Vastgesteld 31 januari 2012
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft op 22 december 2011 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:
– de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 7 september 2011 met informatie over forensisch pathologen (32 500-VI, nr. 122);
– de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 23 september 2011 met informatie over geregistreerde afwijkingen van 1997 tot 2011 in het DNA-productieproces van het Nederlands Forensisch Instituut (33 000-VI, nr. 5);
– de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 28 september 2009 met de reactie naar aanleiding van motie-Van der Steur c.s. over de onafhankelijkheid van de DNA-databank (32 168, nr. 17);
– de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 20 december 2011 met het rapport evaluatie over de geregistreerde afwijkingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) (33 000-VI nr. 71).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava
Voorzitter: De Roon
Griffier: Nava
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van der Steur, Gesthuizen, Van Toorenburg, Helder, Recourt en De Roon,
en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
De voorzitter: Het onderwerp van dit algemeen overleg is forensisch onderzoek. Ik stel voor om in deze termijn een spreektijd van vijf minuten en twee interrupties per fractie toe te staan.
De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Forensisch onderzoek is een onderwerp dat de gemoederen in Nederland bezighoudt en waarover veel wordt geschreven. Ook wij als Kamerleden worden daarover regelmatig benaderd. Het gaat dan vaak om al dan niet vermeende fouten die het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zou maken. De minister heeft een brief aan de Kamer gezonden met daarbij een uitgebreid logboek. Daarvan denk ik dat het gaat om een kwaliteitsregister, een systeem om gecertificeerd je werk te doen maar waarin je ook bijhoudt wat voor fouten of bijna-fouten je maakt. Alles wat in dat foutenregister staat, is per definitie ook opgelost omdat het een zichtbare fout is. Veel erger is het natuurlijk, zoals de minister terecht in de brief heeft opgemerkt en ook eerder al in de Kamer heeft gezegd, als je geen fouten registreert, want dan is het mogelijk dat er een ongeziene fout in het systeem sluipt.
Met andere woorden, de VVD-fractie maakt zich over dat aspect geen zorgen maar vindt het wel belangrijk dat de minister in het kader van dit algemeen overleg toch nog eens uitspreekt hoe hij aankijkt tegen het NFI en en toch nog iets zegt over de indruk die in ieder geval in de media is gewekt dat er veel fouten zouden worden gemaakt.
Dan kom ik bij de rol die het NFI in Nederland heeft. Het NFI is een bestuursorgaan en is daarmee, zoals de minister ook heeft geschreven, een agentschap van het ministerie. Een positief punt daarbij is dat het NFI de logische partner is voor het Openbaar Ministerie en voor opsporingsinstanties om forensisch onderzoek te doen, maar een nadeel is dat het NFI niet in staat is om zich bijvoorbeeld op de commerciële, civiele markt te begeven. Het is bekend dat de VVD-fractie al eerder heeft aangedrongen op verzelfstandiging van de DNA-databank. Wij dringen in dit algemeen overleg ook aan op stappen die de minister zou kunnen zetten om op termijn tot verzelfstandiging van het NFI te komen.
De eerste stap daarbij zou kunnen zijn dat het NFI niet meer als bestuursorgaan opereert, maar bijvoorbeeld als rechtspersoon, zoals een besloten of een naamloze vennootschap.
In het rapport dat het NFI in januari 2011 heeft geschreven met als titel Bespiegelingen over de forensische markt merkt het NFI net als andere partijen uit de markt op dat je, als je op termijn naar een vorm van privatisering toe zou willen, dat moet doen op een verstandige manier, waarbij ook kwaliteitstoezicht heel essentieel is.
Een tweede stap zou kunnen zijn dat dat kwaliteitstoezicht al wordt geïnstitutionaliseerd.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb een vraag hierover aan de heer Van der Steur. Ik hoor hem nu weer het oude liberale verhaal houden. Afgezien van het feit dat je natuurlijk op allerlei gebieden niet kunt ontkennen dat er voordelen zitten aan een andere manier van werken – laten wij het maar even zo noemen – moet je toch ook erkennen dat je, als je van het NFI een soort bv maakt en het instituut de concurrentie laat aangaan met anderen, ook het risico loopt van een faillissement. Ik heb hier in eerdere discussies ook de aandacht voor gevraagd. Hoe zit het met de risico's op bijvoorbeeld kapitaalvernietiging? Als we zeggen: doe het maar zelf, dan gaat dat misschien heel goed, maar misschien ook wat minder goed. Hoe gaan wij dan om met zulke instituten? Is het dan prima dat onze bank voor dit soort dingen voortaan in Duitsland staat?
De heer Van der Steur (VVD): Laat ik eerst mevrouw Gesthuizen hartelijk danken voor haar compliment. Ik vind het mooi dat zij mij op de laatste dag voor het reces als woordvoerder van de VVD-fractie complimenteert met de herkenbare liberale VVD-lijn dat de overheid zich moet bezighouden met datgene wat de overheid moet doen en zich niet moet bezighouden met zaken waarmee zij zich niet hoeft bezig te houden. Ik stel het zeer op prijs dat mevrouw Gesthuizen dat nog eens bevestigt en ik zie dat ook als erkenning voor het werk dat ik het afgelopen jaar, onder andere samen met mevrouw Gesthuizen, heb kunnen doen.
Om antwoord te geven op de vraag: uiteraard weet iedereen dat er op de forensische markt grote risico's zouden kunnen zijn. Ik heb ook niet voor niets gezegd dat je het verstandig moet aanpakken als je stappen zet. Kijk maar even naar wat er in het Verenigd Koninkrijk is gebeurd met FSS, Forensic Science Services als ik het goed heb, dat failliet is gegaan. Dat was een soortgelijke instelling als het NFI. Daarvan moet je natuurlijk leren, zoals het NFI zelf ook zegt. Maar als je Bespiegelingen over de forensische markt leest, het rapport dat het NFI zelf heeft geschreven, ziet het NFI voor zichzelf in ieder geval een duidelijk beeld dat privatisering op termijn op een verstandige manier mogelijk moet zijn.
Mevrouw Gesthuizen (SP): De heer Van der Steur en ik proberen altijd heel hoffelijk tegen elkaar te zijn en over het algemeen lukt dat ook vrij goed, zoals u net hebt gemerkt, maar ik vind dit toch wel een beetje kolderiek. Natuurlijk kunnen we kijken naar wat er allemaal in het verleden is misgegaan. Het komt er gewoon op neer dat de heer Van der Steur hier met zijn liberale VVD-fractie wel bereid is om dat risico te nemen. Ik wil maar even gemarkeerd hebben dat ik dat een heel onverstandige zet vind. Het is goed dat er langzamerhand schoorvoetend ook door de VVD wordt toegegeven dat bijvoorbeeld in de zorgmarkt niet altijd het marktprincipe vooropstaat. Hier, waarbij het gaat om zaken van zulk evident maatschappelijk belang en waarop wij met zijn allen echt voor bijna 100% moeten kunnen vertrouwen, moeten wij het niet aan de markt laten.
De heer Van der Steur (VVD): Ik denk dat mevrouw Gesthuizen iets te generalistisch reageert op mijn opmerkingen. Laten wij vooropstellen dat de DNA-databank een inmiddels verzelfstandigd onderdeel is van het NFI en een essentiële rol vervult in onze samenleving en dat die wat de VVD betreft nooit kan worden geprivatiseerd, want een DNA-databank is een essentiële overheidstaak.
Het forensisch onderzoek, de andere onderdelen van het NFI, wordt nu ook al door gewone marktpartijen aangeboden. Daarbij moeten wij dit niet dom maar slim doen en het niet nu doen maar op termijn. Maar er is geen enkele reden waarom je die andere onderdelen van het NFI zonder risico niet zou kunnen privatiseren. Ik zie daar het probleem niet van in.
Er is een eerste, voorzichtige stap gezet naar marktwerking in forensisch onderzoek. Dat is gedaan door middel van de pilot. Ik weet dat die inmiddels is afgerond en ook weet ik dat er een evaluatie gaande is, maar vanuit de markt horen wij dat het stoppen van de pilot en ook het staken van de beschikbaarheid van de fondsen het wel lastig maakt voor de private partijen die forensisch onderzoek doen en die aan die pilot hebben meegedaan, om die werkzaamheden te kunnen voortzetten. De vraag aan de minister is dan ook wat zijn visie hierop is en of hij van plan is om, terwijl de evaluatie voortduurt, nog extra fondsen ter beschikking te stellen aan private partijen zodat de marktwerking vorm krijgt.
Overigens moet wel worden opgemerkt dat de marktwerking zoals die vormgegeven werd met het college dat het geld aan de partijen toedeelde door de betrokken private partijen als bijzonder lastig is ervaren. Als het wordt voortgezet, is dan ook de vraag of het op die omslachtige manier zou moeten, met name ook omdat er veel vertraging is ontstaan in het toewijzen van het geld, met als gevolg dat je dus ook niet kunt praten over een serieuze vergelijking tussen beide partijen, omdat het forensisch onderzoek door die vertraging in veel gevallen ook pas later kon plaatsvinden. Dus het is wel van belang dat de minister er nog eens naar kijkt en hier aan de VVD uitlegt wat zijn doelstellingen op dat punt zijn.
Ik maak een compliment aan de minister voor de voortvarende wijze waarop hij in reactie op mijn motie de DNA-databank heeft verzelfstandigd. Daarover is de VVD-fractie zeer tevreden.
Dan moet ik nog een vraag stellen over IFS, een van de concurrenten van het NFI, een instituut dat wordt geleid door twee oud-medewerkers van het NFI. Wij zijn de afgelopen maanden als Kamerleden bijzonder vaak en gedetailleerd op de hoogte gehouden van allerlei strubbelingen die zich voordoen rond IFS, niet alleen ten aanzien van de toegang van IFS tot het deskundigenregister, maar ook ten aanzien van fouten die IFS meent te hebben kunnen bespeuren bij het NFI. Dan hebben wij ook nog de kwestie van de al dan niet gediplomeerde, forensisch al dan niet patholoog, al dan niet anatoom, de heer Spendlove. Kan de minister op dat punt ook nog eens duidelijkheid verschaffen? Wat is nu de stand van zaken met betrekking tot deze persoon, over wie recentelijk in De Telegraaf weer een heel artikel is verschenen met allerlei kritiek? Ik denk dat het goed is dat de minister de gelegenheid krijgt om die situatie nog eens uit de doeken te doen.
Voor de VVD-fractie is forensisch onderzoek een essentieel onderdeel van onze rechtsstaat. Het is heel goed dat wij daarin een hoge kwaliteit leveren, dankzij het NFI, dat de laatste jaren ook wat vernieuwingen en ontwikkelingen betreft een heel belangrijke rol heeft gespeeld niet alleen in Nederland, maar ook in Europa. Op termijn zien wij een voorzichtige privatisering van het NFI als ideaal en daarnaast een gezonde marktwerking in de markt voor forensisch onderzoek.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Dit debat heeft vele belangstellenden.
In de zaal zit mevrouw Schouten, de moeder van Denise, een meisje dat rond Kerstmis thuiskwam, niet lekker werd en uiteindelijk het leven heeft gelaten. Zij heeft nog steeds heel veel vragen over wat er nu in vredesnaam is gebeurd.
Vanuit de zaal is er belangstelling van de familie Eikelenboom van IFS, dat zich totaal gefrustreerd en gedwarsboomd voelt door het NFI en misschien ook door het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Er is belangstelling vanuit de media, onder meer De Telegraaf, die na een ingewikkelde procedure op grond van de Wet openbaarheid van bestuur bepaalde gegevens boven tafel heeft weten te krijgen.
In de zaal zit ook het NFI, in de hoek waar de klappen vallen, maar strijdbaar en overtuigd van de eigen integriteit en professionaliteit. Het NFI gaat de discussie niet uit de weg.
Voor een eenvoudige jurist is dit geen eenvoudig debat. Want wie heeft er gelijk? Wat speelt er nu allemaal? Laten wij de zaken nog eens even aflopen, want wij hebben vragen ten aanzien van alle drie de genoemde situaties.
Ik begin toch bij mevrouw Schouten, de meest ingrijpende zaak. Zij is al jaren op zoek naar de waarheid rondom het overlijden van haar dochter. Daarover zijn veel onduidelijkheden, waarop ook IFS wijst. Wij hebben daarover gesproken met de directeur van het NFI, die zich bereid heeft verklaard om nog eens met mevrouw Schouten en haar familie te kijken naar wat er nu is gebeurd in welke fase. De concrete vraag van de CDA-fractie aan de bewindspersonen is of mevrouw Schouten ook kan rekenen op ondersteuning vanuit het ministerie, om ervoor te zorgen dat de vragen waar haar familie bijna niet meer mee verder kan alsnog kunnen worden beantwoord.
Dan ten aanzien van de familie Eikelenboom. Wij hebben brieven gekregen en wij zouden antwoorden willen hebben op de concrete punten waar dit echtpaar, dat zich zo inzet voor forensisch onderzoek, mee loopt. Zij voelen zich gedwarsboomd, zoals ik al zei. Erkend is dat ze goed onderzoek doen, vooral in complexe zaken. Daarin kunnen zij contra-expertises doen, maar ze voelen zich tegengewerkt. Zij krijgen dus nauwelijks meer onderzoeken. In hun brief wijzen zij erop dat er een verschil is tussen klinisch pathologen en forensisch pathologen. Zij vragen zich af of er voldoende deskundigheid is bij het NFI. Zij stellen vragen bij de contaminaties van de sporenonderzoeken, concrete vragen waarop ik als jurist geen antwoorden heb. Wij willen graag een reactie van de bewindspersonen op de klachten ten aanzien van het NFI.
IFS wijst ook op onderzoekers die de foutmeldingen, of beter gezegd, de meldingen van het NFI hebben onderzocht. Het is niet aan de CDA-fractie om hun deskundigheid in twijfel te trekken en zeker niet hun integriteit. Maar is nu onafhankelijk onderzoek gedaan naar wat IFS aangeeft? Het is gedaan door mensen die voor een belangrijk deel worden betaald door het ministerie van Veiligheid en Justitie en die banden hebben met het NFI. Dat roept vraagtekens op.
Onderzoeken van De Telegraaf hebben ertoe geleid dat de minister het gevraagde onderzoek heeft gedaan. Hij komt tot de conclusie dat er eigenlijk juist kwaliteit is gemeten door de meldingen. Als je niet meldt – dat herkennen wij ook wel, want dat zie je ook in het gevangeniswezen – wanneer er een melding wordt gedaan, is er iets aan de hand, maar dat geeft ook aan dat er iets mee wordt gedaan. Dus dat herkennen wij wel, en toch zijn er twee werelden. Ik denk ook dat de bewindspersonen vandaag moeten erkennen dat er vragen zijn en dat als je heel technisch kijkt er niets aan de hand blijkt te zijn, maar dat het wel twee totaal verschillende werelden zijn. Ik vind wel dat wij dat vandaag hier in het debat moeten adresseren. Wij willen hierop dan ook graag een reactie van de bewindspersonen.
Dan hebben wij nog een paar heel concrete vragen. Vanuit het NFI – ik denk dat dit een heel verstandige oproep is – wordt ervoor gepleit om toch ook van politiefunctionarissen het DNA-materiaal in een databank te zetten. Wij gaan steeds verder met zeer ingewikkeld materiaal, waarbij steeds vaker sporen worden vermengd. Is het dan niet goed om politiefunctionarissen die bij een onderzoek op een plaats delict bezig zijn geweest uit die sporen te kunnen halen als er fouten zijn gemaakt? Is dit niet in het belang van het uiteindelijke onderzoek? Wij hebben daar geen verstand van. Daarom is dit een vraag aan de bewindspersonen.
Wij hebben nog zorgen over de forensische kennis in de strafrechtketen. Steeds vaker wordt er veel waarde gehecht aan onderzoek dat is gedaan in het forensische traject. Het NFI is bezig om officieren van justitie en rechters te scholen, maar wordt daar op dit moment voldoende ruimte voor geboden? Zij kunnen namelijk soms de rapporten gewoon niet meer lezen. Dan steunen zij heel sterk op deskundigen. Daar heb je natuurlijk deskundigheidsregisters voor, maar wij merken dat er toch wel belangstelling is vanuit de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie om hierop toch beter te worden geschoold. Kunnen de bewindspersonen daarop ook nog eens hun licht laten schijnen?
Ten aanzien van de markt, wordt nu eigenlijk een standaardhoeveelheid werk aan het NFI toebedeeld en is het bijna vechten in de andere poel om ervoor te zorgen dat er nog onderzoek kan worden gedaan? Wij begrijpen dat wel, want wij zijn het wel eens met mevrouw Gesthuizen van de SP-fractie dat je zuinig moet zijn op een instituut als het NFI. Als je het alleen maar wegzet in de poel, is het misschien te kwetsbaar. Wij hebben er als land groot belang bij, maar aan de andere kant zie ik nu dat in die poel zo ingewikkeld wordt gevist dat de visjes elkaar in de staart bijten en het uiteindelijk een bloederige ellende wordt. Wij willen wel dat er ruimte wordt geboden aan andere partijen om ook contra-onderzoek te doen, om ervoor te zorgen dat het NFI ook kritisch blijft. Wij begrijpen ook van de directeur van het NFI dat hij daar absoluut voor openstaat. Hij gaat dat niet uit de weg. Hoe kunnen wij daar dus voor zorgen?
Kortom, wij hebben aandacht gevraagd voor een individuele kwestie die toch ook symbool staat voor een slachtoffer die in deze hele kluwen totaal de weg kwijtraakt en niet meer weet hoe zij aan de waarheid komt. We hebben aandacht gevraagd voor partners op de markt die zien dat zij eigenlijk geen goede positie kunnen krijgen. En wij hebben aandacht gevraagd voor de meldingen bij het NFI waar uiteindelijk toch een wereld zit tussen een zorgvuldig onderzoek – waarvan de minister zegt: dit is goed gegaan – en berichten die wij steeds weer in de media horen dat het allemaal niet zo zonder fouten is als de minister voorhoudt. Dus wij hebben hierover indringende vragen en wij wensen daarop vandaag alle antwoorden te krijgen, op deze laatste dag voor het kerstreces.
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Het nadeel als je de derde spreker bent, is dat er al veel is gezegd. Daarbij wil ik uitdrukkelijk opmerken dat ik mij aansluit bij de kritische woorden van collega Van Toorenburg en zeker niet bij collega Van der Steur, die een compliment maakt aan de minister voor de voortvarendheid. Dat is toch gewoon zijn taak?
Het gaat hier niet om niets, want al in juni 2007 heeft mijn collega De Roon, thans voorzitter van deze vergadering, vragen gesteld naar aanleiding van het bericht dat organen zouden zijn verwisseld, waardoor de ouders van een overleden jonge vrouw niet het hart van hun eigen dochter hebben ontvangen maar dat van een andere persoon. De naam is inmiddels gevallen, het gaat inderdaad om Denise Schouten.
In antwoord op die vraag heeft de toenmalige minister van Justitie, naar aanleiding van onderzoek door het Openbaar Ministerie, bevestigt dat er fouten zijn gemaakt. Het gevolg hiervan is onder andere dat niet meer is vast te stellen wat er met het orgaan van het slachtoffer is gebeurd. De ouders zitten nog in onzekerheid en zijn inmiddels ook een civiele procedure gestart.
Ook in 2007 verscheen op internet het Zwartboek NFI, samengesteld door een groep samenwerkende burgers. En op 10 september 2011 verscheen, zoals al is genoemd, een paginagroot artikel in De Telegraaf, met de verontrustende titel Foutenfestijn bij het NFI. Het zou gaan om bijna 1 700 kleine en grote fouten in de periode tussen 1997 en 2010, waarvan – zo wordt althans in het artikel gesteld – sommige onherstelbaar en ernstig zouden zijn. In zijn brief van 23 september 2010 heeft de minister uitdrukkelijk afstand genomen van het beeld dat in de media is ontstaan. De minister zegt dat het NFI meldingen bijhoudt waarin afwijkingen binnen het productieproces worden opgenomen en dat de meeste meldingen niet leidden tot een fout in het rapport ofwel het eindproduct, omdat deze tijdig zijn opgemerkt. De aard van de meldingen, zo bevestigt de minister, varieert van een defect in het apparaat tot een contaminatie en het is dus beslist niet zo dat alle meldingen in dat overzicht tot onherstelbare fouten hebben geleid.
Waar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt en dat zal voor het NFI niet anders zijn. Maar wanneer het NFI fouten maakt, heeft dat verstrekkende gevolgen. Het vertrouwen in het NFI mag dan ook niet ter discussie staan. De minister heeft dat erkend, de directeur heeft dat erkend en er is onafhankelijk onderzoek gestart, zoals dat ook zou moeten. In de brief van 20 december jl. heeft de minister laten weten dat het aantal, de aard en de gevolgen van de meldingen in de zojuist genoemde periode niet opvallend afwijkt van hetgeen in vergelijkbare laboratoria wordt opgetekend.
Dat lijkt een mooie conclusie, maar ik wil toch graag de mening van de minister horen over hoe dit nu toch allemaal is gelopen en over de brief van IFS, net ook genoemd, van 20 december van dit jaar. Hierin wordt de betrouwbaarheid van de deskundigen die het onderzoek naar de «fouten» van het NFI hebben uitgevoerd namelijk ernstig in twijfel getrokken. Collega Van Toorenburg zei het ook: wij zijn leken op dit punt. Daarom willen wij hierover toch wel graag opheldering.
Vooruitlopend op het antwoord van de minister ook een vraag over de geregistreerde «fouten». Er is gebleken dat er sprake is geweest van contaminatie. Dat brengt mij tot de vraag aan de minister naar de DNA-eliminatiebank. Deze bevat DNA-materiaal van alle bij het DNA-onderzoek betrokken medewerkers van het NFI, zodat zij kunnen worden uitgesloten van de zoekresultaten. Maar helaas, het opnemen van DNA-materiaal van politieagenten of van hulpverleners die ook op de plaats delict komen in de eliminatiebank is niet verplicht. Dus als er sprake zou zijn van een contaminatie van een agent of een hulpverlener ter plaatse, dan is het mogelijk dat men op een spoor raakt en daar misschien ook wel op blijft zitten. In ieder geval vertraagt het naar mijn mening de opsporing. De PVV vraagt dan ook aan de minister hoe hij denkt over een verplichting om ook voor deze mensen het DNA in de eliminatiebank op te nemen. Graag krijgen wij ook het oordeel van de minister over het standpunt van IFS dat contaminaties in hun optiek regelmatig leiden tot het niet vervolgen of het vrijlaten van mogelijke daders.
Ik heb ook even een positief punt, want de PVV is blij met de uitvoering van de motie die mede door de PVV is ondertekend, inhoudende dat ook andere deskundigen inmiddels toegang hebben tot de DNA-databank van het NFI en thans zelf ook bevoegd zijn tot het vergelijken van DNA-profielen en het beoordelen van matches. Er zijn inmiddels diverse concurrerende laboratoria, althans concurrerend op sommige punten, zoals TMFI, Verilabs en IFS. Er zijn in het nabije verleden pilotgelden ter beschikking gesteld voor meer forensische marktwerking. Voor zover ik heb begrepen, is de financiering nog niet afgerond, maar die loopt wel af op 31 december. Het is dus al bijna zo ver. Mijn vraag aan de minister is dan ook of de financiering wordt voortgezet.
Ook krijg ik graag een reactie op de vraag of er wel sprake is van – voor zover je dat hier zo kunt noemen – eerlijke concurrentie. Of worden de concurrerende laboratoria tegengewerkt door of met medeweten van het NFI?
Dan heb ik nog een vraag die in lijn is met de marktwerking van de forensische diensten. Kan de minister nu duidelijkheid geven over de gang van zaken rondom de forensisch patholoog die niet in het register van de KNMG is geregistreerd en die hier derhalve niet als patholoog werkzaam zou mogen zijn? Collega Van der Steur noemde de naam. Het gaat inderdaad over de heer Spendlove. De conclusie die ik net noemde, is getrokken door het College van PG's, maar tegelijkertijd is het hetzelfde Openbaar Ministerie geweest dat deze deskundige wel meerdere malen heeft verzocht om contra-expertise uit te voeren. Vaststaat dat deze deskundige tot andere conclusies kwam dan het NFI. Verder staat ook vast dat er wel rechters zijn die zijn expertise niet ter discussie stellen. De rechtbank Breda en de rechtbank Assen hebben namelijk wel gebruikgemaakt van zijn expertise. Op 25 augustus van dit jaar heeft deze deskundige aangifte gedaan tegen het Openbaar Ministerie. Kan de minister aangeven wat de stand van zaken daarbij is en zo nee, kan hij aangeven binnen welke termijn misschien een conclusie van het Openbaar Ministerie wordt verwacht? Kan hij in ieder geval de toezegging doen dat hij de Kamer zal informeren zodra hierover wel meer informatie voorhanden is?
Tot slot een paar concrete vragen, ook naar aanleiding van antwoorden op schriftelijke vragen van mijn collega De Roon. Is het NFI inmiddels in staat tot stemvergelijkend onderzoek? In juni 2007 is namelijk geantwoord dat dit wordt uitbesteed aan een bureau in Engeland. Is het inmiddels mogelijk om uit vingerafdrukken af te leiden of een verdachte in aanraking is geweest met verdovende middelen, giftige stoffen of explosieven? Het laatste is misschien mooi met het oog op de jaarwisseling. Het NFI is op de hoogte van deze techniek, zo bleek toen althans uit de antwoorden, maar vond dat er eerst empirisch onderzoek moest worden uitgevoerd alvorens het forensisch onderzoek te kunnen inzetten. Graag een reactie van de minister.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Na jaren procederen kreeg De Telegraaf het voor elkaar dat de foutenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut openbaar werd gemaakt. Wat bleek? Sporen waren verwisseld, DNA-sporen matchten met de verkeerde persoon, zelfs waren er monsters verwisseld en voorschriften niet opgevolgd, zoals in het geval waarin sporen in de koelkast in plaats van in de vriezer werden bewaard. Het was niet voor het eerst dat het NFI in opspraak raakte. Ik wijs bijvoorbeeld op de affaire die hier al door twee collega's is genoemd rond het jonge meisje Denise Schouten.
Natuurlijk kunnen, hoe pijnlijk het ook is, waar gewerkt wordt, fouten worden gemaakt, maar wij willen hier natuurlijk wel de allerhoogste eisen stellen aan een forensisch instituut, dat immers belangrijk bewijsmateriaal kan leveren voor strafzaken. Ook mogen wij wat mij betreft openbaarheid en transparantie verlangen. Want waarom worden die documenten pas vrijgegeven na jarenlange procedures? Ik snap dat gewoon niet.
Ik snap dus ook de uitleg van de minister hierover niet zo heel goed. De minister zegt dat mensen niet goed kunnen inschatten wat die fouten eigenlijk betekenen en dat andere instituten die fouten ook niet vrijgeven. Ik vind dat niet heel valide. Hij zegt daarmee eigenlijk dat, omdat andere mensen de feiten niet goed kunnen interpreteren, fouten niet openbaar mogen worden. Maar wat is dan het alternatief? Ik vind eigenlijk dat in zaken waarin iets is fout gegaan de verdachte of veroordeelde en diens advocaat dit altijd te horen moeten krijgen. Want als het klopt wat de minister zegt, dat fouten eigenlijk geen fouten zijn, maar slechts afwijkingen van het reguliere productieproces zonder gevolgen, dan is er ook niets op tegen om open kaart te spelen, zodat de verdediging, het Openbaar Ministerie en uiteindelijk ook de rechter zich daarover kunnen buigen. De fout of afwijking van het registratiesysteem moet een rol kunnen spelen in het strafproces.
De minister was op 13 september jl. in het vragenuur heel stellig. Volgens de minister zitten er geen onschuldigen vast als gevolg van fouten bij het NFI. Hij kan dat niet garanderen, was echter zijn impressie. Dat waren volgens mij letterlijk zijn woorden tijdens dit vragenuur. Ik vind dat toch niet sterk en ik pleit er nogmaals voor om gewoon open te zijn over dit soort zaken. Het NFI moet zodra er een fout is gemaakt dit melden in de betreffende zaak en niet alleen in geanonimiseerde jaaroverzichten. Als je openbaar, transparant opereert, verklein je volgens mij echt de kans dat er onschuldigen vastzitten of – wij hebben het hier onlangs nog uitgebreid over gehad – dat een schuldige op vrije voeten blijft omdat je hem niet te pakken krijgt of niet veroordeeld krijgt. Graag een reactie daarop.
Het is goed dat er onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek is verricht naar de aard en ernst van fouten bij het NFI. Maar dit onderzoek heeft mijn zorgen niet geheel kunnen wegnemen. Ik sluit mij aan bij de vragen die zijn gesteld over de brief van onder andere IFS.
Ik vind het nodig om een enkele kanttekening te plaatsen bij de aantallen fouten. Of je dit nu fouten noemt of niet, afwijkingen in het registratieproces leveren in ieder geval meldingen op. Ieder jaar worden er meer fouten geregistreerd bij het NFI. Als commissie zijn we driekwart jaar geleden bij het NFI op werkbezoek geweest. Ik heb daar ook begrepen dat het NFI het steeds drukker krijgt. Je zou kunnen zeggen dat het als er zoveel meer werk is, het dan ook logisch is dat er wat meer fouten zijn. De minister zegt dat er gewoon veel beter wordt gescand op fouten, waardoor de fouten eerder opvallen. Maar het laatste zou betekenen dat er nu fouten worden ontdekt die in het verleden gewoon niet werden ontdekt. Dan kun je dus ook eigenlijk helemaal niet staande houden dat er geen ernstige gevolgen zijn geweest in strafprocessen. Daarop wil ik dus ook graag een reactie.
Nogmaals, ik wil benadrukken dat overal fouten worden gemaakt, maar zeker bij een zo gevoelig onderwerp als bewijs in strafzaken mag je de allerhoogste standaarden eisen, en vooral ook openheid en transparantie zodra er iets misgaat.
De openbaarheid die nu eens is gegeven, leert ons eens te meer dat wij bovendien voorzichtig moeten zijn met DNA als bewijs. Dat weet iedereen al wel, maar ik wil het hier nogmaals benadrukken. Mijn fractie staat zeker op het standpunt dat DNA ontzettend belangrijk is in de bewijsvoering, maar als je een DNA-match hebt, betekent dat nog niet dat daarmee ook direct zonder enige andere aanvulling een schuldige kan worden aangewezen.
Ik zou graag de stand van zaken vernemen over de concurrentie tussen het NFI en particuliere aanbieders, en de mogelijkheden voor verdediging en Openbaar Ministerie om forensisch onderzoek te laten verrichten door andere partijen. Ik wil graag een reactie van de staatssecretaris op de brief van Verilabs, TMFI en de Forensische Polikliniek Kindermishandeling over de zorgen die zij zich maken over het aflopen van het experiment financiering particulier forensisch onderzoek. Ik hoop dus ook dat de bewindspersonen daar uitgebreid op ingaan.
Ik wil een ander punt aan de orde stellen, en wel de positie van slachtoffers en nabestaanden. Net als anderen heb ik de brief gekregen met een aantal casussen van een advocaat waarin nabestaanden niet zonder enige reden twijfelen over de zorgvuldigheid van de werkwijze van politie en justitie. Dat is op zichzelf natuurlijk al heel vervelend, en mogelijk ook zeer ernstig, maar nu blijkt dus dat dit niet juist is gevolgd. Nabestaanden hebben recht op afschriften van het dossier om al dan niet met hulp van particuliere opsporing alsnog te weten te komen wat er is gebeurd. Maar dat wordt hun regelmatig geweigerd. Waarom? Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat politie en Openbaar Ministerie de wet op dit punt juist gaan naleven?
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ik wil ook beginnen met het werkbezoek dat deze commissie aan het NFI heeft gebracht. Daarin werd duidelijk dat het NFI naast DNA-onderzoek veel meer doet, vooral op digitaal gebied. Op dat gebied staan mij nog goed de ontwikkelingen op het punt van het in beeld brengen van de plaats delict voor de geest, driedimensionaal, wat een ongelooflijke kwaliteitsverbetering kan opleveren in het onderzoek maar ook in de berechting.
Wat mij daarvan is bijgebleven, is dat het van belang is dat de overheid dit soort onderzoek initieert en voorfinanciert. Het kan mogelijk later wel weer worden verkocht aan andere partijen, maar als marktpartij denk ik niet dat je een wetenschappelijk instituut op zo'n niveau in de markt kunt houden en het niet voor elkaar krijgt om al dat vernieuwende onderzoek te doen. Wanneer je dat commercieel gaat maken, zal veel meer naar snel rendement worden gekeken en minder risico worden genomen.
Kortom, ik vond het een belangrijke les: het NFI staat op hoog niveau in Europa en in de wereld dankzij het feit dat het een overheidsinstantie is. Dus zeker geen privatisering wat mij betreft.
Maar dat neemt niet weg dat op het punt van een aantal onderzoeken, bijvoorbeeld DNA, een goed contra-expertiseonderzoek noodzakelijk is. Daarom ben ik blij met die andere partijen op de Nederlandse markt en in het buitenland. Hoe toegankelijk zijn buitenlandse onderzoeksinstituten op dit punt? Wordt er goed samengewerkt in Europa? Op welke manier wordt de kwaliteit van buitenlandse partijen onderzocht?
Ook in dit kader nog maar even terugkomend op de privatisering, wij hebben gezien, ook naar aanleiding van mijn vragen, dat het in Engeland niet goed is gegaan. Die weg moeten wij zeker niet op.
Dan kom ik op het experiment. In zekere zin spreken wij op dit punt eigenlijk iets te vroeg, want het experiment is nog niet afgelopen. Ik neem aan dat wij ergens in 2012 gewoon weer in debat gaan over de uitkomst van het experiment en dan bekijken hoe wij het verder moeten laten gaan of niet. Maar toch heb ik, omdat dit nu eenmaal aan de orde is, een paar kleine vragen, in aansluiting op de inbreng van collega's.
Marktwerking is niet alleen goed vanwege het feit dat je de mogelijkheid tot contra-expertise hebt, maar ook omdat daarmee de mogelijkheid bestaat om de kwaliteit te verbeteren. Maar dan moet het wel werken en dan moeten alle partijen op de markt, ook het Openbaar Ministerie, – dat is immers de grootste partij – hun onderzoeken kunnen aanbieden aan de best presterende partij. Bestaat die marktvrijheid op dit moment?
Ik kom zo ten aanzien van het NFI op het punt van de kwaliteit, maar is diezelfde foutregistratie, diezelfde kwaliteitscontrole zoals wij die nu bij het NFI zien ook gegarandeerd bij die private aanbieders, in Nederland en in het buitenland?
De berichtgeving in De Telegraaf geeft maar weer aan hoe nuttig de pers is in Nederland, want die legt zaken bloot. Dat is de doorzettingskracht van De Telegraaf, die er zelfs voor wilde procederen om boven tafel te krijgen hoe het met de foutenregistraties zat.
Tijdens het vragenuurtje van de minister was ik inderdaad nog niet gerustgesteld. De brief die recentelijk is gekomen, heeft mij aanzienlijk meer gerustgesteld, in die zin allereerst dat er zicht is op de registratie van fouten en in de tweede plaats dat dit geen doorwerking heeft gekregen, in ieder geval geen relevante doorwerking in strafzaken. Dat vond ik de twee belangrijkste punten. Maar voor het overige sluit ik mij wel aan bij de vragen die de collega's hebben gesteld om nog eens een nadere toelichting te geven of dit nu inderdaad wel helemaal goed geregeld is.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Mevrouw Gesthuizen heeft twee vragen gesteld, waarvoor ik haar dank. Allereerst de vraag naar de stand van zaken van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling met betrekking tot de financiering. Er kwam zojuist een brieventekenboek voorbij, zoals mevrouw Gesthuizen misschien net nog heeft waargenomen in de eerste termijn van de commissie. Daarin zat de brief die ik net heb getekend, althans goedgekeurd, en die nu mede namens de staatssecretaris van VWS uitgaat. De inhoud is dat ter overbrugging 1 mln. voor de forensische polikliniek ter beschikking wordt gesteld totdat de reguliere financiering in 2012 zal zijn geregeld. Dus dat is het antwoord op de vraag van mevrouw Gesthuizen. Het stuk is net voorbijgekomen en zal binnen enige uren, misschien nog voor afloop van dit debat de Kamer bereiken.
De tweede vraag van mevrouw Gesthuizen had betrekking op afschriften voor slachtoffers en nabestaanden. Wat krijgen zij nu precies als het gaat om procesdossiers? Artikel 51b, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is daar duidelijk over: zij hebben recht op processtukken, dus als een rapportage van het NFI en van het NIFP onderdeel uitmaakt van het procesdossier, kunnen de slachtoffers en nabestaanden daarin ook inzage krijgen. Maar in lid 3 van dat artikel 51b is wel een aantal weigeringsgronden opgenomen waar de officier van justitie of de rechter-commissaris uiteraard een beroep op kan doen. Dat kan zijn een zwaarwegend opsporings- of vervolgingsbelang. Om die reden kan in een individuele zaak een officier, dan wel een zittingsrechter, zeggen: wij gaan het niet verstrekken.
Een tweede punt kan toch nog steeds zijn de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dat kan het geval zijn als nog niet voldoende duidelijk is of de verdachte het feit al dan niet heeft begaan en als niet in een vroeg stadium slachtoffers of nabestaanden kunnen worden geïnformeerd.
Het derde feit zijn gronden van zwaarwegend algemeen belang om die informatie op een bepaald moment niet aan slachtoffers of nabestaanden te geven. Dat kan het geval zijn als de rechtsorde onnodig zou worden geschokt of als het risico zou bestaan dat via slachtoffers of nabestaanden die informatie vrijkwam terwijl er nog geen duidelijkheid is of het feitencomplex ook in overeenstemming is met wat slachtoffers of nabestaanden dan te lezen krijgen uit het strafdossier, dat alles ter beoordeling van het Openbaar Ministerie. Het is wel de beleidslijn van het kabinet om hier zeer welwillend tegenover te staan, zoals ook besproken met het College van procureurs-generaal, ook met de procureur-generaal die verantwoordelijk is voor het slachtofferbeleid. Dus in principe is het antwoord: ja, tenzij.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter, dat snap ik. Zo heb ik het inderdaad ook in artikel 51b gelezen. Ik wil de staatssecretaris graag helpen door de informatie die ik hierover heb ontvangen onderhands aan hem te verstrekken. De vraag is natuurlijk of het in dit geval ook terecht is geweest. De advocaat en de nabestaanden zeggen dat dit niet terecht is geweest. Zij zien geen grond zoals die is genoemd in artikel 51b, lid 3, waarvan ook de staatssecretaris nu melding maakt, om dit te weigeren. Het is niet aan mij om hierover te beslissen. Die bevoegdheid ligt inderdaad bij de officier van justitie, maar ik zou het wel prettig vinden als wij daarover wel wat meer helderheid krijgen. Dus ik verstrek de informatie graag aan de staatssecretaris, want het is natuurlijk ook mogelijk dat er ten onrechte een beslissing is genomen.
Staatssecretaris Teeven: Ik zou die stukken van mevrouw Gesthuizen inderdaad graag ontvangen. Dan zal ik daarnaar kijken en na overleg met de minister in contact treden met het College.
De voorzitter: Ik heb begrepen dat de staatssecretaris nog veel andere dringende werkzaamheden heeft vandaag. Daarom doe ik het volgende voorstel aan de commissie. Kunt u zich vinden in de gedachte dat wij als u dat wenst nog een tweede ronde houden met de staatssecretaris en dat wij hem anders excuseren? Ik constateer dat het laatste het geval is. Dan danken wij de staatssecretaris voor de beantwoording en wensen wij hem verder een succesvolle dag toe.
(Staatssecretaris Teeven verlaat de zaal)
Minister Opstelten: Voorzitter. Dank voor de reacties van de geachte afgevaardigden op mijn brieven over de verschillende forensische onderwerpen. Het doet mij echt goed dat er vanuit de Kamer inhoudelijk ook zoveel aandacht wordt besteed aan het forensisch onderzoek, dat een belangrijk onderdeel is van het strafproces.
We hebben daar ook over gesproken bij het wetgevingsoverleg van vorige week maandag inzake de herziening ten voordele en ten nadele. Het is voor de zorgvuldigheid waarmee het forensisch onderzoek wordt uitgevoerd ongelooflijk belangrijk.
Ik zeg bij voorbaat wat ik toen ook heb gezegd: alles is mensenwerk. Als ik een garantie van 100% zou geven, deug ik niet. Maar wel is natuurlijk bij een instituut als het NFI heel belangrijk dat het boven elke aarzeling verheven zijn werk kan doen en dat dit ook goed en transparant gebeurt. Ik kom daar zo dadelijk op terug.
Ik begin met mevrouw Van Toorenburg, die erop wees dat mevrouw Schouten hier aanwezig is tijdens dit debat. Het gaat er natuurlijk ook om in dit debat, dat wij vragen die zij heeft niet hebben kunnen beantwoorden aan haar en haar familie. Ik heb net even met haar gesproken, en ik wil haar graag uitnodigen voor een gesprek om het te hebben over de vragen die zij al twaalf jaar heeft. Dus ik zal haar uitnodigen. Dank voor deze suggestie van mevrouw Van Toorenburg, waardoor ik dit heb kunnen doen.
Iedereen heeft het gehad over de commotie in de media van september, die ik mij ook herinner als de dag van gisteren. De heer Recourt heeft gesproken over de functie van de media. Daarover hoeven wij niet te twijfelen als het gaat om foutmeldingen bij DNA-onderzoek door het NFI. Ik heb de Kamer daarover in een brief van 23 september geschreven, nadat ik hierover eerder in het vragenuurtje had gesproken en de toezegging had gedaan, net als in de genoemde brief, om onderzoek te laten doen. De Handelingen hebben wij allemaal nagelezen. Dat onderzoek heb ik de Kamer met mijn standpunt toegestuurd. Ik heb dat onderzoek laten doen om ook elke twijfel over de werkwijze van het NFI weg te nemen. De hoogleraren De Knijff en Lindemans hebben onderzoek gedaan naar de 1 900 afwijkingen van het reguliere DNA-proces bij het NFI, naar de ernst van deze afwijkingen en naar de vraag hoe die afwijkingen zijn rechtgezet.
Ik wil ook nog wel ingaan op de positie van de beide hoogleraren, die ik ook persoonlijk heb ontvangen. Wij hebben het rapport dat zij hebben uitgebracht samen gespeld. Dat was ook voor mij overtuigend. Ik heb geen enkele twijfel over hun integriteit en onafhankelijkheid. Daarover hebben wij natuurlijk tevoren ook gesproken, waarbij ik dit aan hen heb gevraagd.
De DNA-wereld in Nederland is zo klein dat mensen die deskundigheid hebben altijd wel iets met elkaar te maken hebben. Het zou raar zijn als dat niet zo was, maar er zijn weinig mensen buiten het NFI die grote autoriteit hebben in het forensisch DNA-onderzoek, in Nederland en daarbuiten. Professor De Knijff is als hoogleraar populatiegenetica en evolutionaire genetica werkzaam in het Leids Universitair Medisch Centrum en is daar ook hoofd van het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek, een onderdeel van de afdeling Humane en Klinische Genetica. Met zijn onderzoeksgroep in Leiden verricht hij baanbrekend DNA-onderzoek aan menselijke resten in archeologische opgravingen. Ook is hij directeur van het Forensic Genomics Consortium Netherlands, dat eveneens baanbrekend werk verricht aan nieuwe technieken voor het forensisch onderzoek van complexe DNA- mengsporen en DNA-sporen van slechte kwaliteit.
Naast professor De Knijff heeft professor Lindemans deelgenomen aan het onderzoek, waarvoor ik absoluut een tweemanschap wilde hebben. Hij is hoogleraar klinische chemie aan het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam en hoofd van de afdeling Klinische Chemie aldaar. Bovendien is Lindemans auditor bij het Nederlands Instituut voor Accreditatie in de Zorg en daar natuurlijk ook onafhankelijk, en uiterst deskundig op het gebied van kwaliteitssystemen.
Hun integriteit en onafhankelijkheid valt niet te betwisten, die staat als een huis. Ze hebben dat ook op mijn vraag nadrukkelijk aangegeven.
Ik heb beiden gevraagd om in het bijzonder te kijken naar de 200 gevallen waarin het NFI een gewijzigd rapport heeft uitgebracht. Overigens moeten de leden dit aantal van 200 zien in verhouding tot de ruim 200 000 DNA-rapporten die het NFI in die periode heeft afgeleverd. De onderzoekers concluderen dat het aantal, de aard en de ernst van de 1 900 meldingen gedurende de periode van 1997 tot en met 2010 niet opvallend afwijken van wat in vergelijkbare laboratoria wordt opgetekend, zoals mevrouw Van Toorenburg ook heeft gezegd. De aard van de meldingen betreft foutmeldingen zoals die op ieder laboratorium voorkomen. Het gaat bijvoorbeeld om technische problemen, menselijke fouten en contaminatie. Je moet dan denken aan een tikfout in de rapportage, maar ook aan een defect apparaat. Dat zijn allemaal dingen die kunnen voorkomen.
De onderzoekers concluderen verder dat er op het NFI sprake is – daar heb ik ook nadrukkelijk naar gevraagd – van een zeer professionele kwaliteitsorganisatie en cultuur. Het laatste is ook heel belangrijk. Het management neemt adequate maatregelen naar aanleiding van meldingen, waarbij zo nodig werkwijzen en procedures worden verbeterd. Alle meldingen die effect konden hebben, zijn in de rapporten gemeld. Van het totale aantal van 1 900 geregistreerde meldingen is naar aanleiding van 200 meldingen een gewijzigd rapport uitgebracht. Na onderzoek van die 200 gewijzigde rapporten hebben de onderzoekers geconcludeerd dat zij van vijf meldingen niet konden vaststellen wat de strafrechtelijke gevolgen zijn geweest. Ik heb het Openbaar Ministerie gevraagd, zoals ook in de brief staat, om deze vijf meldingen te onderzoeken. Volgens het Openbaar Ministerie is in alle vijf zaken het gewijzigd rapport in het strafdossier terechtgekomen.
Ook is bezien of de rapportages van invloed zijn geweest op het verloop van de strafzaak. Dat is in geen van de onderzochte meldingen het geval geweest.
Ik heb het onderzoeksrapport gelezen en geconstateerd dat dit rapport geen aanleiding geeft tot nieuwe maatregelen. De onderzoekers heb ik ook gevraagd: wat vindt u van het NFI en hoe men daarmee omgaat? Zij hebben aangegeven dat met een cijfer acht te willen kwalificeren. Een hoger cijfer is in deze wereld niet te geven, zei men.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Met schroom ga ik toch even wat kritische vragen stellen. Over de vraag of de onderzoekers voldoende onafhankelijk zijn en voldoende deskundig, kunnen wij geen oordeel vellen. Dat delen wij met de minister. Als hij zegt dat dat zo is, geloof ik dat. Maar wat door mijn hoofd blijft zoemen, is de rol van een van de onderzoekers in de twee meest geruchtmakende zaken in Nederland, waarin heel ernstige fouten zijn gemaakt en waarbij ten minste een van die twee onderzoekers een rol heeft gespeeld. Daarvoor is hij op enig moment op de vingers getikt. Dan heb ik het over de Schiedammer parkmoord en over de Puttense moordzaak, de twee meest schokkende zaken van Nederland. Ik wil gewoon weten, desnoods vertrouwelijk, wat de rol van deze twee onderzoekers is geweest en – want daar hebben wij brieven over gekregen – op welke momenten wel aan hun integriteit is getwijfeld, ten minste, zo lijkt het, door rechters en officieren van justitie.
Minister Opstelten: Ik kan u inderdaad vertrouwelijk die informatie geven, dat is geen enkel punt. Ik heb alle vragen die u stelt ook aan de orde gehad voordat wij met het tweemanschap in zee gingen. Ik heb gezegd: wij willen in deze positie de besten hebben, want met iets anders zijn wij niet gediend. Het gaat om niets anders dan de werkelijkheid. Het management van het NFI wilde dat ook. Ik heb zelf bedacht dat ik onafhankelijk onderzoek wilde en heb op het departement gevraagd om de best beschikbare mensen daarvoor, die ook meteen aan de slag zouden kunnen.
Ik heb natuurlijk ook gehoord van de brief met klachten van IFS die aan u is gericht. Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd of ik bereid ben om die mensen ook eens te ontvangen. Natuurlijk ben ik daartoe bereid. Natuurlijk ben ik als minister best bereid om klachten van anderen te horen en daar duidelijke conclusies aan te verbinden. Dat is ook mijn werk en dat zal ik dus doen. Ik zal kennis nemen van die brief, die ik nog maar net ken, en daarover de Kamercommissie vertrouwelijk informeren. Maar ik heb geen enkele aarzeling ten aanzien van de positie van deze twee mensen. Zij zijn A1, want anders waren wij niet met hen in zee gegaan.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Dank daarvoor. Ik zei niet voor niets: wij doen het met schroom. Wij vinden het plezierig als wij hierin vertrouwelijk meer inzicht kunnen krijgen omdat er anders ruis op de lijn blijft ten aanzien van de twee meest geruchtmakende zaken. Ik vind het inderdaad niet aan ons om iemands integriteit in twijfel te trekken, maar wanneer mensen onderzoek doen naar een zo omvangrijke kwestie, die zoveel mensen bezighoudt, dan moeten wij onze taak als parlement bij de controle van de regering, op deze wijze uitvoeren. Dus dank voor de toezegging, met de schroom die wij wel voelen.
Minister Opstelten: Ik neem u totaal niets kwalijk. Wie ben ik? Wij moeten zo scherp mogelijk opereren, dat is ook heel belangrijk voor de positionering en de kwaliteit van het NFI. Het NFI wil ook niet anders dan dat er op deze kritische wijze wordt gereageerd; dan kan men ook zijn eigen positie duidelijk aangeven en waarmaken. Daar gaat het om.
Mevrouw Helder (PVV): Ik dank de minister ook voor zijn toezegging en ik sluit mij bij collega Van Toorenburg aan dat wij leken zijn en het niet kunnen beoordelen of de onderzoekers voldoende onafhankelijk zijn en voldoende deskundig. Ik heb de minister gehoord en ik wil hem graag geloven. Hij refereert nu ook al aan de brief van IFS, want er zit wel een wereld tussen aan opvattingen. De Kamer kan dit niet controleren, dus ik ben blij met de toezegging van de minister.
Ook met enige schroom vraag ik hem of hij in de informatie die hij vertrouwelijk aan de Kamer zal verstrekken ook het punt wil betrekken van de subsidie waarmee de onafhankelijkheid in twijfel zou worden getrokken. Daarmee wil ik dus niet zeggen dat als er maar subsidie verleend wordt deskundigen niet onafhankelijk zijn. Als de minister toch in die brief duikt, vraag ik hem om dit hierin mee te nemen.
Minister Opstelten: Daar zal ik u ook over informeren. Daar is overigens niets bijzonders aan de hand. In deze wereld verrichten deze deskundigen contra-expertise en daar worden ze voor betaald. Dat is geen subsidie, maar dat is gewoon hun honorarium voor de diensten die worden verleend. Gelukkig is dat puur zakelijk, het gaat niet om subsidie. Maar ik zal ook dat specifieke punt hierbij betrekken, want dat moet ook voor u uit de wereld, net als voor mij. Ik wil die brief lezen, die ik nog niet ken. Een honorarium voor een contra-expertise dient er te zijn, anders zou men ook niet goed bezig zijn. Er moet betaald worden.
Ik kom zo dadelijk natuurlijk nog op een aantal specifieke vragen terug, ook over de foutmeldingen, maar ik wil ook een aantal opmerkingen maken over het NFI.
Het NFI is onafhankelijk gepositioneerd. Door deze onafhankelijkheid hebben wij in Nederland een gezaghebbend en internationaal hoog aangeschreven forensisch instituut. Ik hecht eraan om dat te zeggen, want het is buitengewoon belangrijk dat we dat hebben, dat we dat vaststellen, dat we dat controleren en dat we dat ook vasthouden. Ik kom zo dadelijk natuurlijk op de andere vragen over de positie van het NFI in de toekomst.
De producten van het NFi zijn van hoge kwaliteit. Het NFI investeert veel in het verbeteren van het kwaliteitssysteem waarop jaarlijks een audit plaatsvindt.
Daarnaast investeert het NFI in de deskundigheid van de medewerkers. De cultuur waarin de medewerkers van het NFI werken is open en veilig, waardoor zij zich steeds vrij voelen om hun meldingen te doen. Het is natuurlijk ongelooflijk belangrijk dat we dat vasthouden.
De technische infrastructuur van het NFI is state of the art, zowel nationaal als internationaal. Naar aanleiding van de aandacht die terecht is gevraagd voor de zorgvuldigheid van het forensisch onderzoek maak ik graag van de gelegenheid gebruik om dieper in te gaan op de werkwijze. U hebt natuurlijk ook bij werkbezoeken gehoord en gezien dat voor ieder laboratorium het onderzoeksmateriaal een gegeven is. Het adviseert de opdrachtgever over de sporenonderzoeken die mogelijk zijn. De opdrachtgever, dat wil zeggen de politie of het Openbaar Ministerie, bepaalt welk onderzoek zal worden verricht en welke scenario's daarbij moeten worden betrokken. Het laboratorium is immers onafhankelijk van politie en Openbaar Ministerie. Het onderzoeken van verschillende scenario's voorkomt dat er een biased tunnelvisie ontstaat in het forensisch onderzoek. Het komt voor dat forensisch onderzoekers jaren later wordt gevraagd om onderzoek te doen aan stukken van overtuiging die eerder door een ander laboratorium zijn onderzocht. Op het moment dat deze onderzoekers een onderzoek uitvoeren, kan echter meer bekend zijn geworden over de zaak, of er zijn scenario's bijgekomen. Ook kan het zijn dat er nieuwe technieken zijn ontwikkeld die een nieuw licht werpen op de zaak. Dit alles kan ervoor zorgen dat verschillende deskundigen met verschillende conclusies komen.
Daarbij komt dat er bij het forensisch onderzoek vaak geen absolute zekerheden zijn. De technische laboratoriumanalyse van de sporen is grotendeels objectief, maar de interpretatie is min of meer subjectief. Daarom is het goed mogelijk dat er verschil van mening is tussen deskundigen, zo blijkt ook. Ik vind het een goede zaak dat de verschillende zienswijzen in de rechtszaal ter sprake komen. Dat is geen gebrek aan kwaliteit, maar juist een noodzakelijk onderdeel van een goede rechtspleging.
Ten slotte kan ik u melden dat het NFI op dit moment een wereldwijd, state of the art en grotendeels geautomatiseerd opslagsysteem bouwt, waarin celmateriaal wordt opgeslagen bij een temperatuur van minus 80°C. Ik heb met eigen ogen gezien hoe dat tot stand komt. Om sporen logistiek te kunnen volgen en traceren heeft het NFI enkele jaren geleden een track and trace-systeem geïmplementeerd, dat het mogelijk maakt om met behulp van een onzichtbaar digitaal netwerk sporen binnen het NFI te kunnen volgen en lokaliseren.
Dan kom ik bij een aantal vragen over de foutmeldingen. Mevrouw Gesthuizen vroeg naar de openbaarheid, waarover ik in het vragenuurtje heb gesproken. Er is een hele wereld aan voorafgegaan. Ik ken het dossier van alle procedures die zijn doorlopen. Het NFI meldt het in iedere zaak als er een fout is gemaakt die niet volledig hersteld kan worden voordat de resultaten worden geïnterpreteerd en gerapporteerd. Dit doet het NFI al jaren. Een afwijking in het proces die wel tijdig en volledig kan worden hersteld, wordt niet gemeld in de zaak. Er zijn immers geen consequenties in de zaak. Maar het wordt wèl opgenomen in de meldingsregistraties in het kader van de kwaliteitsborging. Ik denk dat dit als zodanig zo moet worden geïnterpreteerd.
Mevrouw Gesthuizen heeft ook gevraagd of de fouten bij het NFI hebben geleid tot problemen in het strafproces. Over de vijf meldingen van fouten heeft het Openbaar Ministerie mij officieel in een ambtsbericht gerapporteerd dat zij niet van invloed zijn geweest op het verloop van de strafzaak. In geen van de onderzochte gevallen is dit het geval geweest.
Er is verder afgesproken dat deelrapportages nu periodiek door het NFI worden verzorgd. Dat was ook de aanleiding voor de berichten. Er is een verdediging op te werpen. De conclusie is getrokken, waarvan je van alles kunt vinden. Ik had wel begrip voor de reden dat men het niet deed. Niemand in de hele wereld deed het namelijk. Dan kun je zeggen dat dat geen reden is om het in Nederland niet te doen. Daar ben ik het ook mee eens. Het heeft ook te maken met de cultuur en het zich veilig voelen. Ik vond dat op zichzelf al een redelijk argument, dat wij ook in acht moeten nemen. Er was geen aanleiding voor om het te doen. Het gaat immers om een intern kwaliteitssysteem, dat ook door de officiële accreditatiecommissie is beoordeeld en telkens in orde is bevonden. Daardoor heeft men de hoogste graden gekregen van respect en beoordeling. Dus ik begrijp het wel. Het systeem werkt alleen als medewerkers bereid zijn hun eigen fouten en die van collega's te registreren. Het is zo gelopen als het is gelopen, maar ik zou die argumenten nog wel eens met u willen delen, want zij zijn respectabel.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik vind het ook allemaal niet zo heel gek klinken. Ik hoor de minister eigenlijk ook zeggen: het was zo in het verleden. Op bepaalde vlakken was dat heel goed te verklaren, maar op andere punten hebben wij geconstateerd dat dat toch ongelukkig is geweest. Daarvan leren wij, en op die manier gaan wij dus ook, met die lessen geleerd, de toekomst tegemoet.
Maar kan ik uit de antwoorden van de minister opmaken en uit wat hij in de brief heeft geschreven dat er dus in het verleden minder goed werd gescand op fouten en dat dus ook niet te stellen is dat er in het verleden toch een aantal afwijkingen onontdekt is gebleven? Ik zie de minister nee schudden, dus ik ben benieuwd.
Minister Opstelten: Nee, dat heb ik niet gezegd. Ik heb dit gezegd in de marge van hetgeen waarover wij spreken, dus 200 000 situaties, waarvan 1 900 en 200 gevallen nog eens een voor een zijn bekeken. Daar komt dit uit. Daarmee heb je nu eigenlijk de zaak waterdicht bekeken. We gaan nu niet spreken in promilles, want het gaat gewoon om de feiten en de werkwijze.
Laten wij ook eens even tegen elkaar zeggen dat dit instituut gewoon deugt, dat de kwaliteit hoog is en dat dat nog een keer is bevestigd. Dat geldt voor de cultuur die men heeft – dat vind ik heel belangrijk – namelijk dat men dit voortdurend intern gemeten en getoetst wil hebben en dat men geen vrees heeft voor een externe toetsing. Men is even voorzichtig geweest voor de interne cultuur. Dat vind ik heel respectabel, zeker omdat anderen het niet doen. Je hebt ook niet de positie in deze buitengewoon gevoelige markt, waarbij het om vervolging gaat en het oplossen van strafzaken, want dat is natuurlijk doel nummer één. De transparantie moet zijn afgeleid van het doel waarvoor wij het doen. Dat zou ik ook echt zo willen vasthouden.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ja, het NFI is – ik gebruik dat woord nooit – een topinstituut en ja, er werken heel veel goede mensen. Ik twijfel niet aan de intenties. Men wil het gewoon goed doen. Dat zou ik immers zelf ook willen doen als ik op die positie zat en dat wil ik overigens op deze positie ook.
Maar waar het mij om gaat is dat ik even heel precies kijk naar wat de minister zelf heeft gezegd, namelijk: dat de controlemechanismen zijn verbeterd, als gevolg waarvan het aantal meldingen omhoog schiet. Dat zou dus betekenen dat in het verleden gewoon niet is gemeld waar er mogelijk wel reden zou zijn geweest omdat er een afwijking was. Dat is heel simpel mijn vraag. Wij moeten het elkaar verder ook niet moeilijk willen maken, maar ik zit hier gewoon wel even mee. Het is een principieel punt.
Minister Opstelten: Wat u zegt over wat er gebeurt als het systeem verbetert, klopt natuurlijk in de kern, namelijk dat, zoals de twee onafhankelijke onderzoekers zeggen, het eigenlijk gewoon goed is wanneer er fouten worden gemaakt. Daarom noemde ik dit echter ook. Ik heb natuurlijk ook gevraagd waar het om gaat: wat zijn fouten? Leg mij dat als eenvoudig minister ook eens uit. Daarom heb ik ook gezegd dat tikfouten een punt kunnen zijn en contaminatie. Dat wordt dan precies en direct gemeld. Wij hebben nu een range in de tijd gehad van een aantal meldingen die zijn bekeken, die misschien dateren van voor de tijd dat men is gaan melden. Het meldingssysteem is er sinds 1993, dus dat is een heel lange tijd. Het gaat steeds beter. Er is een ongelooflijk goede cultuur, laten wij dat vasthouden. Ik vind dat dat door mij en door u hardop in de publiciteit moet worden aangegeven, want dat is belangrijk voor de mensen zelf die echt A1, van hoge kwaliteit zijn. Het is voor de positie van het NFI ook belangrijk dat er niet wordt getwijfeld aan hun conclusies. Er is ook geen enkele aanleiding om dat te doen.
Ik ga naar de heer Van der Steur. Ik heb in mijn brief over de DNA-bank al helderheid gecreëerd en daarvoor een compliment van de heer Van der Steur gekregen. Ik vind het ook te veel eer voor mij om hem twee keer te laten zeggen dat ik dat goed heb gedaan. Dat wil ik hem niet aandoen.
Ik kom bij de pilot en de positionering waarover velen van u hebben gesproken. Mevrouw Helder, de heer Van der Steur en anderen hebben gesproken over de financiering. Wordt de pilot voortgezet? Ik moet even precies zijn. In 2009 is het tweejarige experiment gestart, dat eind dit jaar afloopt. De kennis en ervaring die de pilot oplevert, wordt in een begeleidend WODC-onderzoek geëvalueerd. Ik verwacht het evaluatierapport begin 2012 te ontvangen. Voor de zomer van 2012 zal ik u informeren over de eventuele structurele inschakeling van particuliere aanbieders voor forensisch onderzoek. Voor de periode tussen het einde van de pilot in december, nu dus. En de eventuele structurele inschakeling van particuliere aanbieders voor forensisch onderzoek heb ik een tijdelijke regeling getroffen. Deze regeling houdt in dat ik voor de eerste helft van 2012 met dit doel 0,5 mln. beschikbaar heb gesteld. Dus tot en met de evaluatie loopt dat door; het zou niet goed zijn om dat niet te doen.
De heer Van der Steur heeft nog een beetje kritisch – kennelijk heeft hij dit gehoord van de deelnemers – gevraagd hoe de inschakeling van particuliere instituten efficiënter kan worden geregeld. Dat zal ik zeker doen. De pilot die nu is afgelopen wordt geëvalueerd. Vanuit particuliere instituten wordt creatief meegedacht, zo wordt mij gemeld. Ik heb mij natuurlijk ter voorbereiding op dit overleg ook zelf hierover laten informeren. Ik sta er sympathiek tegenover om niet af te wachten tot het geëindigd is en nu al te bekijken hoe wij dat effectiever en efficiënter kunnen doen, samen met de deelnemende partners.
Ik ben ook blij dat de partners zich buitengewoon betrokken voelen en meedenken over de toekomst van het forensisch onderzoek. Ik heb begrepen dat dat heel constructief gaat. Na ontvangst van de evaluatie van het experiment zal ik mijn standpunt daarover bepalen. Daarover krijgt u voor het zomerreces bericht. Bij de voorbereiding zal ik de particuliere instituten en uiteraard ook politie, Openbaar Ministerie en Rechtspraak betrekken. Ik zal ook in persoon met hen spreken om het ook eens van hen te horen. Ik vind het van groot belang dat zowel de vraag- als de aanbodzijde van forensisch onderzoek op orde zijn.
Wat de positionering betreft, heeft een aantal van u erover gesproken of ik op termijn het NFI wil privatiseren. Ik beluister een aantal uitersten in het debat. De heer Recourt zegt: niet doen, want het NFI heeft hoogwaardige kwaliteit in huis en daarmee wil je geen risico lopen. Hij wees op het buitenland. Ik vind dat buitengewoon belangrijk om dat vast te houden, zeg ik ook tegen de heer Van der Steur, die ik dank voor de suggestie. Het is niet onbekend dat deze wens leeft in de VVD-fractie en het is niet voor het eerst dat de heer Van der Steur dat zegt. Ik ben er nog niet uit, zeg ik ook in alle openheid, of een private rechtsvorm of een andere rechtsvorm beter is dan de huidige.
In dit verband wijs ik op de situatie die zich inderdaad in Engeland heeft voorgedaan, waarop ook de heer Recourt heeft gewezen. Ik kom hierop terug bij mijn standpunt over de eventuele structurele inschakeling van particuliere instituten. Ik vind dat je nu die ervaring maar eens moet opdoen en er gewoon maar eens even heel open in moet gaan, maar ik zeg wel dat ik er niet ideologisch in zit. Laat ik het zo maar zeggen. Bij mij staat voorop – dat wil ik hier duidelijk markeren – dat de kwaliteit van het forensisch onderzoek te allen tijde geborgd is en dat wij daar geen risico's lopen die ik als minister niet voor mijn rekening kan nemen. Zo zit ik erin. We komen daar zeker nader op terug.
De heer Van der Steur (VVD): Ik dank de minister voor de uitvoerige beantwoording. Ik deel zijn standpunt in die zin dat privatisering geen doel op zich is. Het gaat natuurlijk echt om het resultaat dat je daarmee bereikt. Dat zou een eerlijke markt voor kwalitatief hoogwaardige instituten moeten zijn. Dat brengt mij even terug op het eerdere punt van de pilot. Ik ben heel blij met de opmerkingen die de minister heeft gemaakt dat er in ieder geval een overbruggingsfinanciering is. Ik vraag me daarbij twee dingen af. Ten eerste, is dat dezelfde € 500 000 die eerder al in Kamervragen is toegezegd, of is dat een nieuw bedrag? Dat is natuurlijk voor bijna een halfjaar wel een heel laag bedrag, want in een eerdere instantie was het 3,5 mln. voor twee jaar. Wat doet de minister als dat bedrag niet voldoende blijkt te zijn om ook daadwerkelijk die periode te overbruggen?
Minister Opstelten: Ik denk dat we gewoon overbruggen. De heer Van der Steur is een goed koopman. Dat is natuurlijk vaker zo met politici die een paar keer met hetzelfde wapenfeit naar buiten treden. Wij hebben er natuurlijk ook overleg over met de partners dat de situatie werkbaar moet zijn.
Het is gewoon 0,5 mln. als overbrugging van nu naar de evaluatie. Laten wij het daar gewoon op houden. Dan is dat ook duidelijk. We hebben een half jaar, dus laten we daar mee werken.
De andere kwestie – kan het efficiënter en wordt er niet te moeilijk gedaan door allerlei instanties? – ga ik wel even goed bekijken, want andere instellingen moeten een faire kans krijgen. Ik wil ook gelet op de andere vragen over de positionering in de toekomst van het NFI van deze gelegenheid gebruikmaken om te zeggen wat de voor- en nadelen zijn, maar dat ook die anderen van mij volledig de kans krijgen om zich te positioneren.
Dan kom ik bij mevrouw Helder en mevrouw Van Toorenburg. Concurrerende laboratoria worden niet tegengewerkt. Ik ben overigens wel gevoelig voor signalen dat het anders zou liggen. Dat is duidelijk. Ik hoop ook dat u dat merkt. Particuliere laboratoria worden niet tegengewerkt. Integendeel, ik heb een bedrag van in totaal 4 mln. beschikbaar gesteld om de mogelijkheden op dit vlak te vergroten. Het NFI wordt daarin niet bevoordeeld. Ik zal ook scherp bewaken dat dit niet gebeurt, want anders zijn wij natuurlijk met een totale schijnoperatie bezig.
De heer Recourt vroeg hoe toegankelijk de buitenlandse onderzoeksinstituten zijn.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Waar komt dan de klacht vandaan van IFS dat het Openbaar Ministerie letterlijk tegen hen schijnt te hebben gezegd: wij mogen geen zaken meer met jullie doen?
Minister Opstelten: Ik kan dat niet bevestigen. Ik heb u gezegd dat het mij niet juist lijkt, maar ik zal de betrokkenen ontvangen, de genoemde brief bekijken en voordat ik u antwoord eerst even met hen praten. Ik heb geen enkele indicatie dat het klopt wat u zegt. Als dat het geval was, zou ik ingrijpen; laat ik daarin helder zijn.
Dan de buitenlandse onderzoekers. Er is een samenwerking met buitenlandse laboratoria via het European Network of Forensic Science Institutes. Er wordt nu al met buitenlandse laboratoria gewerkt. Het particuliere bureau Verilabs werkt bijvoorbeeld samen met het Engelse LGC, dus er is gewoon een groot internationaal netwerk waarin het NFI zich sterk heeft gepositioneerd.
De heer Recourt (PvdA): Mede de reden dat ik deze vraag heb gesteld is het volgende. Wij zijn intern heel sterk aan het kijken naar kwaliteitscontrole en kwaliteitsborging. Is er een lek naar het buitenland? Dat is mijn concrete vraag, want het is natuurlijk fantastisch dat je via het buitenland ook je DNA-onderzoek kunt laten doen of wat voor onderzoek dan ook, maar op welke manier heeft Nederland nu contacten met de kwaliteitsborgers in het buitenland? Hoe weten wij nu dat wat daar gebeurt van hetzelfde niveau is?
Minister Opstelten: Ik meen dat dat is wat ik net heb gezegd over de bestaande samenwerking in het European Network of Forensic Science Institutes. Daar zit het NFI in. Er wordt nu ook al gewerkt met buitenlandse laboratoria. Het particuliere bureau Verilabs werkt bijvoorbeeld samen met het Engelse LGC. Ik weet niet of de internationale samenwerking wordt beoordeeld door een instituut dat de kwaliteit beoordeeld zoals wij die accreditatie doen; ik geloof dat dat er niet is.
De heer Recourt (PvdA): Als wij horen dat het NFI nu als enige ter wereld de foutenregistratie openbaar maakt, dan weet ik niet of ik zorgen moet hebben, maar ik wil wel graag weten hoe het in andere landen zit, als wij ook gebruikmaken van buitenlandse instellingen, en of hun werk dan dezelfde bewijskracht heeft in de rechtszaal.
Minister Opstelten: Wat ik u vertel, is de positie op dit moment. Ik heb begrepen dat het NFI alleen staat in de wijze waarop het werkt in het naar buiten brengen van gegevens zoals het dat nu doet. We zullen kijken hoe het internationale netwerk werkt. Ik ben gaarne bereid om u daarover een keer goed te informeren op een geschikt moment, misschien in een periodieke rapportage wanneer stukken van het NFI naar de Kamer gaan, waarbij we dan ook een paragraaf hierover kunnen opnemen.
Mevrouw Helder heeft gevraagd of ik iets meer kan vertellen over de in de brief genoemde arts en diens positie. Ik wil een beetje voorzichtig zijn vanuit privacyoverwegingen en onderzoeksoverwegingen. Om als patholoog in Nederland werkzaam te mogen zijn, moet na de studie geneeskunde de specialisatie klinische pathologie worden gevolgd. Als klinisch patholoog ben je verplicht je te laten registreren bij de Medisch Specialisten Registratie Commissie. De betrokkene is in Nederland in het zogenaamde BIG-register geregistreerd als basisarts. Nadat een BIG-registatie is verkregen, kan de registratieprocedure voor medisch specialisten bij de Medisch Specialisten Registratie Commissie worden doorlopen. De commissie beoordeelt inhoudelijk of iemand in Nederland kan worden geregistreerd. De betrokkene is nog niet geregistreerd bij de genoemde commissie als klinisch patholoog. Zonder registratie mag je niet werken als klinisch patholoog en mag je überhaupt de titel «patholoog» niet voeren. Iedere arts in Nederland mag echter volgens de wet een gerechtelijke sectie doen indien er een opdracht van een gerechtelijke autoriteit, officier van justitie of rechter-commissaris in verband met een strafrechtelijk onderzoek is verleend. Indien dit het geval is, mag de betrokkene dus gerechtelijke secties doen. Dat is de positie. Wat is de stand van zaken met betrekking tot lopende zaken? Er is sprake van zeven strafrechtelijke onderzoeken waarin de in de brief genoemde betrokkene aan deskundigen heeft gerapporteerd. In die zaken heeft contra-expertise plaatsgevonden. Deze zaken zijn nog steeds lopend en ik kan u dus nog niets meedelen over de uitkomsten daarvan.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangifte die de betrokkene heeft gedaan? Het enige wat ik hierover kan zeggen, is dat de aangifte van betrokkene in behandeling is bij de Rijksrecherche. Het is mij niet bekend wanneer de Rijksrecherche dit onderzoek afrondt. Te zijner tijd informeren wij de Kamer zeker over de uitkomsten en de conclusies die worden getrokken, zoals mevrouw Helder heeft gevraagd.
Dan nog een aantal diverse vragen die zijn gesteld. Mevrouw Helder heeft gevraagd of het NFI stemvergelijkend onderzoek kan verrichten. Ja, dat is een expertise van de groep spraakonderzoek.
Nog een vraag van mevrouw Helder: is het inmiddels mogelijk om uit vingerafdrukken verdovende middelen en dergelijke af te leiden? Nee, dit is nog toekomst.
Mevrouw Helder en mevrouw Van Toorenburg hebben om een oordeel van mij gevraagd over de eliminatiedatabank, die niet verplicht is voor politie en hulpverleners. Het is een punt van aandacht of de verplichte deelname van professionals, zoals politie en hulpverleners, er moet komen. Er zitten inmiddels twaalf regio's van de politie in de DNA-databank – dat wordt straks bij de nationale politie natuurlijk allemaal wat eenvoudiger – waarmee 26 matches zijn gevonden, hetgeen het nut hiervan bewijst. Toen ik de vraag hoorde en hierover ook eerder was geïnformeerd, zei ik dat het heel hoog tijd wordt om snel tot de nationale politie over te gaan, maar daarover bent u het allemaal eens.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Eén tandje concreter. Betekent dit dat de minister dit nog even goed gaat analyseren en dan tot een besluit komt om hiertoe wel of niet over te gaan? Moet ik het zo begrijpen?
Minister Opstelten: Absoluut, we zijn er nog niet, maar we zijn wel bezig en in de goede richting.
Het standpunt van IFS dat contaminaties regelmatig leiden tot niet-vervolgen of tot vrijspraak, zal ik natuurlijk ook met hen bespreken. Contaminaties die tijdens het onderzoek worden opgemerkt, hebben meestal zeer beperkte gevolgen, zoals ik al heb aangegeven. Alleen als contaminaties veel meer DNA bevatten dan het spoor kan het zo zijn dat het DNA van het spoor niet kan worden achterhaald en dat de donor, verdachte of dader, niet wordt gevonden of herkend. Ik zal dit na lezing van de brief ook even goed bekijken en de Kamer daarover zo concreet mogelijk antwoorden.
De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn antwoorden en ik constateer dat er behoefte is aan een tweede termijn.
De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitvoerige beantwoording. Ik zal de voortgang van de pilot met interesse volgen. Ik zal ook nauwgezet volgen of het bedrag dat nu ter overbrugging beschikbaar is voldoende zal blijken te zijn om het tot aan de evaluatie te redden.
De minister heeft nog niet gereageerd op de vraag of het niet verstandig zou zijn, ook in het licht van die pilot, om ook het kwaliteitstoezicht te regelen op de instituten die forensisch onderzoek uitvoeren en die diensten aanbieden. Ik zou het op prijs stellen als de minister op dat punt nog ingaat. Het is ook een onderwerp dat door de particuliere instituten zelf is aangedragen, als eerste goede stap op weg naar een serieuze, open en vrije markt.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Ook wij danken de minister en via hem de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Goed dat de minister faciliteert dat er een gesprek wordt gevoerd tussen de familie Schouten, het NFI en het ministerie. We weten overigens dat zijn voorganger ook al eens met mevrouw Schouten heeft gesproken, maar dat was in een tijd dat er nog allerlei vragen leefden. Daarna zijn er nog talloze zaken voorgevallen, dus het is goed dat dit aandacht krijgt. Zoiets kun je natuurlijk nooit laten rusten in je hart, maar als er vragen kunnen worden beantwoord, is dat heel waardevol.
Ook dank aan de minister dat hij toezegt dat wij nog vertrouwelijke informatie krijgen ten aanzien van de klachten van het NFI, ook over de mensen over wie wij geen oordeel hebben; dat wil ik nogmaals gezegd hebben. Zeker is hun statuur enorm – dat mogen wij ook onderkennen – maar wanneer er in diverse strafrechtelijke onderzoeken namen opduiken en er mogelijk iets aan de hand is, horen wij graag van de minister hoe dat zit. Vanzelfsprekend kan dat vertrouwelijk geschieden.
Wij wachten verder de analyse af rondom de rechtsvorm en de eliminatiedatabank. Ik vind het goed dat de minister daar kritisch naar kijkt.
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ook van mijn kant dank aan de minister voor de uitvoerige beantwoording en de gedane toezeggingen over een gesprek met het echtpaar Eikelenboom van IFS, een gesprek met mevrouw Schouten en informatie die de Kamer nog tegemoet kan zien. Dank natuurlijk ook voor de tijdelijke financiering van de pilot.
Ik heb daar wel twee vragen bij die ik in eerste termijn niet heb gesteld, omdat ik eerst wilde weten of de minister de voortzetting zou financieren. Ik verwijs even naar de brief van 22 december jl. van FPKM en andere organisaties, ook Verilabs. Als de minister die brief niet heeft, zal ik hem die vanzelfsprekend geven. Zij zeggen dat het instrument zeer waardevol was en dat het heel wat heeft opgeleverd, maar ze hebben twee elementen ervaren als zeer belemmerend, namelijk de verplichte tussenkomst van de landelijke toetsingscommissie en de criteria voor toewijzing van het onderzoek. Zij vragen of de minister die zou willen meenemen in de tijdelijke financiering of daaraan in ieder geval aandacht wil besteden.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ook mijn dank aan de bewindspersonen en in het bijzonder aan de staatssecretaris voor zijn toezegging om nog eens naar de informatie te kijken die ik hem ondershands zal toesturen over de afgewezen verzoeken van nabestaanden om op de hoogte te worden gesteld van stukken.
Ik heb een resterende vraag, waarbij ik mij aansluit bij de opmerkingen van de heer Van der Steur in eerste termijn over de privatisering. Ik zou graag van de minister weten of er nu al een onderzoek of voorwerk loopt naar een mogelijke privatisering rond het NFI.
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Voor zover er vragen waren over individuele zaken, vind ik die adequaat opgelost. Voor zover het de positie van het NFI en andere private partijen betreft, gaan wij daarover in de toekomst verder praten. Kortom, voor dit moment is mijn fractie tevreden.
Minister Opstelten: Voorzitter. Hartelijk dank voor de reacties in tweede termijn. Er zijn weinig vragen meer. De heer Van der Steur zeg ik dat wij wat hij vraagt gewoon meenemen in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de pilot.
In relatie daartoe heeft mevrouw Helder ook nog gevraagd, naar aanleiding van de brief van de verschillende organisaties, om twee punten, die wij ook zullen meenemen in het genoemde standpunt. Ik ben ook bereid om daar tussentijds nog naar kijken. Ik zal de brief serieus bekijken. Wij hebben nog een halfjaar om dat te oefenen, zo moet je het ook zeggen in de pilot. Dan moet je ook op die punten nu al even ingaan. Dus ik zeg toe dat ik hier wil bewegen en dat wij dit ook meenemen in het eindoordeel bij de evaluatie.
Mevrouw Gesthuizen antwoord ik dat er geen sprake is van voorwerk. Anders zou ik een ander antwoord hebben gegeven.
De voorzitter: Dan zijn wij gekomen aan het einde van dit overleg, waarvan ik de toezeggingen samenvat:
– De minister zal de Kamer schriftelijk en vertrouwelijk een reactie geven op de brief van IFS.
– De minister zal de Kamer voor de zomer van 2012 schriftelijk informeren over het vervolg op de pilot forensisch onderzoek door particuliere instituten en daarbij de Kamer ook informeren over het punt van de kwaliteitsborging bij samenwerking met buitenlandse forensische onderzoeksinstituten.