Ontvangen 7 september 2011
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van het voorbereidend onderzoek door de vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De regering is de leden van de verschillende fracties erkentelijk voor hun inbreng. Het doet de regering genoegen dat de leden van de VVD-, PvdA-, CDA-, en D66-fractie, met belangstelling, genoegen of interesse, hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. De meeste leden van deze fracties, alsmede de leden van de SP-fractie, stellen nog vragen of hebben nog opmerkingen over de inhoud van de voorgestelde maatregelen.
In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt, mede namens de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, ingegaan op de vragen en opmerkingen in het verslag. Waar dat de beantwoording ten goede komt zijn gelijkluidende vragen samengenomen. Daarbij is de indeling van het verslag als uitgangspunt genomen.
Met genoegen stelt de regering vast dat de leden van de D66-fractie het eens zijn met het voornemen om docenten met een getuigschrift van de pabo weer een bevoegdheid te geven voor het praktijkonderwijs en dat ook de leden van de CDA-fractie constateren dat leraren met een pabo-opleiding altijd al les konden geven in het praktijkonderwijs, en dat het past bij deze doelgroep dat zij met dit wetsvoorstel hiertoe weer in staat worden gesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot dit voorstel of de stap om docenten met een pabo-getuigschrift wederom les te laten geven op scholen voor praktijkonderwijs, gelet op de stellingname dat in het actieplan «Leraar 2020 – een krachtig beroep!» staat vermeld dat het proces van kwaliteitsverbetering binnen de lerarenopleidingen voortvarend wordt voortgezet, maar dat het proces nog niet is afgerond, niet te vroeg komt en vragen of niet gewacht zou dienen te worden op de (afspraken over) kwaliteitsverbetering van lerarenopleidingen.
Dit voorstel staat los van de (te maken afspraken over) kwaliteitsverbetering van lerarenopleidingen. Uit recent onderzoek (pabo-gediplomeerden in het voortgezet onderwijs, Regioplan beleidsonderzoek in opdracht van het Sectorbestuur onderwijsarbeidsmarkt1, februari 2010) blijkt dat docenten met een pabo-getuigschrift geschikt zijn voor het praktijkonderwijs. De regering is dan ook van mening dat het goed is om de belemmering voor hun benoeming in het praktijkonderwijs weg te nemen.
De leden van de VVD-fractie willen graag weten of de verhouding in het docentenbestand tussen tweedegraads docenten en docenten met een pabo-getuigschrift in het praktijkonderwijs veranderd is sinds de invoering van de Wet BIO. Zij geven aan dat het namelijk mogelijk is dat de instroom van tweedegraads docenten in het praktijkonderwijs toegenomen is ten opzichte van het aantal docenten met een pabo-getuigschrift.
Uit het eerder genoemde onderzoek van Regioplan uit 2010 blijkt dat ongeveer tweederde van het aantal docenten in het praktijkonderwijs een pabo-opleiding heeft. Desgevraagd heeft de vereniging Landelijk werkverband praktijkonderwijs aangegeven dat deze verhouding de afgelopen jaren stabiel is geweest.
De genoemde leden vernemen graag of de regering een eventuele toename van tweedegraads docenten ten opzichte van docenten met een pabo-getuigschrift werkzaam in het praktijkonderwijs een goede dan wel slechte ontwikkeling vindt, gezien de voordelen die de regering verbindt aan docenten met een pabo-getuigschrift in het praktijkonderwijs.
Van een toename in het aantal tweedegraads docenten ten opzicht van het aantal pabo-gediplomeerden is geen sprake.
De scholen voor praktijkonderwijs zijn zelf het best in staat om een evenwichtig team docenten samen te stellen, en daarin de verhouding te bepalen tussen het aantal docenten met een pabo-getuigschrift en tweedegraads docenten. Met dit wetsvoorstel laat de regering die keuze geheel aan het onderwijsveld zelf, waar het best bepaald kan worden aan welke competenties en vaardigheden men het meest behoefte heeft.
