het geheel het eerste jaar na stichting van een school niet uitvoeren?
Als de nieuwe islamitische school in Amsterdam daadwerkelijk zal aanvangen, zal de Inspectie zo snel mogelijk een eerste controle uitvoeren. Indien daaruit blijkt dat er een risico is voor onvoldoende onderwijskwaliteit, dan zal de Inspectie hierover nadere verbeterafspraken maken met het schoolbestuur.