Gepubliceerd: 21 september 2011
Indiener(s): Boris van der Ham (D66)
Onderwerpen: energie natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32814-6.html
ID: 32814-6

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 21 september 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

1.

Algemeen

1

2.

Ontvlechting

2

3.

Beheer van interconnectoren

4

4.

De nationale regulerende instantie

5

5.

Versterking positie van de consument

7

6.

Gesloten distibutiesysteem en directe lijn

8

7.

Level playing field

12

8.

Gasopslag

13

9.

Afstemming betrokkenen

13

10.

Administratieve lasten

14

11.

Inwerkingtreding

14

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet. De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van een verbeterde Europese interne markt met keuzevrijheid voor de consument en ondernemer. Wel hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen en opmerkingen bij het voorstel.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet en gesprekken gehad met de Recron. Naar aanleiding van deze gesprekken zijn een aantal vragen en opmerkingen blijven hangen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter implementatie van het derde pakket energierichtlijnen. De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele nadere vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel en kunnen dit in algemene zin steunen maar hebben hierover nog enkele kritische vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met sceptische belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie onderschrijven dat de Europese Commissie een belangrijke rol zou kunnen en moeten spelen bij de realisatie van een goed functionerende energiemarkt en een verduurzaming van de energievoorziening, maar constateren anderzijds dat Europese regels vaak juist een sta in de weg zijn bij de realisatie van die doelen. Met name de fundamentalistische liberalisatie van de Europese energiemarkt zien deze leden als een belemmering voor een snelle vergroening van de energievoorziening en de bescherming van de kleinverbruikers.

De regering zou wat de leden van de SP-fractie betreft bij de implementatie van Europese regelgeving, voor zover het gaat om liberalisatie, zo sober mogelijk moeten implementeren in plaats van het beste jongetje van de klas te willen zijn. Die houding van vorige kabinetten heeft ons de privatisering van Essent en Nuon opgeleverd, waarbij dit wetsvoorstel onderstreept dat die volstrekt niet nodig was uit het oogpunt van Europese regelgeving.

De leden van de SP-fractie constateren dat bij gewijzigde delegatiebepalingen in geen enkel geval een voorhangprocedure voor de Kamer is opgenomen. Kan gemotiveerd worden waarom betrokkenheid van de Kamer in al deze gevallen volgens de regering niet nodig is?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De leden van de ChristenUnie-fractie stellen enkele vragen.

2. Ontvlechting

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een duidelijke uitleg kan geven van de verschillen tussen de drie mogelijke opties van ontvlechting en de bijbehorende voor- en nadelen. Kan de regering duidelijkheid geven over de verschillende gebruikte termen, waaronder het verschil tussen de in de Richtlijn 2009/72/EG gebruikte termen «transmissiebeheerder» en «transmissiesysteembeheerder»? Op welke manier wordt er in andere lidstaten invulling gegeven aan de ontvlechting? Zorgen de twee andere opties naast volledige eigendomsontvlechting er voor dat andere landen alsnog geen volledig ontvlochten netbedrijven hebben of zullen krijgen? Geeft dat de (energiebedrijven of netbedrijven in) andere landen een competitief voor- of nadeel ten opzichte van Nederland en Nederlandse bedrijven? Hoe ziet de regering de samenwerking voor zich met landen die andere regimes hebben gekozen dan volledige eigendomsontvlechting, ook op het gebied van aansluiting, transmissie en handel?

Hoe worden bij de opties 2 en 3 de onafhankelijkheid van de systeembeheerder dan wel transmissiebeheerder gegarandeerd? Wie is feitelijk eigenaar van de hoogspannings- dan wel hogedruknetten? Hoe wordt voorkomen en uitgesloten dat eigenaren van commerciële energiebedrijven enigerlei invloed kunnen uitoefenen op het netbeheer, de toegang tot het net, en de financiële middelen ten behoeve van het net? Is het juist dat indien geen sprake is van een volledige eigendomssplitsing, toch nooit helemaal uitgesloten kan worden dat financiële risico’s van levering en productie op het net kunnen worden afgewenteld, en/of dat investeringen in netbeheer en productie met elkaar gaan concurreren? Klopt het dat is afgezien van een ontvlechtingsplicht voor de regionale netwerken?

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het doel van het derde energiepakket: «een beter functionerende interne markt» onder andere bijdraagt aan verduurzaming. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hier om een toelichting daar zij deze redenering niet kunnen volgen. Is het niet zo dat juist de prijs bepalend zal zijn, waarmee onduurzame alternatieven de voorkeur krijgen?

Ook is het de leden van de CDA-fractie niet ontgaan dat het erop lijkt dat Nederland voorloopt op een aantal andere lidstaten met betrekking tot ontvlechting, een onafhankelijke toezichthouder en andere eisen die voortkomen uit het derde energiepakket. Daarin zetten we nu een nieuwe stap, die opnieuw om investeringen vraagt en extra lasten met zich meebrengt. Dit terwijl andere landen lang niet zo ver als Nederland zijn. Kan de regering aangeven hoe hoog deze nieuwe investeringen voor Nederland zijn? De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat deze nieuwe investeringen betekenen op de korte termijn voor de concurrentiepositie van Nederlandse energiebedrijven en transporteurs. Hebben andere landen een mogelijk voordeel van het lagere tempo waarin zij voldoen aan de richtlijn, of staat de richtlijn dat niet toe? Als dit zo zou zijn achten de leden van de CDA-fractie dit zeer onwenselijk. Het kan en mag niet zo zijn dat Nederland economische hinder ondervindt door deze situatie.

Daarnaast creëren de derde richtlijnen een mogelijkheid voor lidstaten tot het nemen van maatregelen om voor gelijke mededingingsvoorwaarden te zorgen. Indien lidstaten een beroep doen op deze bepaling – ook wel level playing field clausule genoemd – moeten zij een voorgenomen maatregel door de Europese Commissie laten goedkeuren. In het wetsvoorstel is invulling gegeven aan deze bepaling door opname van een toetsingsmogelijkheid door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In de Elektriciteitswet 1998 wordt opgenomen dat elke wijziging van de zeggenschap in een productie-installatie of in een onderneming die een productie-installatie beheert, door één van de betrokken partijen dient te worden gemeld aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De leden van de CDA-fractie hebben ten aanzien van dit punt de volgende vragen aan de regering. Vanuit het perspectief van de bedrijven: er valt te lezen dat «er geen sprake is van een verplichte wachtperiode», maar hoe reëel is dat? Zal een bedrijf gedurende de vier maanden waarin de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aanvullende eisen kan opleggen, werkelijk geen onomkeerbare stappen zetten? Ook vragen de leden van de CDA-fractie de regering welke lastenverzwaring dit met zich meebrengt. Anderzijds vragen de leden van de CDA-fractie wat het toetsingsinstrument betekent voor de overname van een Europees of Nederlands bedrijf door bijvoorbeeld Gazprom. Er lijkt hier toch sprake te zijn van een mogelijkheid tot interventie wanneer een geïntegreerd bedrijf zeggenschap krijgt over een ontvlecht bedrijf.

De leden van de SP-fractie constateren dat op grond van de derde energierichtlijn de ontvlechting van geïntegreerde energiebedrijven niet wordt voorgeschreven. De lidstaten krijgen immers naast de optie «volledige eigendomsontvlechting» ook de mogelijkheid om in plaats daarvan een onafhankelijk systeembeheerder of onafhankelijke transmissiebeheerder aan te wijzen. Dat onderstreept dat de Kamer bij het debat over de splitsingswet (Kamerstuk 30 212) op het verkeerde been gezet is, zo menen de leden van de SP-fractie.

Kan worden aangegeven welke lidstaten per 1 januari 2011 gekozen hebben voor: a) volledige eigendomsontvlechting voor alle elektriciteits- en gasnetten, b) eigendomsontvlechting voor de zware netten (backbone), c) onafhankelijk systeembeheerder, d) onafhankelijk transmissiebeheerder, of e) andere scenario’s?

Onderschrijft de regering dat geïntegreerde bedrijven in lidstaten die niet gekozen hebben voor eigendomsontvlechting een concurrentievoordeel hebben ten opzichte van (van oorsprong) Nederlandse bedrijven, die wel tot ontvlechting gedwongen zijn? Wat betekent dit voor de toegang van deze bedrijven tot de Nederlandse markt? De leden van de SP-fractie verzoeken om een beargumenteerd antwoord.

In Nederland zijn er nog twee publieke energiebedrijven – Eneco en Delta – die hun netwerkbedrijf niet afgestoten hebben. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat, gezien de inhoud van het derde energiepakket, volledige ontvlechting van deze bedrijven pas aan de orde kan komen als de publieke aandeelhouders zo dom zouden zijn om tot privatisering te besluiten. Onderschrijft de regering dit standpunt en zo nee, waarom niet?

Een ander aspect van de ontvlechting is het eigendom van het netwerk. In Nederland is gekozen voor volledig publiek eigendom. Andere landen hebben gekozen voor geheel of gedeeltelijk privaat eigendom. Kan een overzicht worden gegeven van de verschillen tussen de lidstaten op dit vlak? Is het wel toegestaan dat bedrijven die productie- en leveringsactiviteiten hebben in lidstaat A belangen kunnen verwerven in netwerken in lidstaat B? Kan (gedeeltelijk) privaat eigendom van netwerken in andere EU-lidstaten niet via U-bochtconstructies leiden tot misbruik van monopolies? Worden er door Europese of nationale wetgeving ook grenzen gesteld aan het maximale aandeel in het eigendom van netwerken dat één particulier bedrijf kan verwerven?

In het derde pakket wordt niet gesproken over ontvlechting van warmtenetwerken. Dat vinden de leden van de SP-fractie opmerkelijk, omdat bij warmtenetwerken vrijwel altijd sprake is van gedwongen winkelnering voor kleinverbruikers: de aangesloten huishoudens hebben geen gasaansluiting. Dit klemt in Nederland des te meer, omdat een flink aantal netwerken door de privatisering van Essent en Nuon in particuliere handen terecht zijn gekomen. Waarom laat de regering dit knellende probleem voortbestaan?

De leden van de ChristenUnie-fractie waren het oneens met het besluit dat Nederland eerder heeft besloten dan andere lidstaten om eigendomsontvlechting te verplichten. Nu via het derde energiepakket splitsing wordt verplicht, is het wel de vraag hoe zich deze vorm van splitsing verhoudt tot de vormgeving die Nederland eerder heeft gekozen. Met name de variant waarbij eigendom van transmissienetten blijft gewaarborgd binnen een geïntegreerd bedrijf met productie-, levering- en handelsactiviteiten roept vragen op, ten opzichte van de volledige splitsing (ook van de distributienetten) die bij Nederlandse bedrijven is doorgevoerd. Welke gevolgen verwacht de regering? Is een stap terug mogelijk door deze wetgeving? Is de verplichte splitsing zoals in Nederland ingezet, bezien in het licht van deze Europese regelgeving, nog steeds de meest logische weg?

3. Beheer van interconnectoren

In het wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt dat gelijkstroom interconnectoren door anderen dan TenneT TSO B.V. kunnen worden beheerd. De leden van de VVD-fractie vragen of er al initiatieven bekend zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke verschillen er zijn tussen de behandeling van interconnectoren in de gas- en elektriciteitswet. Op basis van welke criteria wijst de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie beheerders van interconnectoren aan? Waarom vallen grensoverschrijdende netten met wisselstroom wel onder het landelijk hoogspanningsnet en interconnectoren met gelijkstroom niet? Waarom is het niet wenselijk dat interconnectoren met wisselstroom door anderen dan de landelijk netbeheerder kunnen worden aangelegd, zoals wordt beargumenteerd voor interconnectoren met gelijkstroom? Kunnen ook andere landen eigenaar worden van Nederlandse interconnectoren? Hoe kijkt de regering naar de strategische inzet van interconnectoren en de invloed daarvan op de prijsvorming van elektriciteit en gas in (delen van) Noord-West Europa? Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse toezichthouder om in te grijpen bij strategisch gebruik van interconnectoren, mocht dat nodig zijn?

De leden van de SP-fractie onderschrijven dat interconnectoren, zowel voor gas- als elektriciteit, een toenemend belang hebben uit het oogpunt van leveringszekerheid, veiligheid en verduurzaming. De leden van de SP-fractie constateren dat veel interconnectoren gefinancierd worden door conglomeraten van publieke en private ondernemingen, wat een complicerende factor kan vormen voor het optimaal inzetten van een interconnector (gezien vanuit maatschappelijke belangen) en het risico oplevert dat misbruik gemaakt wordt van een monopolie. Dat risico lijkt groter naarmate bepaalde partijen (mede-)eigenaar zijn van meer interconnectoren die voor Nederland van belang zijn, alsmede van andere strategische bezittingen zoals terminals voor Liquified Natural Gas (LNG), gasopslagen, piekcentrales voor elektriciteit en dergelijke.

Onderschrijft de regering dit risico? Hoe kan verzekerd worden dat het private eigendom van delen van netwerken en daarmee verbonden strategische opslag- en aanlandingsvoorzieningen misbruikt worden om de marktverhoudingen te beïnvloeden of anderszins publieke belangen te frustreren? Onderschrijft de regering dat om deze reden publiek eigendom, dan wel een publiek meerderheidsaandeel, van strategische netwerken, aanland- en opslagvoorzieningen de beste garantie is om dergelijk misbruik te voorkomen? Zo ja, op welke wijze wordt dit standpunt actief uitgedragen binnen de EU?

De leden van de SP-fractie pleiten ervoor dat voor interconnectoren vanuit Nederland Gasunie (Gas Transport Services, GTS) respectievelijk TenneT als interconnectorbeheerders blijven aangewezen. De leden van de SP-fractie zien niet in waarom er voor gelijkstroomconnectoren van deze lijn afgeweken zou moeten worden.

4. De nationale regulerende instantie

De nationale regulerende instantie (de Nederlandse Mededingingsautoriteit, NMa) mag volgens de derde richtlijnen geen directe instructies verlangen of ontvangen bij de uitvoering van haar taken. De leden van de VVD-fractie vragen tot in hoeverre dit onder de huidige regelgeving wel gebeurt. Kan de regering hier een voorbeeld van geven?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een duidelijk overzicht kan geven van de uit het derde pakket voortvloeiende nieuwe taken voor de Nederlandse toezichthouder, met verwijzingen naar de relevante passages in het derde pakket. Betekenen de toekenning van nieuwe taken aan de NMa ook een toename van het aantal werknemers bij de NMa? Welke kosten zijn hiermee gemoeid?

Om het doel van een beter functionerende interne markt te bereiken wordt er een nieuw Europees agentschap opgericht voor samenwerking tussen energietoezichthouders. Deze zal gaan functioneren onder een Raad van Bestuur. De leden van de CDA-fractie staan kritisch ten opzichte van instituutvorming. Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie de regering of dit «superagentschap» voornamelijk een coördinerende of ondersteunende rol heeft. Met andere woorden: kan dit agentschap nationale besluiten overrulen?

De leden van de CDA-fractie staan kritisch ten opzichte van instituutvorming maar staan helemaal kritisch ten opzichte van overlapping wanneer het gaat om toezicht en regulering. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of er niet teveel kapiteins op het schip komen en of het voor alle betrokkenen wel duidelijk is welke bevoegdheid en welke grenzen de verschillende instituten hebben? De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de NMa, de Europese mededingingscommissie, het Europese Agentschap, de ENTSB (Europees Netwerk voor Transmissie Systeem Beheerders), ze hebben allemaal taken en bevoegdheden. Graag zouden de leden van de CDA-fractie een schematisch overzicht van taken en bevoegdheden van de verschillende instituten, instanties en personen willen krijgen om een duidelijk beeld te hebben van het geheel.

Daarnaast hebben de leden van de CDA-fractie specifiek een vraag over de verhouding tussen de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de NMa. Hoewel op papier de NMa grote onafhankelijkheid krijgt toegedicht, valt het de leden van de CDA-fractie op dat geen van de aanbevelingen van de NMa ten aanzien van de wetswijziging worden overgenomen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat dit zegt over de autoriteit en het gezag van de NMa ten opzichte van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

In de Memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel (Kamerstuk 32 814, nr. 3) wordt aangegeven dat er op grond van het derde energiepakket weinig gedaan hoeft te worden aan de positie van de NMa. Op grond van het derde pakket dient de NMa onafhankelijk en juridisch gescheiden te zijn van andere publieke en private entiteiten, hetgeen volgende de regering al het geval is. Ook mag de NMa geen directe instructies verlangen of ontvangen bij de uitvoering van zijn activiteiten. De leden van de SP-fractie hechten veel waarde aan onafhankelijk toezicht. Kan de regering inzicht geven in de door de NMa maar ook door belangenorganisaties als de Vereniging Energie- en Watergebruikers (VEMW) aangevoerde argumentatie voor een verdergaande onafhankelijkheid van de nationaal regulerende instantie? Betekenen de toekenning van nieuwe taken aan de NMa ook een toename van het aantal werknemers bij de NMa? Welke kosten zijn hiermee gemoeid?

De leden van de SP-fractie zijn ook van mening dat het huidige toezicht (te) sterk gericht is op de hoogte van de nettarieven en te weinig op het bewaken van een adequate kwaliteit op de korte en langere termijn. Dat zou op termijn kunnen leiden tot hogere maatschappelijke kosten dan bij een evenwichtig toezicht op kosten en kwaliteit. Kan een overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van de reservecapaciteit bij de landelijke en regionale netbeheerders in het afgelopen decennium? Als deze substantieel is teruggelopen: wat zijn de maatschappelijke kosten van de knelpunten die vervolgens ontstaan doordat aanvragers langer moeten wachten op hun aansluiting dan wel op stel en sprong netwerken tegen hoge kosten verzwaard moeten worden? Ziet de regering binnen het kader van dit wetsvoorstel mogelijkheden om het evenwicht tussen toezicht op kostenefficiency en op kwaliteit te versterken? Daarnaast merken de leden van de SP-fractie op dat de taken van de NMa fors worden uitgebreid. Hoe is voorzien in extra middelen en menskracht voor dit extra werk?

5. Versterking positie van de consument

Een nieuw element in de derde richtlijnen betreft de specificatie van de invoering van de op afstand uitleesbare meter. De leden van de VVD-fractie vragen of deze specificatie aansluit bij de huidige inzet van Nederland op het gebied van de op afstand uitleesbare meter. Wat zijn de verschillen?

Het derde energiepakket versterkt de rechten van consumenten door met name eerdere bepalingen aan te vullen of te verbijzonderen. Deze bepalingen richten zich op het vergroten van transparantie voor consumenten, het waarborgen van procedures voor klachtenafhandeling en geschillenbeslechting en het garanderen van energielevering aan kwetsbare afnemers. Daarnaast is een aantal nieuwe bepalingen opgenomen met betrekking tot op afstand uitleesbare meters, verbruiksgegevens en de eindafrekening. Voor een deel volstaat het bestaande wettelijk kader al in omzetting van de richtlijnen. Ook worden de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in voorliggend wetsvoorstel op enkele plekken aangevuld om te voldoen aan nieuwe consumentenbepalingen in de richtlijnen. Één van de belangrijkste aanvullende consumentenbepalingen is de invoering van de op afstand uitleesbare meter. De leden van de CDA-fractie vragen in puur feitelijke zin aan de regering of een op afstand afleesbare meter hetzelfde is als een slimme meter. Zo nee, welke heeft dan de voorkeur en waarom? Met betrekking tot de termijnen die gesteld worden op dit onderwerp vragen de leden van de CDA-fractie de regering waarom in de derde elektriciteitsrichtlijn wel een termijn van tien jaar wordt verbonden en waarom dit in de gasrichtlijn niet het geval is?

De richtlijnen schrijven daarnaast voor dat lidstaten moeten voorzien in adequate waarborgen voor de bescherming van de «kwetsbare afnemer», waarbij de lidstaten de afweging kunnen maken om te kiezen voor specifiek beleid gericht op kwetsbare afnemers in de energiemarkt en/of een geïntegreerde aanpak te volgen in het kader van het algemene sociale zekerheidbeleid van de lidstaat. In Nederland is dit uitgangspunt neergelegd in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet. Het afsluiten van kleinverbruikers moet zoveel mogelijk worden voorkomen. De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat «kwetsbare afnemers» worden beschermd en zijn van mening dat dit in heel Europa zou moeten gebeuren. Wel vragen de leden van de CDA-fractie de regering wat exact wordt bedoeld met een nadere definiëring van het begrip «kwetsbare afnemer». De leden van de CDA-fractie pleiten zeker niet voor een engere definiëring van de groep «kwetsbare afnemer».

Tot slot dient elke lidstaat ingevolge de derde richtlijnen te voorzien in een «single point of contact» waar de consumenten alle nodige informatie kunnen krijgen over hun rechten en plichten. Er wordt gesteld dat Nederland voldoet aan deze bepaling. Zo is er immers de Consuwijzer, de Geschillencommissie Energie en Water, de burgerlijke rechter en de Raad van Bestuur van de NMa waar consumenten terecht kunnen met hun klachten. Op zich prima, maar dit is niet het idee dat de leden van de CDA-fractie hebben bij een «single point of contact»: het lijkt eerder op een verzameling van contactpunten. Vandaar dat de leden van de CDA-fractie de regering vragen of Nederland wel echt voldoet aan deze single point of contact bepaling en de contactpunten momenteel niet te veel verspreid zitten over de verschillende organisaties.

Lidstaten moeten voorzien in een regeling ter bescherming van kwetsbare groepen gebruikers. De regering stelt dat hierin voorzien wordt via de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers. De leden van de SP-fractie onderschrijven dat deze regeling – mede dankzij de inspanningen van de SP-fractie – de rechtsbescherming van kleinverbruikers verbeterd heeft. De leden van de SP-fractie denken dat verdere verbeteringen van de regeling mogelijk zijn, bijvoorbeeld in het kader van de toekomstige uitrol van slimme meters. Met name een tussenvorm tussen leveren en afsluiten – namelijk beperkt leveren – zou naar de mening van de leden van de SP-fractie voor een vermindering van ongewenste sociale effecten kunnen zorgen. De leden van de SP-fractie suggereren om in nieuwbouwwijken waar woningen al van slimme meters voorzien zijn op basis van vrijwilligheid te experimenteren met zo’n nieuw regime, waarbij bewoners met betalingsachterstand niet afgesloten worden maar de levering van elektriciteit en/of gas wordt beperkt. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het wenselijk is dat de positie van de consument die energie teruglevert aan het net verbeterd wordt.

6. Gesloten distibutiesysteem en directe lijn

Het gesloten distributiesysteem maakt een einde aan de vrijstelling die Nederland geeft aan netten met een spanningsniveau van ten hoogste 0,4 kV en een verbruik van ten hoogste 0,1 GWh. Onderdeel hiervan is ook het afbouwen van de gedoogsituatie die is ontstaan ten aanzien van de netten met recreatieve doeleinden. De leden van de VVD-fractie vragen om welke netten het hierbij gaat. Wat zijn hiervan de (financiële) gevolgen voor de recreatiebedrijven? Hoe verhoudt zich dit met beleid ten opzichte van recreatienetten in andere lidstaten?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de wijziging er tevens voor zorgt dat recreatieondernemers aan mogelijk (onnodig) strenge regelgeving moeten gaan voldoen die bovendien gepaard gaat met een dreigende lastenverzwaring. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de Europese regelgeving rond levering van energie en netbeheer in de eerste plaats bedoeld is voor bedrijven wier primaire activiteiten gericht zijn op het leveren van energie respectievelijk het beheren van energienetten. Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat de impact die deze regels hebben op veelal kleine recreatiebedrijven die ook onder de betreffende regels (dreigen te) vallen onevenredig groot is? Waarom is er geen ontheffing en/of vrijstelling voor recreatiebedrijven gelet op het expliciet benoemen van deze mogelijkheid voor recreatiebedrijven in de preambule?

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft het onderzoeksbureau D-cision opdracht gegeven om een financiële onderbouwing te geven van het probleem. De Vereniging van Recreatieondernemers Nederland (Recron) en D-cision zijn het niet eens over deze financiële onderbouwing. Kan de regering aangeven waar deze verschillen vandaan komen? Als blijkt dat het probleem groter is dan D-cision beschrijft, is de regering dan bereid om tot heroverweging van het wetsvoorstel te komen op de voor recreatiebedrijven relevante onderdelen. Zo nee, waarom niet?

Door het licht aanpassen van de definities in de wet kan er een uitzondering worden gemaakt voor de particuliere netten (gesloten distributienet) van de recreatieondernemers. De sector kan er zorg voor dragen dat veiligheid en leverancierskeuze wordt gegarandeerd. De leden van de SP-fractie vragen of deze constatering van de Recron klopt. Zo, nee waarom niet? Zo ja, kan de regering er zorg voor dragen dat de wet zo wordt aangepast dat er een uitzondering wordt gemaakt voor de gesloten particuliere netten van de recreatieondernemers? Is de regering het met de leden eens dat het Derde Energiepakket ruimte biedt om de problematiek ten aanzien van recreatiebedrijven op te lossen in de zin zoals door Recron voorgesteld? Zo nee, waarom niet?

De Recron heeft voorgesteld om via zelfregulering te zorgen dat de veiligheid wordt gegarandeerd zonder dat dit tot onnodige kosten leidt. Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat dit een goede oplossing kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering er dan zorg voor dragen dat de onderdelen van het wetsvoorstel die van toepassing zijn op de recreatiesector worden teruggenomen of bevroren tot de partijen overeenstemming hebben bereikt? Zo ja, hoe gaat de regering dat precies doen? Zo nee waarom niet?

Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat een recreatieondernemer die niet aan zware eisen van de wetgeving kan voldoen en hierdoor zijn net moet overdragen aan de regionale netbeheerder afdoende moet worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt de regering een afdoende compensatie?

De leden van de PVV-fractie hebben gesprekken gehad met de Recron. Naar aanleiding van deze gesprekken zijn een aantal vragen en opmerkingen blijven hangen. De Recron heeft aangegeven dat de voorliggende wijziging van de elektriciteitswet 1998 (Kamerstuk 32 814, nr. 2) voor onnodig hoge kosten en vermeerdering van de regeldruk zorgt. Recreatieondernemers (veelal ondernemers uit het Midden- en Kleinbedrijf) moeten aan dezelfde eisen gaan voldoen die ook voor de grote netbeheerders en energiebedrijven gaan gelden.

De leden van de PVV-fractie zijn met de Recron van mening dat de Europese regelgeving rond levering van energie en netbeheer in de eerste plaats bedoeld is voor bedrijven waarvan primaire activiteiten gericht zijn op het leveren van energie respectievelijk het beheren van energienetten. Is de regering van mening dat de impact die deze regels hebben op veelal kleine recreatiebedrijven die ook onder de betreffende regels (dreigen te) vallen, onevenredig groot is? Waarom is er geen ontheffing en/of vrijstelling voor recreatiebedrijven, gelet op het expliciet benoemen van deze mogelijkheid voor recreatiebedrijven in de preambule? Waarom neemt de regering voor dit soort exceptionele gevallen geen hardheidsclausule op in de wet, waarop de regering beleid kan formuleren? Is door de regering een rechtsvergelijkend onderzoek gedaan naar de wijze waarop in omringende landen met deze problematiek ten aanzien van recreatiebedrijven wordt omgegaan en zo nee, is de regering bereid dat alsnog te doen?

Indien uit zo een onderzoek blijkt dat in de omringende landen recreatiebedrijven niet op dezelfde wijze door de Europese regelgeving worden getroffen, is de regering bereid omwille van het Europese gelijke speelveld de recreatiesector te ontzien van de zware regels en eisen die thans in het wetsvoorstel zijn opgenomen voor recreatiebedrijven?

De regering heeft het onderzoeksbureau D-cision opdracht gegeven om een financiële onderbouwing te geven van het probleem. Recron en D-cision zijn het niet eens over deze financiële onderbouwing. Kan de regering toelichten waar deze verschillen vandaan komen? Als blijkt dat het probleem groter is dan D-cision beschrijft, is de regering dan bereid om tot heroverweging van het wetsvoorstel te komen op de voor recreatiebedrijven relevante onderdelen? Kan de regering aangeven of de elektriciteitsnetten die beheerd worden door recreatieondernemers onveiliger zijn dan elektriciteitsnetten die beheerd worden door grote netbeheerders? Zo ja, hoe komt de regering aan deze cijfers?

Recron heeft een tegenvoorstel gedaan waarin de gevolgen geminimaliseerd worden, wordt voldaan aan de onderliggende Europese wetgeving, er sprake is van vrije leverancierskeuze voor de consument en de veiligheid van de recreatienetten geborgd is. De oplossingen die de Recron aandraagt zijn al ruim een jaar bij de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bekend. Eind augustus 2011 heeft de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de sector de kans gegeven om samen met de relevante actoren tot een vorm van zelfregulering te komen. De recreatiesector moet hiertoe zelf het initiatief nemen.

Is de regering het met de leden van de PVV-fractie en de Recron eens dat als de wetswijziging extreem nadelig uitpakt voor een specifieke sector, de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de verantwoordelijkheid heeft om zorg te dragen voor een optimale oplossing voor alle partijen, zeker als de sector zelf met goede onderbouwde voorstellen komt? Zo nee, waarom niet?

Door het beperkt aanpassen van de definities in de wet kan er een uitzondering worden gemaakt voor de particuliere netten (gesloten distributienet) van de recreatieondernemers. De sector kan er zorg voor dragen dat veiligheid en leverancierskeuze wordt gegarandeerd. De leden van de PVV-fractie vragen of deze constatering klopt. Zo, nee waarom niet? Zo ja, wil de regering er zorg voor dragen dat de wet zo wordt aangepast dat er een uitzondering wordt gemaakt voor de gesloten particuliere netten van de recreatieondernemers? Recron heeft voorgesteld om ten aanzien van zowel de vergunningplicht als het netbeheer in de plaats van de voorgestelde wetgeving te komen tot het vastleggen van een aantal wettelijke uitgangspunten en het achteraf toetsen van de praktijk via de bestaande klachtenregeling van de NMa en een onafhankelijke geschillenregeling onder verantwoordelijkheid van de Sociaal Economische Raad (SER). Voorts wordt voorgesteld door Recron om een gedragscode op te stellen voor haar leden. Wat is de mening van de regering omtrent deze voorstellen? Laat het derde pakket energierichtlijnen ruimte om de problematiek ten aanzien van recreatiebedrijven op te lossen in de zin zoals door Recron voorgesteld? Zo nee, waarom niet? Vindt de regering in afweging van de belangen van de consument en de recreatieondernemer de oplossing die door Recron wordt aangedragen een goede alternatieve oplossing en is de regering bereid in die lijn samen met de branche tot afspraken te komen? Zo nee, waarom niet?

De Recron gaat aan de slag om tot een vorm van zelfregulering te komen. Afspraken maken over zelfregulering kost tijd. Het wetsvoorstel is inmiddels door de regering naar de Kamer gezonden. Recron voorziet problemen met de tijd die het opzetten van een systeem van zelfregulering kost en de behandeling van het wetsvoorstel door de Kamer. Hoeveel tijd geeft de regering de betrokken partijen om tot een goed resultaat te komen? Kan de regering er zorg voor dragen dat de onderdelen van het wetsvoorstel die van toepassing zijn op de recreatiesector worden teruggenomen of bevroren tot de partijen overeenstemming hebben bereikt. Zo ja, hoe gaat de regering dat precies doen? Aan welke minimale uitgangspunten moet de te sluiten overeenkomst door de betrokken partijen wat de regering betreft voldoen? Kan de regering een toelichting geven? Is de regering het ermee eens dat de SER een belangrijke rol kan spelen bij het bereiken van een overeenkomst van de betrokken partijen? Zo ja, welke rol? De belangen van de drie partijen die aan tafel zitten kunnen uiteenlopen. Wat gaat de regering doen als de betrokken partijen er niet uitkomen met elkaar?

Recreatieondernemers hebben in het verleden zelf tegen hoge kosten elektriciteitsnetten aan moeten leggen. De netbeheerders wilden dit toen niet doen. Met het huidige wetsvoorstel kan de situatie ontstaan dat een recreatieondernemer zijn net over moet dragen aan de regionale netbeheerder. Er is maar één koper mogelijk (de netbeheerder), dus de recreatieondernemer heeft geen onderhandelingspositie. Is de regering het eens met de stelling dat een recreatieondernemer die niet aan zware eisen van de wetgeving kan voldoen en hierdoor zijn net moet overdragen aan de regionale netbeheerder, afdoende moet worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet? Wat vind de regering een afdoende compensatie? Waarom is dat een afdoende compensatie? Hoe gaat de regering zorgen voor afdoende compensatie? Welke mogelijkheden heeft de regering hiervoor?

De huidige Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet sluiten niet goed aan op het concept van een gesloten distributiesysteem en van levering via een directe lijn zoals dat in de beide richtlijnen is vastgelegd. Dit wetsvoorstel brengt daar verandering in. Het overgangsrecht zorgt er daarnaast voor dat er een situatie ontstaat die geheel aan de derde richtlijnen voldoet. Onderdeel van dit overgangsrecht is ook het afbouwen van de gedoogsituatie die is ontstaan ten aanzien van de netten met recreatieve doeleinden door voor deze netten een aparte set regels op te stellen, waaraan deze netten vanaf drie jaar na inwerkingtreding moeten voldoen. De leden van de CDA-fractie spreken hun zorgen uit met betrekking tot deze netten. Steeds wordt duidelijk dat nationale wetgeving de Europese doelen moet ondersteunen en niet zozeer de regels zelf. Dat leidt bij de leden van de CDA-fractie tot een vraag over de situatie van recreatieparken, waar de accommodatie elke week of twee weken aan andere mensen wordt verhuurd. Die zijn toch niet uit op keuzevrijheid ten aanzien van hun energieleverancier? Ook vragen de leden van de CDA-fractie de regering of andere landen eenzelfde regime creëren voor recreatienetten.

Indien de regeling met betrekking tot recreatienetten onontkoombaar is vragen de leden van de CDA-fractiewelke route voor de overgang de regering in gedachte heeft. Bij overdracht aan de grote netbeheerders zullen de investeringen om de netten op het daartoe vereiste kwaliteitsniveau te brengen worden doorberekend op alle aansluitingen. Bij de mogelijkheid voor recreatieondernemers om de administratie uit te besteden komen de investeringen voor rekening van de huiseigenaren. Ziet de regering nog andere routes? Zo ja, welke? Zo nee, naar welke route gaat de voorkeur van de regering uit? Gezien de mogelijke consequenties voor de tarieven in Nederland vragen de leden van de CDA-fractie hieromtrent politieke besluitvorming.

Daarnaast zijn alleen al de kosten in totaal bijna € 200 000 om een ontheffing aan te vragen om als eigenaar ook netbeheerder te zijn. Deze kosten vormen een obstakel. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wie deze gaat betalen. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het moeilijk zal worden dit op afnemers te verhalen. Daarnaast spreekt de Raad van State over een vergoeding die beschikbaar zou zijn. Dit staat echter niet vermeld in de Memorie van toelichting. Kan de regering hier duidelijkheid over geven? Ook wordt momenteel een overgangstermijn van drie jaar gehanteerd. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of dit een reële termijn is. Zo ja, waarop is deze dan gebaseerd?

Met het wetsvoorstel wordt de positie van veel eigenaren van en afnemers in gesloten distributiesystemen gewijzigd. De leden van de SP-fractie vragen of een indicatief overzicht kan worden gegeven van de verschillende typen gesloten distributiesystemen (en de aantallen per type) in Nederland.

Is geïnventariseerd welke kosten de eigenaren van deze netten moeten maken om te voldoen aan de eisen van het wetsvoorstel? Zo ja, door wie? Is geïnventariseerd welke knelpunten zich op dit moment binnen gesloten distributienetten voordoen (veiligheids-incidenten, zaken voor de geschillencommissie)? Wat doet het wetsvoorstel aan deze knelpunten?

De leden van de SP-fractie kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat men bij dit onderdeel van het wetsvoorstel spijkers in laag water zoekt. Zijn de ingezette middelen proportioneel in relatie tot de problemen ofwel probleempjes die zich voordoen?

Kan voor campings en verhuurbedrijven van recreatiewoningen aannemelijk gemaakt worden dat de voorgestelde systematiek enig nut heeft voor de recreant? Hoeveel kWh gebruikt de gemiddelde recreant, hoeveel extra kosten moeten er gemiddeld per standplaats dan wel recreatiewoning gemaakt worden?

Vanuit de recreatieondernemers wordt gesteld dat het wetsvoorstel ten aanzien van de eisen van recreatienetten veel verder gaat dan in andere EU-lidstaten. Klopt dit en zo nee, kan deze stelling onderbouwd worden met een overzicht van vergelijkbare regelingen in andere EU-lidstaten zoals die nu in Nederland wordt voorgesteld?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere informatie over de status van particuliere netten. Op dit moment hebben deze particuliere netten ontheffing op grond van artikel 15.2 van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 2a van de Gaswet. Kan de regering de status van particuliere netten helder maken?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de vastlegging in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) van de uitwerking van overdracht van particuliere recreatienetten aan publieke netbeheerders. Kan de regering de Kamer nader informeren over de uitwerking van deze AMvB? Om hoeveel elektriciteitsnetten gaat het? Hoe wordt de waarde van het over te dragen net bepaald?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de haalbaarheid voor recreatieondernemers om te voldoen aan de verplichtingen in dit wetsvoorstel. Acht de regering eigenaars van recreatieparken in staat om voorgeschreven verplichtingen na te leven, aangezien deze zijn bedoeld voor reguliere netbeheerders? Strookt voorliggend wetsvoorstel met aard en doel van energienetten op recreatieparken? Is al meer bekend over de gesprekken met Recron en Netbeheer Nederland over de hoge kosten en administratieve lasten voor recreatieondernemers, als gevolg van dit wetsvoorstel?

7. Level playing field

De meldingsplicht in het kader van de level playing field clausule geldt alleen in geval van een productie-installatie met een vermogen van tenminste 250 MW. De leden van de VVD-fractie vragen waarom er voor deze grens is gekozen. Op basis van de melding kunnen nadere eisen gesteld worden in het kader van bijvoorbeeld veiligheid. Gelden deze risico’s en nadere eisen niet voor installaties onder de 250 MW?

De Raad van State merkt op dat de reikwijdte van het wetsvoorstel ruimer is dan de level playing field clausule uit de Europese richtlijnen. Waarom is hiervoor gekozen? Is de regering van mening dat de maatregelen verder gaan dan nodig is om het doel uit de richtlijn te bewerkstelligen? Tot in hoeverre kunnen wij spreken van een kop op Europese wetgeving?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de level playing field clausule alleen voor installaties groter dan 250 MW geldt. Hoe betrekt de regering de Kamer(s) bij de toetsing en vaststelling van maatregelen binnen de level playing field clausule? Zijn er naast de level playing field clausule en de daaruit volgende drie criteria (openbare veiligheid, voorzieningszekerheid en leveringszekerheid) nog andere mogelijkheden om nadere regels te stellen aan bijvoorbeeld de overnames van productie-installaties in beheer van Nederlandse bedrijven?

Op welke manier denkt de regering invulling te gaan geven aan de te nemen maatregelen indien het level playing field in gevaar komt; kan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie eventueel een overname tegenhouden met beroep op de level playing field clausule? Kan de regering voorbeelden geven van situaties waarbij een beroep moet worden gedaan op de level playing field clausule? Geldt de meldplicht alleen voor beheerders van LNG-installaties of ook voor andersoortige gasinstallaties of -opslagen?

Deelt de regering de mening dat een ongesplitst energiebedrijf in Nederland geen gesplitste energiebedrijven zou mogen overnemen, conform de motie van het lid Vendrik (Kamerstuk 30 212, nr. 43) die deels ten grondslag ligt aan deze richtlijn? Deelt de regering de mening dat de level playing field clausule mag worden ingezet om overnames in Nederland van ongesplitste energiebedrijven te blokkeren?

De leden van de SP-fractie ondersteunen de meldingsplicht voor het wijzigen van de eigendomssituatie voor grotere productie- en aanlandingsfaciliteiten, waarbij de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ook de mogelijkheid krijgt om eisen te stellen aan dergelijke transacties. Gaat deze verplichting (en de daaraan gekoppelde bevoegdheden) ook gelden voor nieuwe installaties?

8. Gasopslag

De derde gasrichtlijn geeft lidstaten voor gasopslagbedrijven die op grond van deze richtlijn toegang moeten verlenen tot hun gasopslaginstallaties, de keuze tussen onderhandelde of gereguleerde toegang. Deze keuze hoeft echter pas te worden gemaakt als is vastgesteld dat de toegang tot de desbetreffende gasopslaginstallatie technisch en/of economisch noodzakelijk is voor een efficiënte toegang tot het systeem voor levering aan afnemers. Verschillende factoren worden benoemd die hier een rol in spelen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering met de verandering van de gaswet echter ook rekening te houden met het steeds groter groeiende «not in my back yard» gevoel dat in Nederland heerst. Met andere woorden: kan in de Gaswet verankerd worden dat gasopslag daar plaatsvindt waar het maatschappelijk van het grootste nut voor Nederland en Europa is en niet waar de minste weerstand tegen gasopslag is?

De leden van de CDA-fractie hebben daarnaast met belangstelling kennisgenomen van het feit dat in het wetsvoorstel de definitie van gas wordt uitgebreid. Niet meer uitsluitend methaanhoudend gas, maar ook groen gas, gas van rioolzuiveringen etcetera, vallen nu onder de definitie. De leden van de CDA-fractie vinden dit positief. Wel vragen de leden van de CDA-fractie de regering welke partij verantwoordelijk is voor de kwaliteit die aan het net wordt geleverd en verzoeken daarbij om een reactie.

In het voorliggende wetsvoorstel wordt de gereguleerde toegang tot gasopslag geschrapt, waardoor er voortaan sprake is van onderhandelde toegang tussen marktpartijen. Hiermee zou de animo om te investeren in gasopslagcapaciteit gestimuleerd worden. De leden van de SP-fractie vinden dit argument niet erg overtuigend. In de afgelopen jaren zijn er ondanks de gereguleerde toegang volop initiatieven geweest voor de bouw van gasopslagen. Klaarblijkelijk voelen marktpartijen zich geenszins belemmerd door de huidige wet. Wel is de huidige wet een slot op de deur tegen mogelijk misbruik van monopolie door dominante marktpartijen. Er is dus weinig reden om de betreffende artikelen te schrappen.

Het toenemende gebruik van gasopslagen en de grote(re) variatie in de kwaliteit van gas dat daarin wordt opgeslagen leidt ertoe dat de kwaliteit of bandbreedte van hoogcalorisch gas en laagcalorisch gas (respectievelijk H-gas en L-gas) in hogere mate bepaald wordt door het beheer van deze gasopslagen. Welke mogelijkheden heeft de landelijk netbeheerder om de kwaliteit of bandbreedte van gas in gasopslagen in Nederland te monitoren en zo nodig te sturen?

9. Afstemming betrokkenen

De leden van de SP-fractie vernemen graag de exacte wijze waarop de wensen van de Recron ten aanzien van de verhouding tussen de zwaarte van de regulering en de aard en omvang van het net zijn geoptimaliseerd. Ook zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar de exacte wijze waarop rekening is gehouden met de opmerkingen van TenneT en GTS als het gaat om onvlechtingsvereisten en voorschriften omtrent certificering en het beheer van de interconnectoren en in algemene zin de gevolgen voor landelijk netbeheerders.

10. Administratieve lasten

Volgens enkele betrokken bedrijven zorgt de implementatie van deze richtlijn mogelijk tot een onnodige stijging van administratieve lasten. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering deze mening deelt. Is de regering van mening dat met dit wetsvoorstel onnodige administratieve lasten zoveel mogelijk worden voorkomen? Welke consequenties heeft de voorgestelde implementatie voor het investeringsklimaat in Nederland?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de uit dit wetsvoorstel voortvloeiende kostenverhogingen voor huishoudens en bedrijfsleven zijn.

11. Inwerkingtreding

Op hoofdlijnen voldoet de Nederlandse wetgeving al aan de gestelde eisen in het derde energiepakket. Het pakket richt zich dan ook met name op die landen die zich kenmerken door een gesloten systeem. De leden van de VVD-fractie vragen welke boeteclausules de Europese Commissie hanteert om de implementatie van het pakket door te voeren. Verwacht de regering dat de landen met gesloten systemen tijdig het pakket implementeren? Op welke termijn verwacht de regering dat dan? Wat zijn hierbij valkuilen of te verwachten problemen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een ingebrekestellingprocedure verwacht omdat de implementatiedatum al is verstreken. Wat zijn de eventuele risico’s voor Nederland bij een ingebrekestellingprocedure?

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Van der Ham

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economisch Zaken, Landbouw en Innovatie,

Blacquière