De regering constateert dat sinds de invoering van de Wet op de beroepen in het onderwijs in 2006 docenten met een pabo-getuigschrift van ná 1 augustus 2006 geen bevoegdheid hebben tot lesgeven in het praktijkonderwijs, terwijl voor docenten met een pabo-getuigschrift van voor 1 augustus 2006 deze mogelijkheid wel geldt. Tegelijkertijd is tweederde van de docenten in het praktijkonderwijs afkomstig van de pabo. Onder deze groep docenten met een pabo-getuigschrift bevinden zich ook docenten met een getuigschrift van ná 1 augustus 2006. De leden van de VVD-fractie vragen welke eventuele consequenties hier de afgelopen vijf jaren aan zijn verbonden.
De inspectie heeft in de handhaving geconstateerd dat de bevoegdheid niet klopte. Tegelijkertijd heeft de inspectie echter geconstateerd dat deze docenten met een pabo-getuigschrift weliswaar formeel niet bevoegd zijn, maar wel goed functioneren. Daarom heeft de inspectie erop aangedrongen docenten met een pabo-getuigschrift weer benoembaar te maken voor het praktijkonderwijs. In het onderhavige voorstel wordt dit met terugwerkende kracht gerepareerd.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het gelet op de in gang gezette ontwikkeling in het praktijkonderwijs om het ambitieniveau van het geboden onderwijs aanmerkelijk te verhogen niet logisch en wenselijk is om de opleidingseisen in het praktijkonderwijs wèl te verhogen. Zo ja, dan vragen deze leden of het dan niet voor de hand ligt om een overgangsregeling te maken voor de huidige docenten.
De eisen ten aanzien van het praktijkonderwijs zijn niet gewijzigd. Een overgangsregeling is dan ook niet aan de orde. Het praktijkonderwijs leidt op voor werken, wonen, vrije tijd en burgerschap. In artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs is dat als volgt verwoord: «Praktijkonderwijs bestaat uit een gedeelte waarin aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden worden verzorgd, en een gedeelte waarin de leerling wordt voorbereid op het uitoefenen van functies op de arbeidsmarkt». Uitgangspunten daarbij zijn, voor zover mogelijk, de kerndoelen voortgezet onderwijs en de referentieniveaus taal en rekenen voor het praktijkonderwijs. De ambitie van het praktijkonderwijs is de leerlingen op de juiste plek te krijgen, het praktijkonderwijs verricht maatwerk en haalt het uiterste uit de leerlingen.
Met dit wetsvoorstel worden de opleidingseisen ten aanzien van docenten in het praktijkonderwijs niet verlaagd of verhoogd, alleen met terugwerkende kracht verbreed. Docenten met een pabo-getuigschrift blijken pedagogisch en didactisch goed te zijn toegerust voor het praktijkonderwijs. Dit is gebleken uit het eerder genoemde onderzoek van Regioplan uit 2010. De regering is dan ook van mening dat het goed is om de belemmering voor hun benoeming in het praktijkonderwijs weg te nemen.
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of ook is overwogen om vast te houden aan de tweedegraads opleidingeis en deze uit te breiden met een masterspecialisatie gericht op het praktijkonderwijs. En zo nee, dan zien zij graag toegelicht waarom dit niet is overwogen.
Nee, dat is in dit kader niet overwogen. Docenten met een pabo-getuigschrift blijken pedagogisch en didactisch goed te zijn toegerust voor het praktijkonderwijs. Dit is gebleken uit het eerder genoemde onderzoek van Regioplan uit 2010. Deze docenten zijn opgeleid om met zorgleerlingen om te gaan, te variëren in didactische benadering en aanpak en te herkennen wanneer leerlingen bijzondere aandacht nodig hebben. Een passage hierover uit het onderzoeksrapport (paragraaf 3.2.4): «Alle schoolleiders gaven aan van mening te zijn dat pabogediplomeerden het op pedagogisch didactisch gebied goed doen. Er is een duidelijke consensus dat pabogediplomeerden op dat gebied meer te bieden hebben dan tweedegraads leraren. Ze worden in het algemeen gezien als echte «klassenleraren» die goed toegerust zijn op leerlingen die extra zorg nodig hebben». Aan de andere kant is de inhoudelijke vakkennis van tweedegraads docenten uiteraard van een hoger niveau dan van docenten met een pabo-getuigschrift. Daarom is het van belang dat scholen voor praktijkonderwijs zelf een goede mix kunnen samenstellen in hun personeelsbestand. Binnen het team kunnen docenten elkaar dan optimaal aanvullen.
