Vastgesteld 5 maart 2012
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 heeft op 8 februari 2012 overleg gevoerd met minister Spies van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over BiZa-onderwerpen.
(De volledige agenda is opgenomen aan het eind van dit verslag).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Wolbert
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Van der Leeden
Voorzitter: Van Beek
Griffier: Hendrickx
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Van Beek, Brinkman, Heijnen, Koopmans, Peters, Van Raak en Schouw,
en minister Spies van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
De voorzitter: Goedemiddag. Ik zal dit algemeen overleg voorzitten, maar ik wil er ook zelf aan deelnemen. Ik heb collega Heijnen daarom gevraagd om het even van mij over te nemen op het moment dat ik die neiging niet langer kan onderdrukken. Ik heet de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en haar staf van harte welkom.
De spreektijd in eerste termijn is zeven minuten. Ik geef het woord aan de heer Koopmans.
De heer Koopmans (CDA): Voorzitter. Wij hebben vandaag een overleg over heel veel onderwerpen. Ik loop ze langs, te beginnen met het woonplaatsvereiste voor wethouders. Jaarlijks moet de gemeenteraad een gemotiveerd besluit nemen. Daar blijft de CDA-fractie een voorstander van. Dit woonplaatsvereiste mag niet verwateren.
Een volgend punt betreft de burgemeestersvacature in Gouda. Afgelopen week kreeg ik van een goede vriend van mij een stukje uit de Krant van Gouda. «Wij hebben twee weken lang niemand gehad voor de bezorging, want de onveiligheid in uw wijk is zo groot, dat de krantenbezorger heeft gezegd niet langer te willen bezorgen.» Dat was de strekking van het bericht waarmee de krant werd geopend. De directie eindigde het bericht met de mededeling: «Wij hebben gelukkig een nieuwe krantenbezorger gevonden die onbevreesd aan de slag gaat.» Datzelfde willen wij voor de burgemeester. Het is niet best in Gouda. Eigenlijk is het heel slecht. Het wordt hoog tijd dat daar iemand komt te zitten die onbevreesd aan de slag gaat. Dus geen waarnemer. Het is volstrekt duidelijk dat er geen herindeling komt. Geen papieren exercitie meer over de ARHI-procedure; een nieuwe burgemeester, zo snel mogelijk. Als iedereen zijn best doet, de gemeenteraad het wil en de CdK er eens op wordt aangesproken, kan er als opvolger van de heer Cornelis heel snel een volwaardige burgemeester komen die ervoor zorgt dat de zaak daar eens op orde komt.
De heer Heijnen (PvdA): Ik heb niet het idee dat in deze commissie het functioneren van burgemeesters op de agenda staat. Ik moet even afstand nemen van alle expliciete en impliciete kwalificaties van de CDA-fractie ten aanzien van deze burgemeester. Je kunt opvattingen hebben over van alles en nog wat, maar de manier waarop bevalt mij niet. Ik verwacht zoiets ook niet van de CDA-fractie. Ik ken wel andere exemplaren hier aan tafel, maar van u ben ik dat niet gewend.
De voorzitter: Als de heer Heijnen spreekt over andere exemplaren, doelt hij op de voorzitter, laten wij dat maar aannemen.
De heer Koopmans (CDA): Ik ben even aan het nadenken welk woord ik gebruikt heb ...
De heer Heijnen (PvdA): «Niet volwaardig» en dergelijke. Ik vind dat niet passend.
De heer Koopmans (CDA): Niet volwaardig? Ik zei dat in relatie tot het waarnemerschap of de opvolging. Als u van mij wilt horen of ik tevreden ben over het functioneren van de heer Cornelis, is mijn antwoord: nee, dat ben ik inderdaad niet. Ik haal dat uit al die contacten die ik heb gehad met vele mensen en uit de gesprekken die ik met hem zelf heb gehad over grote problemen in de wijk Oosterwei. Er had wel wat steviger opgetreden kunnen worden. U geeft mij nu de gelegenheid, mijnheer Heijnen, en die gebruik ik.
Wij gaan meedoen aan het European Urban Knowledge Network (EUKN EGTS). Wij hebben enige twijfel over het nut van dit netwerk. Deelname van de Nederlandse Staat mag niet leiden tot een soort vrijbrief voor ambtenaren om rond te reizen tussen leuke hoofdsteden. Wij hebben geprobeerd te achterhalen wat dit oplevert, maar wij zien het niet helemaal.
Het volgende punt betreft de WOB. Voormalig minister Donner heeft op 3 mei een geruchtmakende toespraak gehouden over de persvrijheid, een Donneriaanse toespraak, die tot veel commotie leidde. Daarna is er nog een brief gekomen van de minister. Dat was ook weer helemaal op de manier waarop de minister dat altijd deed, namelijk heel verstandig, met mooie opvattingen. Deze brief gaat in op een aantal wensen van de Kamer, zoals verwoord in de motie-Çörüz over oneigenlijke verzoeken. De minister kondigt in zijn brief een bepaling in de WOB aan op grond waarvan oneigenlijke verzoeken kunnen worden afgewezen. Wij zullen erop toezien dat dit uiterst terughoudend zal worden geformuleerd in de wet. Zoals het in de brief staat, lijkt het ook niet op een vrijbrief om hier gemakkelijk mee om te kunnen gaan. Wel kijken wij naar de interessante idee van de minister, mede naar aanleiding van de genoemde motie, over de proportionaliteit van omvangrijke WOB-verzoeken. Stel dat iemand een WOB-verzoek doet dat buitengewoon uitgebreid is. In de brief staat het voorbeeld van een WOB-verzoeker die van alle Nederlandse ambassades de bonnetjes van de afgelopen zeven jaar wil hebben. Volgens de methode die de minister in zijn brief beschrijft, bestaat er dan voor het bevoegd gezag de mogelijkheid tot een gesprek met degene die het WOB-verzoek doet om te zien of er een representatieve, dus geen selectieve, reeks WOB-onderzoeken kan worden gedaan, waardoor de administratieve last veel minder is maar de verzoeker toch het gewenste boven water krijgt. Dat lijkt mij de moeite waard. Een verplicht contact tussen een ambtenaar van een bestuursorgaan en de indiener van een WOB-verzoek is in die zin positief, mits de kern van de wet, namelijk openbaarheid van bestuur, in stand blijft. De motie-Çörüz ging specifiek over de werklast van politiekorpsen vanwege de afhandeling van WOB-verzoeken. Wij zijn dan ook benieuwd hoe het staat met het door de minister van V en J aangekondigde aanvalsplan Minder regels, meer politie op straat. Wij zijn met name benieuwd naar het boetevolgsysteem, want dat is een mogelijke oplossing voor het probleem.
Hergebruik van overheidsinformatie krijgt te weinig aandacht in de brief van de minister. Openbaarheid van overheidsinformatie kan voor veel mensen leiden tot kostenbesparingen. Laat ik een voorbeeld geven: de Gegevensautoriteit Natuur. Er wordt veel verzameld, maar het is iedere keer de vraag of de burger een nieuw rapport moet meesturen bij een aanvraag of dat de overheid die informatie zelf uit de diverse bronnen kan halen.
Wij delen de opvatting van de minister dat er geen aanleiding is om het stelsel van de WOB fundamenteel te herzien. Wij steunen haar voorstel voor een eenduidige regeling in de WOB waarbij voor alle bestuursorganen, centraal en decentraal, wordt vastgelegd dat alleen kosten voor reproductie en levering in rekening kunnen worden gebracht. Tot slot merk ik over de WOB op dat een adequate archivering een enorme kostenbesparing oplevert, bij alle overheden. Wij vragen hiervoor aandacht van de minister.
Dan kom ik bij nevenfuncties en neveninkomsten van gemeentelijke en provinciale bestuurders. Bij herbenoeming en herverkiezen moeten de nieuwe regels gelden. Neem de casus CdK Zuid-Holland. In deze zaak is een herbenoeming aan de orde. Hoewel het gaat om een continuering van de huidige functie, moet vanwege het feit dat sprake is van een herbenoeming, de nieuwe regeling toegepast worden. Voor het overige vinden wij de overgangsregeling zoals die in de wet is vastgelegd, voldoende.
Met betrekking tot alles wat met de handleiding over opgraven en met begraafplaatsen te maken heeft, heb ik de opdracht gekregen om aan te sluiten bij de woorden van de heer Van Beek. Ik ben benieuwd wat hij gaat zeggen. Dat schijnt van uitmuntende kwaliteit te zijn, aldus woordvoerder Knops. De woorden van de heer Van Raak zouden trouwens ook prima zijn, zo heb ik horen zeggen. Ik ben benieuwd wat de heren op dit punt gaan zeggen.
Mijn slotopmerking gaat over onderscheidingen. De CDA-fractie heeft zitten worstelen met de brief van de minister. Alles afwegende, de oorspronkelijke motie van de heer Van Raak, waar volgens mij ook de heer Schinkelshoek zijn handtekening onder heeft gezet, en de brief van de minister waarin staat dat het een paar ton per jaar kost, zeggen wij: ga daar toch eens wat gemakkelijker mee om. Natuurlijk is een onderscheiding bedoeld voor een bepaald persoon en niet voor de familie. Wij begrijpen echter dat families zeggen dat zij die onderscheiding graag willen houden. Op het punt van het terugvragen van onderscheidingen willen wij dan ook buitengewoon terughoudend zijn. Wel vragen wij aandacht voor de handel in onderscheidingen. Op Marktplaats.nl kom je onderscheidingen tegen, ook militaire onderscheidingen. Met name voor veteranen is dat laatste buitengewoon vervelend. Zij hebben soms lijf en leden in de waagschaal gesteld en als gevolg daarvan een onderscheiding gekregen. Het lijkt mij dat wij moeten nadenken over de vraag of handel daarin niet strafbaar moet zijn. Dat geldt niet voor heel oude onderscheidingen, militaire varia, maar wel voor nog bestaande onderscheidingen.
De heer Heijnen (PvdA): Voorzitter. Ik zal niet alle onderwerpen nalopen. Ik begin met het woonplaatsvereiste voor wethouders. Naar ik begrijp komt inmiddels 7% van de wethouders van buiten de gemeente en 20% van buiten de raad. De wethouder van buiten de gemeente blijft wat de PvdA betreft een uitzondering. Je kunt zeggen dat 7% al een ruime uitzondering is. Wij hechten dan ook aan de jaarlijkse toetsing van het woonplaatsvereiste. Kan de minister bijvoorbeeld in het kader van het tweejaarlijkse onderzoek naar de staat van het bestuur bekijken hoe het fenomeen van de bestuurder van buiten overigens functioneert? Wij hebben het nu toegespitst op het functioneren van de toetsing van het woonplaatsvereiste, maar ik denk dat er meer te zeggen is over wethouders van buiten. De PvdA wil een kaste van managerial wethouders voorkomen. Wij kiezen voor betrokken, lokale wethouders, overigens zonder daarin rigide te zijn. Wij hebben echter het gevoel dat wij ietwat op de verkeerde weg zitten.
Dan het decoratiestelsel. Het insigne mogen de nabestaanden houden, net als de oorkonde. De familie wordt bij overlijden verzocht om wel de versierselen terug te sturen. Ik vraag mij af wat het aan ambtelijke capaciteit kost om het zo te doen. Dat ontbreekt namelijk in de brief. Dat kan voor de PvdA een punt van overweging zijn. Daar staat tegenover dat wij alleszins willen voorkomen dat malle pietje die de zolder komt opruimen, de beschikking krijgt over de toegekende versierselen. Wij worstelen met dit dilemma. Wij hebben de neiging om de redenering van de minister te volgen. Echter, als je het jaarverslag leest en ziet hoeveel ambtenaren hieraan werken – verscheidene ambtenaren zijn bezig met het terughalen van de versierselen – vraag ik me af of dit een kerntaak is van de overheid.
Over de Kaderwet adviescolleges heb ik één opmerking. Het moet mij van het hart dat departementen zich er niet al te veel van aantrekken. Zo lijkt het althans. Dan heb ik het over transparantie met betrekking tot benoemingen, over bezoldiging en over duur. Het gaat dan niet alleen over de strategische adviescolleges, maar ook over het ongrijpbare geheel van alle niet-tijdelijke overige adviescolleges. Ik pleit niet voor een geweldige bureaucratie om dat allemaal aan te pakken. Nu ontbreekt echter het zicht. Mensen komen in verlegenheid, omdat zij lid blijken te zijn van verschillende commissies en daarvoor vergoedingen te krijgen. Dat is in strijd met de wet- en regelgeving. Het zou ontzettend helpen als ministeries vanuit zichzelf hierin terughoudend zijn. Er is immers heel veel kennis, als je het maar goed weet aan te boren. Je hoeft niet telkens adviescolleges in te stellen. Daarnaast moeten wij de regels die wij gemaakt hebben, ook uitvoeren.
Dan kom ik bij de twee belangrijkste punten, te beginnen bij de bijbanen van politieke ambtsdragers. Er zijn in dit land burgemeesters van 35 tot 40 jaar; gelukkig maar. Bijna alle partijen die burgemeesters leveren hebben er wel een. Stel dat zij nog 35 jaar burgemeester blijven, tot hun 70ste. Acht de minister het verantwoord om zo lang een overgangsregeling in stand te houden? Volgens deze regeling mag men, conform de situatie van voor 2010, met inachtneming van goedkeuring door de raad, ongelimiteerd bijbanen aannemen en zich daarvoor laten betalen, zonder dat dit geld afgedragen wordt aan de gemeentekas. Dat is geen overgangsrecht meer, dat is een soort eeuwigdurend recht! Ik kan mij dan ook heel goed vinden in de benadering van collega Koopmans, die het overgangsrecht wil beperken tot de volgende herbenoeming. Dat is een heel redelijke termijn die bovendien lijkt op de termijnen die wij hanteren bij de Wet normering topinkomens. Ik wil de minister dan ook met enige drang vragen ten spoedigste met een wetsvoorstel te komen om dit te herstellen. Het wordt maatschappelijk immers terecht niet geaccepteerd dat je vele tienduizenden euro's bijverdient als je die mooie functie van burgemeester of commissaris uitoefent. Je moet je richten op je hoofdtaak. Het kan nuttig zijn om een paar bijbanen te hebben. Als je daar geld voor krijgt, stort je dat gewoon in de provinciekas. Wij moeten zo snel mogelijk af van wat er voor 2010 aan praktijk is gegroeid. De minister kan dit bevorderen door in ieder geval bij herbenoeming het onmogelijk te maken om een beroep te doen op oude verworven rechten. Ik ga ervan uit dat de minister dit doet. Ik ben zeer gemotiveerd. Mocht de minister aarzelingen hebben, dan moet de Kamer hier iets aan doen. Dit kan immers zo niet langer.
Mijn laatste punt gaat over de ID-kaart. Van alle stukken, die mij over het algemeen wel aanspreken, spreekt deze brief mij het minste aan. De minister lijkt de redenering van haar voorgangers te volgen toen het ging over de Paspoortwet. Ik herinner mij mevrouw Bijleveld. «Nee, mijnheer Heijnen, het paspoort kan maar voor vijf jaar geldig zijn; er zijn zo veel wetten, praktische bezwaren en technische onmogelijkheden die met zich brengen dat het niet ook maar enigszins langer geldig kan zijn.» «Ja maar, mevrouw Bijleveld, dan misschien niet tien, maar zes jaar.» «Nee, nee, nee.» Nog geen drie maanden later. Prominent CDA-lid Verhagen in het kader van een verkiezingscampagne: «Het wordt tien jaar.» In het regeerakkoord: «Het paspoort zal tien jaar geldig zijn.» Twee maanden ervoor beriep de minister zich nog op Europese wet- en regelgeving die dat onmogelijk maakte. Mijn conclusie is: willen is kunnen. Deze minister is zeer wel in staat om de ID-kaart een langere geldigheidsduur dan die vijf jaar toe te kennen. Zij redeneert dat uit onderzoek gebleken is dat 30% van de kaarten beschadigd is na een periode van vijf jaar. Heeft zij ook onderzocht hoe dat zit bij 65-plussers? Wellicht is onder deze groep minder dan 5% van de kaarten beschadigd. Heeft de minister overwogen om de ID-kaart beschikbaar te stellen voor maximaal tien jaar, waarbij de burger verplicht wordt een nieuwe aan te schaffen als de kaart versleten is voordat de geldigheidsduur is afgelopen? Dit briefje vind ik bijna een belediging voor de Kamer, die het kabinet via een motie heeft opgeroepen om de geldigheidsduur te verlengen. De Kamer heeft op verzoek van het kabinet een motie aangehouden waarin gevraagd wordt om de ID-kaart van 75-plussers een onbeperkte geldigheidsduur te geven. Toegegeven, de ID kaart van mijn zoon, die naar de disco gaat, is na vijf jaar mogelijk niet meer bruikbaar. Maar neem de kaart van mijn moeder, die hopelijk nog twintig jaar lang aan verkiezingen zal deelnemen. Zij heeft geen rijbewijs of paspoort en moet dus een ID-kaart laten zien op het stembureau en verder misschien nog een of twee keer per jaar. Ik kan de minister verzekeren dat die kaart er over twintig jaar nog pico bello uitziet. Wij zijn er om het voor de burgers gemakkelijker en goedkoper te maken. De minister heeft hierin een uitvoerende taak. Ik roep haar dringend op om net zo moedig te zijn als de heer Verhagen en het kabinet ten aanzien van het paspoort zijn geweest.
De heer Koopmans (CDA): Kan de heer Heijnen het model omarmen waarin de ID-kaart tien jaar geldig is, tenzij er een technische reden is om deze kaart te vervangen? Die technische reden kan zitten in de individuele kaart. Die van mij haalt vijf jaar ook nooit. Het is echter ook mogelijk dat de wetgever vindt dat er technisch gezien iets aan de orde is waardoor de ID-kaarten eerder vervangen moeten worden.
De heer Heijnen (PvdA): Voordat er gratis boeken waren, waren er boekenfondsen. Als je je boeken netjes inleverde, hoefde je niks te betalen. Was er een boek beschadigd, moest je wel betalen. Ik kan mij voorstellen dat je een kaart in bruikleen geeft tegen een vergoeding, net zoals bibliotheken dat doen. Als de kaart beschadigd is, moet je een nieuwe aanschaffen. Dan draai je het dus om en leg je de verantwoordelijkheid bij de burger. Dat moet ook u aanspreken, mijnheer Koopmans. Ik ga mee met uw gedachte. Wat de minister nu heeft gedaan – «Kamer, u kunt vinden wat u wilt, maar ik doe helemaal niks» – vind ik onbegrijpelijk.
De heer Koopmans (CDA): De minister weet nu dat de heer Heijnen en ik het op dit punt eens zijn.
De heer Schouw (D66): Dit roept wel de vraag op naar het waarom van het zo hard slijten van de kaart van de heer Koopmans. Laat hij de kaart altijd in zijn broekzak zitten als de broek in de wasmachine gaat? Of heeft dat een andere reden? Misschien horen wij het nog wel.
Voorzitter. Ik begin mijn inbreng met de adviesorganen en -colleges. Een aantal beleidsvoornemens van de minister spreekt mij niet aan. Ik noem er een, namelijk het verplicht laten vervallen van de kabinetsreactie op rapporten en adviezen van officiële adviesorganen. Met de vorige minister heb ik hierover ook al gedebatteerd. Wij hebben een motie ingediend en deze later weer aangehouden, toen de minister zei hierover met de adviesraden te gaan praten. Van de minister-president heb ik begrepen dat dit gesprek inmiddels heeft plaatsgevonden. Deze minister was er ook bij aanwezig. Ik wil haar vragen om ons mee te nemen in de bevindingen van deze bespreking. Heeft de reflectie van deze nieuwe minister op het voornemen om de verplichte kabinetsreactie te laten vervallen, nog iets nieuws opgeleverd?
De heer Koopmans (CDA): Ik probeer even te begrijpen waar D66 staat. Waarom moesten de verplichte adviesaanvragen bij de Raad van State weg – dat was een eerder voorstel van D66 – en moet de verplichte kabinetsreactie op een advies van een adviesorgaan blijven?
De heer Schouw (D66): Het is goed dat de heer Koopmans deze vraag stelt. Wij hebben in dit land een aantal adviesorganen. Dat vinden wij belangrijk. Die adviesorganen brengen rapporten uit met een reflecterend of agenderend doel. De heer Koopmans heeft met mij kunnen lezen dat het kabinet daar eigenlijk van af wil, omdat de adviezen niet goed aansluiten op de politieke agenda. Daar zit iets in van «het komt ons niet uit, daarom willen wij ervan af». Je kunt er ook in lezen dat het kabinet graag wil dat de adviesorganen, die per definitie onafhankelijk zijn, zich gaan richten op de politieke agenda. Daar zijn ze nu juist niet voor bedoeld. Als je kritiek hebt op het adviesstelsel, organiseer het dan anders, maar stop met de idee dat het kabinet niet meer hoeft te reageren op de adviezen die adviesorganen uitbrengen. De Raad van State is een heel andere discussie, vergelijkbaar met appels en peren. Nu is er een verplichte advisering van de Raad van State inzake alle wetsvoorstellen. Bij sommige wetsvoorstellen is dat helemaal niet nodig. Wij willen uitbreiding van het adviesrecht van de Kamer ten aanzien van adviezen die de Raad van State kan geven over wetsvoorstellen van het kabinet. Dat kan nu niet. Wij kunnen wel een voorlichtingsverzoek indienen bij de Raad van State, maar dat is het dan. Tegelijk met het afschaffen van het verplichte advies door de Raad van State moet er iets anders komen: de Kamer moet veel vaker om advies over wetsvoorstellen kunnen vragen.
Het is een lang antwoord, voorzitter, maar ik hoop dat ik heb kunnen verduidelijken dat deze dingen samenhangen.
Ik keer even terug naar het afschaffen van de verplichte advisering. Ik hoop dat de minister tot een nieuw inzicht is gekomen. Met haar brief legt zij verantwoording af over de uitvoering van de motie-Van der Ham, die is aangenomen op 12 maart 2008. In de motie wordt de regering verzocht om in adviesorganen en -commissies een grotere rol te geven aan mensen die in de praktijk met de gevolgen van een advies te maken krijgen. In de evaluatie lees ik weinig terug over de omvang van deze rol. Ik lees ook niets over een vergelijking met een eerdere situatie. Verder mis ik een verantwoording over het vaker instellen van tijdelijke adviescolleges en -commissies, terwijl de middelen die hierin omgaan enorm zijn toegenomen. Volgens mijn informatie ging het in 2003 nog om een budget van € 57 400 en is dit inmiddels opgelopen tot bijna 3,5 mln. Dat is een enorme uitbreiding. Hoe wil de minister deze uitgaven terugdringen?
Mijn volgende punt gaat over het decoratiestelsel. Hierbij spelen twee belangrijke vragen een rol. Hoe krijg je een decoratie? Daar houden vooral anderen zich mee bezig. Waar het in dit debat vooral om gaat, is de vraag hoe je er weer van afkomt. Het antwoord van de minister is wat omslachtig geformuleerd, maar ik maak eruit op dat zij zegt niet actief te gaan terugvorderen. Volgens mij betekent dat de facto dat je het lintje gewoon kunt houden. Dat moet de heer Van Raak en eigenlijk de meerderheid van de Kamer geruststellen, want volgens mij is de motie-Van Raak hiermee de facto uitgevoerd en kunnen wij dit onderwerp even begraven.
Dit is een verzamel-AO, dus sleep ik de Randstadprovincie er maar bij, puur uit nieuwsgierigheid. Wij hebben een nieuwe minister: kordaat, slagvaardig, duidelijk, transparant, communicatief en zo kan ik nog wel even doorgaan. Wanneer komt het voorstel hierover? De D66-fractie hecht sterk aan het opschalen van de provincies en aan minder bestuur, eigenlijk net als dit kabinet. Wij willen graag met dit kabinet naar minder bestuur toe. Hoe eendrachtiger wij samen kunnen werken, des te beter.
Dan het bijbanenfestival van de burgemeesters en de commissarissen der Koningin. Wij hebben niet zo veel moeite met onbezoldigde bijbanen. Sommige burgemeesters hebben uit hoofde van hun functie heel veel bijbanen. Wij hebben wel veel moeite met al die bezoldigde bijbanen. Af en toe verschijnen er publicaties waarvan je denkt «dit is niet meer 2012, dit kan absoluut niet». Ik vind de brief van de minister veel te terughoudend. Als wij niet uitkijken, tasten bijbanen de integriteit van het openbaar bestuur aan. De minister redeneert dat je eigenlijk niet kunt inbreken op betaalde bijbanen van sommige commissarissen der Koningin en burgemeesters vanwege een soort verworven recht. Het heet niet voor niets «bijbaan»; het is dus geen verworven recht. Net als het CDA en de PvdA vindt D66 dat de minister met een wetswijziging moet komen, waardoor bij herbenoeming de teller vanaf nul begint. Het gewone salaris van een commissaris der Koningin of een burgemeester is over het algemeen ruim voldoende. Er moet eens een einde komen aan dat bijbanenfestival.
Dan de gemeente Gouda. Anders dan de heer Koopmans vind ik dat de gemeente Gouda een aantal problemen slagvaardig oppakt. Ik heb begrepen dat, mocht er sprake zijn van een waarnemer, dat eerder in termen van maanden dan kwartalen is, een tijdelijke periode dus. Ik vraag de minister om een bevestiging.
Over de WOB hebben wij om vijf voor twaalf nog een brief gekregen. De minister en D66 verschillen fundamenteel van mening over de WOB. Om het heel simpel te zeggen: ga je het nog verder beperken, zoals de heer Koopmans min of meer betoogt, of ga je het verruimen? Wij zijn voor het verruimen. Wij willen een verbetering van de procedures met «alle informatie openbaar, tenzij» als uitgangspunt en een openbaar register van documenten. Dat is een heel andere werkwijze. Ik hoop dat wij parallel aan de voorstellen van de minister een voorstel krijgen van een aantal fracties, opdat er wat te kiezen is.
De heer Van Raak (SP): Voorzitter. Op 4 september 2008 beleefde ik een mooie dag, omdat ik samen met de heer Knops een amendement indiende op de Wet op de lijkbezorging om het stellen van nadere regels met betrekking tot het ruimen van graven mogelijk te maken. Dat was hard nodig. Dankzij activiteiten van de Stichting «Alert en Zorgzaam» en het Comité van Waakzaamheid zijn misstanden aan het licht gekomen. Slechte ruimingen zorgden ervoor dat allerlei stoffelijke resten gewoon open en bloot op begraafplaatsen aanwezig waren, zelfs schedels. Bezoekers werden hiermee geconfronteerd en de waardigheid van onze doden werd aangetast. In november 2010, twee jaar en twee maanden later, verscheen de Handleiding opgraven en ruimen, opgesteld door de Landelijke Organisatie voor Begraafplaatsen (LOB), de Branche Vereniging Ondernemers Begraafplaatsbeheer (BVOB) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Over die nadere richtlijnen kunnen wij nog lang discussiëren, maar één ding wil ik vandaag centraal stellen: als wij een beroepsgroep en bestuurders vragen om zelf nadere regels op te stellen, in dit geval voor het ruimen van graven, dan is het heel slecht als het naleven van die regels facultatief is. Wij vragen een beroepsgroep om nadere regels op te stellen. Dat gebeurt. Vervolgens hoef je je echter niet aan die regels te houden. Als wij een beroepsgroep vragen om regels op te stellen, denk ik dat de minister het met mij eens moet zijn dat die regels dan ook moeten gelden voor die beroepsgroep. Het is heel vreemd om te zeggen dat dit niet nodig is en dat het facultatief is. Immers, wat is dan de praktijk? Beheerders van begraafplaatsen die het goed doen, zeggen die handleiding te onderschrijven en juist de beheerders van begraafplaatsen die het slecht doen en die financieel onder druk staan, zullen zich er niet aan houden. Dan is dat hele wetgevingstraject inclusief amendementen en die twee jaar en twee maanden helemaal voor niets geweest. Ik vraag de minister dan ook om, nu wij een handleiding hebben, opgesteld door de beroepsgroep, deze beroepsgroep te vragen zich eraan te houden en dat niet facultatief te maken. Ik vond het opmerkelijk dat de LOB, de BVOB en de VNG, de Stichting «Alert en Zorgzaam» en het Comité van Waakzaamheid hier eigenlijk nauwelijks bij betrokken hebben. De stichting en het comité hebben goede suggesties gedaan, maar ik heb daar weinig van teruggezien, en dat vind ik jammer.
Een aantal zaken wil ik kort langslopen. Ruimen gebeurt vaak nog machinaal. Ik zie dat liever niet. De minister zegt, wellicht terecht, dat handmatig ruimen duurder is en in strijd met de arboregels. In sommige gevallen klopt dat, maar in andere niet. Kunnen wij afspreken dat wij dit pragmatisch bekijken en dat wij machinaal ruimen verbieden in die gevallen waarin de arboregels niet worden overtreden bij handmatig ruimen?
Met knekelputten, veelal gelegen in een hoek van de begraafplaats, gaan vaak dingen mis: resten liggen open en bloot. Een mooie suggestie is om de knekelput te vervangen door een verzamelgraf, om stoffelijke resten van een individu te verzamelen en op een duurzame wijze bij te zetten in een verzamelgraf, het liefst met de naam erbij, opdat er ook na het ruimen van een graf nog een plek is waar nabestaanden naartoe kunnen. De minister zegt dat dit heel veel geld kost, maar volgens mij valt het mee en kost het niet veel meer dan twee tientjes. Is de minister bereid om hier nog eens serieus over na te denken?
Vorig jaar kregen wij bericht van een familie die zei: een graf is geruimd zonder dat wij daarvan op de hoogte waren. Hier is een fout gemaakt door de begraafplaats. Er zijn excuses gekomen van de wethouder en er is alsnog toestemming verleend voor een herdenkingssteen bij het verzamelgraf. Dit hoeft allemaal niet. Is de minister bereid om een en ander goed te regelen? Wij hebben nu de mogelijkheid geboden om regels te maken. De beroepsgroep heeft deze ook gemaakt. Ze zijn facultatief. Zullen wij deze regels verplicht stellen? Dat is de eerste vraag. De tweede vraag is of de minister nog eens wil kijken naar het machinaal ruimen en het inrichten van verzamelbegraafplaatsen.
Het volgende punt betreft de burgemeestersvacature in Gouda. In Waddinxveen is een referendum gehouden. 70% van de mensen deed mee. Ruim 90% zegt zelfstandig te willen blijven. Ik ben het met de heer Koopmans eens: die ARHI-procedure kunnen wij stoppen, die herindeling komt er niet, Waddinxveen wil niet. Er is geen enkele reden om geen volwaardige burgemeester te benoemen. Stop die ARHI-procedure en benoem gewoon een burgemeester; Gouda kan die wel gebruiken.
Ik ben het met de heer Heijnen eens dat er een fout zit in de wet als het gaat om de nevenfuncties en neveninkomsten van gemeentelijke en provinciale bestuurders. Volgens mij heeft een burgemeester of een commissaris der Koningin een volwaardige baan. Zij hoeven geen bijbanen te hebben. Zij krijgen een hoop geld, dus hoeven zij niet bij te verdienen. Mensen die voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet een bijbaan hadden, kunnen tot in lengte van dagen bijbanen nemen, zolang zij die functie hebben. Volgens mij is dat een gat in de wet. De minister en de Tweede Kamer hebben dit indertijd over het hoofd gezien. Ik steun het voorstel van de heer Heijnen om dit gat te dichten. Een gat in het dak moet je ook dichten. Overigens ben ik van mening dat nevenfuncties helemaal niet nodig zijn. Dat geldt zeker voor de commissarissen. Volgens mij hebben zij heel veel geld en heel veel werk. Als de functie van commissaris geen volledige baan is en je er zomaar twintig functies naast kunt hebben, kunnen wij het salaris halveren. Immers, als je maar de helft van je tijd besteedt aan de functie van commissaris, hoef je ook niet meer dan de helft van het salaris te verdienen.
Mijn laatste opmerking gaat over het decoratiestelsel. Ik ben blij met de opmerkingen van de woordvoerders over het uitvoeren van mijn motie. De heer Koopmans zegt dat wij uiterst terughoudend moeten zijn met het terugvragen van decoraties. De heer Schouw zegt dat wij niet moeten terugvorderen en de heer Heijnen plaatst vraagtekens bij de opmerking van de minister dat het zo veel geld kost. Volgens mij kost juist het terugvorderen geld, net als overigens het restaureren van de decoraties voordat ze weer kunnen worden uitgegeven. Geld kan dan ook nooit het argument zijn.
Tot slot leg ik de minister een zin voor met de vraag wat hiermee bedoeld wordt. Minister Donner schrijft op zijn Donneriaans dat hij de motie wil uitvoeren door toe te zeggen «dat er geen actieve terugvordering of invordering van borgsommen plaatsvindt indien nabestaanden zelf te kennen geven om enige reden niet in staat te zijn om het onderscheidingsteken te retourneren». Kan deze minister in heldere taal zeggen wat hier precies staat? Is zij het met mij eens dat wij een gegeven onderscheidingsteken, een cadeautje dus, niet moeten terugvorderen?
De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Ik heb nog een aantal kleine puntjes toe te voegen aan hetgeen voorgaande woordvoerders hebben gezegd, te beginnen bij het woonplaatsvereiste. Indien het echt nodig is, moet een wethouder ontheffing krijgen. Dat gaat echter wel voorbij aan het belang van het woonplaatsvereiste. Ik vind dat hiermee te gemakkelijk wordt omgegaan. Een wethouder maakt geen goede start als hij al direct met hangende pootjes naar de gemeenteraad moet om maar alsjeblieft ontheffing te krijgen. Ik zou geen ontheffing willen verlenen, juist om de positie van de nieuwe wethouder zo sterk mogelijk te maken.
Ik stoom door naar Gouda. Gouda is een heel mooie stad, maar ook een stad met veel problemen, niet in de laatste plaats doordat men de afgelopen periode een ongelooflijke miskleun als burgemeester heeft gehad. Deze burgemeester heeft veel fouten gemaakt. Ik weet dat hij in zijn werkkamer maar één vlag had hangen: de Marokkaanse. Dat is een feit, zeg ik tegen de heer Heijnen. De herindeling van Gouda en Waddinxveen komt er niet. Ik vraag de minister dan ook te stoppen met de ARHI-procedure. De bevolking van Waddinxveen heeft zich duidelijk uitgesproken. Net als andere partijen ben ik ontzettend blij dat dit door middel van een referendum is gebeurd. Geef Gouda zo snel mogelijk een volwaardige, goede burgemeester die met frisse moed en gezwinde spoed aan de slag kan in deze prachtige gemeente.
Mijn volgende punt betreft de bijbanen, bezoldigd of onbezoldigd. Het is mij een doorn in het oog hoe sommige bestuurders grossieren in ongelooflijk veel bijbanen. Of dat nu bezoldigd of onbezoldigd gebeurt, doet er eigenlijk niet zo veel toe. Het gaat erom dat belangen verstrengeld raken. Dat kan ook bij onbezoldigde bijbanen gebeuren. Je kunt immers ideëel met een bepaald doel behept zijn en daardoor in conflict komen met je eigen baan als bestuurder. Wij moeten coûte que coûte een regel stellen. Hoe kan het dat een commissaris der Koningin 25 bijbanen heeft? Dit is een baan die volgens mij zo'n 60, 70 of misschien wel 80 uur per week opslokt. Hoe kan deze persoon dan nog 25 bijbanen hebben? Als je de inkomsten uit die bijbanen bij elkaar optelt, kom je tot een inkomen dat zelfs boven een ministersalaris ligt. Ik zou dit gewoon stoppen. Ik hoor graag hoe deze minister daarin staat.
De heer Schouw (D66): Dat klinkt ons natuurlijk als muziek in de oren. Binnen D66 geldt het Kamerlidmaatschap als een hoofdbaan. Je moet niet ook nog eens de functie van Provinciaal Statenlid of van gemeenteraadslid willen vervullen. Hoe kijkt de heer Brinkman daartegenaan? Het Kamerlidmaatschap kost immers ook zo'n 60 tot 70 uur per week. Behalve het aspect van tijd is er ook het aspect van belangenverstrengeling.
De heer Brinkman (PVV): De vraag is zeer terecht. Het is geen bijbaan. Je neemt deel aan een democratisch gekozen forum. Het is, met andere woorden, aan de kiezer om te bepalen of een persoon zowel in de Provinciale Staten, in mijn geval van Noord-Holland, als de Tweede Kamer mag zitten. Daarmee is het ook democratisch gelegitimeerd. Er is dus democratische controle. De commissarissen der Koningin, onder wie die van Zuid-Holland met 25 bijbanen, zijn niet democratisch gekozen. U weet als geen ander dat de commissaris der Koningin door de Kroon benoemd wordt. Er is dus geen democratische controle op. Dat is een essentieel verschil. Mijn achterban heeft mij gekozen als lijsttrekker in Noord-Holland en erop vertrouwd dat ik niet 60 of 70 uur maar 80 tot 100 uur in de week maak. Dat is het grote verschil. Over salariëring en toelages ben ik volledig transparant. Ik kan u verzekeren dat ik in de Staten zal vragen om alles openbaar te maken, dus ook alle declaraties van individuele Statenleden. Ik kan u een voorbeeld geven. U weet dat wij in de Tweede Kamer kunnen kiezen tussen een kilometervergoeding of een openbaarvervoerkaart. Ik heb een openbaarvervoerkaart en omdat ik die heb, maak ik geen gebruik van de regeling die de Provinciale Staten van Noord-Holland kent. Ik declareer geen vervoerkosten, helemaal niets. U mag dit navragen. U zult van mij geen declaratie aantreffen. De PVV is hier buitengewoon zuiver in. Ik hoop dat dit ook geldt voor andere partijen.
De heer Schouw (D66): Voordat daarover misverstanden bestaan: ik twijfel niet aan de integriteit van de heer Brinkman op dit punt. Het gaat mij op het stapelen van banen en verdiensten. Het Kamerlidmaatschap is toch een fulltime baan?
De heer Brinkman (PVV): Ja, maar ik heb hierop al geantwoord. Het grote verschil is dat de burgers van Noord-Holland hebben kunnen kiezen voor die dubbelfunctie die ik op dit moment heb. Het is een democratische keuze van de burger van Noord-Holland geweest. Dat geldt niet voor de 25 bijbaantjes van de commissaris der Koningin van Zuid-Holland. De burger heeft hiervoor niet kunnen kiezen. De commissaris is immers door de Kroon benoemd. Sterker nog, toen de commissaris benoemd werd, wisten de meeste mensen niet eens dat hij 25 bijbanen had. Ik denk dat het niet meer zo snel zal gebeuren dat iemand met zo veel bijbanen benoemd wordt. Nogmaals, ik vind het niet kunnen. Ik ben er faliekant tegen. Wij moeten de minister vragen wat zij ervan vindt. Misschien moeten wij samen optrekken om hier paal en perk aan te stellen.
Het volgende punt betreft de teruggave van een onderscheiding. De heer Van Raak heeft de zeer Donneriaanse zin al geciteerd. Laten wij gewoon helder zijn. Een koninklijke onderscheiding is een eerbetoon aan iemand. Dat eerbetoon moet ook na diens overlijden gelden. Wat ons betreft zou teruggave niet meer moeten kunnen. Handel is niet gewenst. Maar als iemand iets krijgt en het houdt, vraag ik mij af hoe wij in het Burgerlijk Wetboek regelen dat het geschenk niet verkocht mag worden. Het is immers eigendom. Als ik een lintje erf dat mijn vader heeft gekregen, mag ik het volgens mij verkopen, hoewel het niet netjes zou zijn. Ik zou het ook nooit doen als mijn vader een lintje zou krijgen. Maar het is wel het recht van een individu om het eigen goed te verkopen. Ik vraag mij dus af hoe de heer Koopmans dit wil regelen. Misschien kan hij hierop terugkomen in de tweede termijn.
Over de WOB kan ik heel duidelijk zijn. Wij zijn een groot voorstander van openbaarheid van bestuur. De WOB biedt ons, wat dat betreft, nog niet genoeg bescherming en gaat nog niet ver genoeg. Collega Schouw heeft zojuist gesproken over de verhouding tussen enerzijds de zichtbaarheid van informatie en het verkrijgen van informatie en anderzijds het recht van de burger op het krijgen van die informatie. Zo kijk ik ook aan tegen de openbaarheid van bestuur. Ik weet dat mijn collega aan mijn linkerzijde bezig is met een initiatiefwetsvoorstel. Dat zien wij met veel nieuwsgierigheid tegemoet. Daarin zullen we zeker veel van onze wensen terugzien. Dat neemt niet weg dat wij ondertussen, in allerlei gremia, waaronder de Provinciale Staten, bezig zijn om met bestuurders een heel gevecht over de WOB te voeren.
Dan kom ik bij de nevenfuncties en het verworven recht. Ik heb altijd het idee dat er in dit land twee soorten mensen zijn die een beroep mogen doen op verworven rechten, namelijk de mensen in de hoge regionen en de mensen in de lage regionen. Ik kan me nog herinneren dat er voor politiemensen terecht regels werden opgesteld over het hebben van een bijbaantje. Politiemensen verdienen namelijk tot op de dag van vandaag in Nederland niet zo heel veel geld, hoewel, ze verdienen het wel, maar ze krijgen het niet. Een politieman mocht bijvoorbeeld niet zomaar in de bewakingsbranche werken. Dat is terecht, want daardoor ontstaan allerlei perverse belangenverstrengelingen die we niet moeten willen. Daarbij werd echter nooit gesproken over verworven rechten. Er werd nooit gezegd: dat baantje doe ik al vijf jaar, dus kunt u mij dat niet zomaar afnemen. Die politieman moest gewoon die baan opzeggen. Die regel wil ik ook hanteren voor de mensen in het hogere echelon.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Dit is met recht een verzamel-AO, met onderwerpen van allerlei pluimage. Ik heb de stukken met veel belangstelling gelezen. Mijn collega's hebben er al van alles uitgelicht. Ik ben aangeschoven omdat ik de minister graag uitdaag tot een debat over twee onderwerpen, namelijk het identiteitsbewijs en de openbaarheid van bestuur.
Het ontgaat ons eigenlijk volledig waarom je de geldigheidsduur van een paspoort wel tot tien jaar kunt verlengen en die van een identiteitskaart niet. We roepen al jaren dat de geldigheidsduur van die kaarten, paspoort of ID, naar tien jaar kan worden opgerekt. De oorspronkelijke reden dat deze kaarten maar een korte geldigheidsduur hadden, is namelijk weggevallen. Beveiligingstechnisch ben je steeds minder afhankelijk van uiterlijk waarneembare kenmerken. Slijtage is ook steeds minder een argument, omdat er in de pas allemaal biometrische kenmerken kunnen worden opgenomen die niet verouderen met de tijd. Als de biometrische kenmerken eenmaal zijn opgenomen, blijven deze verder je hele leven hetzelfde. Ook in andere landen zien we voorbeelden dat ID-kaarten langzamerhand een langere geldigheidsduur krijgen. Ik heb zelf ook een Amerikaans paspoort, dat gewoon tien jaar geldig is. Dat zou in Nederland net zo goed kunnen. Waarom kan dat niet? Minister Verhagen heeft gezegd dat de geldigheidsduur van een paspoort tien jaar wordt, maar waar blijven die voorstellen dan? Wat is de planning van de regering? Waarom geldt dit niet voor de ID-kaart?
De minister heeft aarzelingen over de ID-kaart en wil eerst onderzoek laten doen. Kan zij mij geruststellen dat haar aarzelingen niet worden gedreven door een kostenoverweging? We moeten wel eerlijk zijn: de ID-kaart is een belangrijke inkomstenbron voor overheden. Dat moet echter geen reden zijn om burgers de mogelijkheid te onthouden van een langer geldende ID-kaart. Als ik op dat punt gerustgesteld word, wachten we het onderzoek naar de praktische en technische kant graag af. Wanneer kunnen we dat onderzoek tegemoetzien?
Ik kom bij de vrijheid van informatie en de openbaarheid van bestuur. Het is al weer ruim negen maanden geleden dat de voorganger van deze minister zijn beruchte Persvrijheidlezing hield, met de gevleugelde woorden: je moet niet willen weten hoe worstjes worden gemaakt. Dat zei hij in het hol van de leeuw van de Nederlandse journalistiek. Hij zei dat openbaarheid van bestuur kan worden uitgelegd als een vorm van staatssteun voor de pers en dat ambtenaren er niet voor zijn om een mogelijke scoop voor een journalist voor te bereiden. Als wij de overheid om informatie vragen, resulteert de rol die wij allen spelen in een cultuur van wantrouwen en azijn pissen, aldus minister Donner. Staat deze minister, zijn opvolgster, achter zijn visie en zijn woordkeuze? Zou zij eenzelfde lezing hebben gehouden?
Kort na deze lezing is er een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met de plannen van de regering voor de WOB. In haar laatste brief aan de Kamer heeft de minister gezegd dat zij hier netjes mee doorgaat. Daaruit spreekt een heel beperkte visie op de openbaarheid van bestuur. De fundamentele vraagstukken over de transparantie van bestuur en het belang hiervan worden uit de weg gegaan. Het kabinet wil eigenlijk vooral praktische problemen aan de kant van de overheid en de ambtenaren oplossen, terwijl deze in de praktijk best wel meevallen. Misbruik is een voorbeeld hiervan. Dat is hartstikke vervelend en het zou er niet moeten zijn, maar het komt eigenlijk niet veel voor.
Journalisten moeten niet zo zeuren, is de boodschap van de regering. Ondertussen is Nederland op de mondiale Right to Information Index gezakt naar de 49ste plaats, dus niet alleen ver onder andere Europese landen, maar ook ver onder Colombia, Honduras of Thailand. We zitten een beetje op het niveau van Zimbabwe.
Er is een hoorzitting geweest in de Tweede Kamer waarin allerlei gremia uit de samenleving die veel met de WOB te maken hebben, hun visie hebben gegeven. Iedereen was eigenlijk heel kritisch. Er wordt vaak negatief gereageerd op verzoeken. Het duurt vaak veel te lang voordat een verzoek wordt ingewilligd. Je moet bijvoorbeeld eerst bezwaar maken en langs de rechter. Informatie komt vaak pas vrij als er publieke druk wordt uitgeoefend. De reikwijdte is te smal en de uitzonderingen zijn te breed. Dit zijn enkele opmerkingen die zijn gemaakt tijdens de hoorzitting. We doen ook te weinig aan actieve openbaarheid, dus dat de overheid, zonder dat dit wordt gevraagd, informatie publiceert. Commissaris Kroes heeft ons, als lidstaat, op ons donder gegeven en heeft ons ook aangespoord om er veel meer aan te doen.
Het kabinet schrijft dat het voorlopig niet van plan is het Verdrag van Tromsø van de Raad van Europa over openbaarheid te ondertekenen. Dat heeft geen prioriteit. Waarom eigenlijk? Waarom is er niet meer ambitie? Waarom is het Verdrag van Tromsø geen prioriteit? Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.
Ik werk zelf al enige tijd, in goede samenwerking met collega's – ik hoop deze samenwerking voort te kunnen zetten – aan een initiatiefwetsvoorstel waardoor de openbaarheid van bestuur juist wordt versterkt in plaats van versmald. Ik doe dit vooral vanuit de gedachte dat niet openbaarheid, zoals minister Donner schreef, een behoorlijk bestuur ten dienste moet staan, maar dat de overheid de burgers ten dienste moet staan. Openbaarheid is namelijk een recht en een kracht van de democratie. Het bestuur wint daardoor aan kracht en geloofwaardigheid. In het voorstel nemen we het Britse voorbeeld over van een informatiecommissaris. Er komt een actieve openbaarmakingsplicht voor bepaalde categorieën informatie. De reikwijdte wordt verbreed, volgens de normen van het Verdrag van Tromsø. De verplichting moet gelden voor de hele publieke sector. Dat zijn enkele voorbeelden. Ik hoop de discussie met de minister hierover voort te kunnen zetten in een ander stadium, bijvoorbeeld bij de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel.
Voorzitter: Heijnen
De heer Van Beek (VVD): Voorzitter. Collega Van Raak is uitgebreid ingegaan op alles wat met de Wet op de lijkbezorging te maken heeft. Daar kan ik nauwelijks meer iets aan toevoegen. In het traject van de behandeling van deze wet zat nog één echt pijnpunt, namelijk hoe we moeten omgaan met het ruimen van graven en met de opslag van resten die meer dan tien of vijftien jaar oud zijn. De vraag is of deze in een verzamelgraf moeten terechtkomen of dat er alsnog een crematie moet plaatsvinden. Ik vind het goed dat daar nu afspraken over zijn gemaakt. Ik ben het echter met collega Van Raak eens dat dit geen vrijblijvende afspraken moeten zijn. Het is echt de bedoeling dat de branche zelf die afspraken maakt. Dat heeft voor mij verre de voorkeur boven het creëren van een wettelijke basis of een AMvB. Vrijblijvendheid is echter niet de bedoeling. Dan zul je namelijk altijd zien dat de goede bedrijven gewoon doorgaan op de weg die ze zijn ingeslagen, maar dat de slechte bedrijven er niets van terechtbrengen. Die vrijblijvendheid moet er dus af. Dit laatste zeg ik mede namens de CDA-fractie. Deze collega is blijkbaar even weg; iets wat ik niet wist.
Dan kom ik bij de evaluatie van de Kaderwet adviescolleges. Ik ga akkoord met de verbeteringen die zijn ingezet. De VVD-fractie wilde overigens veel verdergaan in het saneren dan waarop men in het besluitvormingsproces is uitgekomen. Wil de minister, met de kennis van nu en de financiële situatie van nu en in de toekomst, op deze weg doorgaan? Of wil zij dit stelsel nog een keer bekijken?
Dan kom ik bij het woonplaatsvereiste voor wethouders. De VVD-fractie hecht er zeer aan dat wethouders van buiten de raad komen, maar we hechten ook zeer aan de grondregel dat wethouders wonen in de gemeente waar ze werken. Die kans wordt natuurlijk kleiner als ze korter wethouder zijn. Als je in het tweede of het derde jaar wethouder wordt, lukt het natuurlijk niet altijd meer. We zien nu echter zelfs dat wethouders in hun tweede termijn zitten en nog steeds niet wonen in de plaats waar ze werken. Dat vinden wij een slechte ontwikkeling. Wat ons betreft moet de grondhouding zijn dat men verhuist. Dat is overigens in deze tijd niet altijd even gemakkelijk. De gemeenteraad maakt jaarlijks een afweging en is eigenlijk de enige die het kan controleren en beoordelen. Dat is wat ons betreft prima.
Het is duidelijk dat er in de burgemeestersprocedure voor Gouda volledig volgens de wet is gehandeld. Het is niet gebruikelijk dat er een vacature wordt geopend, zolang er sprake is van een ARHI-procedure. De Kamer gaat niet over deze procedure, dus doe ik daar geen uitspraak over. Is er in het verleden ook zo gehandeld? Ik kan mij herinneren dat er bij grotere gemeenten wel degelijk een burgemeestersvacature werd opengesteld in situaties waarin de samenvoeging leidde tot een nieuwe gemeente die in dezelfde gemeenteklasse viel. Dat is bij een grotere gemeente al gauw het geval. Is dit dus een kan-bepaling of een streng voorschrift dat er bij een lopende ARHI-procedure geen burgemeestersvacatures worden opengesteld?
Dan kom ik bij het decoratiestelsel. Ik begrijp dat het voor sommige mensen heel belangrijk is dat zij het uiterlijke teken van de decoratie mogen houden. Ik vraag me echter af waar de onderscheidingen, als de piëteit is verdwenen, terechtkomen. In Brabant, waar ik vandaan kom, eindigen ze dan in de rekwisietenkist. Dat wil ik voorkomen. Het is niet de bedoeling dat deze onderscheidingen later voor andere doelen worden gebruikt. Wat bedoelt de minister dus met de zinsnede dat zij minder actief zal zijn in het terugvorderen van de uiterlijke versierselen? Ik heb het gevoel dat dit een soort half gedogen is. Hoe kwalificeert de minister dit bestuurlijk?
Ik ben het zeer eens met een aantal opmerkingen over de Nederlandse identiteitskaart. Ik begrijp namelijk niet waarom we die stap naar tien jaar niet kunnen maken. Kunnen we niet iets bedenken voor de technische kwaliteit van de kaart, de grondstoffen die daarvoor worden gebruikt, zodat we de kaart, als je er niet mee gaat zwemmen, in principe tien jaar kunnen handhaven?
Een aantal notities gaat over vergoedingen. Het ergert ons in hoge mate dat er nog steeds gemeenteraden en Staten zijn die eigenhandig een wachtgeldregeling in het leven hebben geroepen en die tot op de dag van vandaag handhaven. We hebben steeds gezegd dat in Den Haag de regelingen worden vastgesteld en dat we ervan af moeten dat raadsleden en Statenleden zichzelf een wachtgeldregeling toekennen. Kan de minister ons helpen een eind te maken aan dit gebruik?
Voorzitter: Van Beek
Minister Spies: Voorzitter. We bespreken vanmiddag een rijk boeket aan onderwerpen. Ik zal de beantwoording clusteren naar onderwerp. Dan kom ik aan het einde bij een paar losse vragen over onderwerpen die niet eens op de agenda stonden.
Ik begin, relatief willekeurig, met het woonplaatsvereiste voor wethouders. Uit de inbreng van de woordvoerders begrijp ik dat we het volstrekt eens zijn over het uitgangspunt dat een wethouder moet, maar ook moet willen, wonen in de plaats waar hij werkt. De periode waarin de wethouder nog ergens anders woont, moet in ieder geval zo kort mogelijk zijn. We hebben, mede op verzoek van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en van de Wethoudersvereniging een aantal alternatieven in beeld gebracht, omdat daar de last van het jaarlijks vragen om een ontheffing het meest wordt gevoeld. Ik begrijp echter de Kamer in meerderheid heel duidelijk en dat sluit eigenlijk wel aan bij mijn eigen gevoel. Juist omdat je het uitgangspunt hebt dat wethouders moeten wonen in de plaats waar ze wethouder zijn, moet die ontheffingsperiode zo kort mogelijk duren. Daarom houden we vast aan de regeling zoals die nu in de wet is opgenomen. Daarmee hoop ik een heleboel vragen die hierover zijn gesteld, beantwoord te hebben.
Dan kom ik bij de Nederlandse identiteitskaart. Laat er geen misverstand over bestaan: ik zou het liefst willen dat de Nederlandse identiteitskaart tien jaar of langer geldig zou kunnen zijn. We moeten echter vaststellen dat deze kaart na vijf jaar ernstige technische gebreken begint te vertonen. Hij gaat scheuren, bijvoorbeeld omdat hij vaak in een portemonnee of in de achterzak van een broek zit. Een kaart wordt dus anders gebruikt dan een paspoort. Een paspoort is anders vormgegeven, heeft een ander formaat en leent zich daardoor bijvoorbeeld wat minder voor bewaring in een achterzak. Alleen al daardoor komt een paspoort, letterlijk en figuurlijk, minder in de verdrukking. De technische levensduur van een paspoort kan dus op dit moment langer zijn, namelijk tien jaar, dan die van een identiteitskaart. Voor de identiteitskaart is het op dit moment nog een ander verhaal.
De heer Heijnen zegt, en anderen volgen hem daarin een beetje: ouderen, 65- of 75-plussers, gebruiken dat ding anders. Dat is absoluut waar. Slechts 20% van de houders van identiteitskaarten is echter boven de 65. Een beperkt deel van de identiteitskaarthouders valt dus in de categorie die de heer Heijnen beschrijft. Zij gaan er wellicht wat zorgvuldiger mee om dan de types in de leeftijdscategorie van de heer Koopmans of mensen die nog jonger zijn. Daarin zit een risico, wat mij betreft.
De Nederlandse identiteitskaart – dit zeg ik tegen mevrouw Peters – is overigens geen bron van inkomsten. Er moet geld bij. Er is geen één gemeente die verdient aan de uitgifte van paspoorten, rijbewijzen of identiteitskaarten. Dat argument is in ieder geval op geen enkele manier aan de orde.
Ik bekijk zeker wat we kunnen doen. Ik neem de heer Heijnen en anderen even mee in een gedachte-experiment. Stel dat we de kaart bij wetgeving tien jaar geldig maken. De overheid levert dan een product en de eigenaar van het product moet ervan uit kunnen gaan dat zijn rijbewijs, paspoort of identiteitskaart het blijft doen voor de periode waarvoor de kaart is uitgegeven. Ik mag hopen dat ik de paspoortaffaire en andere zaken niet in herinnering hoef te roepen. Ik geef het de Kamer te doen, het gaat namelijk voorbij de termijn van de Kamer en het gaat voorbij mijn termijn. Stel dat de kaart na zes jaar gebreken gaat vertonen, dan zie ik al allerlei houders van identiteitskaarten naar het gemeentebestuur trekken om te zeggen: hij doet het niet; hij is niet meer goed, dus doe mij een nieuwe. De heer Heijnen zegt dat men er dan zelf voor moet betalen. Dan zegt de houder van de identiteitskaart: dat is leuk, maar u hebt de kaart voor tien jaar uitgegeven en ik heb voor tien jaar betaald, dus waarom moet ik ineens tussentijds betalen? Naar mijn stellige overtuiging krijgen we daar een heel ingewikkelde discussie over. Het levert een ingewikkelde wetgeving op, waarbij we met elkaar moeten vaststellen onder welke omstandigheden de houder van een identiteitskaart aansprakelijk kan worden gesteld voor de kosten van het tussentijds beschadigd raken van die kaart.
Ik wil echter dolgraag toe naar een langere geldigheidsduur van de identiteitskaarten. We zijn bezig met nieuwe onderzoeken en we hopen dat er materialen beschikbaar komen, waardoor de identiteitskaart langer gebruikt kan worden. Ik loop echter op dit moment tegen een aantal zeer praktische mankementen aan die mij ervan weerhouden om de identiteitskaart nu al een langere geldigheidsduur te geven.
De heer Brinkman (PVV): Ik heb er niet over gesproken, maar ik ben het wel eens met de sprekers die ijveren voor een langere geldigheidsduur. Ik ben het echt faliekant oneens met wat de minister net heeft gezegd. Ik schets even hoe het ging met het oude rijbewijs, toen het nog een papieren vodje was. Al was dat ding 30 jaar geldig, je was wel verplicht een nieuwe aan te vragen als je het twee keer had meegewassen. Je kon namelijk een bekeuring krijgen van de politie omdat dat ding niet meer voldeed aan de eisen. Niemand ging vervolgens naar de gemeente toe om te zeggen: ik heb garantie voor 30 jaar; ik wil dat u het betaalt. Ik vind het dus echt onzin. We kunnen best vaststellen dat die kaart technisch 20 jaar mee kan, mits je hem goed gebruikt. Als je de kaart veelvuldig gebruikt en denkt dat je hem in drieën kunt vouwen, is dat je eigen risico. Dan zul je een nieuwe moeten aanvragen, omdat je kaart niet meer aan de eisen voldoet. Dat kunnen we toch gemakkelijk met elkaar vaststellen? Elk initiatief – misschien nemen we dit gezamenlijk – om in ieder geval de garantie te krijgen dat de kaart langer meegaat, zal ik zeker ondersteunen.
Minister Spies: Ik hoorde eigenlijk geen vraag ...
De heer Brinkman (PVV): Ik nam de minister even mee terug naar de periode van het papieren vodje als rijbewijs. Toen speelden precies dezelfde problemen een rol, maar kon er wel een regeling worden getroffen dat mensen verantwoordelijk waren voor vernieuwing van hun rijbewijs, als ze deze bijvoorbeeld hadden meegewassen.
Minister Spies: De heer Brinkman stelt dus voor dat de houder van een identiteitskaart in geval van beschadiging, verlies of diefstal zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf en de kosten van een nieuwe identiteitskaart?
De heer Brinkman (PVV): Dat lijkt mij niet meer dan logisch. Als is bewezen dat het plastic kaartje technisch gezien tien jaar mee kan, regelen we gewoon dat die kaart tien jaar geldig is. Als de houder de kaart te groot vindt, hem in vieren vouwt en de kaart vervolgens stukgaat omdat hij daar niet tegen blijkt te kunnen, is dat zijn verantwoordelijkheid. Dan zal hij zelf moeten dokken. Dat lijkt mij niet meer dan logisch.
De heer Heijnen (PvdA): Als een ID-kaart nu binnen vijf jaar kapotgaat, moet je toch ook een nieuwe halen en betalen? Die krijg je toch niet gratis bij de gemeente?
Een rijbewijs wordt voor tien jaar uitgegeven. Die kaart wijkt volgens mij in technische zin niet of nauwelijks af van de ID-kaart. Heeft de minister niet het gevoel dat zij door haar medewerkers te veel in de belangen van de industrie wordt meegenomen, in plaats van in de belangen van de burger? Wees zo manmoedig om te zeggen: ik doe het niet; ik wil het anders. En zorg er vervolgens voor dat dit gebeurt.
Minister Spies: Belangen van de industrie? Neemt u mij niet kwalijk, maar dat zijn complottheorieën waarbij ik me in ieder geval niet thuis voel. Ik kom er in tweede termijn op terug.
Dan kom ik bij de neveninkomsten en nevenfuncties. Ik vind in het algemeen dat je het eerder moet toejuichen dat mensen, ongeacht wie, iets naast hun hoofdfunctie doen, dan dat je dat moet afkeuren. Het is buitengewoon goed dat een volksvertegenwoordiger, een burgemeester, een wethouder of weet ik veel wie, naast zijn hoofdfunctie nog een andere dienst aan de maatschappij levert. De een doet dat bij de scouting, de volgende doet dat in de kerkenraad, een ander doet dat in de raad van commissarissen van een woningcorporatie. Met dat principe is niets mis. Het is juist goed dat mensen hun kwaliteiten op meer dan één plaats in de samenleving inzetten. Het gaat er natuurlijk om of het woord «te» ervoor staat. We hebben met elkaar afspraken gemaakt over het aantal nevenfuncties en neveninkomsten. Ik sta voluit voor die afspraken, waardoor er een zekere terughoudendheid en maximering heeft plaatsgevonden.
We hebben tot op heden in ieder geval de afspraak dat de afspraken voor benoemde functionarissen ingaan vanaf het moment dat zij op een nieuwe plek in een nieuwe functie in dienst treden. Voor mensen die op dit moment actief zijn in een bepaalde functie, is een overgangsregeling getroffen. Dat vind ik vooral een kwestie van goed werkgeverschap. Het risico dat de heer Heijnen schetst, dat dit voor vele mensen nog decennialang kan doorgaan, zie ik niet. Burgemeesters blijven zelden of nooit meer 30 jaar lang burgemeester in dezelfde gemeente. Als je burgemeester blijft, maar benoemd wordt in een andere gemeente, geldt vanaf dat moment de nieuwe regeling voor nevenfuncties en neveninkomsten. Zo zit de regeling in elkaar. Als de Kamer in meerderheid wil terugkomen op de eerder afgesproken rechtspositieregeling, is dat een tamelijk fundamentele wijziging die zich slecht verhoudt tot de rechtspositieregelingen die we eerder voor mensen, waar dan ook, hebben afgesproken. Terugkomen op verworven rechten voor mensen die in dezelfde functie werkzaam blijven, is best een fundamentele zaak.
De heer Brinkman (PVV): Ik ben het hier pertinent mee oneens. Ik heb het voorbeeld gegeven van gewone politiemensen die al jaren bij de politie werkten en van wie sommigen al jaren een bijbaan hadden. Ik hoop dat de minister daar nog op ingaat. De politie heeft vervolgens regels gesteld, omdat men in de praktijk zag dat die bijbanen konden leiden tot belangenverstrengeling. Ik vond die regels ook terecht, maar die politiemensen moesten dus wel meteen hun bijbanen opzeggen. Met hen is geen rekening gehouden en zo zijn er nog veel meer voorbeelden. Ik wil het woord bijna niet in mijn mond nemen – het is meer een term voor mijn buurman aan mijn rechterkant – maar dit is gewoon een klassenverschil.
De heer Van Raak (SP): Kijk!
De heer Brinkman (PVV): Het hart van de heer Van Raak wordt meteen helemaal warm. Het is gewoon een klassenverschil. De gewone, werkende ambtenaar krijgt regels opgelegd die «pats boem boink» meteen ingaan, maar bij de hoge heren met 25 bijbanen wordt er gesproken over verworven rechten. Bij hen geldt het alleen voor nieuwe gevallen, maar niet voor oude gevallen. Onzin! Het zijn geen gekozen, maar door de Kroon benoemde bestuurders. Wij hebben daarom het recht om voor hen à la minute regels te stellen. Als het geldt voor de kleine man, geldt het ook voor de grote man. Kan de minister ingaan op het verschil tussen de regels voor de kleine man en de regels voor de grote man?
De heer Heijnen (PvdA): Is de minister het met ons eens dat wij recht moeten doen aan het belangrijke principe van het hanteren van overgangsrecht als je iets verandert in de rechtspositie van mensen? Hiervoor laten we de wachtgeldduur, de sollicitatieplicht en de verplichtingen die daarmee samenhangen, zoals die bestonden voor 2010, intact voor politieke ambtsdragers die doorgaan. Wat mij betreft hebben we toen echter één punt over het hoofd gezien, namelijk de mogelijkheid die bestuursorganen mensen geven om bijbanen te hebben. Het is namelijk raar als mensen na die datum nieuwe bijbanen hebben kunnen aannemen en daarvoor middelen ontvangen. Dat lijkt mij in strijd met de geest van het overgangsrecht. Daarom leg ik de suggestie van de heer Koopmans voor om er een eind aan te maken bij een nieuwe benoeming of herbenoeming.
De voorzitter: Ik ben het eens met de heer Heijnen over het volgende. Als je zelf in een overgangstermijn valt en een nieuwe nevenfunctie aanvaardt, vind ik het wel raar dat deze ook onder het overgangsrecht valt. Dat moet, wat mij betreft, als eerste afvallen.
Minister Spies: Ik begrijp de opwinding van de heer Brinkman maar ten dele. Ik heb alleen nog maar eens verteld wat er in de regeling, die mede door de heer Brinkman is vastgesteld, is opgenomen. Het is een wettelijke regeling die door beide Kamers is overgenomen. Ik vind het prima dat de heer Brinkman nu tot een andere conclusie komt over een wetsvoorstel waarmee hij zelf eerder heeft ingestemd. Ik begrijp dat eigenlijk iedereen hier vindt dat er sprake is van een te royale overgangsregeling.
Er zijn twee varianten. De heer Van Beek vindt dat de nieuwe wet- en regelgeving moet ingaan bij het aanvaarden van nieuwe nevenfuncties. Je kunt ook de nieuwe rechtspositieregeling toepassen als iemand wordt herbenoemd in dezelfde functie. Ik zeg de Kamer graag toe dat ik het overgangsrecht nog eens tegen het licht zal houden en met een voorstel zal komen. Dat zal ik eerst in de vorm van een brief doen, waarin de twee varianten – misschien zijn er nog wel meer – worden beschreven. Dan kunnen we daarin een keuze maken. Op basis daarvan kunnen we aanvullende wetgeving voorbereiden. Dit moeten we namelijk echt in de wet regelen. Als het ook voor gekozen volksvertegenwoordigers geldt, zou het kunnen dat er een tweederdemeerderheid voor het wetsvoorstel moet zijn, maar dat moet ik nagaan. Dat durf ik niet met zekerheid te zeggen. We geven onszelf hiermee dus een vrij forse huiswerkopdracht, maar als we het op deze manier kunnen afspreken, werk ik daar graag aan mee.
Dan kom ik bij de situatie in Gouda. Sommige leden van deze Kamer gaan wel erg gemakkelijk voorbij aan de lopende ARHI-procedure, die niet door deze minister is geïnitieerd en niet zomaar door de Kamer kan worden gestopt. Dat is echt aan het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. In mijn brief staat dat men medio februari verwacht een finaal gesprek te hebben met de gemeenten. Men zal dan heel snel een besluit nemen over het eventuele stopzetten van de ARHI-procedure. Ik schat in ieder geval in dat die procedure niet zal worden voortgezet.
De heer Van Beek heeft gevraagd of het een kan- of een moet-bepaling is. Naar mijn informatie is het een kan-bepaling. Ik begrijp dat de Kamer in meerderheid zo snel mogelijk een profielschetsvergadering wil en wil dat er een Kroonbenoemde procedure wordt gestart. Ik ben van harte bereid om deze boodschap per brief aan het college van Gedeputeerde Staten en de commissaris der Koningin in Zuid-Holland en in afschrift aan de raad van Gouda te sturen. Ik weet niet of men er gezamenlijk in zal slagen om voor 1 juli tot een voordracht te komen en of de ministerraad er vervolgens in zal slagen om een benoeming rond te krijgen. Dat wordt best krap. We hebben nog ongeveer vier maanden te gaan. Ik durf niet te zeggen of dit betekent dat er voor weken of enkele maanden nog een waarnemer zal moeten worden benoemd. Die planning is ook niet in mijn handen. De boodschap van de Kamer is in ieder geval duidelijk. Gecombineerd met mijn eigen inschatting dat die ARHI-procedure zal worden stopgezet, denk ik dat Gouda er het meest mee gediend is als er op de kortst mogelijke termijn een nieuwe Kroonbenoemde burgemeester komt.
De voorzitter: Ook daar gaat de Kamer niet over. We moeten wel een beetje in onze rol blijven. Ik vind het prima dat de minister een brief schrijft, want zij gaat er wel over. Zij kan er eventueel melding van maken dat de Kamer er ook zo over denkt. Wij gaan er echter niet over. We moeten de spelregels wel goed handhaven.
Laten we ervan uitgaan dat het een kan-bepaling is. Ik heb in mijn vraag hierover één element eraan toegevoegd, namelijk de situatie waarbij gemeenten in dezelfde klasse blijven. Dat is met Gouda het geval, als je de randgemeenten erbij voegt. Het is een andere situatie als twee gemeenten worden samengevoegd en daardoor in een andere klasse terechtkomen. Wat wordt de algemene lijn in de beoordeling van dit soort vragen? De commissaris der Koningin adviseert de minister, maar de minister neemt uiteindelijk een besluit.
Minister Spies: Daar heeft de heer Van Beek, mijnheer de voorzitter, een terecht punt. We moeten de verantwoordelijkheden goed blijven scheiden. Ik ben van mening dat Gouda zo snel mogelijk weer een Kroonbenoemde burgemeester moet hebben. Ik constateer overigens wat dat betreft geen enkel verschil van inzicht tussen de gemeente Gouda, de provincie en mijzelf. Iedereen wil weer een Kroonbenoemde burgemeester in Gouda. De heer Cornelis zal zeker per 1 juli van dit jaar stoppen en het is de vraag of het ons lukt voor 1 juli de hele procedure zorgvuldig te doorlopen. Dat is primair aan de gemeenteraad en aan de commissaris der Koningin. Ik heb van beiden vernomen dat ze van plan zijn daarin tempo te maken.
In het decoratiestelsel geldt dat je een lintje in bruikleen krijgt. Na het overlijden van degene die de onderscheiding heeft ontvangen, wordt ongeveer 97% van de decoraties weer teruggestuurd naar het Kapittel. Het in bruikleen geven is een heel logische manier om te voorkomen dat het eigendom overgaat op iemand anders en dat het op Marktplaats terechtkomt. Er wordt echter niet handhavend opgetreden als een onderscheiding niet terugkomt bij het Kapittel. In mijn beleving hebben we in de praktijk een goed werkend systeem gevonden. Het kan voorkomen dat iemand met de onderscheiding wil worden begraven of dat nabestaanden veel waarde hechten aan het houden van de onderscheiding, maar dat leidt in de praktijk eigenlijk niet of nauwelijks tot problemen.
De heer Van Raak (SP): Hartelijk dank. Deze minister kan wel duidelijk zijn over bepaalde zaken, terwijl de vorige minister daar niet in slaagde. Als mensen een onderscheiding mee willen nemen in hun graf of als nabestaanden de onderscheiding graag willen houden en deze niet terugsturen, zal het Kapittel voor deze kleine groep niet handhaven. We gedogen het dus. Dat is prachtig. Ik denk dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan mijn motie. Dank daarvoor. Het is goed om te merken dat het bij deze minister wat gemakkelijker gaat, terwijl het bij de vorige minister zo schuurde.
De heer Koopmans (CDA): Ook ik kan mij in deze werkwijze vinden. Wat vindt de minister van het strafbaar stellen van de handel in onderscheidingen?
Minister Spies: Daar zou ik even op willen kauwen. In het algemeen vind ik – volgens mij vindt de heer Koopmans dat ook – dat we geen handel in onderscheidingen moeten willen. Dat is volstrekt duidelijk. De heer Brinkman had daar een iets ander idee over.
De heer Brinkman (PVV): Dat is niet waar.
Minister Spies: De heer Brinkman zei dat er niets op tegen is als iemand een onderscheiding heeft geërfd van zijn vader en deze vervolgens verkoopt. In het algemeen vind ik dat onderscheidingen heel erg persoonsgebonden zijn. Koop en verkoop hiervan, handel dus, moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Ik moet erover nadenken of we zover moeten gaan om handel strafbaar te stellen. Ik ken de heer Koopmans niet als iemand die graag gelijk pleit voor nieuwe wet- en regelgeving. Ik wil er enige terughoudendheid in betrachten. Ik weet ook niet in welke mate handel voorkomt. Misschien schieten we met een kanon op een mug. Ik aarzel dus nog even.
De heer Brinkman (PVV): Ik pleit absoluut niet voor het handelen in koninklijke onderscheidingen. Ik heb zelfs gezegd dat ik het niet netjes en integer vind en het zelf nooit zou doen. Ik zou het ook niemand willen aanraden. Als je zegt dat nabestaanden een dergelijke onderscheiding mogen houden, is het hun eigendom. Hoe sluiten we uit dat je dat eigendom mag verkopen? Dat was ook indirect mijn vraag aan de heer Koopmans. Volgens mij kan dat namelijk niet. Als de onderscheiding vervalt aan de erfgenamen, is deze hun eigendom en mogen ze ermee doen en laten wat ze willen.
Onderscheidingen zijn persoonsgebonden en het is natuurlijk eervol om met een lintje op rond te lopen bij een gelegenheid. Het is echter niet de bedoeling dat iemand als ik met een lintje rondloopt terwijl hij dit nooit heeft gekregen. Dat willen we natuurlijk niet. Ik krijg uiteraard ook nooit een lintje. Dat geeft verder niets. Ik heb het niet verdiend en dat weet ik ook. Daarom zou het echter wel strafbaar moeten zijn als ik valselijk ermee rondparadeer. Dat is volgens mij essentieel. Het gaat er niet om dat iemand dat lintje verkoopt, het gaat erom dat iemand dat lintje misbruikt terwijl hij die koninklijke onderscheiding niet heeft gekregen.
De heer Koopmans (CDA): Zeker nu de minister terecht, mede op verzoek van de Kamer, wat royaler is, moeten we kijken naar eventuele problemen die hierdoor kunnen worden veroorzaakt. De heer Brinkman heeft een terecht punt, maar het kan wel. In boek 3 van het Burgerlijk Wetboek staat onder titel 4 in artikel 83 dat eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten overdraagbaar zijn tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen die overdracht verzet. Het is dus op grond van de bestaande wetgeving mogelijk om een bepaling te maken om hiermee anders om te gaan. Ik deel de opvatting van de minister dat we dat niet hier even hoeven te regelen. Nu we hier wat royaler in worden, vraag ik haar wel nog eens goed naar de praktijk te kijken, bijvoorbeeld ook naar de problematiek van militaire medailles. Die vinden wij eigenlijk nog pijnlijker. Daarbij speelt niet de overdrachtssituatie een rol, maar wel dat mensen veel heftigere dingen hebben moeten doen en hebben meegemaakt om die onderscheiding te krijgen. Hoe gaan we daar in Nederland mee om? De minister hoeft daar niet vandaag antwoord op te geven, dat mag ook in een notitie.
Minister Spies: Ik heb één kanttekening: we spreken hierbij niet over eigendom. Daarin zit een fundamenteel verschil. Je bent houder van de onderscheiding. Bij overlijden gaat het eigendom niet over op nabestaanden. Je bent en je blijft houder. Je bent dus ook niet zomaar gerechtigd tot het vervreemden van zaken die niet jouw eigendom zijn. De heer Koopmans vraagt mij hier nog een keer schriftelijk op terug te komen en daarbij de militaire onderscheidingen te betrekken. Ik moet daarover met minister Hillen overleggen. Ik vind het overigens een genoegen om dingen samen met minister Hillen te doen. We komen erop terug.
De heer Schouw (D66): Wij vinden het ook fijn om dingen samen met minister Hillen te doen. De minister zegt heel gemakkelijk een notitie toe. Als we niet uitkijken, krijgen we straks de koninklijkeonderscheidingshandhavingspolitie. Als de minister een notitie wil schrijven, is dat prima, maar dan vraag ik haar om aan het einde van die notitie het punt te hernemen dat nu aan de heer Van Raak is toegezegd over het niet meer verplicht opsturen. Dan zou ik er bijna weer op terug kunnen komen. Als we op instigatie van de heer Koopmans allerlei bureaucratie, met politie, toezicht en weet ik veel wat, organiseren, moeten we, wat mij betreft, weer terug naar het oude systeem. Aan bureaucratie hebben we geen behoefte.
Minister Spies: Nee, we laten het huidige systeem overeind. Dat is het uitgangspunt. In de brief zal ik daarover ook niets meer schrijven, want dat hebben we al uitgebreid beschreven en besproken. De heer Koopmans vroeg of het strafbaar kan of moet worden gesteld als onderscheidingen verhandeld worden, zeker als deze onderscheidingen geen eigendom zijn. Daarover komt een brief en verder over niets anders.
De heer Schouw (D66): Nogmaals, ik voel het al aankomen: straks moeten we illegale handel opsporen en gaat de politie naar de rommelmarkten om te kijken of er een lintje wordt verhandeld. Daar voelt mijn fractie helemaal niets voor.
De heer Koopmans (CDA): We hebben al de nVWA. D66 wil toch zo graag dat de nVWA sigarenbandjes op markten nakijkt, misschien kan zij dit er even bij doen. Dat is mijn suggestie.
Minister Spies: Ik beperk mij tot een brief met een antwoord op een buitengewoon beperkte vraag. Dat is mijn toezegging en niet anders.
Dan kom ik bij de Wet op de lijkbezorging. Ik denk dat we kunnen concluderen dat de branche zelf, sinds het aannemen van het amendement-Van Raak/Knops, samen met de gemeenten gelukkig forse stappen vooruit heeft gezet. Hulde aan iedereen die daaraan zijn medewerking heeft verleend. Het ruimen van graven en het omgaan met menselijke resten kan namelijk niet zorgvuldig genoeg gebeuren.
Het is goed dat we zover zijn en dat die handleiding er is, maar nu wordt er gezegd dat die vrijblijvendheid eruit moet. Het is echter het een of het ander. We praten over een vorm van zelfregulering. Ik ben er heel gelukkig mee dat we die vorm van zelfregulering hebben gevonden. De vrijblijvendheid kan er alleen uit als we er een AMvB van maken. Ik wil echter het initiatief bij gemeenten, begraafplaatsen en begrafenisondernemers laten, omdat zij eind 2010 met het resultaat van hun werk zijn gekomen. Heel veel ondernemingen zijn aangesloten bij de organisatie en er is dus in de branche een heel behoorlijke dekkingsgraad. Ik vind het dus nogal wat om de handleiding alsnog om te zetten in een AMvB. Zo heb ik althans het pleidooi van sommige woordvoerders begrepen, maar volgens mij moeten we dat niet willen.
De heer Van Raak (SP): Het amendement biedt die mogelijkheid wel, maar het hoeft niet, wat mij betreft. Als we de branche vragen om zelfregulering toe te passen en een handleiding op te stellen, is het niet de bedoeling dat er in de handleiding staat dat deze facultatief is. Het vrijblijvende zit hem erin dat de branche zegt: je kunt je aan deze handleiding houden, maar het hoeft niet. In de praktijk zal men bij alle begraafplaatsen waar goed wordt gewerkt – dat zijn veruit de meeste – die handleiding omarmen. Bij de begraafplaatsen waar het in het verleden is misgegaan en het in de toekomst zal misgaan, omdat men veel te goedkoop wil werken en bijvoorbeeld het tuinbedrijf om de hoek inschakelt in plaats van iemand met diploma's, zal men vinden dat men zich niet aan de handleiding hoeft te houden. Dan hebben we dus heel veel werk voor niets gedaan.
Ik vraag de minister dus niet om er een wet of een AMvB van te maken. Dat is allemaal nog niet nodig, maar als de sector een handleiding maakt, moet de sector zich daar ook aan houden. Dat vraag ik van de minister en volgens mij vroegen de fracties van het CDA en de VVD dat ook. Iedereen in de sector moet zich bij zelfregulering dus eraan houden.
Minister Spies: Ik citeer: «Van iedere beheerder in Nederland, gemeentelijk of niet, wordt verlangd te handelen conform deze handleiding en zo nodig aanpassingen door te voeren in reglement c.q. verordening.» Als we niet uitkijken, komen we nu in een semantische discussie terecht over de term «wordt verlangd te handelen». Volgens mij is dit een nadrukkelijke uitnodiging, een vriendelijk verzoek dan wel een stevig gebod om zich aan deze handleiding te houden. We hebben het over zelfregulering en over een handleiding. Ik zou niet weten hoe we het dwingender kunnen opschrijven, maar misschien kan de heer Van Raak mij verder helpen.
De heer Van Raak (SP): In de praktijk zijn er beheerders van begraafplaatsen die deze handleiding wel kennen, maar het al heel lang op hun eigen manier doen en vinden dat dit prima gaat. Dit zijn juist de beheerders die we niet kunnen bereiken, maar die we wel moeten bereiken. Het gaat om een kleine groep beheerders die het woord «verlangd» lezen en vervolgens zeggen: dan hoeven we het dus niet te doen. Daarom vraag ik de minister om met de drie organisaties die in november 2010 de Handleiding ruimen en opgraven hebben opgesteld, de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen, de Branche Vereniging Ondernemers Begraafplaatsbeheer en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, contact op te nemen en hen erop te wijzen dat iedereen die werkzaam is in deze sector zich moet houden aan de afspraken over zelfregulering. Het citaat dat de minister heeft voorgelezen, betekent namelijk dat men zich aan de afspraken moet houden en zich er niet aan kan onttrekken.
Minister Spies: Ik wil hen uitnodigen en de handleiding onder de aandacht brengen, maar ik wil niet in een verantwoordelijkheid treden die wij tot op heden niet naar ons toe hebben getrokken. Het is aan gemeenten, begrafenisondernemers en aan de beheerders van begraafplaatsen. Zij hebben samen deze vorm van zelfregulering bedacht. Ik zal daar mijn complimenten voor overbrengen en ik zal tegen iedereen vertellen dat dit volgens mij het «handboek soldaat» zou kunnen zijn. Ik ga echter geen verantwoordelijkheid naar mij toe trekken die ik nu niet heb.
De heer Van Raak (SP): De minister zegt dat de handleiding het «handboek soldaat» is. Als de bedrijven binnen de sector deze afspraken maken, moeten zij zich eraan houden. Is de minister bereid om dit nog eens aan de verenigingen door te geven? Ik ben er namelijk bang voor dat er op die begraafplaatsen waarvan de beheerders zich nu niet aan de regels houden en ook niet van plan zijn dat te doen, toch in de toekomst weer dingen misgaan. Dat zou voor mij en voor anderen weer aanleiding zijn om de minister te vragen alles in een wet te gooien, maar dat wil ik juist voorkomen. Ik wil ervoor zorgen dat de enkelingen die niet goedwillend zijn, het niet voor de hele sector verpesten. Ik wil ook complimenten geven, hoewel ik nog een aantal vragen heb over specifieke kwesties. Ik moet constateren dat er een flinke knuppel voor nodig was om deze organisaties zover te krijgen. Is de minister bereid om deze organisaties te laten weten dat deze handleiding, wat haar betreft, «handboek soldaat» is en dat het niet de bedoeling is dat het in de toekomst misgaat omdat beheerders van begraafplaatsen zich niet aan de handleiding hebben gehouden?
Minister Spies: De handleiding is geen wetgeving, maar pseudowetgeving: een afwijking is toegestaan, mits volledig verantwoord. Ik sluit niet uit dat er op een even respectvolle en zorgvuldige manier kan worden omgegaan met het ruimen van graven, ook als dat op een andere manier gebeurt dan in de handleiding is verwoord. Dat voorbehoud maak ik.
Samen met de Inspectie Leefomgeving en Transport zijn we bezig een nieuwe richtlijn op te stellen, die in de loop van dit jaar beschikbaar is. Misschien is het goed om in de aanbiedingsbrief van die richtlijn nog eens precies aan te geven dat we blij zijn met dit resultaat en dat we verwachten dat de handleiding door alle betrokken partijen wordt gebruikt. Dan krijgen de organisaties de inspectierichtlijn en er wordt nog een keer verwezen naar de handleiding. Volgens mij doen we dan precies wat de heer Van Raak vraagt.
Het volgende punt is de Kaderwet adviescolleges. Maandagavond was er inderdaad een Catshuissessie. Zoals de minister-president tijdens de algemene politieke beschouwingen aan de heer Pechtold heeft toegezegd, was daarbij een groot aantal vertegenwoordigers van adviescolleges aanwezig. Ik ben erbij geweest tot aan het voorgerecht. Daarna moest ik het pand verlaten om elders in deze mooie plaats met het IPO te spreken over het natuurakkoord. Helaas kan ik dus niet, zoals de heer Schouw vroeg, melden wat er allemaal is besproken over de adviescolleges en het niet meer verplicht geven van een reactie door het kabinet op adviezen. Minister-president Rutte heeft wel aan het begin van de avond aangegeven dat hij nog verslag aan de Kamer zal doen van het gesprek. Wellicht dat dat een aangelegen moment is om hierop meer in detail terug te komen.
Tegen de heer Van Beek zeg ik dat wij op dit moment geen voornemens hebben om tot een verdergaande reorganisatie, samenvoeging of beperking van het aantal adviesraden te komen. Er is een forse slag gemaakt en dit is het wel zo ongeveer. Er is wel terughoudendheid bij nieuwe al dan niet tijdelijke adviescommissies. Tegelijkertijd is de werkelijkheid heel weerbarstig, bijvoorbeeld in het licht van het debat over de Wet financiering politieke partijen. Daarin heb ik, mede op verzoek van de Kamer, toegezegd de Kamer een dezer dagen nader te informeren over een commissie van wijzen die moet proberen om een compromis te vinden over de bevoegdheden van enerzijds de Kiesraad en anderzijds de minister. We zijn er dus allemaal schuldig aan als er te veel adviescommissies zijn. Ik gebruik dit voorbeeld maar even om te laten zien dat de theorie mooi is, maar de praktijk soms iets weerbarstiger.
Er zijn drie tijdelijke adviescommissies, zeg ik in antwoord op vragen van de heer Schouw. De kosten daarvoor zijn inderdaad behoorlijk gestegen. Wellicht kan dit worden verklaard door het toegenomen budget van Actal, dat een forse taakuitbreiding heeft gekregen. In de afgelopen periode heeft Actal als tijdelijk adviescollege geacteerd. In de loop van dit jaar krijgt Actal een permanente status. Hierin zit een deel van de verklaring voor de hogere kosten.
De heer Schouw (D66): Het gaat om de club die zich richt op minder regelgeving?
Minister Spies: Ja. Actal was een tijdelijk adviescollege en wordt nu permanent.
De heer Schouw (D66): De heer Koopmans en ik hebben met dit college onlangs nog een gesprek gehad, maar het is mij niet geworden dat er een taakuitbreiding was. Het gevoelen was meer dat er een taakvermindering had plaatsgevonden, maar dat kan aan mij liggen. Misschien kan de heer Koopmans mij helpen en duidelijk maken of ik het nou verkeerd of goed heb begrepen.
De heer Koopmans (CDA): Als ik het goed heb, is het conceptinstellingsbesluit nu naar de Raad van State. Het zou goed zijn als daarover nog een keer overleg met deze Kamer plaatsvindt. Ik heb een tikkeltje het gevoel dat er, in het licht van wat er is geformuleerd in het regeerakkoord en wat er nu gebeurt, een verschil is tussen willen en kunnen, tussen bedoelingen en uitkomsten. Daar moeten we het volgens mij nog eens over hebben.
Minister Spies: Laten we die afspraak maken.
Ik kom bij de vragen op het gebied van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Laat ik beginnen met een mededeling: er is maar één Donner. Iedere vergelijking tussen de heer Donner en ondergetekende gaat ogenblikkelijk mank op tal van punten. Op geen enkele manier heb ik de intentie of de pretentie dingen op dezelfde manier te kunnen of moeten doen als hij het heeft gedaan.
Het principe van openbaarheid is ook voor dit kabinet een buitengewoon groot goed. Dit heb ik de heer Koopmans ook horen zeggen. Mevrouw Peters en anderen heb ik er twijfels over horen uiten. Dat principe staat voor ons op geen enkele manier ter discussie. Het is de basis die ten grondslag ligt aan de Wet openbaarheid van bestuur, en het blijft de basis in het denken over dit soort zaken. Dat laat onverlet dat je kunt nadenken over verbeteringen en veranderingen in die wet. Mevrouw Peters heeft aangekondigd dat zij op een aantal punten met initiatieven zal komen. Het initiatief om tot een informatiecommissaris te komen, zoals in het Britse model, is niet iets waar ik ogenblikkelijk heel enthousiast van word, maar wellicht zijn er andere elementen in haar initiatief die mijn enthousiasme wel groter maken.
Wij zijn inderdaad voornemens om een uniforme regeling te maken voor de kosten. Het gaat dan alleen om de reproductiekosten van stukken die worden opgevraagd. Dit zal bijdragen aan het beëindigen van discussies die daarover in de praktijk plaatsvinden. Het is ook niet meer dan logisch dat je de mogelijkheid krijgt om bij heel grote WOB-verzoeken met de aanvrager het gesprek aan te gaan. Wat u nu vraagt, is heel omvangrijk; weet u dat helemaal zeker, of is een representatieve steekproef – zoals ook de heer Koopmans zei – genoeg? Bij een WOB-verzoek in de vorm van «doe mij maar alle dossierstukken rondom de Tweede Maasvlakte» – ik zal het veel gebruikte voorbeeld van de Betuweroute niet noemen – is het niet meer dan redelijk dat er een gesprek kan plaatsvinden over datgene wat men vraagt. Dat is de strekking van de voorstellen zoals die in de brief zijn te vinden.
Anders dan mevrouw Peters heb ik absoluut niet de indruk dat Nederland het internationaal gezien slecht doet. In the Rule of Law Index staat Nederland in de categorie Open Government op de derde plaats! Allerlei vergelijkingen met Zimbabwe leg ik toch maar even naast me neer.
De heer Schouw (D66): Ik begrijp de behoefte van de minister om er vanuit de inhoud nog eens naar te kijken. Wanneer komt echter het wetsvoorstel naar de Kamer? In de Kamer is er volgens mij namelijk een politieke meerderheid voor een ander type wetsvoorstel; we hebben daarover eerder gesproken. Als de minister met het wetsvoorstel komt, kunnen we in volle omvang de verschillen goed bediscussiëren in plaats van dat het nu even wordt weggemoffeld in dit verzamel-AO.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Dit is een goede suggestie van de heer Schouw; ik sluit mij daarbij aan.
Nederland staat vrij hoog in de Rule of Law Index als het gaat om de kwaliteit van alle wetten, van de gehele rechtsstaat. Nederland heeft daarbij een hoog geaggregeerd niveau, zodat we goed uit de bus komen. Als je evenwel inzoomt op de kwaliteit van de (Wet) openbaarheid van bestuur, dan eindigt Nederland lager. Die index haalde ik aan. Dit wil overigens niet zeggen dat het allemaal kwade wil of opzet is. Onze wet is gewoon oud en stamt nog uit de zeventiger jaren, toen het internet nog niet eens bestond. Inmiddels hebben heel veel landen na de communistische periode en in het internettijdperk nieuwe wetgeving ingevoerd, waardoor hogere internationale standaarden de praktijk zijn geworden. Vandaar dat Nederland nu lager staat. Een voorbeeld van die internationale standaarden – daarover ging een vraag van mij – is het Verdrag van Tromsø van de Raad van Europa. Onder andere Rusland en Centraal-Aziatische republieken hebben zich hierbij aangesloten. Nederland was destijds trekker van de totstandkoming van het verdrag, dus ik begrijp de aarzeling van nu niet. De regering wil iets doen met de misbruikbepaling en de kostenregeling – dat juich ik overigens toe – maar wil niet tot het verdrag toetreden. Waarom niet?
Minister Spies: Dit waren een heleboel vragen in één keer. Wij proberen het wetsvoorstel voor aanpassing van de Wet openbaarheid van bestuur voor de zomer voor advies naar de Raad van State te sturen. Dat was de eerste en meest concrete vraag. Ik hoor nu een aantal zuchten, waarvan ik niet weet of ze van opluchting of verhitting zijn.
De heer Schouw (D66): Dit betekent dat het wetsvoorstel op zijn snelst in het najaar van 2012 bij de Kamer ligt. Mevrouw Peters, opschieten dan met het initiatiefwetsvoorstel.
Minister Spies: De vraag is dan wellicht wie het eerst het advies van de Raad van State te pakken heeft.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Daar gaat de heer Donner over!
Minister Spies: Ook zonder aanpassing van wet- en regelgeving gebeurt er natuurlijk van alles. Vorig jaar hebben we bijvoorbeeld een nationaal opendataportaal gelanceerd. Daar zitten inmiddels ruim 220 datasets in. We, mijn departement en dat van EL&I, zijn in nauw overleg bezig om het aanbod van data te vergroten en te stimuleren. Binnenkort beginnen we met het programma open data. Modernisering van wetgeving is in voorbereiding, maar ondertussen gebeurt er heel veel om het gebruik en de toegankelijkheid van overheidsinformatie te vergroten. Datzelfde geldt, in reactie op een vraag van de heer Koopmans, voor het hergebruik van informatie. We proberen dat zeker te stimuleren, ook omdat het voor heel veel derden kosten kan besparen.
Zoals de Kamer in de brief van de heer Donner van vorig jaar heeft kunnen lezen, geven wij op dit moment geen prioriteit aan het implementeren van het Verdrag van Tromsø. Er zit een aantal grote vragen achter. In het licht van de wetgevingsarbeid die moet worden verricht en de prioriteiten die we daarin stellen, is het volledig implementeren van dit verdrag voor ons niet de hoogste prioriteit. We hebben niet het gevoel dat we heel veel achterstallig onderhoud hebben of heel veel nieuwe dingen zouden moeten doen.
Mevrouw Peters (GroenLinks): De minister noemt een technisch argument waarom het toetreden tot het Verdrag van Tromsø geen prioriteit heeft: het zou veel werk kosten en dan moet je het ook nog implementeren. Schuilt er niet ook nog een inhoudelijk bezwaar van de regering achter? Als het alleen maar gaat om het technische werk, dan wil ik dat wel samen met de collega's doen, maar verwacht ik wel steun van de regering als wij met voorstellen komen. Er zijn nogal wat verschillen tussen de huidige WOB en de eisen die het verdrag van Tromsø stelt. Naast de kostenregeling gaat het ook om de reikwijdte. Het zou niet alleen moeten gelden voor bestuursorganen maar breder, voor de hele publieke sector. Eerder zeiden we al dat het beter was om te wachten tot er wetsvoorstellen liggen, zodat we de diepte in kunnen gaan. Kan de minister een indicatie geven of haar bezwaren alleen technisch zijn, of dat ze ook inhoudelijke bezwaren heeft? Als het louter technische bezwaren zijn, wil ik de Kamer wel een uitspraak voorleggen die de minister oproept om wat meer vaart te maken. Als het inhoudelijke bezwaren zijn, moeten we daarover de degens kruisen.
Minister Spies: In alle eerlijkheid, we zijn nog lang niet klaar met het denken en spreken over de reikwijdte van het verdrag. Het gaat dus verder dan alleen technische bezwaren.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Dan begrijp ik dat de regering er nog niet over uit is of zij net zo veel openbaarheid wil over de zelfstandige bestuursorganen en de semipublieke sector als er op basis van het Verdrag van Tromsø is in andere Europese landen, in alle Centraal-Aziatische landen, in Rusland.
Minister Spies: Er zijn heel veel landen die ratificatie van het Verdrag van Tromsø op dit moment niet in voorbereiding hebben. Welgeteld drie landen hebben het al geratificeerd. Landen als Duitsland en Frankrijk hebben aangegeven zeker niet tot ratificatie over te gaan, omdat er naar hun oordeel in het verdrag zaken zijn opgenomen waaraan zij zich niet willen verbinden in het licht van de reikwijdte.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Duitsland heeft daarentegen wel een informatiesecretaris. Ik concludeer dat vorige regeringen ambitieuzer waren, want die schreven mee aan het Verdrag van Tromsø en de verruiming van de reikwijdte. Deze regering doet een stapje terug ten opzichte van ambities van eerdere regeringen over openbaarheid. Dat is een teleurstellende constatering.
Minister Spies: Dit laat ik voor rekening van mevrouw Peters. Ik nodig haar uit om haar oordeel nog even op te schorten totdat zij de voorstellen voor wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur ontvangt.
Ik heb nog twee onderwerpen die vallen onder «varia». De heer Koopmans heeft gevraagd naar de toegevoegde waarde van het kennisplatform voor Europese steden. Nederland heeft daartoe eerder het initiatief genomen. Het is niet veel meer, maar ook niet minder, dan een netwerk dat buitengewoon beperkte inzet van mensen en middelen vraagt, maar wel tot een nuttige en zinvolle uitwisseling van ideeën en ervaringen komt. De werkzaamheden worden uitgevoerd door een secretariaat. De antwoorden op vragen hierover zijn volgens mij gisteren nog toegevoegd aan de agenda voor dit algemeen overleg. Daarmee hebben wij vrij precies zichtbaar gemaakt wat de inzet van mensen en middelen is die daarmee gemoeid is. Volgens mij verdient dit bepaald niet het stempel «leuke reisjes voor ambtenaren». Uit mijn hoofd gaat het om vier bijeenkomsten en € 35 000 per jaar ten laste van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het gaat om maximaal acht dagdelen. Inclusief de reistijd gaat het dan om vier dagen.
De heer Schouw heeft mij gevraagd om een visie te geven op de Randstad en de Randstadprovincie. Die vraag bewaar ik voor een later moment.
De heer Schouw (D66): Wat is het toch een genot om met deze minister te vergaderen! Mijn vraag was natuurlijk: wanneer is dat moment, wanneer kunnen we dat samen beleven?
Minister Spies: Dat zou zomaar in de eerste helft van maart het geval kunnen zijn.
De voorzitter: Ik heb nog een vraag gesteld over de wachtgeldregeling voor raadsleden en Statenleden.
Minister Spies: Voorzitter, ik ben het met de heer Van Beek eens dat het niet past binnen de gemaakte afspraken dat die regelingen (blijven) bestaan. Op dit moment heb ik niet paraat hoeveel gemeenten dan wel provincies een dergelijke regeling nog hebben. Daarop moet ik op een later moment terugkomen.
De voorzitter: Ik stel vast dat er behoefte is aan een korte tweede termijn.
De heer Koopmans (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden. Ik heb nog een paar puntjes. Ik wil de minister via de voorzitter – mijn medewerker heeft dit goed voorbereid – een uitdraai van Marktplaats geven. Daarop is te zien dat veel onderscheidingen te koop worden aangeboden. De minister kan daarvan kennisnemen.
Veel van de antwoorden van de minister op de aangesneden onderwerpen deelt de CDA-fractie. Volgens mij heb ik geen antwoord gekregen op mijn vraag hoe het staat met het door de minister van V en J aangekondigde aanvalsplan voor het boetevolgsysteem. Dat zou een antwoord zijn – dit staat ook in de brief van de voorganger van de minister – op de motie-Çörüz. Veel mensen doen WOB-verzoeken om de rechtspraktijk te frustreren.
Ik wil nog iets zeggen over de principiële opmerking van de minister dat het prima is als ambtsdragers er iets bij doen. De CDA-fractie fractie deelt dat. Het is ook de lijn binnen onze eigen fractie. Wij vinden het heel goed dat mensen die een ambt vervullen, er zaken bij doen. Het is echter wel van belang om nog eens scherp te kijken naar het overgangsrecht zoals het nu is geformuleerd. De minister heeft toegezegd een notitie te schrijven over twee elementen. Die zullen wij met belangstelling ontvangen.
De heer Heijnen (PvdA): Voorzitter. Ik ben de minister erkentelijk dat zij wil kijken naar het beperken van bijbanen van commissarissen, burgemeesters en ander ambtsdragers door beperking van het overgangsrecht. Ik zie die voorstellen met belangstelling tegemoet.
De minister is mij nog een antwoord schuldig over de ID-kaart. Ik hoop duidelijk gemaakt te hebben dat ik er erkentelijk voor ben dat zij het risico wil nemen in het licht van de fysieke en elektronische beveiliging. Zij zet vraagtekens bij de fysieke duurzaamheid. Ik meen dat wij als commissie met elkaar het belang van de aangenomen motie hebben onderstreept. Als we het willen, hoeft die fysieke duurzaamheid geen probleem te zijn voor verlenging. Het kan worden gezocht in de techniek of in het proces, namelijk door burgers zelf verantwoordelijk te maken voor het aanvragen van een nieuwe kaart als de oude kapot is. Ik ben erg benieuwd naar de definitieve reactie van de minister op dit punt. Mocht zij die vanmiddag om haar moverende redenen niet kunnen leveren, dan is die motie nog niet van tafel. Ik zou dit het liefst vandaag geregeld zien, maar ik heb er begrip voor als het nog heel even duurt.
De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar uiterst correcte en plezierige beantwoording. Op één punt vloog zij echter een beetje uit de bocht, namelijk met haar «hoera, hoera!» over al die bijbanen. Ik heb toch enige zorg over het stapelen van bijbanen. Het is iets te gemakkelijk om te zeggen dat het nooit goed is als er «te» voor staat. Er is toch een risico. Ik kan mij echt niet aan de indruk onttrekken dat een enkeling toch ook door het geld gedreven bijbanen verzamelt en niet slechts vanwege de gevoelde verantwoordelijkheid voor maatschappij en samenleving. Het zou goed zijn als het kabinet ook dat soort waarschuwingen afgeeft. Hopelijk komen wij snel te praten over de voorstellen inzake het overgangsrecht. Ik stel de minister voor om die toch binnen een week of zes op papier te zetten, zodat we ze snel kunnen behandelen.
Over het adviesstelsel en de vrucht van afgelopen maandag komen we ook nog te spreken. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat zij begin maart met de aanpak rondom de bestuurlijke visie komt. Zit daar ook een voorstel in over hoe om te gaan met herindelingen?
De heer Van Raak (SP): Voorzitter. Goed nieuws voor Waddinxveen! Ook de minister zegt hier vandaag dat de herindeling het mogelijk niet gaat halen. Daar wil ik wel «waarschijnlijk», «zeker» of «beslist niet gaat halen» van maken. We kunnen dus gewoon een echte burgemeester in Gouda benoemen.
Dank aan de minister voor de toezegging dat de handleiding voor het ruimen van graven wat haar betreft een handboek soldaat is. Het is niet zo dat kwaadwillende begraafplaatsen zich niet aan de handleiding hoeven te houden. Als er zelfregulering is in een branche, moet men zich daar absoluut aan houden. Ik ben blij dat de minister dit gaat opnemen met de inspectie. Ik wil haar vragen om toch nog eens te kijken naar en haar gedachten te laten gaan over het machinaal graven en de knekelputten. Er zijn heel goede voorstellen over. Volgens mij kunnen we daarbij heel veel verbeteren.
Er zit gewoon een gat in de wet als het gaat om nevenfuncties en -inkomsten. Ik ben blij dat de minister gaat bekijken hoe dat gat gedicht kan worden. Als commissarissen zo veel bijbanen kunnen hebben, betekent het gewoon dat de functie niet volwaardig is en dat het inkomen flink naar beneden kan.
Ik ben ook blij dat de minister gaat kijken naar de geldigheid van de identiteitskaart. Onze woordvoerder milieu en duurzaamheid klaagt altijd dat plastic zo verschrikkelijk lang meegaat. Een plastic identiteitskaart moet dan toch ook wel tien jaar meekunnen.
Ten slotte de lintjes. Ik ben blij dat de minister de woorden van de vorige minister heeft vertaald in voor ons en voor de mensen begrijpelijke taal. Zij zegt: er zal niet handhavend worden opgetreden, we gaan het gedogen. Dat is in dit geval een mooi woord.
De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor de beantwoording en voor de heldere en duidelijke toezeggingen die zij ondertussen heeft gedaan. Ik wacht met spanning af.
Ik heb eigenlijk nog maar één punt, een constatering. De gemeente Waddinxveen kan worden gecomplimenteerd met het houden van een enquête, want die heeft vruchten afgeworpen. De minister is ervan doordrongen – zij kan dat uiteraard niet expliciet zeggen – dat die herindeling niet zal plaatsvinden. Hulde voor Waddinxveen en Gouda! Dit betekent wel een mijlpaal voor het gebruik van de enquête, wat gevolgen heeft voor de ARHI-procedure. Misschien moeten we bekijken hoe we die in de toekomst moderner, meer gericht op de directe democratie, kunnen inkleden. Ik krijg daar graag een reactie op van de minister.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor haar antwoorden.
De minister zal nog ingaan op de geldigheid van de ID-kaart. Bij het rijbewijs kan het wel, dus waarom zou het bij de ID-kaart niet kunnen? De minister moet vaart maken bij het oplossen van alle technische en praktische mankementen, zodat zij een signaal afgeeft aan de burgers: linksom of rechtsom, wij regelen dat de geldigheid wordt verlengd. Ik zie uit naar de reactie van de minister in tweede termijn.
Dan de openbaarheid. Ik tel mijn zegeningen. Dit kabinet onderschrijft het belang van openbaarheid voor een democratie en wil daaraan niets afdoen. Als we straks in de plenaire zaal staan om een aantal wetsvoorstellen te bespreken, hoop ik de minister ervan te overtuigen dat Nederland er een tandje bij kan doen, door de ambities van vorige kabinetten over te nemen maar op bepaalde punten ook veel verder te gaan. Zo krijgt Nederland een eigentijds stelsel van openbaarheid.
Voorzitter: Heijnen
De heer Van Beek (VVD): Voorzitter. Ik begin met het dankzeggen van de minister voor de gegeven antwoorden en voor de manier waarop zij de Kamer op een aantal punten tegemoet is gekomen.
Aan één punt hecht ik zeer, dus daar kom ik op terug: de wachtgeldregelingen voor gemeenteraadsleden en Statenleden. Het gaat mij er niet om dat wij hier precies horen welke provincies en gemeenten daartoe hebben besloten. Van een aantal weten we het gewoon. Mij gaat het erom hoe het wettelijk, of eventueel per circulaire, valt te regelen dat we wachtgeld beschouwen als een vorm van uitgesteld inkomen. Dat inkomen zou alleen door de wetgever moeten kunnen worden toegekend, en niet door organen zelf. Op de een of andere manier moeten we tot een formulering komen die ervoor zorgt dat we van dat soort regelingen afkomen. De minister doet een groot aantal mensen een plezier als zij uitzoekt hoe we dat in juridische zin kunnen regelen.
Voorzitter: Van Beek
Minister Spies: Voorzitter. Ik houd in mijn beantwoording maar even de volgorde van de sprekers in tweede termijn aan.
Ik schrik van de aanbiedingen die de heer Koopmans op Marktplaats heeft aangetroffen. Dit is niet de manier om met onderscheidingen om te gaan. Wij hebben de afspraak gemaakt dat ik in ieder geval terugkom op de strafbaarstelling van de handel. Daarbij betrekken we onderscheidingen die aan militairen zijn uitgereikt. Dit is natuurlijk een heel verkeerde manier om met onderscheidingen om te gaan.
Ik heb al aangegeven dat ik met een voorstel kom om het overgangsrecht voor nevenfuncties en -inkomsten nader te preciseren. Daarbij zijn twee varianten aan de orde geweest. De heer Schouw sprak over een termijn van zes tot acht weken. Ik wil iets meer ruimte houden, maar ik zal er in ieder geval dit voorjaar bij de Kamer op terugkomen. Overigens heb ik niet «hoera, hoera!» gedaan over bijbanen. Dat is echt een verkeerde duiding van mijn woorden door de heer Schouw. Ik heb het principe dat iemand met een hoofdfunctie in de maatschappij ook nog op een andere manier actief is, als uitgangpunt zeer gewaardeerd. Daarbij heb ik aangegeven dat ik er volop achter sta dat we tot een beperking in aantal en vergoedingen daarvoor zijn gekomen. Dat is echt iets anders dan «hoera, hoera!» doen over bijbanen.
De heer Van Raak zei dat «we» een nieuwe burgemeester in Gouda benoemen. Dat doen «we» niet, zelfs de gemeenteraad niet; uiteindelijk is het een kroonbenoeming. In ieder geval gaat de Tweede Kamer er niet over; laten we dat even helder stellen.
De handleiding die is voortgevloeid uit het amendement-Van Raak/Knops op de Wet op de lijkbezorging, geeft al heel wat handvatten voor het machinaal graven en de weging daarvan. Op dat punt verwijs ik naar de handleiding zelf.
De heer Brinkman zegt heel nadrukkelijk: hulde aan de gemeente Waddinxveen! Volgens mij heeft men overigens geen enquête maar zelfs een referendum over de herindeling gehouden. In het herindelingskader is het draagvlakcriterium terecht nog steeds heel belangrijk. Er wordt ook aan gemeenten gevraagd om aan te geven hoe zij invulling geven aan dat draagvlakcriterium door hun eigen inwoners erbij te betrekken. Op die manier zou ik ermee om willen gaan. Deze minister is net als de vorige een groot aanhanger van de representatieve democratie, zeg ik tegen de heer Brinkman.
Tegen mevrouw Peters zeg ik: we doen inderdaad niets af aan de openbaarheid. Dat we die openbaarheid eigentijds moeten maken, is ook de reden dat we met een wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur komen. Of we elkaar vinden op het «veel verder gaan» – zoals mevrouw Peters bepleit – zal in een vervolgdebat ongetwijfeld nog blijken.
Tegen de heer Van Beek zeg ik dat het rechtspositiebesluit op basis van de Gemeentewet de mogelijkheid opent om een wachtgeldregeling te maken. Daarvan wordt – misschien maar gelukkig – heel beperkt gebruikgemaakt. Wij zijn in overleg met IPO en VNG om te beoordelen of we die mogelijkheid in de toekomst willen houden. Juist omdat het een nevenfunctie is, kan de Kamer de toonzetting van deze vraag ongeveer duiden.
De heer Koopmans heeft gevraagd naar de uitvoering van de motie-Çörüz over de boetevolgservice. De minister van Veiligheid en Justitie heeft de Kamer daarover bij brief van 19 december 2011 geïnformeerd. Er is een aanvalsplan gemaakt. De invoering van de boetevolgservice levert een bijdrage aan de reductie van het aantal te verwerken WOB-verzoeken. Informatie en gegevens over snelheid en het rijden door rood licht worden actief openbaar gemaakt, waardoor de burger zelf direct gegevens kan inzien en dus geen WOB-verzoek meer hoeft in te dienen. Per 1 oktober 2011 zijn al 10 van de 25 korpsen aangesloten bij het boetevolgservicesysteem. Vervolgstappen hierin worden beïnvloed door de overdracht van de verwerking van bonnen van de politie aan het CJIB. We zijn nog aan het bekijken of de boetevolgservice kan worden ondergebracht bij het CJIB. Dat zou ook nog tot een efficiencyslag kunnen leiden. Hiermee verwijs ik naar het aanvalsplan waarover de Kamer bij brief van 19 december vorig jaar is geïnformeerd.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Mag ik de minister een reactie ontlokken? Deelt zij mijn conclusie dat deze vorm van aanval de beste verdediging zou kunnen zijn? Het is een voorbeeld van meer openbaarheid die leidt tot lastenverlichting voor de overheid en betere dienstverlening aan de burger. Door die flitsfoto's openbaar te maken voor de burger ben je van een heleboel rompslomp af. Dat is een lijn die wij graag doortrekken.
Minister Spies: Als wij dat doen, zal in een volgend debat (een collega van) mevrouw Peters ongetwijfeld het aspect van de privacy weer voluit aan de orde stellen. Kortom, het lijkt mij verstandiger om dit debat te hervatten aan de hand van concrete voorstellen gericht op de Wet openbaarheid van bestuur. Wij delen daarbij absoluut het uitgangspunt dat het eigentijdser moet worden, maar het royaler en veel verdergaand openbaar maken van informatiebronnen is niet iets waarin ik op voorhand meega.
We komen bij het pièce de résistance: het verlengen van de geldigheidsduur van de identiteitskaart tot tien jaar. In de brief maar ook vandaag heb ik aangegeven dat ik dat heel graag zou willen. Er zitten een aantal dingen in die samenhangen met het gebruik. Er loopt op dit moment een onderzoek naar het beter bestand maken van de identiteitskaart tegen gebruik. Ik maak gebruik van de handreiking van de heer Heijnen: ik zal de Kamer daarover op een termijn van enkele weken nader informeren.
De voorzitter: Dank u wel. Ook deze laatste toezegging wordt zeer op prijs gesteld, evenals de andere zaken waarop de minister zal terugkomen. Ik sluit dit overleg. Mede namens de collega's wens ik u een goede reis!
Volledige agenda:
1. Verslag schriftelijk overleg inzake de handleiding opgraven en ruimen en de model-beheersverordening begraafplaatsen
30 696-37 – Brief regering d.d. 23-09-2011
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.P.H. Donner -
2. Reactie op vragen van de Stichting» Alert en Zorgzaam» en «Comité van Waakzaamheid «m.b.t. de Handleiding Opgraven en Ruimen
2012Z00277 – Brief regering d.d. 12-01-2012
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies
3. Teruggave Koninklijke onderscheidingen na overlijden decorandus
24 827–14 – Brief regering d.d. 10-03-2011
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.P.H. Donner
4. Gecombineerde jaarverslagen 2010 van het Kapittel der Militaire Willems-Orde, het Kapittel voor de Civiele Orden en de Kanselier der Nederlandse Orden
24 827–15 – Brief regering d.d. 19-01-2012
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies
5. Onderzoek naar de verlenging van ontheffingen voor woonplaatsvereiste wethouders
30 902–20 – Brief regering d.d. 16-12-2011
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.P.H. Donner
6. Burgemeestersvacature Gouda
28 750–43 – Brief regering d.d. 23-12-2011
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies
7. Reactie op verzoek commissie over de brief inzake de Burgemeestersvacature Gouda (28750 nr. 43)
28 750–46 – Brief regering d.d. 02-02-2012
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies
8. De nevenfuncties en neveninkomsten van gemeentelijke en provinciale bestuurders
2011Z26505 – Schriftelijke vragen d.d. 16-12-2011
Tweede Kamerlid, P.M.M. Heijnen (PvdA)
9. Reactie op verzoek om informatie ten behoeve van het algemeen overleg over openbaarheid van bestuur en persvrijheid in de 21e eeuw
32 802–3 – Brief regering d.d. 13-01-2012
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies
10. Afschrift van de antwoordbrief aan de Nederlandse Vereniging van Journalisten van 9 september 2011 over de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)
2012Z00851 – Brief regering d.d. 20-01-2012
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies
11. Voornemen tot deelneming van de Staat aan de op te richten Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking voor het European Urban Knowledge Network (EUKN EGTS)
33 140–1 – Brief regering d.d. 16-01-2012
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies
2012Z02198 – Brief regering d.d. 07-02-2012
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies
12. Evaluatie Kaderwet adviescolleges
28 101–11 – Brief regering d.d. 08-11-2011
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.P.H. Donner
28101–12 – Brief regering d.d. 08-12-2011
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.P.H. Donner
13. Geldigheidsduur Nederlandse identiteitskaart
33 011–19 – Brief regering d.d. 26-01-2012
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies