Voorgesteld 19 januari 2012
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de Aanwijzingen inzake externe contacten rijksambtenaren te veel ruimte scheppen voor een terughoudend beleid van bewindspersonen met betrekking tot contacten tussen rijksambtenaren en leden van de Staten-Generaal;
overwegende, dat zo lang als norm blijft gelden dat het goed functioneren van de rijksdienst steeds in redelijkheid verzekerd moet blijven, het beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid zich niet verzet tegen een versoepeling van de vorenbedoelde aanwijzingen;
overwegende, dat een eerder door de Tweede Kamer aangenomen motie hieromtrent – van het lid Duyvendak c.s. (Kamerstuk 2007–2008 30 184, nr. 18) – niet door de regering is uitgevoerd;
verzoekt de regering de Aanwijzingen inzake externe contacten rijksambtenaren zodanig te wijzigen, dat:
– op verzoeken vanwege een van beide Kamers van de Staten-Generaal om schriftelijke of mondelinge contacten met ambtenaren in beginsel positief wordt beslist, tenzij in redelijkheid niet, ook niet door de aanwezigheid van de betrokken minister, het goed functioneren van de rijksdienst kan worden verzekerd;
– op verzoeken van een Kamerlid met betrekking tot inlichtingen van feitelijke aard in beginsel positief wordt beslist;
– ruimte geboden wordt voor het verstrekken van ook andere inlichtingen dan die van strikt feitelijke aard, mits het goed functioneren van de rijksdienst in redelijkheid verzekerd blijft,
en gaat over tot de orde van de dag.
Berndsen
Heijnen
Van Raak