De Onderwijsraad heeft onlangs geadviseerd om alle VO-docenten op te leiden tot een master. In het actieplan «Leraar 2020-een krachtig beroep!» heeft de regering haar visie op dit punt uiteengezet. De regering zal dit najaar met sociale partners en andere betrokkenen de verschillende aspecten van deze ambitie bespreken, waaronder de vraag of het masterniveau een vereiste zou moeten zijn voor alle leraren of dat de regering voorbehouden wil maken voor bijvoorbeeld leraren in beroepsgerichte en -voorbereidende vakken in het (v)mbo. Naar de mening van de regering is deze vraag ook relevant voor het praktijkonderwijs.
Er zijn ook beloningsverschillen in pabo-opgeleide docenten en docenten met tweedegraads opleiding. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat scholen een goede mix van beiden kunnen aanstellen. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering te onderbouwen dat de financiering daarvoor adequaat is.
De beloning van docenten in het voortgezet onderwijs wordt vastgesteld met inachtneming van de bepalingen hierover in de – door sociale partners overeengekomen – CAO VO. Uitgangspunt in deze cao is de beloning naar functie: dit geldt ook voor docenten in het praktijkonderwijs. Dit betekent dat er geen directe relatie is tussen het functieniveau en de opleiding van de docenten.
Daarnaast wordt nog opgemerkt dat de financiering van de scholen voor praktijkonderwijs op dezelfde wijze verloopt als de overige scholen in het voortgezet onderwijs. Ook deze scholen ontvangen lumpsumbekostiging voor de personele en materiële kosten. Binnen de lumpsum wordt wel onderscheid gemaakt naar schoolsoorten, bijvoorbeeld het praktijkonderwijs. Bij de berekening van de personele lumpsum voor het praktijkonderwijs wordt rekening gehouden met een andere vaste voet en een gunstiger leraar/leerlingenratio. Hierdoor is een breder team met een mix van docenten met een pabo-getuigschrift en tweedegraads docenten makkelijker te realiseren.
De leden van de SP-fractie vragen of kan worden aangegeven op welke manier studenten op de pabo worden opgeleid om les te geven op de praktijkschool.
Docenten met een pabo-getuigschrift zijn niet speciaal opgeleid om les te geven op het praktijkonderwijs, maar zijn wel opgeleid om met zorgleerlingen om te gaan, te variëren in didactische benadering en aanpak en te herkennen wanneer leerlingen bijzondere aandacht nodig hebben.
Het praktijkonderwijs is ontstaan in augustus 2002, uit scholen voor vso-lom en vso-mlk. Docenten met een bevoegdheid voor het basisonderwijs, waaronder de docenten met een pabo-getuigschrift, waren vanaf 2002 bevoegd voor het praktijkonderwijs. Ongeveer tweederde van de docenten in het praktijkonderwijs heeft een pabo-achtergrond. Uit het eerder genoemde onderzoek van Regioplan uit 2010 blijkt dat de leraren, schoolleiding en enkele bevraagde deskundigen postief oordelen over het functioneren van pabo-gediplomeerden in het praktijkonderwijs, juist vanwege deze pedagogische en didactische vaardigheden en doordat deze docenten «meer kindgericht dan vakgericht zijn, waardoor ze goed kunnen omgaan met leerlingen die extra zorg nodig hebben».
De leerlingen van een praktijkschool verschillen op veel vlakken van leerlingen op een reguliere basisschool. Het gaat bijvoorbeeld om andere omgangsvormen, andere leeftijdscategorie en andere problemen. Een beginnend docent moet hierop voorbereid zijn. De leden van de SP-fractie vragen of de regering deze overtuiging deelt.
Ja, de regering deelt deze overtuiging. In de fase van beginnend docent is begeleiding op de werkvloer zeer belangrijk, dat is in het praktijkonderwijs net zo zeer het geval. Zoals gepresenteerd in het actieplan «Leraar 2020 – een krachtig beroep!», zal de regering met de vo-raad prestatieafspraken maken over de begeleiding van beginnende leraren.
In het HBO wordt specifieke nascholing aangeboden aan docenten of docententeams uit het praktijkonderwijs. Scholen maken daar ook gebruik van, onder andere om hun docenten bij te scholen in de pedagogische benadering van pubers.
Ook wordt op een praktijkschool een aantal andere vakken onderwezen dan op een basisschool. Zo zijn er de praktijkoriënterende vakken van het praktijkonderwijs. Genoemde leden willen graag weten op welke manier hierin wordt onderwezen op de pedagogische academie.
De praktijkoriënterende vakken zijn de praktijkvakken uit de sectoren hout, metaal, techniek en koken. De regering kiest ervoor om de vroegere regelgeving ten aanzien van de benoembaarheid van pabogediplomeerden in het praktijkonderwijs met terugwerkende kracht geheel te herstellen. Dat betekent dat deze docenten met een pabo-getuigschrift ook kunnen worden ingezet voor de praktijkvakken. Uit het eerder genoemde onderzoek van Regioplan uit 2010 blijkt dat de praktijkoriënterende vakken in de meeste gevallen worden verzorgd door tweede graads docenten, maar een enkele keer ook door pabogediplomeerden. De regering is van mening dat de scholen zelf het beste in staat zijn te beoordelen welke lessen door welke docenten moeten worden verzorgd. Met dit voorstel worden de belemmeringen voor de inzet van pabogediplomeerden dan ook weg genomen.
De Raad van State heeft opgemerkt dat het werken in het praktijkonderwijs met een getuigschrift van de pabo eerder regel dan uitzondering is. Om die reden zouden de leden van de SP-fractie graag weten in hoeverre docenten met een tweedegraads bevoegdheid zijn opgeleid om les te geven op een praktijkschool.
Het praktijkonderwijs maakt deel uit van het tweedegraads gebied en als zodanig leidt de tweedegraads opleiding op voor deze sector. Dat gebeurt dan met name in het uitstroomprofiel dat zich richt op het vmbo. De Onderwijsraad concludeerde onlangs dat in de tweedegraads lerarenopleiding een betere aansluiting op de lespraktijk in het vmbo en mbo gerealiseerd moet worden, door een uitstroomprofiel beroepsonderwijs. Voorbereiden op het lesgeven in het praktijkonderwijs is met name aan de orde in het profiel zorgontwikkeling dat is gericht op lesgeven in het vmbo.Op 15 juni is dit advies van de Onderwijsraad aan uw Kamer aangeboden, voorzien van een beleidsreactie2. Daarin heeft de regering aangegeven over de uitstroomprofielen nadere afspraken te zullen gaan maken met de sector.
De leden van de VVD-fractie plaatsen enkele kanttekeningen met betrekking tot de ministeriële regeling inzake schoolvakken waarvoor (nog) geen specifieke bevoegdheid kan worden verworven via een lerarenopleiding. Zij zijn overtuigd van de noodzaak tot meer duidelijkheid ten aanzien van de vraag of docenten al dan niet in aanmerking komen voor benoeming. Deze leden vragen echter of de door de regering voorgestelde conversietabel zou moeten worden opgesteld bij ministeriële regeling of dat het ook mogelijk is deze conversietabel of een lijst door de lerarenopleidingen te laten opstellen. Deze leden veronderstellen dat aan de hand van de bekwaamheidseisen voor leraren die reeds per algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld en de wettelijke kerndoelen, is bij te houden hoe het met de kwaliteit gesteld is. Ook zien deze leden graag een scherpere onderbouwing van de eventuele noodzaak van de bedoelde ministeriële regeling.
De regelgeving over de benoemingseisen in het voortgezet onderwijs is met de inwerking treding van de Wet op de beroepen in het onderwijs in 2006 verregaand vereenvoudigd door de afschaffing van de uitputtende regeling bewijzen van bekwaamheid. Sinds deze wetswijziging geldt de hoofdregel dat het getuigschrift van de lerarenopleiding bepaalt op welke schoolvakken een docent benoembaar is. Maar dat systeem is niet sluitend gebleken voor de schoolvakken waarvan de naam is vernieuwd, waardoor de vakbenaming niet langer overeenkomt met het in het getuigschrift genoemde vak, en voor vakken die nieuw zijn en waarvoor (nog) geen specifieke lerarenopleiding bestaat. Voor die vakken is een conversietabel nodig om de verwarring over de benoembaarheid weg te nemen.
Het is naar het oordeel van de regering niet mogelijk een lijst door de lerarenopleiding te laten opstellen. De benoemingsvereisten voor leraren behoren tot de verantwoordelijkheid van de wetgever. De inhoud van de voorgestelde ministeriële regeling betreft een invulling van de benoemingsvoorwaarden op grond van artikel 33, eerste lid. Door dit aan de wetgever voor te behouden wordt geborgd dat die invulling plaatsvindt op een wijze die past binnen het wettelijk stelsel.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel de benoembaarheid van leraren zonder bevoegdheid verruimt. De leden hebben meer behoefte aan een wetsvoorstel dat het benoemen van onbevoegde leraren bemoeilijkt. Zij vragen waarom de regering op dit punt geen voorstellen heeft gedaan.
Het wetsvoorstel geeft geen verruiming van de mogelijkheid om onbevoegde docenten te benoemen.
De benoembaarheid in het praktijkonderwijs wordt wel uitgebreid maar dit gebeurt niet door het mogelijk te maken onbevoegde docenten in te zetten. Wel wordt de bevoegdheid zelf breder gemaakt en op goede gronden uitgebreid met de pabo-bevoegdheid. Ook voor de voorgestelde grondslag voor de conversietabel geldt dat op grond daarvan géén onbevoegde docenten kunnen worden ingezet. Met de conversietabel wordt enkel inzichtelijk gemaakt welke docenten als bevoegd gelden.
Deze leden vragen of de regering bereid is bij nota van wijziging voorstellen in het wetsvoorstel op te nemen om het met herhaalde vrijstelling voor langere tijd aanstellen van onbevoegde leraren aan banden te leggen.
In het Algemeen Overleg met uw Kamer op 21 juni is gebleken dat de Kamerleden op dit punt een amendement zullen voorbereiden op het onderhavige wetsvoorstel3. De regering wacht uw voorstel daarvoor af.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel duidelijkheid beoogt te creëren ten aanzien van benoembaarheid tot het geven van nieuwe vakken of vakken die van naam zijn veranderd. Hiervoor komt een conversietabel. Deze leden vragen of daarmee feitelijk niet weer wordt teruggekeerd naar het «telefoonboek van de bewijzen van bekwaamheid». Ook de leden van de CDA-fractie vragen of de op te stellen lijst met schoolvakken die een andere naam gekregen hebben niet het risico met zich meebrengt dat op den duur een onoverzichtelijke lijst gaat ontstaan en er een nieuw «telefoonboek van de bewijzen van bekwaamheid» ontstaat.
Juist door het doel van de conversietabel en door de gekozen aanpak om te komen tot de conversietabel, zorgt de regering ervoor dat het een beperkte conversietabel zal blijven en dat niet wordt teruggekeerd naar een nieuw «telefoonboek van bewijzen van bekwaamheid».
Het doel van deze conversietabel is om alleen een oplossing te bieden voor algemeen gebruikelijke schoolvakken waarvoor docenten geen specifieke bevoegdheid kunnen behalen via een lerarenopleiding, of waarvan de naam gewijzigd is waardoor het oude getuigschrift niet meer aansluit op de nieuwe vakbenaming en verwarring onstaat over de benoembaarheid (bijvoorbeeld het vak «Management en Organisatie» dat vroeger bedrijfseconomie werd genoemd).
Slechts de vakken waar deze problematiek speelt, komen in aanmerking voor de conversietabel, voor de overige vakken geldt sinds de invoering van de Wet BIO de hoofdregel dat het getuigschrift van de lerarenopleiding laat zien waarin eendocent benoembaar is. De tabel wordt bovendien expliciet beperkt tot algemeen gebruikelijke vakken.
Het vroegere telefoonboek van de bewijzen van bekwaamheid had tot doel een uitputtende lijst bij wetgeving vast te leggen van alle mogelijke bewijzen van bekwaamheid waarbij werd aangegeven welke bevoegdheid was verbonden aan die bewijzen van bekwaamheid.
Ook de gekozen aanpak om te komen tot deze conversietabel waarborgt dat het blijft bij een beperkte lijst. In de afgelopen maanden is onderzoek gedaan naar de vakken waar dit probleem speelt en daarover is uitvoerig overleg gepleegd met de lerarenopleidingen, de VO-raad en het platform voor de vakinhoudelijke verenigingen (Platform VVVO). Daarbij is besloten om het onderzoek eerst te richten op de examenvakken vmbo, havo en vwo. Daarbij is steeds het uitgangspunt geweest dat, waar mogelijk, de getuigschriften van de lerarenopleidingen sluitend moesten worden gemaakt op de vakbenamingen in het scholenveld. Dit traject heeft geleid tot gewenste bewustwording bij de lerarenopleidingen en het scholenveld dat zij gezamenlijk zelf verantwoordelijk zijn voor aansluiting tussen behaalde bevoegdheid en schoolvak.
In de gevallen dat getuigschriften niet aansluiten, is in overleg gekozen voor plaatsing van een vak op de conversietabel. Enkele voorbeelden van vakken die op de conversietabel zullen worden geplaatst, zijn de kunstvakken, de vakken NASK I en NASK II in het vmbo, «Management en Organisatie» (het vroegere vak bedrijfseconomie), «Natuur, Leven en Technologie», het vak «Bewegen, Sport en Maatschappij» en het vak «Onderzoek en Ontwerp».
Immers – zo stellen de leden van de PvdA-fractie – door de voortdurende, modieuze introductie van nieuwe vakken of het hernoemen van vakken, zal deze conversietabel oneindig moeten worden aangepast en aangevuld. Zij vragen waarom niet is besloten de naamgeving van vakken, zeker wanneer het wettelijk verplichte curricula en examinering betreft, strakker te reguleren. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het met hun eens is dat de maatschappelijk herkenning en erkenning, oftewel het civiel effect, wordt uitgehold door de voortdurende veelal modieuze aanpassing van vakken.
De benaming van profiel- en examenvakken is in de regelgeving vastgelegd en wordt niet lichtvaardig gewijzigd. Bij het invoeren van nieuw vakken is er sprake van nieuwe vaknamen. Naamswijziging van bestaande vakken vindt slechts plaats als de inhoud van het betreffende vak zo ingrijpend is gewijzigd, dat het verwarrend zou zijn als deze niet in de naamgeving tot uitdrukking zou worden gebracht. De normale gang van zaken is echter dat de inhoud van de diverse vakken periodiek wordt geactualiseerd, zonder dat dit leidt tot een verandering in de vakbenaming. Omdat zowel de invoering van nieuwe vakken als het wijzigen van de inhoud van bestaande vakken slechts plaatsvindt na brede consultatie van alle betrokken partijen, waaronder het hoger onderwijs, is hiermee geen aantasting van de maatschappelijke herkenning van de vakken in het voortgezet onderwijs gemoeid.
De vakken in de onderbouw liggen niet vast in wet- of regelgeving, maar bereiden wel voor op de voorgeschreven vakken in de bovenbouw. Om deze reden is er nauwelijks sprake van aantasting van de maatschappelijke herkenning.
Genoemde leden vragen of er voorbeelden kunnen worden gegeven van nieuwe vakken waarvoor nog geen lerarenopleiding bestaat.
Enkele voorbeelden van vakken die nieuw zijn en waarvoor geen lerarenopleiding bestaat of waarvan de naam ingrijpend gewijzigd is waardoor de oude getuigschriften niet meer aansluiten, zijn «Management en Organisatie» (het vroegere vak bedrijfseconomie), «Natuur, Leven en Technologie», het vak «Bewegen, Sport en Maatschappij» en het vak «Onderzoek en Ontwerp» de kunstvakken, de vakken NASK I en NASK II in het vmbo.
Tevens vragen de leden van deze fractie wat wordt gedaan om de didactische kwaliteit van docenten op deze vakken zeker te stellen, anders dan het via deze nieuwe regeling bevoegd verklaren van hiertoe niet-opgeleide docenten.
De conversietabel is niet bedoeld om docenten bevoegd te verklaren voor vakken waartoe zij niet zijn opgeleid. De nieuwe regeling maakt slechts inzichtelijk welke getuigschriften een benoembaarheid geven voor vakken die landelijk van naam zijn gewijzigd waardoor de oude getuigschriften niet meer aansluiten (bijv. de kunstvakken die de afgelopen jaren enkele malen van naam zijn gewijzigd) en voor vakken die nieuw ontstaan en waarvoor nog geen nieuwe lerarenopleiding bestaat. Uiteraard wordt dan in overleg met het veld en de opleidingen bekeken welke getuigschriften nauw aansluiten bij die nieuwe vakken, zodat de (vakinhoudelijke) bekwaamheid geborgd is.
De leden van de SP-fractie lezen dat voor individuele gevallen, waarbij een vak door slechts één school wordt gegeven, de minister iemand bekwaam kan verklaren voor dat vak of programmaonderdeel. Zij vragen hoe vaak dit naar de verwachting van de regering zal voorkomen.
Artikel 33, zestiende lid, WVO heeft betrekking op vakken (of andere programmaonderdelen) waarvoor geen lerarenopleidingen in Nederland te vinden zijn. Voor die vakken kan de minister verklaren dat een leraar geacht wordt te voldoen aan de bekwaamheidseisen tot het geven van voortgezet onderwijs in dat vak (of dat andere programmaonderdeel). In 2009 is 12 keer een artikel 33.16-verklaring afgegeven, in 2010 4 keer.
De afgelopen jaren is het gebruik van deze mogelijkheid dus maar beperkt voorgekomen. Inmiddels is in overleg met het veld echter wel een aantal vakken geïdentificeerd waarvoor geen lerarenopleiding bestaat zoals «Onderzoek & Ontwerp», «Natuur, Leven en Technologie» en «Bewegen, Sport en Maatschappij». Om te voorkomen dat scholen voor deze vakken een artikel 33. 16 verklaring zouden moeten aanvragen, wordt de conversietabel geïntroduceerd. Zo wordt de uitvoeringslast voor scholen en voor DUO beperkt. De regering heeft dan ook reden om aan te nemen dat het gebruik van de artikel 33.16 verklaring in de toekomst niet of nauwelijks vaker zal voorkomen.
Zij vragen tevens hoeveel van dit soort «unieke vakken» nu gegeven worden in het voortgezet onderwijs.
Als het gaat om vakken waarvoor de afgelopen jaren een artikel 33.16 verklaring is afgegeven, omdat er geen lerarenopleiding voor bestond, gaat het slechts om een beperkt aantal gevallen. Enkele voorbeelden zijn: «kantoorpraktijk», «uiterlijke verzorging», «groenvoorziening».
De leden van de SP-fractie vragen wat de criteria zijn om deze verklaring af te geven en tevens zouden zij graag weten wanneer de minister een aanvraag voor een dergelijke verklaring van bekwaamheid zal afwijzen en wat daarvoor de gronden zijn. Voorts willen zij graag weten hoe dit aanvechtbaar is door school of leraar.
Eerst wordt beoordeeld of het gaat om vakken waarvoor in Nederland geen lerarenopleiding bestaat. Als dit het geval is, beoordeelt de inspectie de bekwaamheid van de betreffende docent door middel van een onderzoek naar de kennis en het functioneren van de betreffende docent. Bij een positief oordeel van de inspectie, wordt de verklaring afgegeven.
De verklaring van de minister is een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht. Tegen een dergelijke beschikking staan op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en beroep open.
Met genoegen stet de regering ten slotte vast dat de leden van de D66-fractie hun steun geven aan het verduidelijken van de eisen waaraan leraren moeten voldoen om een vak te mogen onderwijzen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra