Ontvangen 6 september 2011
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
In artikel I worden na onderdeel Y twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Ya. In artikel 9.4, vierde lid, wordt «een hoger bedrag dan in artikel 8.9, tweede lid, is aangeduid» vervangen door: een hoger bedrag dan in artikel 8.9, eerste lid, tweede volzin, is aangeduid.
Yb. Artikel 9.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het zesde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. een hoger positief bedrag van de voorlopige aanslag, is artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat heffingsrente wordt berekend over het verschil tussen beide bedragen.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Bij een herziening als bedoeld in het eerste lid van een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag die leidt tot:
a. een kleiner negatief bedrag van de voorlopige aanslag of tot een positief bedrag van de voorlopige aanslag, is artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat heffingsrente wordt berekend over het verschil tussen beide bedragen;
b. een groter negatief bedrag van de voorlopige aanslag, is artikel 30g van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat heffingsrente wordt berekend over het verschil tussen beide bedragen.
2
In artikel V, onderdeel A, wordt na onderdeel 1, onder vernummering van de onderdelen 2 en 3 tot onderdelen 3 en 4, een onderdeel ingevoegd, luidende:
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Voor toepassing van het eerste lid, onderdeel h, onder 2°, dient:
a. door of namens de Nederlandse Inspectie Verkeer en Waterstaat voor het schip een veiligheidscertificaat met onbeperkt vaargebied te zijn afgegeven, welk certificaat vermeldt dat het schip voldoet aan:
1°. de krachtens artikel 5, tweede lid, van de Schepenwet uitgevaardigde voorschriften voor Commercial Cruising Vessels;
2°. de voorschriften van het SOLAS-verdrag;
3°. de voorschriften van de Special Purpose Ship (SPS) Code, of
4°. de voorschriften van de Special Purpose Ship Code 2008;
b. het schip een lengte te hebben van ten minste 24 meter, bepaald op basis van de International Convention on Load Lines.
3
In artikel XIII wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ba. In artikel 10:15 wordt «de artikelen 257a en 257b van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door: de artikelen 257a, 257b en 257ba van het Wetboek van Strafvordering.
4.
In artikel XVIII wordt vóór onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A. Artikel 1, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. de omzetbelasting in het kader van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2010, L 268);.
5
Artikel XXVI wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Artikel I, onderdelen O, P en Yb, en artikel VI werken terug tot en met 1 januari 2010.
2. In het zevende lid wordt «Artikel I, onderdelen B en N» vervangen door: Artikel I, onderdelen B, N en Ya.
3. Na het zevende lid wordt, onder vernummering van het achtste lid tot negende lid, een lid ingevoegd, luidende:
8. Artikel V, onderdeel A, onder 2, werkt terug tot en met 1 januari 2006.
Deze nota van wijziging bevat een verduidelijking van de afdrachtvermindering zeevaart en de regeling inzake heffingsrente bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. Voorts bevat deze nota enkele aanpassingen van technische en/of redactionele aard.
Onderdeel 1
Artikel I, onderdeel Ya (artikel 9.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
De verwijzing in artikel 9.4, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) naar het bedrag van de maximale verhoging van de gecombineerde heffingskorting is per abuis niet aangepast aan de in het Belastingplan 2008 opgenomen wijziging van artikel 8.9, tweede lid, van de Wet IB 2001. De onderhavige wijziging repareert deze achterhaalde verwijzing met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009.
Artikel I, onderdeel Yb (artikel 9.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Het zesde lid van artikel 9.5 van de Wet IB 2001 bevat thans regels voor de toepassing van de regeling heffingsrente in een tweetal situaties van herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting: de situatie waarin een voorlopige aanslag met een positief bedrag wordt herzien tot een voorlopige aanslag met een minder positief bedrag en de situatie waarin de voorlopige aanslag met een positief bedrag wordt herzien tot een voorlopige aanslag met een negatief bedrag.
Aangezien er nog vier andere situaties van herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting kunnen voorkomen, wordt voorgesteld, omwille van de duidelijkheid, ook voor die situaties aan te geven hoe de herziening uitwerkt met betrekking tot de heffingsrente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De voorgestelde gevolgen voor de heffingsrente van deze herzieningssituaties zijn gelijk aan de gevolgen die een vergelijkbare wijziging van het bedrag van een voorlopige aanslag zou hebben vóór de inwerkingtreding van het herzieningsregime van artikel 9.5 van de Wet IB 2001.
In de eerste plaats gaat het om de situatie waarin een voorlopige aanslag tot een positief bedrag wordt herzien tot een voorlopige aanslag met een hoger positief bedrag (bijvoorbeeld indien een voorlopige aanslag met een te betalen bedrag van € 1000 wordt herzien tot een voorlopige aanslag met een te betalen bedrag van € 1200). Het voorgestelde artikel 9.5, zesde lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 regelt dat in deze situatie heffingsrente in rekening wordt gebracht overeenkomstig artikel 30f van de AWR over het verschil in bedragen vóór en na de herziening, in het voorbeeld derhalve over € 200.
Het voorgestelde artikel 9.5, zevende lid, van de Wet IB 2001 regelt de heffingsrentegevolgen van de mogelijke situaties van herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting tot een negatief bedrag. Onderdeel a van dat lid ziet op de herziening van deze aanslag tot een minder negatief bedrag (bijvoorbeeld indien een voorlopige aanslag met een te ontvangen bedrag van € 800 wordt herzien tot een voorlopige aanslag met een te ontvangen bedrag van € 500), alsmede op de herziening tot een voorlopige aanslag met een positief bedrag (bijvoorbeeld indien een voorlopige aanslag met een te ontvangen bedrag van € 300 wordt herzien tot een voorlopige aanslag met een te betalen bedrag van € 200). Heffingsrente wordt in deze situaties in rekening gebracht overeenkomstig artikel 30f van de AWR over het verschil in bedragen vóór en na de herziening, in het eerste voorbeeld derhalve over € 300 en in het tweede voorbeeld over € 500.
Onderdeel b van het voorgestelde artikel 9.5, zevende lid, van de Wet IB 2001 regelt de heffingsrentegevolgen voor de situatie waarin een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag wordt herzien tot een voorlopige aanslag tot een hoger negatief bedrag (bijvoorbeeld indien een voorlopige aanslag met een te ontvangen bedrag van € 500 wordt herzien tot een voorlopige aanslag met een te ontvangen bedrag van € 900). Heffingsrente wordt in deze situatie vergoed overeenkomstig artikel 30g van de AWR over het verschil in bedragen vóór en na de herziening, in het voorbeeld derhalve over € 400.
Onderdeel 2
Artikel V, onderdeel A (artikel 1 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen)
De ingevolge onderdeel 2 in artikel V, onderdeel A, onder 2, op te nemen wijziging beoogt in de wettekst tot uitdrukking te brengen dat zogenoemde Commercial Cruising Vessels (ook wel CCV’s) waarvoor een veiligheidscertificaat met onbeperkt vaargebied is afgegeven, niet alleen onder de afdrachtvermindering zeevaart vallen ingeval deze zijn gebouwd volgens de krachtens artikel 5, tweede lid, van de Schepenwet uitgevaardigde voorschriften voor CCV’s, maar ook als deze volgens een van de in de voorgestelde tekst genoemde (zwaardere) veiligheidsvoorschriften zijn gebouwd. Tevens wordt op grond van de voorgestelde wijziging de voorwaarde geschrapt dat in het veiligheidscertificaat moet zijn vermeld dat het schip een lengte heeft van ten minste 24 meter. De voorwaarde dat het schip die lengte moet hebben, blijft wel gehandhaafd.
Omdat de bovengenoemde wijzigingen er uitsluitend toe strekken om de tekst alsnog in overeenstemming te brengen met de oorspronkelijke bedoeling, wordt voorgesteld deze wijzigingen terug te laten werken tot en met 1 januari 2006. Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval kan dan voor de betreffende CCV’s alsnog – in overeenstemming met hetgeen beoogd was met deze regeling – over perioden vanaf die datum op verzoek aanspraak worden gemaakt op de afdrachtvermindering zeevaart. Op grond van de algemene beginselen van bestuur wordt in deze specifieke situatie de termijn voor ambtshalve vermindering voor tijdvakken in 2006 met een jaar uitgebreid van vijf naar zes jaar.
Onderdeel 3
Artikel XIII (artikel 10:15 van de Algemene douanewet)
Met de Wet OM-afdoening is artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gewijzigd. In het eerste lid van dat artikel 76 was geregeld dat onder bepaalde voorwaarden in afwijking van de artikelen 257a en 257b van het Wetboek van Strafvordering uitsluitend het bestuur van ’s-Rijksbelastingen een strafbeschikking kan uitvaardigen. De Aanpassingswet Algemene douanewet voorziet voor de Algemene douanewet met een aanpassing van artikel 10:15 van laatstgenoemde wet in eenzelfde regeling. De Wet OM-afdoening is nadien op het punt van de regeling van voormeld artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen echter in die zin gewijzigd dat daaraan een verwijzing naar artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering is toegevoegd.
Beide regelingen zijn per 1 juli 2011 in werking getreden. De thans voorgestelde wijziging van artikel 10:15 van de Algemene douanewet bereikt dat de bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen in alle gevallen gelijk is.
Onderdeel 4
Artikel XVIII (artikel 1 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)
Met ingang van 1 januari 2012 wordt verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van de Europese Unie van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 218/92 (PbEU L 264) ingetrokken. Zij wordt vervangen door Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2010, L 268), die per 1 januari 2012 van toepassing wordt. De verwijzing in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen naar de eerstgenoemde verordening dient derhalve per 1 januari 2012 te worden aangepast.
Onderdeel 5
Artikel XXVI (inwerkingtreding)
Met het opnemen van een verwijzing naar artikel I, onderdeel Yb, in het vijfde lid van artikel XXVI wordt bewerkstelligd dat ook de voorgestelde aanvulling van artikel 9.5 van de Wet IB 2001 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 in werking treedt. Dit is de datum waarop artikel 9.5 in de Wet IB 2001 is opgenomen. Tevens wordt een verwijzing naar artikel VI opgenomen in het vijfde lid. Daarmee wordt eveneens terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 verleend aan de wijziging van artikel 11 van de Successiewet 1956, de datum waarop genoemd artikel 11 ook van toepassing is geworden voor fictieve schenkingen.
De ingevolge deze nota van wijziging in artikel I, onderdeel Ya, op te nemen aanpassing van artikel 9.4 van de Wet IB 2001 dient terug te werken tot en met 1 januari 2009. Dit is toegelicht in de toelichting bij de betreffende wijziging. Om dit te bewerkstelligen wordt artikel XXVI, zevende lid, aangevuld met een verwijzing naar artikel I, onderdeel Ya.
Met het in te voegen achtste lid (nieuw) wordt geregeld dat artikel V, onderdeel A, onder 2 (nieuw), terugwerkt tot en met 1 januari 2006. Dit is nader toegelicht in de toelichting op onderdeel 2.
De minister van Financiën,
J. C. de Jager