Vastgesteld 22 december 2011
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 16 november 2011 overleg gevoerd met minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 19 mei 2011 met de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad «Onderwijs vormt» (32 500 VIII, nr. 175)
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Van Bochove
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Kler
Voorzitter: Jadnanansing
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Jadnanansing, Elias, Van der Ham, Beertema, Klaver, Çelik, Jasper van Dijk en Ferrier,
en minister van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg dat gaat over de beleidsreactie op het advies «Onderwijs vormt» van de Onderwijsraad. Ik heet de minister, haar ambtenaren, het publiek en de commissieleden welkom. Aangezien ik dit onderwerp zo belangrijk vind, krijgen de leden zeven minuten spreektijd in plaats van vijf minuten. Verder sta ik twee interrupties toe.
De heer Elias (VVD): Voorzitter. Eigenlijk moeten we vandaag beginnen bij Cicero en het humanisme van Petrarca, maar dat red ik niet, zelfs niet in zeven minuten. Ik begin daarom in het Duitstalige gebied. Het vroegere Pruisen was tussen 1 600 en 1 800 de voedingsbodem voor het klassieke vormingsideaal waarbij het denken over de vrije ontplooiing van de mens een centrale rol speelde. Het Nederlandse onderwijssysteem leunt sinds de negentiende eeuw stevig aan tegen dat van onze oosterburen. Daarom is het logisch dat het onderscheid tussen het gymnasium en de hbs zich langs dezelfde lijnen voltrok als de strijd om de gelijkstelling van het hoogste niveau van de Realschule met het Gymnasium. Ik verwijs geïnteresseerden naar Lechners proefschrift Bildung macht frei, waar ik mij doorheen heb geworsteld. Ik heb dit niet van a tot z gedaan, maar ik heb wel flinke stukken doorgenomen, omdat ik mij voor dit debat uitgedaagd voelde. De VVD is namelijk de afgelopen jaren ervan beschuldigd dat zij in de Tweede Kamer alleen naar de economische kant van het onderwijs heeft gekeken. Dat is ten onrechte en ik kom daar straks nog op terug. Ik heb dus het proefschrift doorgenomen en niet alleen de samenvatting van Muynck & Vos, zoals de Onderwijsraad lijkt te hebben gedaan. Voorts heb ik het boek «1900: Hoogtij van de burgerlijke cultuur» van Jan Bank uit 2000 geraadpleegd. Ik noem deze publicaties omdat ik niet van plagiaat beschuldigd wil worden. Ik leun sterk op deze publicaties. Sinds de kwestie-Stapel kun je niet voorzichtig genoeg zijn.
In 1 849 bracht de staatscommissie-Ewijck een opmerkelijk advies uit over het hoger onderwijs. Volgens de commissie diende het hoger onderwijs de student voor te bereiden op een maatschappelijke functie. Met dit advies ging de commissie lijnrecht in tegen de vigerende regeling, die was te vinden in het Organiek Besluit van 1 815, waarin de onderwijspraktijk was neergelegd. In deze regeling wordt bepaald dat het de taak van de universiteit is om adellijke jongeren op een leven in de hogere kringen voor te bereiden. Volgens Bank had dit besluit het verschil tussen de aristocratie en de werkende stand bevestigd, en de kloof tussen het universitair onderwijs en de dagelijkse beroepspraktijk vergroot.
Het volgende citaat van Bank gaat over Thorbecke. Ik citeer Bank als wetenschapper, want het gaat tenslotte over een liberaal. «Minister Thorbecke beschikte als enige over voldoende moed, macht en vernieuwingsgezindheid om zo verregaande voorstellen te pousseren. Hij gooide het roer om en legde de adviezen van de commissie-Ewijck vast in de «Wet op het Middelbaar Onderwijs» die hij in 1 863 door de Kamer loodste. Deze wet voorzag in verregaande maatregelen ten faveure van het beroepsonderwijs. De meest ingrijpende was de instelling van de Hogere Burger School.»
In het advies van de Onderwijsraad is Wilhelm von Humboldt als een soort aartsvader van de bildung opgevoerd. Hij verenigde de ideeën van de verlichting, de Sturm und Drang van Goethe en Schiller, en het filosofisch denken van Immanuel Kant in een nieuwe en veel aangehangen «vormingspotpourri». Ik formuleer dit oneerbiedig en populair. Goede vorming is volgens Von Humboldt algemene vorming. Eenzijdige ontwikkeling of ontwikkeling met puur praktische doelen is een belemmering om echt mens te worden. Echt mens wordt men door bezig te zijn met het esthetische. De invloed die dit Duitse denken over het onderwijs uitoefende op Thorbecke, die immers ook in Duitsland studeerde, moet niet worden onderschat. Volgens onderwijshistoricus Arnold Labrie had het Duitse bildungsideaal een democratiserend effect op het onderwijs in Nederland. Het stimuleerde het denken hierover en zet tot op de dag van vandaag aan tot discussie. Volgens deze idealen uit de achttiende eeuw moeten burgers breed gevormde personen worden, opdat zij een bijdrage leveren aan het verbeteren van de samenleving.
Persoonlijk vind ik dat deel van het denken nogal esoterisch. Ik voel mij wel thuis bij het denken over het ontplooien van het individu als kern. In de vormingstraditie gaat het vooral om de versterking van de persoonlijke innerlijke kracht en pas in tweede instantie gaat het erom wat je ermee doet. Ook vandaag de dag is vorming terecht nog een veelbesproken onderwerp.
Ik zet mij af tegen onder anderen de heer Biskop van het CDA, die van deze stroming een belangrijke representant is. Het is jammer dat hij niet aanwezig is, maar ik zie dat mevrouw Ferrier er is en ik neem aan dat zij hem waardig zal vervangen. Het was de heer Biskop die mij een aantal keren hierop heeft aangesproken, vandaar dat ik hem noem. In deze stroming is de volgende gedachte leidend. Als je onderwijs tevens als economische productiefactor van enorm belang beschouwt, zet je daarmee automatisch de vormingsidealen bij het grof vuil. Ik verzet mij tegen die gedachte; ik vind deze redering onzin. Omgekeerd zie ik bij de vormingsaanhangers graag wat meer aandacht voor het economisch belang van het onderwijs. Ook hierbij wordt het tijd om beide kanten van de pedagogische medaille op de juiste waarde te schatten.
Ik ben namens de VVD-fractie helemaal niet ontevreden over de manier waarop het kabinet dat evenwicht in het vizier houdt. De beleidsreactie van de minister acht ik adequaat waar zij stelt dat vorming tot de taak van het onderwijs behoort en dat leraren daarvan in eerste instantie zelf de eigenaar zijn. De docent moet een beroep doen op zijn eigen drijfveren en passie voor het vak. Tijdens de behandeling van het Actieplan Leraar 2020 spraken wij daarover ook al. De vrijheid van het onderwijs geeft de scholen de ruimte om hun eigen beleid vorm te geven. Dat lijkt ons de juiste route.
De heer Van der Ham (D66): Vorming op school is onderdeel van dit debat en is ontzettend belangrijk. Alle commissieleden zullen er nog iets over zeggen. Voor de diversiteit in de samenleving is vorming ook van groot belang. Met steun van de VVD-fractie is er een paar keer een motie aangenomen over bijvoorbeeld voorlichting over seksuele diversiteit. Voorlichting moet namelijk worden gegeven, in welke vorm dan ook. Scholen moeten problemen met die voorlichting het hoofd bieden. Nog steeds is de minister niet bereid om deze motie uit te voeren. Wat is de positie van de VVD op dit punt?
De heer Elias (VVD): In mijn spreektekst staat: tot slot nog een praktisch punt over de oproep van het COC aan ons. Ik ga hiermee verder als antwoord op de interruptie.
Het COC heeft een oproep aan ons gedaan die ik als volgt opvat. Kennis van en respect voor seksuele diversiteit moeten deel uitmaken van de kerndoelen in het onderwijs. Enerzijds zijn de kerndoelen niet van elastiek. We kunnen in de kerndoelen eenvoudig niet de vele doelen opnemen. Ik benadruk overigens dat die doelen allemaal op zichzelf zeer nuttig zijn. Anderzijds was en is dit thema voor mijn fractie dermate van belang dat de VVD in december 2009 mede een motie heeft ondertekend om ook de kerndoelen met de nummers 38 en 43 op dit punt te moderniseren. De minister heeft verdedigd waarom zij geen heil ziet in het aanpassen van de kerndoelen. Zij wil aandacht voor de kern van taal, rekenen, wiskunde en Engels. Daarin heeft zij gelijk. In de politiek moet je echter afwegingen maken. De VVD heeft duidelijk gemaakt waar zij staat op het punt van de emancipatie. Wij hechten sterk aan aandacht voor seksuele diversiteit op scholen. Ook in de commissie voor OCW wil ik namens de VVD helder zijn over de diverse oproepen: dit moet nu gewoon geregeld worden. Ik deel echter wel de zorg van de minister. We moeten ons namelijk echt op de kern concentreren en geen kerstboom maken van de kerndoelen. Ik zou willen dat degenen die het met mij eens zijn dat dit geregeld moet worden, ook vinden dat er geen kerstboom gemaakt moet worden van de kerndoelen. Wat ons betreft blijft het dus hierbij. Mijn fractie heeft echter de steun voor de motie uit 2009 niet ingetrokken en doet het vandaag ook niet. Ik vraag de minister dringend, onze afweging te volgen. Ik kondig alvast aan dat ik hierover een VAO ga aanvragen en op dit punt een motie ga indienen als het echt nodig is.
De heer Van der Ham (D66): Er zijn hierover al heel veel moties ingediend. De minister hoeft deze alleen nog uit te voeren. De heer Elias zegt met grote nadruk tegen de minister dat dit moet gebeuren. Dat vinden wij allemaal, althans dat is de overweging van een groot deel van de fracties. Op welke termijn moet dit volgens de VVD gebeuren? De minister heeft dit in haar beleidsreactie een beetje op de lange baan geschoven. Ze gaat er nog eens naar kijken, terwijl de uitspraak van de Kamer volstrekt duidelijk is. Vinden we niet dat aan het eind van 2011 daaraan gewoon uitvoering moet worden gegeven? Dat is namelijk niet zo ingewikkeld.
De heer Elias (VVD): Ik wacht de reactie van de minister af. Wat mij betreft moet zij hier op zeer korte termijn op reageren.
De heer Van der Ham (D66): Eind 2011 is dus een termijn waarvan de heer Elias zegt …
De heer Elias (VVD): De heer Van der Ham moet wel luisteren naar wat ik zeg. Hij moet niet altijd het onderste uit de kan willen hebben. Ik wacht de reactie van de minister af. Die moet op zeer korte termijn komen. Die reactie zou bijvoorbeeld het antwoord van vandaag kunnen zijn, maar die reactie zou ook kunnen komen bij de behandeling van de onderwijsbegroting. Ik zet haar niet de pin op de neus noch betrek ik haar bij partijpolitieke spelletjes. We zitten heel dicht tegen elkaar aan, maar ik maak een iets andere afweging dan de minister. Dat scheelt echt heel weinig. Ik heb geprobeerd dat genuanceerd uit te leggen. Laten we even afwachten hoe de minister daarop reageert.
De heer Beertema (PVV): Ik heb erg genoten van het exposé van de heer Elias. Past zijn betoog niet veel meer bij de culturele beleving die je tegenkomt in de categorale gymnasia? De heer Elias zegt dat hij zich niet al grote zorgen maakt over de staat van het debiel doen in het onderwijs. Ik kan hem daarin volgen als hij alleen redeneert vanuit de categorale gymnasia, maar wanneer is de heer Elias eigenlijk voor het laatst in een roc geweest?
De heer Elias (VVD): Ik ben daar onlangs met de heer Beertema geweest.
De heer Beertema (PVV): Wij zijn gezamenlijk naar vmbo's geweest. Is de heer Elias er gerust op dat het ook daar goed gesteld is met de vormingsidealen zoals hij die zojuist zelf schetste?
De heer Elias (VVD): Ik heb niet gezegd dat ik over de hele linie tevreden ben over hoe dit in Nederland gebeurt. Ik ben tevreden met de beleidsreactie van de minister op het wat algemene verhaal van de Onderwijsraad. Het is aan de scholen om daar vorm aan te geven. Het is goed dat de politiek en de Kamer bij incidenten of bij gelegenheid, zoals in dit debat, daarover een signaal afgeven. Ik heb dat gedaan: ik heb het belang daarvan onderstreept en geprobeerd dat in historisch perspectief te zetten. Wij moeten dat uitspreken. Het is verder aan de scholen om dat vorm te geven en om er zich eventueel ten opzichte van elkaar mee te onderscheiden. Wij gaan niet vanuit Den Haag vertellen hoe scholen dit precies moeten regelen.
De heer Beertema (PVV): We kunnen niet precies vertellen hoe ze dat moeten regelen, maar ik begrijp dat de heer Elias er gerust op is dat scholen, zoals de vmbo's en de roc's, het wel kúnnen regelen. Zijn volgens hem deze scholen in staat dit zodanig adequaat en goed te regelen dat leerlingen ook op deze scholen een goede bildung meekrijgen, opdat zij participerende burgers in deze samenleving worden? Is hij er gerust op dat deze scholen leerlingen zodanig kunnen vormen dat zij de westerse verworvenheden van onze beschaving meenemen?
De heer Elias (VVD): Ik heb de historie er niet voor niets bijgehaald. Ik heb de afweging gemaakt dat een mbo'er en een vmbo'er wel degelijk op de beroepspraktijk moeten worden voorbereid. Dit is een verdraaid belangrijk, zo niet doorslaggevend onderdeel van het onderwijs. Dat er in dit onderwijs wel degelijk ook algemeen vormende elementen moeten zitten, ben ik graag met de heer Beertema eens. Die algemene vorming moeten de scholen echter zelf invullen. Dat is ook kwestie van gesteldheid en daartoe roepen we ze op.
De heer Çelik (PvdA): Ik haak in op de vraag van de heer Van der Ham, een vraag die mijn steun heeft. De minister is ruim vier maanden in gesprek met de onderwijsorganisaties. Is de heer Elias het met mij eens dat dit erg lang duurt? Er moet nu toch wel schot in komen.
De heer Elias (VVD): Ik heb al gezegd dat ik er op zeer korte termijn duidelijkheid over wil hebben. Onze positie is volstrekt helder: wij snappen de problemen van de minister, maar wij maken een iets andere afweging. Wij roepen de minster op om, in het licht van de politieke realiteit, te bezien hoe zij daarmee omgaat. Zij houdt wel vaker rekening met de politieke realiteit, bijvoorbeeld bij het wetsvoorstel over onderwijstijd.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb één vraag voor de heer Elias. Ik stel hem geen vervolgvraag, zodat ik nog een mogelijkheid tot het stellen van een vraag aan een ander lid overhoud. De heer Elias hield een prachtig betoog over vorming. Ik deel dat in grote mate. De vraag is natuurlijk wat we na afloop van dit debat gaan doen. Als ik naar de heer Elias luister, zegt hij eigenlijk: we gaan niet zo heel veel doen. Heeft hij geen kennis genomen van de zorgen die leven bij de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer? Daar zegt men dat juist in het vmbo en het mbo hun vak wordt verdrukt. Er is eigenlijk veel te weinig aandacht voor burgerschap en maatschappijleer. Is de heer Elisa bereid om met mij daarnaar te kijken? Dat hoeft vandaag niet te worden afgerond. Kunnen we gezamenlijk bezien of er mogelijkheden zijn voor meer aandacht voor dat vak in het onderwijs?
De heer Elias (VVD): Het kan nooit kwaad om goed ernaar te kijken, erover te discussiëren en erover na te denken. Ik ben dus van harte bereid om dat toe te zeggen. Tegelijkertijd moeten we wel aandacht hebben voor de kerndoelen. Ik heb geprobeerd dat genuanceerd weer te geven. We moeten er namelijk ook voor zorgen dat de kinderen, leerlingen, cliënten of hoe ze tegenwoordig ook heten mogen, als ze van school komen iets geleerd hebben waar ze ook wat aan hebben in de praktijk. Dat evenwicht is soms fragiel. Hier en daar zal er wel eens een buil aan gevallen worden. Ik wil er echter graag een keer met de heer Van Dijk over praten; dat is geen enkel probleem.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb met belangstelling geluisterd naar het pleidooi voor diversiteit dat de heer Elias namens zijn fractie heeft gehouden. Hij richt zich vervolgens op seksuele diversiteit. Wat vindt de VVD-fractie van het bildungsaspect? Is dat voor onze jonge mensen van belang? Ik doel daarbij op de culturele diversiteit van onze samenleving en bijvoorbeeld op aandacht voor het slavernijverleden.
De heer Elias (VVD): Het slavernijverleden is een van die zeer vele belangrijke onderwerpen. Ik heb daarover gezegd: je kunt niet alles in de kerndoelen proppen. Ik ben het met de minister eens als zij zegt dat de onderwijstijd voor scholen niet van elastiek is. De ene keer gaat het over obesitas, de andere keer over mensenrechten of verkeer of weer een ander onderwerp. Al die onderwerpen zijn belangrijk. Iedere vertegenwoordiger van een beroepsgroep die zijn vinger opsteekt om zo'n onderwerp onder de aandacht te brengen, heeft een punt. We kunnen echter niet al die onderwerpen recht doen. We zullen keuzes moeten maken. Ik heb de positie van mijn fractie op dat punt duidelijk gemaakt.
De voorzitter: Nadat wij dit behoorlijk erudiete betoog van de heer Elias hebben gehoord, gaan wij luisteren naar de heer Van der Ham van de fractie van D66.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Zo erudiet als de heer Elias zal ik uiteraard nooit zijn. Ik ga dat niet eens proberen. Toch vind ik bildung een belangwekkend onderwerp. Wat hebben wij er zelf van meegekregen? Welke zaken zijn vormend geweest toen wij zelf op de basisschool en de middelbare school zaten? In de eerste plaats zijn wij uiteraard gevormd door de vakken die wij op school hebben gehad. Daarmee is de minister uiteraard goed bezig. Rekenen en taal zijn zeer belangrijk. Maar hoe zit het met alle andere aspecten? Wat vormend is geweest, heeft vaak te maken met een inspirerende leraar voor de klas. Het ging daarbij, zowel op de basisschool als op de middelbare school, om iemand die meer wist dan wat hij vertelde, om iemand die veel had meegemaakt. Je kon aan zo'n leraar nog eens iets vragen. Op grond van levenservaring of zaken waarover hij had gelezen, kon hij zijn leerlingen tussen de regels door bildung meegeven.
De heer Jasper van Dijk vroeg zich af hoe wij dit algemeen overleg straks zullen verlaten. Volgens mij moeten wij ons afvragen of er iets in de lerarenopleiding is veranderd of verminderd wat we misschien moeten corrigeren. Ik meen dat wij ook in andere debatten al hebben geconstateerd dat daaraan nogal wat schort en dat er op dat vlak wel iets kan worden verbeterd. We hebben al geconstateerd dat de eisen voor rekenen en taal op de pabo moeten worden bijgesteld. Wat mij betreft komt er ook meer aandacht bij de pabo en bij de opleidingen voor leraren op middelbare scholen, voor bildung of voor «liberal arts», een term die in universitaire kringen meer gebruikelijk is. Op dit vlak kan volgens mij echt winst worden behaald. Een module voor liberal arts zit soms al een beetje in zo'n opleiding verwerkt. Mijn fractie vindt het van belang dat daaraan aandacht wordt besteed. Ik vraag de minister om te bezien hoe zij dat kan stimuleren. Ook de leraar aardrijkskunde of de onderwijzer die de pabo heeft gedaan, moet hebben gewerkt aan bredere kennis. Ik meen zelfs dat daardoor niet alleen de opleiding, maar ook het vak van en het werk als leraar voor de klas aantrekkelijker worden. Ik vind dit zeker het onderzoeken waard. Dat lees ik ook een beetje tussen de regels door van het advies waarop de minister heeft gereageerd.
Als wij spreken over vorming, gaat het ook over bijvoorbeeld de culturele ontplooiing. De regering bezuinigt op de Cultuurkaart. Daardoor wordt het voor scholen ingewikkelder om met de klas ergens heen te gaan. Hierbij gaat het dus gewoon om geld en om mogelijkheden. Het gaat echter ook om bijvoorbeeld het mensen voor de klas krijgen. Ik kan mij herinneren dat ik alcoholvoorlichting heb gehad van een wat oudere mevrouw die rechter was geweest, maar aan drank verslaafd was geraakt. Daardoor was haar hele carrière opgegaan in het niets. Reken maar dat zoiets voor de klas indruk maakt. Dat is ook bildung.
Als wij spreken over bildung, hebben wij het bijvoorbeeld ook over seksuele diversiteit. Ik noemde dat al in een reactie op de inbreng van de heer Elias. Het gaat daarbij niet alleen om homoseksualiteit, maar ook om de seksuele zelfstandigheid van meisjes. Ik heb gemerkt dat op bepaalde scholen geen enkele aandacht meer wordt besteed aan seksuele diversiteit en geen seksuele voorlichting meer wordt gegeven. Er wordt gesproken over een percentage van 80% van de scholen in Amsterdam waar hieraan geen aandacht meer zou worden besteed. Sommige leerlingen hebben van huis uit niet erg «verlichte» opvattingen meegekregen. Zeker voor hen is het van groot belang dat dit op school wordt gecompenseerd. Wij hebben cijfers gezien uit onderzoeken naar de ideeën over seksualiteit onder scholieren. Daarbij ging het niet alleen om homoseksualiteit, maar ook om de seksuele identiteit van meisjes. Uit die cijfers blijkt dat er ongelooflijk veel te doen valt op dit vlak. Ik vind daarom dat wat hierover nu al in de kerndoelen staat, echt moet worden aangescherpt. Met de motie wilden wij ervoor zorgen dat dit echt op alle scholen gebeurt. De scholen mogen zelf bepalen op welke manier zij dit willen doen. Zij mogen zelf kiezen voor een vorm, maar het moet wel gebeuren.
De heer Beertema (PVV): Tot een jaar of acht geleden kwamen op het roc waar ik werkte jaarlijks mensen van het COC langs. Het ging daarbij om heel dappere jongens en meiden die de confrontatie aangingen met de groepen, die weinig ophadden met homoseksualiteit. Ik hoor mijnheer Van der Ham nu zeggen dat op 80% van de scholen in Amsterdam daaraan geen aandacht meer wordt besteed. Ik vermoed dat de cijfers voor Rotterdam hetzelfde zijn. Hoe komt dat volgens de heer Van der Ham? Hoe wil hij de docenten ertoe brengen om hieraan toch aandacht te besteden? Hoe wil hij ze daarvoor wapenen?
De heer Van der Ham (D66): Hoe het komt lijkt mij duidelijk. Er zit op dit moment een grote groep kinderen op school, zeker in de grote steden, die van huis uit achterlijke opvattingen meekrijgt over deze zaken. Ik zeg: achterlijke opvattingen. Soms leidt de discussie hierover in de klas tot zo veel heftigheid dat sommige scholen denken: daar beginnen we niet meer aan. Dezelfde discussie is bijvoorbeeld gevoerd over bepaalde scholen waar Auschwitz en de Jodenvervolging niet meer besproken werden. Ik wil niet kiezen voor overgave. Volgens mij kiest de heer Beertema daarvoor ook niet. Integendeel, ik ken voorbeelden uit Amsterdam waar men uiteindelijk zei: wat nu, geen informatie over Auschwitz, we gaan die informatie juist wél geven. Daaruit zijn prachtige projecten voortgekomen waarbij Joodse en islamitische jongeren betrokken werden. Bij die projecten zijn heel veel vooroordelen overwonnen. We zijn er nog lang niet hoor, mijnheer Beertema, en er moet nog heel veel gebeuren. Zulke initiatieven vind ik echter fantastisch. Ik vind dat de overheid een verantwoordelijkheid draagt als scholen niet zelf deze stap durven zetten. Die verantwoordelijkheid komt onder andere voort uit het emancipatiedossier. De overheid mag zeggen: u moet het doen. Zij mag zeggen: het is lastig, maar juist omdat het lastig is, moet u het doen.
Mevrouw Ferrier (CDA): Hoe is volgens de heer Van der Ham de verantwoordelijkheid verdeeld tussen ouders, families, gezinnen en scholen? Ik hoor hem spreken over achterlijke opvattingen. Wie bepaalt of mijn opvattingen achterlijk zijn of niet? Gaat de heer Van der Ham bepalen of mijn opvattingen achterlijk zijn en dat zijn opvattingen door de Staat en de school moeten worden ingebracht? Welke scheiding tussen verantwoordelijkheden ligt er volgens de heer Van der Ham?
De heer Van der Ham (D66): Hebben mensen die voor slavernij pleiten, volgens mevrouw Ferrier een achterlijke opvatting? Als iemand de opvatting heeft dat je best geweld mag gebruiken tegen homo's of tegen meisjes, omdat zij minderwaardig zijn, dan vindt iedereen die hier aan tafel zit dat toch een achterlijke opvatting? Als kinderen zulke basisbegrippen niet van huis uit meekrijgen, of in zulke opvattingen worden opgejut door vriendjes op straat, dan mag dat wat mij betreft in de klas worden tegengesproken. Er kan uiteraard verschillend worden geoordeeld over de vraag of een homohuwelijk mag of over de vraag hoe kort een rokje mag zijn. Daarover heb ik het niet. Ik heb het over basale normen en waarden. Ik ben het helemaal met mevrouw Ferrier eens als zij zegt dat zulke waarden van huis uit zouden moeten worden meegegeven, maar wij zien dat dit niet altijd gebeurt. Daarom hoort bij burgerschapsvorming volgens mij dat je in ieder geval het respect opbrengt voor het feit dat mensen anders kunnen zijn. Je mag het met elkaar eens zijn, maar dat hoeft niet. Laat echter in ieder geval je handen thuis en heb respect voor de ander. Op dat punt naderen wij elkaar toch heel dicht, mevrouw Ferrier?
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik zal niet snel de opvatting van een ander achterlijk noemen. Als je dat doet, spreekt daar een superioriteitsgevoel uit waarvan ik niet houd. Wel zeg ik met de heer Van der Ham dat het van belang is dat kinderen op jonge leeftijd vertrouwd raken met verschillende opvattingen. Ik neem er echter afstand van als opvattingen van anderen achterlijk worden genoemd.
De heer Van der Ham (D66): Ik raad mevrouw Ferrier aan om het antwoord dat ik zojuist gaf, nog eens na te lezen in het verslag. Dan zal zij merken wat ik precies bedoel. Ik had het over situaties waarin geweld wordt gebruikt en waarin mensen minderwaardig worden gevonden.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ook in die situaties noem ik opvattingen van mensen niet achterlijk, mijnheer Van der Ham.
De heer Van der Ham (D66): Dan verschillen wij daarin. Ik vind die opvattingen wel achterlijk. Daarbij heb ik het niet over grote verschillen van smaak, en dergelijke zaken. Opvattingen kunnen sterk verschillen en bij opvattingen past het woord achterlijk niet. Als mensen echter pleiten voor geweld, of als zij ervoor pleiten om sommige groepen als minderwaardig te zien, dan sluit dat volgens mij niet aan bij de positie waarin wij in Nederland op dit moment verkeren. Blanken, zwarten, hetero's en homo's zijn tot een bepaalde grens gewoon gelijk. Na die grens is er heel veel discussie en verschil en kun je allerlei opvattingen hebben. De basis moet daarbij echter respect zijn. Dat kun je bij iedereen afdwingen. Ik noem als voorbeeld de reformatorische scholen. Die zitten niet op de lijn van mijn fractie. Toch zie ik dat men daar probeert deze onderwerpen ter discussie te stellen. Ik vind dat fantastisch. Ik zou dat absoluut niet achterlijk willen noemen. Men opereert op een heel gevoelig vlak en probeert dat erg goed te doen. Daarover heb ik het dus helemaal niet. Mevrouw Ferrier hoeft zich op dat punt dus niet aangesproken te voelen.
Aandacht op school voor deze onderwerpen is dus voor de vorming van jongeren van groot belang. Als dat zo is, moet die aandacht worden verankerd. Mijn fractie vindt dat de praktijk uitwijst dat de kerndoelen moeten worden aangescherpt. We willen geen nieuwe kerndoelen verzinnen, maar de bestaande aanscherpen. Daarover is al een aantal moties ingediend. Wij vinden dat daarop voor het einde van het jaar een reactie moet zijn. Voor het einde van het jaar moeten die moties gewoon worden uitgevoerd. Ik zei dat zojuist ook al. Dat is goed mogelijk, want zo ingewikkeld is het niet. Als de moties niet worden uitgevoerd, moet de Kamer de minister mijns inziens daartoe dwingen. Ik hoop echter dat dit niet nodig is. De minister gaat ook over emancipatie. Daarom hoop ik dat zij het belang hiervan inziet.
In de multiculturele samenleving is het van groot belang dat diversiteit een plaats krijgt in het debat in de klas. Juist in het vmbo en het mbo is maatschappijleer van groot belang. Ik kom heel vaak op roc's en vmbo-opleidingen. Ik geef daar lessen. Over sommige onderwerpen barsten, als ze worden aangesneden, altijd discussies los. Onderwerpen waarvoor dat geldt zijn seksualiteit, de fractievoorzitter van de partij van de heer Beertema, maar ook de winkeltijdenwet of dierenbescherming. Debatten hierover op deze scholen zijn altijd interessant. Ze gaan werkelijk altijd over de kernwaarden van onze samenleving. Mijn fractie pleit er voortdurend voor dat taal en rekenen op een goede manier worden gegeven. Mijn fractie pleit ook voor de afrekenbaarheid van scholen. Toch vinden wij ook deze punten van groot belang. Niet alles is «for profit», zegt Martha Nussbaum. Het is van groot belang dat kinderen op die punten weerbaar worden. Zij moeten goede, volwassen wereldburgers van Nederland kunnen worden. Daarbij speelt de historische canon ook een rol. De Kamer heeft die omarmd, maar dat heeft helaas nog tot te weinig resultaat geleid.
De minister schrijft dat de maatschappelijke stage van groot belang is. Voordat die stage werd ingevoerd, is er veel over gedebatteerd. Uit onderzoek is gebleken dat de maatschappelijke stage, wil ze tot bildungseffect leiden, veel meer uren moet omvatten. De 30 uren die er nu voor staan, zijn bijna niets, afgezet tegen de uren die er eigenlijk voor nodig zijn. De minister weet dat mijn fractie vindt dat het geld beter aan andere zaken kan worden besteed, bijvoorbeeld aan een betere betaling van docenten of aan het geven van meer lessen. Wij stellen dus voor om deze 56 uur voor andere zaken te gebruiken. Ik vind het erg nuttig als leerlingen buiten school iets doen, maar mijn fractie vindt dat dit niet op deze manier hoeft te worden vormgegeven. Het geld dat hiervoor wordt gebruikt, kan beter worden benut.
Docenten doen er vaak op school iets naast. Een docent leidt bijvoorbeeld op school de filosofieclub, een ander leidt de toneelclub, enzovoorts. Dit zijn activiteiten die voor de bildung op school van groot belang zijn. Hoe wordt met de inzet van docenten op die punten omgegaan in verband met de prestatiebeloning? Het gaat hierbij dus niet direct om lessen, maar om zaken die buiten de lessen om gebeuren, maar die ook van belang zijn voor het klimaat op school. Kan de minister daarop ingaan?
De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Mijn fractie onderschrijft de aanbevelingen van de Onderwijsraad en de intenties van de minister. Van wezenlijk belang is echter hoe de vormende taak gestalte krijgt. Volgens mijn fractie leidt de manier die de Onderwijsraad kiest, tot vrijblijvendheid. De Onderwijsraad schrijft ergens: « Het is niet aan de overheid om over de hoofden van de leraren te bepalen wat daarin in concrete zin de beste weg is.» Volgens mijn fractie heeft die vrijblijvendheid geleid tot de vorming waarmee wij nu te maken hebben. Curricula en kerndoelen die met vorming te maken hebben, zijn eenzijdig cultuurrelativerend. Bijna nooit worden niet-westerse allochtonen expliciet onze westerse kernwaarden van gelijkheid en vrijheid heel welbewust en zelfbewust voorgehouden. Ik zeg «bijna nooit», want er is één vorm van onderwijs waar dat nog wel gebeurt. Ik doel inderdaad op de categoriale gymnasia. Dat is een onderwijsvorm die vooral populair is bij de linkse kosmopolitische elite. De kinderen van deze elite krijgen nog wel de bildung die de Partij voor de Vrijheid ook wil geven aan de kinderen van Henk en Ingrid. Dezelfde elite houdt Henk en Ingrid echter voor dat hun eigen cultuur er eigenlijk niet meer toe doet. Zo kan het gebeuren dat de elite zich terugtrekt in een roomblank getto, waar de verworvenheden van de westerse cultuur voortleven. Af en toe maken leden van de elite een spannend uitstapje naar buiten – ze maken het niet te gek, natuurlijk – om daarna vast te stellen dat al die exotische gewoontes enorm verrijkend zijn. Vervolgens toeteren ze naar buiten toe dat Henk en Ingrid niet moeten zeuren over een luchtje van exotisch eten in hun portiek. Zo wordt het namelijk gebracht.
Dat moet veranderen, maar dat valt niet mee. Intussen zijn namelijk de leidende westerse waarden onder druk komen te staan. Als scholen al inzien dat het doorgeven van de traditie nodig is, dan zijn ze nauwelijks in staat om dat nog vorm te geven. Hoe kan het ook anders, want ook de jonge generatie leraren is opgeleid onder het regime van het cultuurrelativisme.
Wat houdt de cultuurrelativistische mainstream in? Ik neem als voorbeeld de publieke omroep en meer specifiek het jongerenprogramma Spuiten en Slikken. Daarin is de mainstreamopvatting te vinden van wat jongeren «cool» zouden vinden. Als dat geldt bij de publieke omroep, dan geldt dat ook in grote delen van het onderwijs. Jonge leraren willen immers ook cool worden gevonden. Zij zoeken aansluiting bij hun doelgroep. Ik noem wat voorbeelden. In de aflevering van Spuiten en Slikken van vorige week worden twee rappers geïnterviewd door een keurig blank Nederlands meisje, type hockeymeisje. Ze is nieuwsgierig en vraagt gretig naar informatie. De twee Antilliaanse jongens voldoen aan alle stereotypen van de gangstercultuur. We zien getatoeëerde tranen in het gezicht, grote petten scheef op het hoofd, veel blingbling. Het gesprek gaat over homoseksualiteit. Geconcludeerd wordt dat homoseksualiteit in de rapcultuur nog altijd ouderwets keihard taboe is. Het is onbespreekbaar. Uit de kast komen betekent op z'n vriendelijkst sociale uitstoting, maar meestal is er zelfs sprake van verbaal of fysiek geweld. Het gymnasiummeisje hoort het allemaal nieuwsgierig en glimlachend aan. Ze concludeert dat rapmannen eigenlijk alleen van vrouwen houden, die bovendien zo veel mogelijk in de keuken moeten blijven. Ja, dat klopt, zegt de stoere Antilliaan, in de keuken, en het liefst gebukt. Hilariteit volgt. Ik hoor geen kritisch woord. De boodschap is: zo staan deze jonge mannen in het leven, dit is hun cultuur, en wie zijn wij om daarvan iets te vinden? De boodschap is ook: dit zijn echte mannen die zich van onze stoffige normen en waarden helemaal niets aantrekken en lekker hun eigen ding doen.
Het volgende topic gaat over de volgende trend in kinky seks, over drogerende stofjes die nog net niet de lijst van verboden middelen hebben gehaald.
De voorzitter: Voordat u verder gaat met de kinky seks, heeft de heer Klaver een vraag voor u, mijnheer Beertema.
De heer Klaver (GroenLinks): Een betere inleiding kan ik mij niet wensen. Ik ben het met de heer Beertema eens als hij stelt dat veel waarden die van essentieel belang zijn en die Nederland groot maken, verloren dreigen te gaan. Daarom heb ik een heel simpele vraag. Waarvoor streed Willem van Oranje?
De heer Beertema (PVV): Ik voel me nu een deelnemer aan een quiz. Waarvoor streed Willem van Oranje? Die streed voor heel veel. Ik noem de bevrijding van de Spaanse overheersing en de godsdienstvrijheid.
De heer Klaver (GroenLinks): Exact. Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands, streed niet voor de natiestaat Nederland, maar voor het principe van godsdienstvrijheid. Dat dreef hem. Dit is de kern van de Nederlandse cultuur. Daaraan zou in het onderwijs veel meer aandacht moeten worden besteed. Dat geldt overigens niet alleen voor het onderwijs, maar ook voor deze politieke arena. Op welke wijze draagt de Partij voor de Vrijheid bij aan de zaak waarvoor de Vader des Vaderlands streed, namelijk de godsdienstvrijheid? Is zij niet zelf net zo erg als het hockeymeisje van de publieke omroep dat geen tegenwicht bood tegen de gangstercultuur?
De heer Beertema (PVV): De heer Klaver bewandelt nu wel een heel grote omweg om uiteindelijk het sprookjesgelijk van GroenLinks te halen. Wij zijn geen voorstander van het kosmopolitisme waar GroenLinks voor staat. Mijn partij heeft inderdaad iets met de natiestaat, met de westerse beschaving en met de westerse vrijheden. Wij menen inderdaad ook dat de islam meer een ideologie is – want daar wil de heer Klaver uiteraard heen – die heel moeilijk, zo niet onmogelijk is in te passen in onze open society en in onze maatschappij waarin een kernwaarde is de gelijkheid van man en vrouw, van homo en hetero, van gelover en geloofsverlater. Het is daarom heel moeilijk om aan de islam plaats te bieden.
De heer Klaver (GroenLinks): De heer Beertema noemt onze vaderlandse geschiedenis dus eigenlijk een sprookje. Hij maakt veel theater bij zijn stelling dat ik in mijn linkse ivoren toren zit. Ik ben half Marokkaans en half Indonesisch. Laat de heer Beertema dus alsjeblieft niet aankomen met het argument dat ik zo blank ben. De heer Beertema noemt de vaderlandse geschiedenis een sprookje. Het gaat daarbij niet om sprookjes. Uit de geschiedenis blijkt hoe belangrijk die Nederlandse waarden zijn. Ik laat mij niet slepen naar het favoriete speelterrein van de PVV, namelijk de islam. Ik stel dat de PVV de godsdienstvrijheid aantast door ervoor te pleiten dat de overheid een boek gaat verbieden dat voor enkele groepen in Nederland heilig is. Volgens mij tast die partij daarmee de kern aan van waar Nederland voor staat. John Locke woonde jarenlang in Nederland. In zijn Letter Concerning Toleration schrijft hij dat de overheid nooit iets aan haar onderdanen mag opleggen over godsdienst en nooit gelovigen mag bevoordelen. De Partij voor de Vrijheid verraadt op dit punt de Nederlandse geschiedenis. Dat is treurig.
De heer Beertema (PVV): Ik ben er bijna zeker van dat John Locke de Koran nooit heeft gelezen. Ik neem afstand van de suggesties van de heer Klaver dat ik een waardeoordeel zou hebben over zijn afkomst. Hij noemt zelfs het ras erbij. Neemt u mij niet kwalijk, voorzitter, maar hierop ga ik echt niet in. Dit is echt flauwekul. Ik stel voor dat ik doorga met mijn betoog.
De voorzitter: De heer Çelikwil u nog een vraag stellen, mijnheer Beertema.
De heer Çelik (PvdA): Ik vraag mij af of de heer Beertema zelf de Koran heeft gelezen.
De heer Beertema (PVV): Ja hoor.
De heer Çelik (PvdA): O ja? Heeft hij dan ontdekt welke overeenkomsten er zijn met de Bijbel? Ik vraag dit gewoon uit interesse. De heer Beertema is de discussie hierover zelf begonnen. Wat zijn de verschillen die hem zo veel pijn doen?
De heer Beertema (PVV): Er wordt nu gezegd dat ik zou zijn begonnen over de islam. Dat is niet zo. Ik heb weliswaar de islam genoemd, maar werd daartoe uitgedaagd door de heer Klaver. Hij begon over godsdienstvrijheid en Willem van Oranje. Nu dreig ik door de heer Çelik gezogen te worden in een verhandeling over de verschillen tussen de Bijbel en de Koran. Ik ga daarin niet mee. Dat is namelijk op dit moment niet relevant. Uiteraard ben ik op een ander moment wel bereid om daarop in te gaan. Ik hecht er nu echter aan om mijn betoog over cultuurrelativisme af te maken.
Ik sprak over het programma Spuiten en Slikken en ik was toe aan het volgende topic van het programma. Een volgend hockeymeisje gaat experimenteren met een drug in een nieuwe samenstelling. Dat doet zij onder begeleiding van gekwalificeerde ambulanceverplegers. Men is immers wel verantwoord bezig. Jong, brutaal en tegendraads. Iedereen die er kritisch over is, is een kleinburgerlijke spruitjeseter. Die moet overigens wel, via de torenhoge belastingen, voor het maken van het programma betalen. Dat dan weer wel.
Dit is de culturele mainstream van dit moment. Dit is geen underground, dit zijn geen uitingen van een subcultuur, dit is de jeugdcultuur die leidend is. Dit roept op tot militant cultuurrelativisme. De cultuur van gangsters en bitches wordt gepresenteerd als één van de culturen die ons land rijk is. In die cultuur is het nu eenmaal zo dat vrouwen zich als seksslaven behoren te gedragen, homo's op hoon en uitsluiting moeten rekenen, de overheid ervoor is om er zo veel mogelijk misbruik van te maken, en iedereen die niet je «homie» is, je vijand is die bij voorkeur dood moet. Ik raad iedereen aan om eens naar het programma Spuiten en Slikken te kijken. Kijk dan ook direct maar eens naar het programma Meiden van Brabant, van de commerciële zender. Dat is een programma van een heel ander kaliber. Het gaat om een wedstrijd tussen meiden. Die worden op Curaçao in een villa gezet met jongens die hun onbekend zijn. Ze krijgen opdracht om elkaar te masseren, te dansen, uit te gaan. Het meisje dat twee nachten achtereen zonder jongen slaapt, ligt eruit. Het meisje dat zo veel mogelijk seks heeft, is de coole winnaar en de queen bee. Dit gebeurt dus overigens bij een commerciële zender.
De heer Van der Ham (D66): De heer Beertema heeft het over enkele programma's. Zo noemt hij het programma Spuiten en Slikken. Ik heb dat programma vaker gezien. Daarin worden inderdaad zaken als discriminatie en rapcultuur zeker niet vermeden. Als je al deze programma's naast elkaar zet, blijkt echter dat er heel duidelijke normen en waarden bij seksualiteit uit naar voren komen. Er komt uit naar voren dat je allerlei dingen mag doen, maar dat het nooit tegen iemands wil in mag gebeuren. De heer Beertema schetst nu een cultuur die juist in dit soort programma's aan de kaak wordt gesteld. Soms zal een journalist daarbij misschien niet genoeg doorvragen. Deze programma's brengen echter juist het tegenovergestelde van wat de heer Beertema nu zegt. Werden deze zaken in Meiden van Brabant maar op dezelfde manier bediscussieerd.
De heer Beertema (PVV): De vraag is duidelijk. Wij hebben het hierover vaker gehad. Mijn stelling is dat dit aanzet tot onverantwoord gedrag. Als het op een recreatieve manier wordt gebruik door de jongens en meisjes op de gymnasia en het vwo, is het misschien wel verantwoord. Zij hebben heel verantwoorde ouders op de achtergrond beschikbaar. Ach, zij experimenteren in de weekenden een beetje met vrije seks en met drugs. De boodschap is echter dat dit allemaal in orde is. De schade die ermee wordt aangericht, vinden wij niet op de gymnasia en de vwo's, maar op het vmbo en in de lagere regionen van het onderwijs. Daar vinden wij de sociale ellende die daaruit voortvloeit. Die vinden wij niet in de grachtengordel en in Laren.
De heer Van der Ham (D66): De heer Beertema zegt dat op het vmbo de problemen groter zijn. Dat is waar. Dit soort programma's, voorlichting en het feit dat men de boel opentrekt, kan kinderen kennis geven, kennis die zij van huis uit soms niet goed meekrijgen of die soms door vriendjes op een verkeerde manier wordt overgebracht. Juist dit soort programma's, dit soort voorlichting en openheid kan ertoe bijdragen dat problemen minder groot worden. Uit een internationaal rapport over drugsgebruik blijkt bijvoorbeeld dat het gebruik van drugs in Nederland afneemt, juist door de grote hoeveelheid informatie die over drugsgebruik wordt gegeven. De bildung werkt dus ook op dit terrein.
De heer Beertema (PVV): Gemiddeld genomen valt het allemaal wel mee. Mijn collega Van den Besselaar zegt altijd dat «gemiddeld» betekent dat je met je voeten in de oven ligt en met je hoofd in de vrieskist. Ergens ertussenin is de temperatuur daarbij wel aangenaam. De schade wordt aan de onderkant van het onderwijsgebouw aangericht. Daar is geen sociale cohesie meer. Daar zijn de uiteengevallen gezinnen te vinden. Daar is de ellende te vinden. Daarover gaat het volgende.
In de Volkskrant kwam ik een interessante ingezonden brief tegen naar aanleiding van de nieuwe campagne voor jongeren die erop is gericht om het condoomgebruik te stimuleren. In het artikel staat: «Het is onbegrijpelijk dat het liberalisme, of het nu van rechts of van links komt, vrijheid blijft verwarren met grenzeloosheid en bandeloosheid, in plaats van vrijheid te propageren als de mogelijkheid die het individu heeft om zich door goede keuzen te ontplooien. Wat dat betreft is onze maatschappij kennelijk nog niet verlost van de dogmatische moraliteit uit het verleden, in reactie waarop nu vroege seks en bijvoorbeeld ook drugsgebruik, als verworvenheden van de vrije mens worden gezien. Wat een armzalige, reactionaire en misantropische opvattingen over menselijkheid zitten daar toch achter. Zijn het nu alleen de ChristenUnie en de SGP die daar iets tegenover durven te zetten?» Ik voeg er zelf aan toe: wat een voorbeeld geven de cultuurrelativisten op dit punt aan de moslimouders. Dit slonzige beeld van de westerse samenleving dringt zich aan hen op.
Ook de PVV zet hier iets tegenover. Ik pleit namens de PVV voor leraren die gaan handelen op basis van een canon van de westerse traditie, westerse kernwaarden en de vaderlandse geschiedenis. Die canon moet wat de PVV betreft worden getoetst met landelijke toetsen, net zoals Nederlands en rekenen, te beginnen op de lerarenopleidingen. Ik heb al eerder gezegd dat de PVV ook wil dat nationale symbolen in alle scholen zichtbaar zijn. Ik pleit daarvoor nu weer. Ik doel daarbij op de vlag en portretten van nationale helden. Onze cultuur en onze waarden hebben onze samenleving gebracht waar zij nu is. Die samenleving willen we behouden en doorgeven aan volgende generaties. Die samenleving willen we bovendien voorhouden aan onze allochtone leerlingen. We kiezen daarbij niet voor verslonzing en bandeloosheid, maar voor leraren die de deugden – ik verwijs hiermee weer naar het gymnasium – voorhouden en voorleven. «Winning the hearts and minds». Ik weet dat dit een slogan is uit de oorlogsvoering; ik ben daarop vaker aangesproken. Dat past goed, want er woedt een culturele oorlog. Die woedt niet in de blanke getto’s waar de kosmopolieten wonen, maar wel in de wijken en scholen waar Henk en Ingrid op zijn aangewezen.
Ik rond af met het stellen van de volgende twee vragen aan de minister. Welke vorming willen we? Willen we vorming waarbij we meisjes van vijftien leren om een condoom om te doen in het donker? Of willen we dat het onderwijs alle kinderen de waarden meegeeft waarop onze christelijk-joods-humanistische samenleving is gebaseerd? Ik haal nog wat grote denkers aan. Het «sapere aude», het «durf te weten», van Horatius en van Kant, moet gelden voor al onze kinderen, niet alleen voor die op de gymnasia, maar ook voor die op de roc's.
In dat kader stel ik ook mijn tweede vraag. De vrijheid van het individu en de gelijkheid van man en vrouw zijn kernwaarden die het onderwijs elke dag weer moet uitdragen. Welke boodschap krijgen kinderen echter mee als ze worden geconfronteerd met leraressen voor de klas die er bewust voor kiezen om een hoofddoek te dragen?
De voorzitter: Ik zie dat veel woordvoerders nog een vraag willen stellen. Helaas heeft een aantal van hen de twee mogelijkheden om te interrumperen al verbruikt. De heer Jasper van Dijk stelt een vraag.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ben het niet eens met de insteek waarop de heer Beertema zijn pleidooi baseert. Ik wil echter wel bekijken of we tot zaken kunnen komen. Volgens mij maken wij ons namelijk beiden zorgen over het gebrek aan vorming, burgerschapsvorming en maatschappijleer op de scholen. Kent de heer Beertema de zorgen over dat vak? Juist op het vmbo en het mbo wordt dat vak uitgekleed. De heer Beertema weet als geen ander dat op het mbo maatschappijleer is gereduceerd tot het vak Leren, Loopbaan en Burgerschap. Daarvoor wordt geen enkele eis meer gesteld. Kunnen wij hierover afspraken maken, zodat dit vak weer een echte invulling krijgt en er duidelijke eisen aan worden gesteld? Als wij dat willen, moeten wij de minister daartoe een opdracht geven.
De heer Beertema (PVV): Op dat punt ga ik uiteraard met de heer Van Dijk mee. Als wij ertoe kunnen besluiten dat die eisen gebaseerd zullen zijn op het betoog dat ik zojuist heb gehouden, dan kunnen wij daarbij zeker samen optrekken. Welk onderdeel zou de heer Van Dijk daarbij niet willen meenemen?
De heer Jasper van Dijk (SP): Wij kennen het eenzijdig prowesterse betoog van de PVV. Dat hoorde ik ook nu weer en daarmee ben ik het niet eens. Volgens mij is dat echter een bijzaak waarmee we al veel te veel terechtkomen bij de invulling. Volgens mij zijn wij het erover eens dat rekenen en taal op school belangrijke vakken zijn, maar dat die vakken zeker niet de enige zaken van belang zijn. Burgerschap is ook belangrijk. Dat is volgens mij de kern van dit debat. Wij moeten scholen echter wel de ruimte geven om ook aandacht te besteden aan burgerschap. Ik ben blij dat de heer Beertema dat met mij eens is.
De heer Beertema (PVV): Rekenen en taal zijn zeker niet de enige belangrijke zaken. Dat onderschrijf ik van ganser harte. Op den duur zullen wij tot een vergelijk kunnen komen.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik wil ook nog even zoeken naar die verbinding. Ook ik vind aandacht voor vaderlandse geschiedenis in het onderwijs ontzettend belangrijk. Misschien kunnen wij daarbij samen optrekken. Ik hoor de heer Beertema echter weer spreken over nationale symbolen zoals de vlag en het volkslied. In een eerder algemeen overleg zei hij dat wij terugmoeten naar de cultuur van Jefferson en Paine. Is de heer Beertema ervan op de hoogte dat Jefferson zich bij de stichting van Amerika heeft laten inspireren door Nederland? De Republiek der Nederlanden was een land dat was gebaseerd op waarden, niet op bloedbanden. Als de heer Beertema het daarmee eens is, dan kunnen wij misschien samen optrekken.
De heer Beertema (PVV): Bloedbanden zullen mij en de PVV-fractie een zorg zijn. Het gaat ons uiteraard om gedeelde waarden, om een bezielde gemeenschap. Daarin werken burgers samen op basis van waarden die zij delen. Volgens de PVV-fractie moeten die waarden de westerse waarden zijn, gebaseerd op de christelijk-joodse traditie, het humanisme, de verlichting enzovoorts. Dit zijn specifiek westerse waarden. De PVV deinst er niet voor terug om die waarden zelfs superieur te noemen ten opzichte van de waarden van alle culturen die deze waarden niet delen. Daarover doen wij niet heel moeilijk. Deze waarden maken een cultuur superieur. Ik hoor ook nu weer verhalen over slavernij. Ik hoorde laatst iemand zeggen dat het op zich niet heel opmerkelijk is dat ook de westerse beschaving zich schuldig heeft gemaakt aan slavernij. Alle beschavingen hebben dat namelijk gedaan. Bijzonder is echter dat de westerse beschaving erin is geslaagd om die slavernij af te schaffen en dat formeel, wettelijk te regelen. Daaruit blijkt weer het superieure karakter van de westerse beschaving waarin wij mogen leven.
De heer Klaver (GroenLinks): Jammer, het ging zo goed. Laten wij de opmerkingen over de superioriteit van de westerse beschaving even parkeren. Ik zoek de verbinding. De heer Beertema zegt volgens mij dat het bij vaderlandse geschiedenis niet gaat over het belang van bloedbanden, maar om de waarden die Nederland groot hebben gemaakt. Is de heer Beertema het met mij eens dat de waarden die Nederland groot hebben gemaakt en centraal staan in de Nederlandse geschiedenis, godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting, gastvrijheid, maar ook sociale vrijheid zijn? Sociale vrijheid is in tegenspraak met de Amerikaanse droom, waarin alles je eigen verdienste is. In Nederland zeggen we: er is ook een overheid die hiervoor zorg draagt. Zijn dit de waarden waarop de heer Beertema doelt? Als dat zo is, kunnen wij verder praten.
De heer Beertema (PVV): Ja, op al die waarden doel ik. Daarbij moeten wij echter wel zeer alert zijn op de denkrichtingen die zelf die tolerantie niet in zich hebben, maar die zich baseren op intolerantie en uitsluiting van anderen. Voor die denkrichtingen houdt ook onze tolerantie op. Daarover moeten wij heel duidelijk zijn. Volgens ons en heel veel anderen is de westerse samenleving buitengewoon kwetsbaar, juist omdat zij zo open is. De groepen die wij binnenkrijgen en die deze waarden niet delen, zijn heel moeilijk in te passen in onze samenleving. Dat blijft een feit en daartegen zal de PVV blijven strijden.
De voorzitter: Alleen de heer Van Dijk en de heer Elias kunnen nog interrumperen. Alle andere woordvoerders hebben hun twee interruptiemogelijkheden al verbruikt. Het woord is aan de heer Klaver.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik zal in gesprek blijven met de heer Beertema. Daarbij zullen wij ook komen te spreken over bijvoorbeeld de vraag of het moet gaan over groepen, of je boeken moet verbieden en zulke zaken meer. Ik heb goede hoop dat wij de heer Beertema op een ander spoor kunnen krijgen.
Voorzitter. Wat is voor mijn vorming belangrijk geweest? Ik denk daarbij maar aan één ding, namelijk verhalen. Op de lagere school heb ik de verhalen uit de Griekse mythologie gehoord. Mij is verteld over de Romeinse geschiedenis. Ook heb ik verhalen uit de Noorse mythologie gehoord. Waarom is dat zo belangrijk? Omdat er in de mythologie archetypen voorkomen. Die leren je veel over wie je zelf bent en wat je verhouding is tot anderen. Het beeld van Achilles die op het punt staat om naar Troje te gaan, is voor mij belangrijk geweest. Achilles vraagt op dat moment aan zijn moeder wat hij moet doen. Moeder zegt: als je in Griekenland blijft, zal je een lang leven beschoren zijn, zul je veel kinderen krijgen en zul je op hoge leeftijd sterven. Als je echter naar Troje gaat om te kampen, zul je sterven als een held. Voor mij is dat verhaal een belangrijke leidraad geweest. Het zegt ook veel over hoe je politiek zou moeten bedrijven. Wij moeten niet altijd gericht zijn op zekerheden en beheren, maar wij moeten ook gericht zijn op creëren en wij moeten risico's durven nemen.
Vorming gaat over verhalen. Ik was laatst bij Zingeving Zuidas. Dit is een prachtige kerk en een heel mooie stichting op de Amsterdamse Zuidas die wordt geleid door Ruben van Zwieten. Toen ik er was, zat de zaal vol met high potentials, dus heel kansrijke jongeren die rechten, economie of bedrijfskunde hebben gestudeerd. Zij zaten bij elkaar om te spreken over het thema: student, mens in ontwikkeling of arbeidsmarktproduct? Toen bleek dat heel veel studenten zich volledig richten op het eigen vak. Als oorzaak werd vooral het onderwijsbeleid genoemd, maar daarmee ben ik het niet helemaal eens. Dat lijkt me te gemakkelijk. De oorzaak ligt ook bij de instelling van de studenten zelf. Studenten richten zich dus volledig op hun eigen vak. Zij zorgen ervoor dat zij heel goed zijn in bedrijfskunde of in recht. Er wordt gesproken over de zesjescultuur. Daarbij gaat het volgens mij niet zozeer over het zesjes halen voor je tentamen, maar over het met zo weinig mogelijk inspanning zo veel mogelijk resultaat behalen. Op die manier wordt rechtsfilosofie minder interessant dan precies weten waar je in het wetboek dat ene regeltje kunt vinden. Om te kunnen werken bij een groot bedrijf of bij een bank, moet je alles weten van een winst- en verliesrekening. Deze economen weten echter weinig over de macro-economie. Wat gebeurt er als ik aan één bepaalde knop draai? Deze studenten hebben geleerd dat zij, als zij verwachten dat morgen de koers daalt, hun aandelen vandaag moeten verkopen. Welk effect is er echter voor het totaal? Wat is het belang van de macro-economie? Ik wil niet de gemakkelijke conclusie trekken dat dit de oorzaak van de crisis is. Ik meen echter wel dat wij veel te veel mensen te eenzijdig hebben opgeleid. Het bewustzijn ontbreekt dat wij leven in een systeem en dat de wereld veel groter is dan het ene kleine vakgebiedje. Het ontbreken van dat bewustzijn heeft geen positieve bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van onze samenleving.
De Onderwijsraad spreekt van een technisch-functionele cultuur, waarin economische belangen het laatste woord lijken te krijgen. Het kabinetsbeleid lijkt ook sterk beïnvloed te zijn door deze technisch-functionele cultuur. Opbrengsten in functionele vaardigheden zoals rekenen en spellen bepalen straks de waarde van de school. Taal is ontzettend belangrijk, maar is meer dan alleen maar leren lezen en schrijven. Taal is ook literatuur. Taal is ook leren genieten van de mooie kanten van de taal. Ik pleit er al langer voor om Engels meer centraal te stellen, maar ik vind Nederlands nog steeds een prachtige taal. Daarom ben ik er ook niet bang voor dat de Nederlandse taal en literatuur verloren zullen gaan. Ook de Friese taal en cultuur gaan niet verloren.
Ik vind het verontrustend dat het opbrengstgericht werken als een obstakel voor vorming wordt genoemd. Als er zich tijdens een les een gelegenheid voordoet om een discussie in de klas te voeren over een maatschappelijk onderwerp, heeft de docent dan nog de ruimte om die discussie te voeren? Bestaat de mogelijkheid nog om zijpaden in te slaan? Zijn er nog mogelijkheden voor creativiteit en wordt nieuwsgierigheid nog beloond? Vorming gaat immers ook over nieuwsgierigheid. Leerlingen zouden zich niet alleen moeten bezighouden met waarvoor ze cijfers kunnen halen, maar zouden zich breder moeten ontwikkelen.
Bildung is slecht bestand tegen het geweld van het rendementsdenken. Deze kortste weg naar een «welvarend» Nederland is volgens mij een doodlopende weg. Het kabinet verliest uit het oog dat wij niet alleen een welvarend Nederland nodig hebben, maar ook een weldenkend Nederland. Er moet ruimte zijn voor gedachten over onze toekomst. Leerlingen moeten de ruimte hebben om kennis te nemen van onze cultuur en vaderlandse geschiedenis. Brengt het bestuderen van onze geschiedenis, of het lezen van literatuur of een boek over filosofie direct geld in het laatje? Gaan leerlingen daardoor beter spellen of beter rekenen? Dat is absoluut niet het geval. Helmaal niks brengt het in het laatje, nada, noppes. Is dat erg? Nee! Het creëert wel betrokken burgers. Het maakt onze samenleving misschien niet rijker in economische zin, maar wel gelukkiger en gezonder. Hiermee wordt de kans verminderd dat de economie of de politiek ontspoort.
Aandacht voor vorming vanuit de politiek moet tweeledig zijn. Enerzijds moet ruimte worden gecreëerd in het lesprogramma en moet de bredere vorming worden gestimuleerd. Het predicaat «excellente school» moet ook beschikbaar zijn voor scholen die leerlingen iets meer meegeven dan de lesstof, niet alleen voor scholen waar de leerlingen goed scoren bij de Cito-toets. Graag hoor ik van de minister welke mogelijkheden zij hiervoor ziet. De Cito-toets wordt nu gebruikt om te beoordelen in hoeverre een leerling vooruit is gegaan. Met de uitslagen van die toets worden ook scholen beoordeeld. Ik stel voor om scholen te beoordelen op wat ze bijdragen aan de bredere ontwikkeling van kinderen. Wij moeten namelijk het belang van gedeelde waarden benadrukken, evenals de verankering ervan in onze cultuur en geschiedenis. Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen. Wellicht kan ik daarbij samen optrekken met de heer Beertema.
Vorming heeft ook een zeer concrete kant. Ook daarover is vandaag al gesproken. Jongeren moeten op school ook worden geïnformeerd over de werking van onze maatschappij. Daarbij hoort aandacht voor seksualiteit en specifieke diversiteit in seksualiteit. Aan die aandacht ontbreekt het her en der nog. Ik ben blij met de opstelling van de heer Elias op dit punt en ik ben benieuwd naar de reactie van de minister daarop. Het gaat mij er niet om, andere opvattingen achterlijk te noemen, maar het gaat mij erom dat leerlingen respect wordt bijgebracht. Kinderen moeten er respect voor hebben dat anderen anders zijn. Zij moeten vooral in staat worden gesteld om te ontdekken wie zij zijn en wie zij willen zijn. Alles moet worden aangereikt wat nodig is om in de eigen kracht te gaan staan, en om trots te kunnen zijn op wie zij zijn en op hun herkomst. Kinderen moeten vooral ook heel goed te weten komen waar zij heen willen. Daaraan moet vorming bijdragen.
De heer Çelik (PvdA): Voorzitter. «Onderwijs vormt» is weer zo'n prachtig rapport van de Onderwijsraad. Ik vond de aanbevelingen echter zeer voorzichtig. Ik had ze liever wat scherper en concreter gehad. Ik zit hier wat scherper in. Dat zal ik in mijn bijdrage duidelijk maken.
Het verschil tussen een beschaafd land en een bananenrepubliek is te vinden in het feit dat in een beschaafd land de overheid de gemaakte afspraken nakomt. Nederland is een beschaafd Europees land en heeft in die hoedanigheid erg veel verdragen ondertekend. Je zou alle artikelen van de verdragen die Nederland heeft ondertekend erop na kunnen slaan. Ik noem het Verdrag inzake de rechten van het kind of het Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. In zulke verdragen staat echt meer over de vorming in het onderwijs dan wij daarover in de wet hebben opgenomen. Met name wat in de verdragen wordt genoemd over de sociale aspecten van burgerschap, wordt in het onderwijs niet gedekt. Ik vind het overigens heel goed dat zulke zaken in die verdragen worden genoemd. Termen als kinderrechten, wereldburgerschap en democratisch burgerschap komen erbij en plaatsen dit aspect in een heel andere dimensie. Daarbij spreken wij over de vorming van leerlingen in de richting die wij willen. Want, of we het nu leuk vinden of niet, op aarde leven wij met heel veel soorten mensen en heel veel verschillende religies, standpunten en idealen. De islam is een godsdienst die door meer dan een miljard mensen wordt aangehangen. Daarmee moeten wij dus ook rekening houden. Leerlingen moeten leren dat er nu eenmaal mensen zijn die anders denken. Leerlingen moeten ook beseffen dat in Nederland gemeenschappen niet worden uitgesloten, maar dat er wordt samengewerkt. Samen vormen wij in Nederland een gemeenschap. Met elkaar geven wij dit land vorm. Iedereen moet daaraan een bijdrage leveren.
Ook politici dragen bij aan de vorming. Ook signalen die politici afgeven, vormen de maatschappij. Leerlingen horen echter dat er een partij in het parlement is vertegenwoordigd die over de islam, hun geloof, zegt dat het een ideologie is die het Westen bedreigt. Je kunt op voorhand al tellen hoeveel leerlingen zich serieus genomen voelen door de maatschappij, de politiek, de overheid en de gemeenschap als zij zien dat de op één na grootste partij van Nederland heel de groep van mensen die de islam aanhangen, over één kam scheert en in geen enkele vorm rekening wil houden met die gemeenschap. Ik was niet van plan om dit te zeggen, maar ik reageer zo omdat de heer Beertema dit breed uitmat. Wat zijn partij hierover in zijn algemeenheid vindt, is naar mijn mening niet terecht.
Wij hebben uit verschillende hoeken brieven en mails gekregen met het verzoek om bepaalde zaken in dit overleg aan de orde te stellen. Dat doe ik graag. Een van de signalen die ik kreeg, betreft een punt waarover collega Klaver al sprak, en waarover collega Van Dijk straks ook iets zal zeggen; hij heeft hierover al geïnterrumpeerd. Op het vmbo en het mbo zijn de lessen maatschappijleer en geschiedenis heel erg aan het vervagen. Het aantal uren is sowieso dramatisch omlaag gegaan. Ik heb alle rapporten van mijn hele schoolcarrière nog, en ik heb naar mijn rapporten in het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs gekeken. Ik had minimaal twee uur maatschappijleer per week. Daarnaast had ik twee uur geschiedenis per week. De docenten hebben mij verteld dat het nu één uur per week is, als je een beetje geluk hebt. Soms is het één uur per twee weken, omdat er lessen uitvallen. Die lessen komen niet terug. Dit zijn vaak ook de lessen die als eerste uitvallen. Van geschiedenis weet al bijna niemand iets. Ik vind dat geen goede ontwikkeling. Ik zou graag van de minister willen weten of zij de zekere mate van vrijblijvendheid die op dit punt in het onderwijs bestaat, ondersteunt, en of zij vindt dat de aanbevelingen van de Onderwijsraad hierover toereikend zijn. Ik heb er grote twijfels over, maar ik zou graag de mening van de minister horen.
Op zich denk ik dat er heel veel docenten zijn die serieus aandacht besteden aan burgerschap. Zoals ik zonet al aangaf, gebeurt dit wel vaak eenzijdig. Het gaat vaak om sociale aspecten of om seksuele voorlichting. Dat is allemaal prima, en het moet er allemaal komen. Ik onderstreep wat de heer Van der Ham hierover heeft gezegd; daaraan hoef ik niet veel toe te voegen. Ik zou graag willen dat de motie eindelijk kan worden uitgevoerd. Het gaat echter om meer dan alleen dat. Door de vrijblijvendheid in het onderwijs zal de aandacht blijven haken aan alles wat nu misloopt. Dat moet van tafel. Wij moeten een manier vinden om ervoor te zorgen dat het aantal uren keihard is geborgd. Als iets in de wet is opgenomen, moeten wij dat ook borgen. Wij moeten ook met elkaar overleggen over de vraag hoe je lessen burgerschap het beste kunt verzorgen, zodat het veel meer tussen de oren blijft hangen bij de kinderen. Daarover kan de minister het beste in overleg gaan met het veld. Nederland scoort internationaal gezien ontzettend laag als het gaat om burgerschap.
Volgens het kader wordt alles wat scholen op het gebied van democratisch burgerschap, kinderrechten en wereldburgerschap doen, op dit moment als extra activiteiten gezien. Vindt de minister deze activiteiten passen in de wijze waarop vorming in het onderwijs op dit moment in de wet is vertaald? Ik weet niet of ik me duidelijk uitdruk. Anders leg ik het nog een keer uit.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Wil de heer Çelik het anders, of vraagt hij mij of ik tevreden ben met de wijze waarop het nu is geregeld?
De heer Çelik (PvdA): De Onderwijsraad constateert dat dit op zich toereikend zou moeten zijn. De wet is helder, en daarin moeten voldoende aanknopingspunten te vinden zijn om burgerschap redelijk breed uit te dragen. Tegelijkertijd constateren wij dat dit niet gebeurt. Ik noemde enkele onderwerpen waarvoor het niet geldt, zoals mensenrechten en kinderrechten. Vindt de minister de andere rechten die ik heb genoemd, passen in de wetgeving zoals die nu is vormgegeven? Van haar antwoord zal afhangen of ik met een motie of amendement op dit punt kom.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik werk nu twaalf jaar in de Tweede Kamer, sinds 2006 als Kamerlid en daarvoor als fractiemedewerker onderwijs. In al die tijd hebben wij nog nooit een debat gevoerd dat zo letterlijk gaat over vorming. Dat verdient al een compliment. Ik bedoel een compliment aan de Kamer, die dit geregeld heeft; het moet natuurlijk niet te dol worden.
Vandaag praten wij niet alleen over rekenen en taal, al is dat ook ongelooflijk belangrijk, over bevoegdheden van docenten, kansen op de arbeidsmarkt, de kenniseconomie of de top vijf. Hoe belangrijk al die onderwerpen ook zijn – ze zullen bij de begrotingsbehandeling ook ruimschoots aan de orde komen – het is heel goed dat wij vandaag juist over de andere taak van het onderwijs praten: kritische vorming, burgerschap en sociale betrokkenheid. Op dit vlak doet de overheid wat mij betreft veel te weinig. Burgerschap en sociale integratie staan in de wet en wij hebben de maatschappelijke stage, maar verder zijn scholen vooral vrij om dit vorm te geven. De overheid houdt zich immers van oudsher verre van die taak.
Wij waren dan ook benieuwd naar de bijdrage van de regering. De brief hierover kwam in mei, en ik moet zeggen dat die brief uitblinkt in nietszeggendheid. Eigenlijk zijn het zes kantjes om te zeggen: scholen moeten vorming vooral zelf doen. Er is welgeteld één concreet punt, de maatschappelijke stage, maar die was er al, en die wordt steeds meer uitgekleed. Verder is het niets dan retoriek. Wij zijn ook niet anders gewend van deze CDA-minister. Op haar voorhoofd staat: laat de scholen met rust. Dat klinkt lekker, natuurlijk, en veel bestuurders zullen hard applaudisseren.
Wij moeten echter wel kijken of dat motto nog voldoet. De Onderwijsraad stelt terecht dat vorming van belang is vanwege de huidige sociaal-culturele context. De complexe en dynamische samenleving stelt hoge eisen aan jongeren. Jongeren hebben behoefte aan richting en handvatten. Daarmee ben ik het helemaal eens. Erkent de minister dat de huidige samenleving nieuwe eisen stelt aan het onderwijs? Kijk alleen al naar de segregatie. Het is een groot onderwerp, waarop wij ongetwijfeld nog eens zouden moeten terugkomen. Dit gaat niet in een AO'tje van twee uur.
Het is ook goed dat de minister Micha de Winter aanhaalt in haar eigen brief. Hij pleit als geen ander voor democratische vorming. Opvoeding is meer dan alleen leren stilzitten. Kent iedereen zijn boek «Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding»? Hij schrijft: «Het is niet meer hip om opvoeding en de toestand in de wereld met elkaar te verbinden. Opvoeding is een individueel project geworden, een soort gedragstherapie.» Kijk maar naar al die opvoedprogramma's op tv over het in toom houden van kinderen. Ongetwijfeld zijn die handig, maar het gaat nooit over democratie of over maatschappelijk bewustzijn. Mijn pleidooi is: misschien moeten wij een beetje meer opvoeding in het onderwijs doen. Ik vraag de minister wat zij vindt van het proces van individualisering van de afgelopen decennia. Dat was niet alléén maar slecht, maar het is misschien wel doorgeslagen. Het gevolg is dat mensen vooral met zichzelf bezig zijn en met hun eigen carrière. Ook de huidige economische crisis komt daaruit ten dele voort. Deelt de minister de mening dat het onderwijs één plaats is om die zaken ter discussie te stellen en om jongeren bewust te maken van hun sociale verantwoordelijkheid? Past dit niet in het christendemocatische gedachtegoed, vraag ik mede aan mevrouw Ferrier.
Laten wij eens bekijken wat wij concreet kunnen doen. In het voorgezet onderwijs is er maatschappijleer. Zoals ik in interrupties al heb gezegd, staat dit vak er niet best voor. Ik vraag een reactie op de eisen van de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer. Op 25 oktober heeft deze vereniging een brief geschreven. Ik begrijp dat de minister deze brief niet in haar bezit heeft; ik overhandig haar de brief bij dezen. De kern van die brief is dat het aantal lessen maatschappijleer laag is. In het vmbo is het vaak slechts één uur per week in één schooljaar. Vindt de minister niet dat dit op zijn minst twee uur zou moeten zijn? Ook zijn er zorgen over het schrappen van het combinatiecijfer, waardoor er in het havo en het vwo voor maatschappijleer geen schoolexamen meer is. Dan wordt het vak natuurlijk de facto een vrijblijvend vak, waarvoor leerlingen zich niet echt meer moeten inspannen. Dat is zeer zorgelijk.
In het mbo zijn zowat alle eisen voor Leren, Loopbaan en Burgerschap vervallen. Door de nieuwe kwalificatie-eisen, ook bekend als competentieonderwijs, is de resultaatverplichting vervallen. Hierdoor is er geen enkele noodzaak om dit vak een serieuze invulling te geven. Dit kan hersteld worden als wij het vak aanmerken als een avo-vak, een algemeen vormend vak, eventueel met referentieniveaus. Dit staat allemaal in de brief. Graag krijg ik hierop een reactie.
Ook in het basisonderwijs en in het hoger onderwijs zouden wij wat mij betreft moeten kijken naar dit onderwerp en de wijze waarop dit daar aandacht kan krijgen, maar ik leg nu even de nadruk op het voortgezet onderwijs. Ik wijs de minister wel op een suggestie van de heer Derkse, een wetenschapper die in het advies van de Onderwijsraad wordt aangehaald met de uitspraak: zou je niet een verplichte minor in de bacheloropleidingen kunnen maken die gewijd is aan filosofie, ethiek en theologie? Daar gaat de staatssecretaris over, maar wellicht kan de minister hierop toch een algemene reactie geven.
Tot slot kom ik op de voorlichting over homoseksualiteit in de kerndoelen. Het is volstrekt helder dat een brede meerderheid van de Tweede Kamer dit wil gaan regelen, en ik sluit me volledig aan bij de woorden van de heer Elias toen hij zei: «Dit moet geregeld worden».
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik kan het kort houden namens de CDA-fractie. Onderwijs gaat over het wat – wat leren kinderen, wat vinden wij dat zij minimaal moeten weten – maar evenzeer over het hoe. Voor het wat hebben wij de kerndoelen. Het hoe heeft te maken met bildung. Wij hebben hier al erudiete verhalen gehoord. De heer Wilhelm von Humboldt is ook al over de tafel gegaan. Ik zal daar dus niets meer over zeggen. Bildung is van belang. In dat kader speelt natuurlijk ook de maatschappelijke stage een belangrijke rol.
Bij bildung, het hoe, gaat het er vooral om hoe wij onze kinderen, onze jonge mensen begeleiden in hun groei tot weerbare, creatieve, betrokken, respectvolle, initiatiefrijke wereldburgers. Wat mijn fractie betreft, hoort daar niet bij, opvattingen van anderen te bestempelen als achterlijk of te redeneren vanuit een superioriteitsgevoel waardoor je op ongenuanceerde wijze groepen mensen in de samenleving wegzet. Veel meer gaat het, ook in het onderwijs, om het zoeken naar de bindende waarden in onze samenleving. Mijn vraag aan de minister in dit verband is: bieden de kerndoelen die wij nu hebben en zoals wij die nu interpreteren zowel wat betreft het wat als wat betreft het hoe voldoende ruimte om onze kinderen en jonge mensen mee te geven wat wij hun willen meegeven?
Wij hebben het gehad over wereldburgerschap en respect en over het belang van kennis van de geschiedenis van ons land. Gisteren hebben leden van deze commissie een petitie in ontvangst genomen over het belang van mensenrechteneducatie. Ik ben zelf regelmatig op scholen geweest om het belang van mensenrechteneducatie te onderstrepen. Ook ik vind niet dat de kerndoelen kerstbomen moeten zijn die zijn opgetuigd met tal van onderwerpen, waarin een verplichtend karakter ligt. Zou het echter een idee kunnen zijn – dit leg ik graag aan de minister voor – om de inspectie te vragen om eens een themaonderzoek te doen? Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen richten op de vraag hoe het gaat met het onderwijs op het gebied van mensenrechten of hoe het gaat met het onderwijs op het gebied van het slavernijverleden van Nederland. Ik hoor graag de reactie van de minister hierop.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik stel aan de CDA-fractie graag dezelfde vraag als ik ook aan anderen heb gesteld. Ik denk dat ook voor mevrouw Ferrier de vraag belangrijk is wat wij met dit debat willen doen. Zij heeft het concrete voorstel gedaan voor een themaonderzoek inzake mensenrechten door de inspectie. Dat is heel mooi. Is zij het er ook mee eens dat er in de lessen genoeg aandacht moet zijn voor vorming, en dat je dan automatisch terechtkomt bij een vak als maatschappijleer of burgerschapsvorming? Vindt zij ook dat wij er goed naar moeten kijken als daar te weinig aandacht voor is?
Mevrouw Ferrier (CDA): Dat ben ik volledig met de heer Van Dijk eens. Wat mij betreft, groeien kinderen op in de wereld, in een complexe samenleving die hun geweldig veel kansen biedt als zij de kracht van diversiteit kunnen zien. Dat is voor mijn fractie van groot belang. Zij zouden dus niet moeten opgroeien in een wereld van angst maar in een wereld die kansen biedt en waar diversiteit een bron van kracht is. In zo'n wereld kunnen zij op zoek gaan naar gedeelde waarden, datgene wat men met elkaar gemeenschappelijk heeft. Natuurlijk is de bildung op school belangrijk. Die hoort thuis in vakken als maatschappijleer. Bildung maakt ook deel uit van de maatschappelijke stage, waarin kinderen op jonge leeftijd ervaringen kunnen opdoen in de samenleving en waarin ze zichzelf en hun eigen kracht beter leren kennen. Ik ben voor dat alles. Wij hebben de kerndoelen echter niet voor niets «kerndoelen» genoemd. Die moeten wij niet optuigen met allerlei verplichte zaken. Dat dit van belang is, ben ik echter volledig met de heer Van Dijk eens.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wil nog één aanvullende vraag stellen.
De voorzitter: Helaas, alle Kamerleden hebben hun tijd opgesnoept. Misschien kunt u dit bilateraal met elkaar bespreken. De minister heeft vijf minuten nodig om haar antwoord voor te bereiden. Wij schorsen dus vijf minuten.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inspirerende inbreng in de eerste termijn. Ik denk dat het inderdaad een goede zaak is om over vorming te spreken. Er werden door de leden complimenten gegeven. Ik wil eigenlijk een compliment geven aan de Eerste Kamer. Het rapport van de Onderwijsraad dat wij vandaag bespreken, is namelijk opgevraagd door de Eerste Kamer. Deze commissie heeft het rapport dankbaar opgepakt en er aanleiding in gezien om met elkaar over vorming te spreken. Maar ere wie ere toekomt. Vorming vind ik ook een heel mooi thema om over te spreken met de Eerste Kamer.
De Onderwijsraad heeft een goed en evenwichtig rapport uitgebracht. Ik denk dat het ook heel goed is om te spreken over vorming. Vorming is namelijk een van de hoofdopdrachten van ons onderwijs. Dat geldt in het bijzonder in een land als Nederland, waar de pluriformiteit van het onderwijs groot is en waar wij er zowel om pedagogische redenen als soms vanuit een religieuze achtergrond veel belang aan hechten om de opvoeding niet alleen thuis te laten plaatsvinden – daar begint de opvoeding immers – maar deze ook voort te zetten in het onderwijs. Dit is indertijd mede de grondslag en aanleiding geweest voor de totstandkoming van het bijzonder onderwijs. In Nederland zit het in de genen dat onderwijs niet alleen kennis is maar vooral ook vorming.
In «Onderwijs vormt» laat de Onderwijsraad heel goed zien dat de vorming van wezenlijk belang is. Deze biedt namelijk oriëntatie, iets wat heel relevant is in het onderwijs. Ook geeft vorming leerlingen noties mee die richting geven en helpen om te bepalen wat van waarde is. Ik denk dat wij dit altijd moeten doen.
De raad formuleert drie aansprekende conclusies. Ten eerste: vorming en kennisoverdracht gaan hand in hand. Dat ben ik zeer eens met de raad. Ten tweede: leraren hebben een sleutelrol bij vorming. Dat is waar. Het maakt niet uit welk vak zij geven, maar leraren die inspirerend bezig zijn en bij een kind de vlam kunnen ontsteken, zijn rolmodellen. Ten derde: om op een school effectief te werken aan vorming zijn visie, betrokkenheid, tijd en ruimte nodig. Op dit punt is bijvoorbeeld de inspectie scherp als het gaat om burgerschap. Zoals men weet, hebben wij in het debat in de Kamer indertijd burgerschap heel bewust summier geformuleerd, vanuit de wens om ruimte voor scholen te houden voor invulling vanuit de eigen identiteit. Wel bekijkt de inspectie of de school een visie heeft en of de school die ook consistent uitwerkt. Daarnaar kijkt de inspectie wel degelijk, maar er is wel ruimte voor de school om dit in te vullen vanuit de eigen missie. Dat hebben wij ook gezien in rechtszaken in het verleden. De rechter is hier scherp op: zo is het bedoeld in de wet en zo wordt het ook uitgevoerd.
Er zijn diverse vragen gesteld rond burgerschap. Wat doet u daar verder mee, werd gevraagd. Hoe kunt u scholen stimuleren om goede thema's op te pakken? Dit doen wij op allerlei manieren, waarop ik zo nader zal ingaan. Belangrijk is dat ik bij de Onderwijsraad een advies heb aangevraagd voor de wijze waarop wij scholen kunnen stimuleren om een aantal belangrijke thema's op te pakken vanuit hun autonome positie in dit opzicht. Hoe kunnen wij scholen daarbij behulpzaam zijn? Dit advies van de Onderwijsraad verwacht ik in het voorjaar. Ik heb het bewust aangevraagd omdat ik scholen, in hun vrijheid, wel wil stimuleren om het goed op te pakken.
Om mijn betoog te structureren: nu ben ik bezig met een korte inleiding. Vervolgens kom ik te spreken over de kerndoelen, waarover het nodige is gezegd. Vorming en kennisoverdracht is mijn volgende punt, en burgerschap is mijn laatste punt.
Beter presteren in de kernvakken staat niet haaks op vorming. Het een is een voorwaarde voor het ander. Er gaat voor kinderen een wereld open als zij gaan lezen, en niets is zo mooi als dat. Als ik in klassen kom, vraag ik kinderen ook altijd of zij van lezen houden. Lezen vind ik een van de mooiste dingen die er zijn. Ik zeg tegen de kinderen altijd: als je van lezen houdt, en als je een boek aan het lezen bent, ben je eigenlijk nooit alleen. Dat is het mooie van lezen. Een boek neemt je mee, het vertelt je over wat er gaande is in de wereld of in verband met een bepaald thema, of het vertelt je een verhaal. Dat is het mooie van taal. Taal opent de wereld. Het is belangrijk dat wij die basis goed meegeven, zodat de kinderen vervolgens prachtige boeken kunnen lezen over geschiedenis of aardrijkskunde, of over filosofie. Het kunnen moeilijke boeken zijn die soms moeilijk te bevatten zijn, maar als je goed geleerd hebt, kun je ze vatten en kun je er ook iets mee doen. Je kunt er een rijker mens van worden.
Vorming vindt dus niet in het luchtledige plaats. Vorming is gebaseerd op een mooie basis, die wij eveneens in het onderwijs proberen mee te geven. Dit zijn eigenlijk twee kanten van dezelfde medaille. Een mooi voorbeeld vind ik het Stedelijk Gymnasium Nijmegen. Dat is een school die sterk streeft naar heel goede resultaten op het vlak van kennis. Omdat deze school ambitieus is, heeft hij ook toppers in de kunst in huis. Er wordt gedebatteerd over mooie thema's. Men is actief met muziek. Dat maakt die school mooi. De heer Klaver riep ertoe op om in het kader van excellentie ook aan dat soort zaken te denken. Daar ben ik mee bezig. Het is best een weerbarstig thema. Hoe moeten wij dit vormgeven? Het is heel makkelijk om zoiets alleen op basis van cijfertjes te doen, maar dat zou ik de dood in de pot vinden. Wij moeten naar juist dit soort dingen kijken. Ik heb beloofd om de Kamer te schrijven over de manier waarop je dit goed vorm en inhoud kunt geven. Dat zal ik doen. Daarbij zal ik mede op dit soort aspecten ingaan. Mij valt bij bezoeken aan scholen op dat op een school waar men ambitieus is ten aanzien van kennis, vaak een sfeer bestaat waarin er veel meer uit een leerling wordt gehaald en waarin de totale leerling in beeld komt, de hele mens, om het zo maar te zeggen, en niet alleen het cognitieve koppie.
Ik kom op de rol van de leraar. De leraar speelt echt een sleutelrol als het gaat om vorming. Dat is er niet eens zozeer in gelegen dat hij bijvoorbeeld het vak geschiedenis goed geeft. Laten wij eerlijk zijn: voor dat vak hebben wij het heel goed geregeld. Er zijn de tien tijdvakken van de commissie-De Rooij. Daarin zit alles wat je van de westerse samenleving moet weten, zeker van de Nederlandse samenleving, zo zeg ik in het bijzonder tegen de heer Beertema. Daarnaast hebben wij de canon, die dient ter inspiratie voor het uitwerken van de tien tijdvakken. Deze canon bevat 50 iconen, waarmee je heel mooi uit de voeten kunt, zowel in het basisonderwijs als in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Daarbij speelt de leraar natuurlijk een centrale rol. Is de leraar in staan om met passie zijn werk te doen? Je betrokkenheid bij wat je elke dag doet, zegt iets over je als mens. Tenslotte gaat het om je mens-zijn. Daarnaast gaat het erom of de leraar in staat is om thema's die hij in zijn vak moet bespreken, te verbinden met wat er vandaag de dag in de samenleving gebeurt. Zo vindt een leraar daadwerkelijk de aansluiting, niet alleen met de kennis maar ook met de vorming. In dat opzicht krijgen onze docenten heel veel mee. Daarop zal ik straks ingaan. Ik zou ervoor willen oppassen om daaraan nog meer toe te voegen. Alle noodzakelijke elementen zitten in de leerdoelen voor de lerarenopleiding en voor de pabo. Hierbij kwam nog een specifiek punt aan de orde, waarop ik straks terugkom.
Goed geschoolde docenten zijn dus buitengewoon belangrijk. Om die reden investeren wij daarin ook extra, en is de staatssecretaris nu heel heldere afspraken aan het maken met de pabo's en met de lerarenopleidingen om mooie, goede opleidingen tot stand te brengen en om aan het eind te toetsen of dat ook daadwerkelijk is gerealiseerd.
Als het gaat om het onderwerp vorming, kan ik niet anders dan hier ook het punt van de ouderbetrokkenheid heel prominent neerzetten; misschien is het zelfs zaak om die te agenderen. Dat doe ik mede naar aanleiding van wat er in de afgelopen dagen is gebeurd. De ouder mag veel meer in positie worden geplaatst. Meer dan nu het geval is, mag de ouder wat mij betreft uit de rol van consument worden gehaald, een rol waarin men ongewild, of soms gewild, is terechtgekomen. Ook bij vorming heeft de ouder een heel belangrijke rol. Dit begint thuis, als het gaat om waarden en normen. Ook lezen begint daar. Daardoor kan een kind zich goed ontwikkelen en goed meekomen om al die mooie stof in het onderwijs in zich op te nemen. Thuis gaat het natuurlijk ook om opvoeden. Opvoeden en ontwikkelen is eigenlijk gewoon teamwork van de school en de ouder. Wij kunnen nooit om de ouder heen als het gaat om de vormende kracht. Eén etmaal per week zitten onze kinderen op school, zes etmalen per week niet. Wat thuis gebeurt, kan een enorme impact hebben op de kinderen, niet alleen op school maar ook daarbuiten. De heer Beertema gaf dit scherp maar wel helder aan. Tv en de media spelen daarbij ook een belangrijke rol. Mediawijsheid, waarbij hieraan aandacht wordt geschonken, is niet voor niets belangrijk, aangezien tv en media veel impact hebben op kinderen. Ik kijk even naar de heer Van der Ham, die mediawijsheid indertijd nadrukkelijk ten tonele heeft gevoerd. Er zijn dus de school, de media en de ouders. Dit hele scala rond kinderen maakt dat kinderen tot evenwichtige mensen opgroeien.
Het rapport van de Onderwijsraad vind ik een evenwichtig rapport. Er wordt eigenlijk niet in aangegeven dat het fout gaat met vorming. Er wordt alleen aangegeven dat het onderwerp in evenwichtigheid benaderd moet worden. Die taak hebben wij in het kader van de conclusies van de commissie-Dijsselbloem nu net nadrukkelijk bij de school neergelegd. Wij zeggen wat wij willen en de scholen moeten aangeven hoe zij het doen.
Dit was mijn inleiding. Ik kom nu toe aan de kerndoelen, waarover wij al veel hebben gesproken. Als minister heb ik in de afgelopen tijd steeds gezegd dat ik een dijkbewaking voor de kerndoelen wil instellen. Dit is niet eens zozeer een principieel punt. Eerder waarschuw ik – de heer Elias gaf het ook aan – dat je de kerndoelen niet als een kerstboom kunt volladen. De school moet uiteindelijk aan alles toekomen. Als wij alles in de kerndoelen stoppen, houdt het eens op.
In de afgelopen periode heeft de Kamer een aantal malen gevraagd om – ik zal de woorden gebruiken uit de motie die meermaals aan de orde is geweest – «aandacht voor seksualiteit en seksuele diversiteit». Dit zou zo in de kerndoelen moeten komen, en vervolgens is het aan de school om het uit te voeren. De heer Van der Ham gaf dit zonet helder aan. De heer Elias gaf aan dat dit voor de VVD zo belangrijk is dat de VVD-fractie me voor een VAO hierover zal uitnodigen als ik dit niet oppak en dat zij hierover opnieuw een motie zal indienen. Laat ik gewoon nuchter zijn. Voor mij is dit geen principekwestie. Mij gaat het erom dat kinderen op school zo goed mogelijk worden gewaardeerd en gerespecteerd. Daarbij gaat het om veel meer dan alleen dat dit onderwerp aan de orde komt. Het gaat hierbij namelijk om de school als waardegemeenschap. Het gaat om een school waar je gerespecteerd wordt, wat je ook bent en wie je ook bent, en waar je jezelf mag zijn als mens. Om dat kader gaat het, heb ik steeds gezegd. Ik weet ook dat veel scholen hieraan werken, en ik weet dat het voor veel scholen moeilijk is om hieraan te werken. Ik heb maar één wens en die is dat deze kinderen tot hun recht kunnen komen en zichzelf kunnen zijn. Dat is ook mijn beleid in brede zin.
Wij hebben hierover heel vaak gesproken. Hierbij geef ik klip-en-klaar aan: ik ga de zaak uitwerken. Ik ga aan de slag voor een AMvB met de beide kerndoelen, in het po en het vo. Het duurt ongeveer een jaar om een Algemene Maatregel van Bestuur te maken. Ik zal bekijken of dit sneller kan. Ik probeer het zo snel mogelijk te doen, maar ik heb wel een paar stappen te zetten. In deze AMvB zal ik aangeven dat er aandacht moet komen voor seksualiteit en seksuele diversiteit, altijd in aanvulling op de school als waardegemeenschap. Daar gaat het namelijk uiteindelijk om. Ik ben echter ook democraat. Op een derde motie zal ik het niet laten aankomen. Eens komt er een eind aan, temeer daar dit voor mij geen principe is. Het is meer zo dat ik een andere aanpak mogelijk effectiever had gevonden. Gelijk hebben en gelijk krijgen zijn echter twee. Ik ga dit dus uitvoeren.
De heer Van der Ham (D66): Na de motie-Pechtold c.s. en de motie-Van der Ham c.s. wil de minister de motie nu eindelijk uitvoeren. Ik neem aan dat de formulering van de motie wordt gevolgd en dat de aanpassing wordt gedaan op de plekken die in de motie worden aangegeven, namelijk in de kerndoelen 38 en 43. De minister zei wel: dit duurt een jaar. Het zijn drie zinnen. Het gaat om een AMvB. De minister kan die morgen schrijven en dan indienen bij de Kamer. Dit kan aan het eind van het jaar geregeld zijn. Ik vraag me werkelijk af wat eigenlijk het probleem is.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Naar aanleiding van wat in de Kamer naar voren is gekomen en in het kader van het brede beeld, zet ik voor mezelf deze stap. Laten wij het zo afspreken: ik ga dit zo spoedig mogelijk regelen. Deze formulering staat ook in de eigen motie van de heer Van der Ham. De kerndoelen die het betreft, pak ik beet. Laat ik het zo doen: ik zorg ervoor dat ik dit voor de begrotingsbehandeling, over anderhalve week, wat nader heb uitgewerkt. De leden krijgen dit dan op dat moment concreet in de beantwoording mee. Ik heb er geen enkel probleem mee om dit zo snel mogelijk te doen, maar ik heb gewoon een paar procedurele stappen te zetten. Dat is de werkelijkheid voor mij als minister.
De heer Van der Ham (D66): Aangezien de AMvB zo gemakkelijk is geschreven, los van de «red tape» die hij wellicht door moet, vraag ik de minister, mij nog even uit te leggen waarom dit zo lang duurt. Dat begrijp ik namelijk niet. Het moet toch in ieder geval mogelijk zijn om de concept-AMvB bij de begroting voor te leggen? Die is namelijk makkelijk te schrijven. Dat is copy-paste de ingediende motie-Pechtold en motie-Van der Ham. Als de minister de concept-AMvB kan voorleggen bij de begroting, inclusief het stappenplan om dit zo snel mogelijk te realiseren, met vermelding van de obstakels die er nog zijn, zien wij dit als grote winst.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat lijkt me prima. Bij de behandeling van de begroting heb ik de informatie bij me.
De heer Van der Ham (D66): Ook de concept-AMvB?
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ja, dat lijkt me uitstekend.
Voorzitter.
Voorzitter: Ferrier
De voorzitter: Er is nog een vraag, minister. Ik ga wel naar de klok kijken. Wij moeten hier om vijf uur weg. Ik stel voor dat wij proberen om een tweede termijn niet nodig te hebben. Ik vraag de leden om korte vragen te stellen en de minister om kort te antwoorden.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is natuurlijk wel een gedenkwaardig moment, dat wij even moeten markeren. Wij lopen hier al jaren over te steggelen, en ineens zegt de minister vandaag: ik ga het regelen. Ik zou zeggen: dat verdient een compliment. Deze week is trouwens echt een goede week voor de emancipatie. Ik zat gelijk te denken: wij hebben ook nog de enkelefeitconstructie en de acceptatieplicht voor leerlingen. Maar de minister zegt dan vast: don't push your luck. Laten wij één ding tegelijk doen. Ik zou zeggen: complimenten aan de minister; laten wij dit snel regelen.
De voorzitter: Dit was niet echt een vraag, maar ik begrijp dat de minister nog even wil reageren.
De heer Van der Ham (D66): Het is toch normaal dat je een motie uitvoert?
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik denk dat wij in verband met het enkele feit met elkaar moeten vaststellen dat de rechtspraak zijn werk heeft gedaan, althans de wet en de rechter. In dat opzicht mag je ook je zegeningen tellen.
De voorzitter: Ik stel voor dat wij die discussie hier nu niet gaan voeren.
De heer Beertema (PVV): De minister sprak weer over de school als waardegemeenschap. Dat vind ik een mooi beeld. Hierover heb ik een paar aanvullende vragen, voor zover de minister daarop niet straks ingaat. Zijn de scholen nu waardegemeenschappen? Vindt de minister dat echt? Herkent de minister onze zorg over het doorgeschoten cultuurrelativisme dat er op scholen heerst, de weg-met-onsmentaliteit, de weg-met-het-Westenmentaliteit? Daarop zou ik nog graag een antwoord hebben.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat gevoel heb ik niet. Ik kom op veel scholen en daar vallen mij het enthousiasme en de passie op. Ik zie het enthousiasme om aan de slag te zijn met allerlei dingen die voor een school de moeite waard zijn om zich in te verdiepen en om leerlingen in mee te nemen. Wij hebben niet voor niets met elkaar de canon van de geschiedenis van Nederland doen ontwikkelen. Dat komt naar mijn idee tegemoet aan het gevoelen van de heer Beertema. Deze canon is juist ontwikkeld vanuit de gedachte dat wij ervoor moeten zorgen dat jonge mensen in Nederland voldoende weten van onze mooie, rijke geschiedenis, die Nederland heeft gemaakt tot wat het is, een land van tolerantie, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van religie. Dat laatste is een heel belangrijk punt, dat terecht door de heer Klaver werd genoemd. Alles wat Nederland in deze opzichten heeft gemaakt tot wat het is, is tot zijn recht gekomen in de tijdvakken van de commissie-De Rooij, die zijn uitgewerkt in de canon. De komende jaren zullen de scholen daarmee volop aan de slag zijn. Naar mijn idee is het verder aan de scholen om hieraan vorm en inhoud te geven.
De heer Beertema (PVV): Dit vind ik toch te vrijblijvend. Vrijheid van religie is natuurlijk heel mooi, maar op geen enkele school kom ik tegen dat bijvoorbeeld de vrijheid besproken wordt om een religie te verlaten. Dat is nog steeds taboe. Dat vind ik een voorbeeld van het doorgeschoten cultuurrelativisme. Daaraan zou toch ook aandacht besteed kunnen worden, en dat bovendien in een verplichte vorm, als het aan mij ligt.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het gaat mij te ver om te zeggen dat wij het bespreken van het verlaten van een religie in de kerndoelen moeten stoppen. Hierbij reken ik echt op de heer Elias, die heeft gezegd dat het hiermee klaar was. Ik kan me echter heel goed voorstellen dat in de godsdienstles wordt gesproken over wat godsdienst betekent in je leven. Wat in Nederland heel relevant is voor godsdienst en de beleving daarvan, is dat het daarbij gaat om een eigen gewetensvolle afweging, waarin je altijd vrij moet zijn. Het kan dus niet zo zijn dat je jezelf in gevaar zou brengen als je de religie verlaat. Dat is onze norm, en het hoort bij onze rechtsstaat. Op dat soort zaken zijn wij gewoon scherp. Dat dit niet zou kunnen, past niet in het verhaal van Nederland.
De voorzitter: Ik begrijp dat er toch behoefte is om straks een korte tweede termijn te houden. Daarom stel ik voor dat wij de minister nu haar betoog laten afmaken.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Wij hebben dus heel veel geregeld waarmee een school actief aan de slag kan op het terrein van vorming en van de waarden die wij uit het verleden hebben meegekregen.
Doen wij voldoende aan culturele vorming, vroeg de heer Van der Ham. In de afgelopen jaren is met succes samengewerkt tussen scholen en instellingen. Cultuureducatie richt zich in de komende periode op meer inhoudelijke samenhang in het aanbod en op het scherper bepalen wat een leerling moet kennen en kunnen. Die aandacht richt zich vooral op het primair onderwijs. In het voortgezet onderwijs zijn er al eindtermen voor de vakken ckv, tekenen, muziek et cetera. Er wordt extra geld uit de tijdelijke regeling cultuureducatie in de prestatiebox voor het primair onderwijs gestopt. Daarover willen wij gewoon afspraken maken. Uiterlijk voor het zomerreces komen de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur overigens met een advies over de vormgeving van cultuureducatie. Sinds de basisvorming is afgeschaft, zijn er vijf globale kerndoelen geformuleerd over kunst en cultuur.
Het klopt dat de Cultuurkaart is afgeschaft. Het CJP heeft echter de mogelijkheid van een doorstart voor de Cultuurkaart zonder rijksbijdrage onderzocht, en ongetwijfeld zal er daarvoor binnenkort een uitwerking komen. De staatssecretaris is daar op dit moment mee bezig.
Op welke wijze is kennis en bewustwording van mensenrechten en kinderrechten geborgd? Dit was de nadrukkelijke vraag van de heer Klaver en de heer Çelik. Kinderrechten vormen een onderdeel van mensenrechten. Dit is echt goed geborgd in de kerndoelen 36 en 37 in het primair onderwijs en 47 in het voortgezet onderwijs. Ik zal de kerndoelen voorlezen: «De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen» (kerndoel 37). Kerndoel 47 luidt: «De leerling leert actuele spanningen, conflicten en oorlogen in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien.» Ik heb de Onderwijsraad gevraagd om advies uit te brengen over het punt van burgerschap, zoals ik zonet al aangaf. Ik heb expliciet gevraagd om daarbij ook ideeën voor de ondersteuning aan scholen voor het mensenrechtenaspect te betrekken. Dat zal men doen.
Over de relatie tussen vorming enerzijds en kennis en kennisoverdracht anderzijds heb ik in algemene zin al het nodige gezegd. Gevraagd werd wat ik heb gedaan en zal gaan doen met de aanbevelingen van de Onderwijsraad hierover. Ik vind dat scholen de vrijheid moeten hebben om vorming vanuit de eigen identiteit vorm te geven. Dat vind ik heel belangrijk. Ik ben ervan overtuigd dat niet alleen de kennisoverdracht maar ook de ontwikkeling van jonge mensen in zijn totaliteit een impuls zal kunnen krijgen doordat nu en in de toekomst fors wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van leraren en doordat een ambitieuze leercultuur wordt gecreëerd. Ik vind het wel erg belangrijk dat de school daarin het initiatief heeft. Ouderbetrokkenheid wil ik daarbij betrekken, omdat ik vind dat de ouder meer in positie moet worden geplaatst.
Gevraagd werd hoe ik ervoor zal zorgen dat scholen door mijn inzet op de kernvakken en het presteren niet weinig of minder onderwijstijd besteden aan vakken als geschiedenis, literatuur en maatschappijleer. De zorg betrof met name maatschappijleer. Wordt daaraan voldoende tijd besteed? Dat is aan de scholen zelf. Het is niet zo dat maatschappijleer compleet uit de examens weg is. Het vormt een onderdeel van de schoolexamens. Elke leerling moet er gewoon schoolexamen in doen. Dat betekent dat er aandacht aan het onderwerp wordt besteed en er op een bepaald moment toetsing plaatsvindt. Het vak maatschappijleer wordt in het vierde jaar afgesloten, want dan gaat men zich voorbereiden op het examen. Men kan het echter ook kiezen als een volwaardig examenprogramma. Naar mijn idee zijn er dus voldoende randvoorwaarden. Het is wel aan de school om hiervoor te kiezen. Overigens herinner ik me uit het verleden dat ik ook maar één uur maatschappijleer had, en dat is toch wel een poosje geleden.
Hoe waarborg ik dat de leraar voldoet aan pedagogische competenties en de bekwaamheidseisen? Wij stellen bekwaamheidseisen en daaraan zijn competenties verbonden. Hierbij gaat het om interpersoonlijke en pedagogische competenties, vakinhoudelijke en didactische competenties en organisatorische competenties. Men moet kunnen samenwerken met collega's en samenwerken met de omgeving. Ook naar reflectie en ontwikkeling wordt gekeken. Natuurlijk kan er op sommige hogescholen en universiteiten voor gekozen worden om meer aan te bieden: vakken als filosofie en allerlei andere zaken eromheen. Sommige universiteiten kiezen daarvoor. Ik meen dat de VU vroeger – misschien doet zij dat nog steeds – filosofie als verplicht vak in het eerste jaar had om jonge mensen die vorming mee te geven. Daarmee geeft bijvoorbeeld een universiteit aan dat zij haar missie vorm en inhoud geeft. Zij maakt hiermee duidelijk hoe zij dit wil benaderen. Ik denk wel dat wij ook hierbij moeten opletten dat wij uiteindelijk het curriculum niet overbelasten en in staat zijn om tot een evenwichtig curriculum te komen. Mijn indruk is dat dit voor de pabo en de lerarenopleidingen geldt. Wij willen de kwaliteit hiervan versterken qua werkelijke kennisoverdracht. Dat doen wij door scherper te zijn ten aanzien van examens en toetsen. Daaruit blijkt of de kennis werkelijk aanwezig is.
Leren, Loopbaan en Burgerschap in het mbo kent een lange geschiedenis. Oorspronkelijk ging het om een verplichte hoeveelheid kennis. Vandaar zijn wij uiteindelijk tot een door de MBO Raad samen met scholen opgestelde kennisbasis gekomen, een pakket waarvan scholen gebruik kunnen maken. Indertijd is door het mbo nadrukkelijk gezegd dat men daaraan zelf vorm en inhoud wilde geven. Voor Leren, Loopbaan en Burgerschap geldt dat men het moet doen. Net als in het voortgezet onderwijs, moet men in het mbo burgerschap geven, maar het hoe, de invulling ervan, is in belangrijke mate de vrijheid van de school zelf. Ik vind dat er een heel degelijk pakket is ontwikkeld. Ik heb hierover indertijd met de club van de maatschappijleerleraren contact gehad. Leden hiervan waren aanwezig bij debatten op het ministerie. Op basis van wat er toen lag, hebben wij vervolgens nog een slag gemaakt. Ik weet dat er onderlinge kringen zijn van leerkrachten die dit vak geven. Het vak wordt gegeven naast de stages, die ook veel van de maatschappelijke werkelijkheid dicht bij leerlingen brengen. Mijn beeld is dat dit op dit moment goed en serieus wordt opgepakt. Misschien is het een idee om in de toekomst eens te kijken naar hoe dit gebeurt – je zou daarnaar thema-achtig moeten kijken – maar wij hebben eigenlijk nog maar net de slag gemaakt naar de nieuwe aanpak binnen het mbo om te voorkomen dat elke school precies hetzelfde moest doen.
Kunnen de uren voor de maatschappelijke stage niet beter worden besteed? Nee, naar mijn gevoel zijn dit heel goed bestede uren. Deze discussie zal nog wel een paar keer terugkomen. Gelukkig wordt dit bezwaar tegen de maatschappelijke stage niet breed gedragen. Ik laat het hier dus even bij.
Er werd gesproken van een te grote nadruk op economisering. Ik denk dat het goed is om altijd naar twee dingen te kijken: enerzijds de intrinsieke waarde van onderwijs, het ontwikkelen van het talent van jonge mensen, en anderzijds naar de waarde die het kan hebben voor de samenleving, omdat wij ervoor moeten zorgen dat wij ook in de toekomst sterk zijn en de welvaart kunnen dragen. Van die welvaart maakt goed onderwijs deel uit, dat vervolgens weer weldenkendheid met zich meebrengt, het aspect dat de heer Klaver noemde. Dat kan alleen als wij in de toekomst in staat zijn om goed onderwijs te betalen. Ik vind het ook heel belangrijk dat er in de zorg niet alleen op de klok wordt gekeken om te meten hoe lang de verzorgende bij iemand is, maar er ook een gesprek kan worden gevoerd. Dat kan alleen als wij dat kunnen betalen, ook in de toekomst. Veiligheid, waardoor mensen zich kunnen uiten als zij een bijdrage willen leveren aan de samenleving en daarvoor ook 's avonds laat op plekken aanwezig willen zijn, kan ook alleen bestaan als wij, ook in de toekomst, veiligheid kunnen betalen. Onderwijs is een heel belangrijke randvoorwaarde om dat ook in de toekomst te kunnen doen. Het een kan dus niet zonder het ander. Een enkelvoudige fixatie op het economische zou ik echter buitengewoon slecht vinden. Dat ben ik met de heer Klaver eens.
Ik kom op mijn laatste blokje, over burgerschap. Ik heb er eigenlijk al heel veel over gezegd. Er is wettelijk vastgelegd dat scholen aandacht aan burgerschap moeten besteden, maar het hoe is in belangrijke mate aan de school. Met een advies van de Onderwijsraad wil ik dit stimuleren. Daarnaast is er de Alliantie Scholenpanels Burgerschap, die bestaat uit wetenschappers, leerplanontwikkelaars, scholen en de inspectie. Het doel van deze alliantie is om scholen te stimuleren en aan de scholen pakkende en passende manieren aan te reiken.
Welke boodschap heeft de minister als een lerares een hoofddoek om heeft? Laatst was ik op een school waar een paar leraressen een hoofddoek droegen. Toen dacht ik: wat een ontzettend leuke hoofddoek heeft deze lerares om. Ik zag een heel leuk, alert gezicht met leuke ogen, en dacht: leuk mens. Ik vind dat iedereen de ruimte moet hebben om in die zin zijn religie te ervaren. Wij vinden het wel belangrijk dat wij kunnen communiceren. In het onderwijs willen wij een open gezicht, waaraan je kunt zien wat degene tegenover je aan het doen is en wat er bij haar leeft, een gezicht waarmee je gevoelens kunt overbrengen naar andere mensen. Om die reden zijn wij op het andere vlak met andere voorstellen gekomen. Ik vind het echter prima dat iedereen in dit opzicht doet wat hij moet doen vanuit zijn religie. Dit zit volgens mij niemand in de weg.
De heer Klaver stelde een vraag over de sociale opbrengsten. Doen wij voldoende met burgerschap en sociale integratie in een tijd als deze? Misschien is het goed om hierover te melden dat de inspectie op dit moment aan het bekijken is of wij sociale opbrengsten beter kunnen plaatsen in het waarderingskader. Dat vind ik eigenlijk een heel goede zaak. Ik heb hierop ook aangedrongen, omdat ik vind dat er meer is dan alleen de resultaten die wij nu meten. Er mag meer in kaart worden gebracht. Dat doet recht aan wat er gebeurt. De school krijgt dan ook meer waardering voor zaken als creativiteit, communicatie, ondernemerschap en meer van dergelijke «soft skills», zoals ze wel worden genoemd. Het zijn belangrijke vaardigheden in de eenentwintigste eeuw.
Bij de uitkomsten van het onderzoek waarin werd uitgesproken dat wij onder de maat zouden blijven wat betreft de aandacht die op school wordt besteed aan mensenrechten en burgerschap, moet worden aangetekend dat er in dit onderzoek onvoldoende respons is geweest om überhaupt significante uitspraken te kunnen doen. Er is een kortlopend onderwijsonderzoek geweest bij vier scholen in Amsterdam, waaruit een ander beeld naar voren kwam. Dit liet zien dat er wel degelijk aan heel veel thema's aandacht werd besteed en jongeren daarin ook geïnteresseerd waren. In het onderzoek met de zorgwekkende uitkomsten, was de respons echter te laag om überhaupt goede uitspraken te kunnen doen.
Mensenrechten maken deel uit van de kerndoelen. De scholen moeten vorm en inhoud geven aan dit onderwerp. Mevrouw Ferrier vroeg om een themaonderzoek hiernaar. Het lijkt mij goed om aan de hand van het rapport waarmee de Onderwijsraad zal komen en de aanbevelingen die hij zal doen, het traject in de richting van de scholen in te gaan, waarbij wij de scholen vragen om dit op te pakken. Op een bepaald moment zouden wij dan met elkaar kunnen bekijken hoe dit door de scholen wordt opgepakt. Dit sluit aan bij wat de heer Van Dijk aangaf. Wij doen al veel. Het programma voor 2012 hebben wij net helemaal ingevuld. Wij willen veel weten van de inspectie, maar daar zijn ook grenzen aan.
De voorzitter: Ik stel voor dat wij overgaan tot de tweede termijn. De leden krijgen één minuut spreektijd. Na één minuut zet ik de microfoon uit.
De heer Elias (VVD): Voorzitter. Als mensen mij vragen naar redenen om lid te worden van de VVD en actief te zijn voor deze partij, noem ik algauw Molly Geertsema. Hij was de eerste in Nederland die aandacht had voor homoseksualiteit. Ik ben dan ook ontzettend blij met de toezegging die de minister zo-even heeft gedaan. Ik waardeer dat zeer. Ik stel met interesse vast dat de heer Van Dijk van de SP er wat royaler op reageert dan de heer Van der Ham. Dat neem ik waar. Wij wachten af hoe snel dit nu gebeurt. Wij vinden het erg belangrijk en zijn blij met de toezegging. Ik denk dat het debat voor de rest duidelijk is geweest.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Ik ben parlementariër. Ook bij een toezegging bekijk ik dus even wat mij wordt toegezegd. Ik ben wel heel blij, maar ik blijf altijd nog parlementariër en streng.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Een beetje wantrouwend.
De heer Van der Ham (D66): Het is niet wantrouwend. Ik doe gewoon mijn werk. Wat dat betreft hebben wij deze week rond dit thema wel wat andere staaltjes van andere fracties gezien. Laten wij inderdaad onze zegeningen tellen. Ik heb de minister kritisch gevraagd wanneer wij de AMvB zullen krijgen. Ik heb haar gevraagd of wij die snel konden krijgen, eerder dan over een jaar, zoals eerst was toegezegd. Daarop heeft de minister gezegd dat zij daarvoor haar best zal doen, en toegezegd dat wij de uitwerking ervan in ieder geval rond de begrotingsbehandeling zullen hebben. Daarmee is de D66-fractie, na twee keer een motie hierover te hebben ingediend die voluit is gesteund door de rest van de Kamer, zeer blij. Ik geef de minister daarvoor dus complimenten. Het is echter ook heel logisch dat Kamermoties worden uitgevoerd. Het is niet een soort gift. De regering moet het gewoon doen.
De heer Elias (VVD): Niet per definitie.
De voorzitter: Mijnheer Elias, ik heb u het woord niet gegeven. De heer Van der Ham vervolgt zijn betoog. Hij heeft nog vijf seconden.
De heer Van der Ham (D66): Ik dank de minister daar dus voor.
Ik heb nog één punt in verband met bildung. Ik heb gevraagd of de wijze waarop op een school aan extracurriculaire zaken wordt gedaan, ook kan worden beloond met de prestatiebeloning.
De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik heb steeds gedacht dat dit AO helemaal zou passen in de kwaliteitsagenda van dit kabinet. Dankzij die kwaliteitsagenda is de kennis terug in plaats van de competenties. Wij hebben de positie van de leraren versterkt ten opzichte van de bestuurders. Wij hebben gesproken over het eigenaarschap van het onderwijs. Toetsing, het instellen van kernvakken, landelijke examens, het past allemaal in die kwaliteitsagenda en dat is prachtig. Ik dacht: nu komt de vorming aan bod, en dit duidt op een gevoel van urgentie. Ik ben echter teleurgesteld door de vrijblijvendheid waarmee dit is afgehandeld. Ik heb behoefte aan een VAO.
De voorzitter: Dat is genoteerd.
De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik ben heel blij dat zij de motie gaat uitvoeren. Hiervoor strijdt mijn partij allang, samen met vele anderen in de Kamer. Ik dank de minister daarvoor.
Vorming is geen kunstje. Wat mij betreft is er ook niet echt een onderzoek naar nodig. De minister sprak over de economisering. Dat heeft twee dimensies. Als met economisering wordt bedoeld dat onderwijs de beste investering is in de toekomst van de economie, ben ik het ermee eens. Elke euro die in het onderwijs wordt gestoken, rendeert ontzettend: je krijgt er drie voor terug. Onder economisering versta ik echter het nutsdenken. Dit zien wij bijvoorbeeld terug in een benadering van het taalonderwijs waarbij wordt gesteld dat lezen en spellen centraal staan. Daartegenover stel ik dat de waarde van het lezen van mooie literatuur een waarde op zich is. Dat hoort er absoluut bij, en ik ben bang dat dit in zo'n benadering verloren gaat.
Vorming is geen kunstje. Het gaat over het vertellen van verhalen. Daarvoor moet voldoende ruimte zijn in het onderwijs. Zorg ervoor dat kinderen kennismaken met de Griekse en Romeinse mythologie, de Bijbel en al die andere verhalen. Dat helpt hen enorm om zich tot deze ingewikkelde samenleving te kunnen verhouden.
De heer Çelik (PvdA): Voorzitter. De minister gaf aan dat een en ander goed is geborgd in de kerndoelen. Toch constateer ik dat Nederland internationaal slecht scoort, volgens cijfers die ik van deskundigen heb gekregen. Dezelfde deskundigen geven aan dat de visie op burgerschap eigenlijk breder moet worden uitgelegd, in de zin van democratisch burgerschap en mensenrechteneducatie. Dit zal er uiteindelijk voor zorgen dat Nederland de afspraken die het heeft gemaakt door internationale verdragen te ondertekenen, beter kan nakomen. Ik deel dus de opvatting van de heer Beertema over de vrijblijvendheid, zij het uit andere motieven.
Als ik goed ben geïnformeerd, komt de Onderwijsraad binnenkort ook nog met een advies rond burgerschap. Misschien kan de minister aan de Onderwijsraad meegeven dat deze twee adviezen een beetje aan elkaar worden gelinkt. Uiteindelijk hebben ze veel gemeen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik wil zeker vasthouden aan mijn compliment aan de minister, al heeft de heer Van der Ham gelijk als hij zegt dat de minister moties natuurlijk gewoon moet uitvoeren. Dat is helemaal waar, maar wij wisten dat zij dit al twee jaar heeft geweigerd. Als zij het vandaag, als weigerminister, zou zijn blijven weigeren, zou de Kamer een motie van wantrouwen moeten indienen en de minister moeten wegsturen; een hoop gedoe, en zou het nog steeds niet geregeld zijn.
De heer Elias (VVD): Allemaal niet nodig!
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ben dus blij dat het allemaal gelukt is. Zo voorkomen wij een hoop gedoe.
Wat er werd toegezegd over maatschappijleer en burgerschapsvorming, vind ik te weinig. De minister zei dat Leren, Loopbaan en Burgerschap in het mbo net op de rails is gezet. Ik krijg daar echter heel zorgelijke signalen over. Dat geldt ook voor het vmbo. De Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer zegt zelf dat de leraren het vak maatschappijleer minstens twee uur moeten geven om op het schoolexamen te kunnen voorbereiden. In de tijd van de minister was het misschien maar één uurtje – in mijn tijd was het dat ook, geef ik toe; ik ben veel te oud – maar wij willen maatschappijleer nu juist optuigen. Wij willen dat dit vak body heeft.
Voorzitter: Elias
De voorzitter: In het kader van gelijke monniken, gelijke kappen, zet ik na een minuut het geluid uit.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik ben blij met de antwoorden van de minister op de vele vragen. Ik kom even terug op het themaonderzoek door de inspectie dat ik heb gevraagd. Natuurlijk zitten mensenrechten en kinderrechten in de kerndoelen. Natuurlijk maakt het slavernijverleden deel uit van de canon. Wat steken de kinderen er echter uiteindelijk van op? Daarin zou mijn fractie toch meer inzicht willen hebben. Dat is de reden voor mijn voorstel om een themaonderzoek uit te voeren.
Voorzitter: Ferrier
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Er is denk ik voldoende gesproken over het punt in verband met de kerndoelen. Het is helder. Ik heb de toezegging gedaan om hiermee zo snel mogelijk te komen. Er is al veel werk verricht. Dit moet dan ook mogelijk zijn. De opdracht in de motie was ook heel helder: «er moet aandacht zijn voor …» Dit zal ik uitwerken. Tijdens het debat over de begroting kunnen wij er dan eventueel nog nader op inzoomen.
Nederland scoort slecht, werd gesteld. Zoals ik al aangaf, was er in het onderzoek waarop in dit verband vaak wordt gewezen, onvoldoende respons om goed onderbouwde uitspraken te kunnen doen. Als ik alleen al kijk naar wat er rond 4 mei aan lesbrieven van de Anne Frank Stichting et cetera op scholen wordt behandeld, is mijn beeld dat er over het thema mensenrechten behoorlijk veel wordt gesproken. Om te voorkomen dat wij allerlei adviezen naast elkaar krijgen, heb ik dit meegegeven aan de Onderwijsraad voor het burgerschapsonderzoek waarover de heer Çelik sprak. Wij ontvangen dus één gecombineerd advies. Daarbij gaat de Onderwijsraad met name in op de vraag hoe wij scholen behulpzaam kunnen zijn bij het vorm en inhoud geven aan burgerschap. Dat lijkt mij een goede zaak. Natuurlijk krijgt de commissie het rapport toegestuurd.
De heer Van Dijk is van mening dat er voor maatschappijleer toch echt twee uur zouden moeten zijn. Wij kennen studieadviestabellen, maar uiteindelijk is het aan de scholen om hieraan vorm en inhoud te geven. Er is dus wel een schoolexamen. Daarin zal worden getoetst of de kinderen voldoende hebben meegekregen. Dit sluit aan bij het punt van de heer Van Dijk. Bij geschiedenis en wereldoriëntatie komt het onderwerp ook aan de orde. Het overgrote deel van de basisscholen doet mee aan de Cito-toets, en daarin wordt dit soort zaken natuurlijk ook getoetst: is de kennis aanwezig, weten de leerlingen er voldoende van? Ik wil hiervoor geen aantallen uren vastleggen, want dan is het einde zoek. Als er vandaag wiskunde op de agenda had gestaan, zouden wij allemaal een brief van de vakgroep wiskunde hebben gekregen met de oproep dat het aantal uren hoger moet zijn; daar ben ik van overtuigd. Toevallig ben ik het daar erg mee eens; daarop komen wij nog wel terug. Zo hebben alle vakken betrokken docenten die zeggen: om het goed te doen, zou ik eigenlijk meer uren nodig hebben. Uiteindelijk is het echter aan de school om hieraan vorm en inhoud te geven. De scholen moeten namelijk het hele curriculum, met alle kerndoelen, passen in de beschikbare uren. Gelukkig worden de uren steeds meer daadwerkelijk gemaakt. Het gesprek daarover hoop ik volgende week met de Kamer tot een goed einde te brengen.
Ik kom terug op het nutsdenken, waarover de heer Klaver sprak. Ik ben het van harte met hem eens. Ik geloof ook dat taal werelden opent voor kinderen. Als je daarvoor goed wilt zorgen, en ervoor wilt zorgen dat mensen goed kunnen functioneren in de samenleving, ook als mens, is taal belangrijk. Het gaat echter om meer. De Onderwijsraad heeft vastgesteld dat een derde van de tijd aan de kernvakken moet worden besteed als je deze vakken goed wilt vormgeven. De scholen zijn vrij om aan de rest vorm en inhoud te geven, op basis van de kerndoelen, waarin veel van dergelijke aspecten zijn opgenomen. Het is aan de scholen om leraren neer te zetten die passen bij de missie van de school. Dat levert meerwaarde op. Rond projecten kunnen scholen zo leerlingen stimuleren en hen uit hun eigen wereld halen om hen te plaatsen in de bredere wereld waarin zij straks moeten leven en hun bijdrage kunnen leveren, niet alleen in economische zin, maar ook als mens. Uit mijn bezoeken aan scholen rijst voor mij het beeld op dat heel veel scholen hiermee met veel enthousiasme bezig zijn. Ik denk dat het Nederlandse onderwijs zich hierin ook in zekere zin onderscheidt. Ook onze leerlingen onderscheiden zich daarin. Voor mij is het echter en-en: het gaat om twee kanten van dezelfde medaille.
De voorzitter vroeg namens de CDA-fractie om een onderzoek. Op dit moment heb ik daarvoor geen ruimte. Ik zou echt het advies rond burgerschap en mensenrechten willen afwachten. De inspectie verdiept zich bij dit soort zaken vaak wat breder in de context en gaat na hoe het ermee staat. Wanneer wij dit rapport hebben, kunnen wij er wat mij betreft verder over doorpraten, alleen niet in de zin dat ik iets wil vastleggen. Dat vind ik echt slecht. Als wij één ding vastleggen, moeten wij alles vastleggen, en dan doen wij absoluut niet wat de commissie-Dijsselbloem ooit heeft bedoeld: geef scholen de ruimte om het hoe in te vullen. Wij zouden dan wel kunnen bekijken of wij over een aantal jaren een themaonderzoek zouden kunnen doen. Dit wil ik echter niet hierbij bij voorbaat vastleggen, want er worden veel onderzoeken wenselijk geacht.
De voorzitter: Wanneer verwacht u de resultaten van dit onderzoek?
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het advies verwacht ik in het eerste kwartaal. Dit moet geleverd worden door de Onderwijsraad. Ik houd in dit geval dus niet zelf de pen vast.
De voorzitter: Het eerste kwartaal van 2012.
Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van dit algemeen overleg. Ik dank de minister en haar staf. Ik dank de collega's, de mensen op de publieke tribune en de ondersteuning. Ik sluit de vergadering.