Vastgesteld 9 juni 2011
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
Blz. |
|
I |
ALGEMEEN |
1 |
1. Inleiding |
1 |
|
2. Het eerste voorstel |
2 |
|
3. Het tweede voorstel |
3 |
|
4. Overig |
4 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De reparatievoorstellen worden aangekondigd in het wetsvoorstel zullen bijdragen aan het wederom kunnen benoemen van bekwame docenten met een pabo-getuigschrift in het praktijkonderwijs en reeds gedane benoemingen met terugwerkende kracht reparen. De leden van deze fractie zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel maar hebben daarover nog de nodige vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met genoegen kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel voorziet in een hiaat dat ontstaan is bij invoering van de Wet beroepen in het onderwijs (Wet BIO), zo menen zij.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en het advies van de Raad van State. Zij hebben enkele vragen omtrent het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het uitbreiden en verduidelijken van de mogelijkheden tot benoeming of tewerkstelling van leraren in het voortgezet onderwijs.
De leden van de VVD-fractie zien de voordelen van docenten met een pabo-getuigschrift in het praktijkonderwijs en onderstrepen het belang van goede pabo-docenten in het praktijkonderwijs, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat het de school zelf is die zijn lerarenbestand samenstelt uit tweedegraads docenten en docenten met een pabo-getuigschrift. In het actieplan «Leraar 2020 – een krachtig beroep!»2 staat vermeld dat het proces van kwaliteitsverbetering binnen de lerarenopleidingen (zowel de pabo als de tweedegraads docentenopleidingen) op alle onderzochte terreinen voortvarend wordt voortgezet, maar dat het proces nog niet is afgerond. Komt de stap om docenten met een pabo-getuigschrift wederom les te laten geven op scholen voor praktijkonderwijs, gelet op deze stellingname, niet te vroeg en zou niet gewacht dienen te worden op de (afspraken over) kwaliteitsverbetering van lerarenopleidingen, zo vragen de leden.
Graag willen deze leden weten of de verhouding in het docentenbestand tussen tweedegraads docenten en docenten met een pabo-getuigschrift in het praktijkonderwijs veranderd is sinds de invoering van de Wet BIO. Het is namelijk mogelijk dat de instroom van tweedegraads docenten in het praktijkonderwijs toegenomen is ten opzichte van het aantal docenten met een pabo-getuigschrift. Graag vernemen de genoemde leden of de regering een eventuele toename van tweedegraads docenten ten opzichte van docenten met een pabo-getuigschrift werkzaam in het praktijkonderwijs een goede dan wel slechte ontwikkeling vindt, gezien de voordelen die de regering verbindt aan docenten met een pabo-getuigschrift in het praktijkonderwijs.
De regering constateert dat sinds de invoering van de Wet op de beroepen in het onderwijs in 2006 docenten met een pabo-getuigschrift van ná 1 augustus 2006 geen bevoegdheid hebben tot lesgeven in het praktijkonderwijs, terwijl voor docenten met een pabo-getuigschrift van voor 1 augustus 2006 deze mogelijkheid wel geldt. Tegelijkertijd is tweederde van de docenten in het praktijkonderwijs afkomstig van de pabo. Onder deze groep docenten met een pabo-getuigschrift bevinden zich ook docenten met een getuigschrift van ná 1 augustus 2006. Welke eventuele consequenties zijn hier de afgelopen vijf jaren aan verbonden, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel een onbedoeld effect van beleidswijzigingen in 2006 repareert, namelijk dat docenten met pabo-opleiding niet meer bevoegd zijn om les te geven op praktijkscholen. Dit leidt tot het praktische probleem dat op dit moment circa tweederde van de docenten in het praktijkonderwijs afkomstig is van de pabo. De reden hiervoor is de bijzondere geschiktheid van pabo-opgeleide docenten voor het onderwijs aan deze groep kinderen. Tegelijkertijd is er een ontwikkeling in gang gezet in het praktijkonderwijs om het ambitieniveau van het geboden onderwijs aanmerkelijk te verhogen. Is het in het licht van deze ambitie niet logisch en wenselijk om de opleidingseisen in het praktijkonderwijs wèl te verhogen? Zo ja, ligt het dan niet voor de hand om een overgangsregeling te maken voor de huidige docenten, zo vragen de leden. De leden vragen of ook is overwogen om vast te houden aan de tweedegraads opleidingeis en deze uit te breiden met een masterspecialisatie gericht op het praktijkonderwijs? Zo nee, waarom niet? Er zijn ook beloningsverschillen in pabo-opgeleide docenten en docenten met tweedegraads opleiding. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat scholen een goede mix van beiden kunnen aanstellen. Kan worden onderbouwd dat de financiering daarvoor adequaat is, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie constateren dat leraren met een pabo-opleiding altijd al les konden geven in het praktijkonderwijs, met dit wetsvoorstel worden zij hiertoe weer in staat gesteld. Dat past immers bij de doelgroep, zo menen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen of kan worden aangegeven op welke manier studenten op de pabo worden opgeleid om les te geven op de praktijkschool. De leerlingen van een praktijkschool verschillen op veel vlakken van leerlingen op een reguliere basisschool. Het gaat bijvoorbeeld om andere omgangsvormen, andere leeftijdscategorie en andere problemen. Een beginnend docent moet hierop voorbereid zijn. Deelt de regering deze overtuiging, zo vragen deze leden. Ook wordt op een praktijkschool een aantal andere vakken onderwezen dan op een basisschool. Zo zijn er de praktijkoriënterende vakken van het praktijkonderwijs. Op welke manier wordt hierin onderwezen op de pedagogische academie? De Raad van State merkt op dat het werken in het praktijkonderwijs met een getuigschrift van de pabo eerder regel dan uitzondering is. Vandaar de vraag in hoeverre docenten met een tweedegraads bevoegdheid zijn opgeleid om les te geven op een praktijkschool.
De leden van de D66-fractie zijn het eens met het voornemen om docenten met een getuigschrift van de pabo weer een bevoegdheid te geven voor het praktijkonderwijs.
De leden van de VVD-fractie plaatsen gaarne enkele kanttekeningen met betrekking tot de ministeriële regeling inzake schoolvakken waarvoor (nog) geen specifieke bevoegdheid kan worden verworven via een lerarenopleiding. Zij zijn overtuigd van de noodzaak tot meer duidelijkheid ten aanzien van de vraag of docenten al dan niet in aanmerking komen voor benoeming. Zij vragen echter of de door de regering voorgestelde conversietabel zou moeten worden opgesteld bij ministeriële regeling. Is het niet mogelijk deze conversietabel of een lijst door de lerarenopleidingen te laten opstellen? Aan de hand van de bekwaamheidseisen voor leraren die reeds per algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld en de wettelijke kerndoelen, is toch bij te houden hoe het met de kwaliteit gesteld is? Graag zien deze leden een scherpere onderbouwing van de eventuele noodzaak van de bedoelde ministeriële regeling.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel de benoembaarheid van leraren zonder bevoegdheid verruimt. De leden hebben meer behoefte aan een wetsvoorstel dat het benoemen van onbevoegde leraren bemoeilijkt. Waarom heeft de regering op dit punt geen voorstellen gedaan? Is de regering bereid bij nota van wijziging voorstellen in het wetsvoorstel op te nemen om het met herhaalde vrijstelling voor langere tijd aanstellen van onbevoegde leraren aan banden te leggen, zo vragen zij.
De leden constateren dat het wetsvoorstel duidelijkheid beoogt te creëren ten aanzien van benoembaarheid tot het geven van nieuwe vakken of vakken die van naam zijn veranderd. Hiervoor komt een conversietabel. Keren we feitelijk niet weer terug naar het «telefoonboek van de bewijzen van bekwaamheid», vragen de leden. Immers door de voortdurende, modieuze introductie van nieuwe vakken of het hernoemen van vakken, zal deze conversietabel oneindig moeten worden aangepast en aangevuld. Waarom is niet besloten de naamgeving van vakken, zeker wanneer het wettelijk verplichte curricula en examinering betreft, strakker te reguleren, zo vragen deze leden. Is de regering het met deze leden eens dat de maatschappelijk herkenning en erkenning, oftewel het civiel effect, wordt uitgehold door de voortdurende veelal modieuze aanpassing van vakken?
Kunnen voorbeelden worden gegeven van nieuwe vakken waarvoor nog geen lerarenopleiding bestaat? Wat wordt gedaan om de didactische kwaliteit van docenten op deze vakken zeker te stellen, anders dan het via deze nieuwe regeling bevoegd verklaren van hiertoe niet-opgeleide docenten, vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de wet een verduidelijking van de bekwaamheid van leraren regelt, voor zover het gaat om schoolvakken die een andere naam gekregen hebben, dan wel niet eerder gegeven werden. De leden van de genoemde fractie vragen wel of de op te stellen lijst niet het risico met zich meebrengt dat op den duur een onoverzichtelijke lijst gaat ontstaan en er een nieuw «telefoonboek van de bewijzen van bekwaamheid» ontstaat.
De leden van de SP-fractie lezen dat voor individuele gevallen, waarbij een vak door slechts één school wordt gegeven, de minister iemand bekwaam kan verklaren voor dat vak of programmaonderdeel. Hoe vaak denkt de regering dat dit zal voorkomen? Hoeveel van dit soort «unieke vakken» wordt nu gegeven in het voortgezet onderwijs? De leden vragen wat de criteria zijn om deze verklaring af te geven. Wanneer zal de minister een aanvraag voor een dergelijke verklaring van bekwaamheid afwijzen? Wat zijn hiervoor de gronden? Hoe is dit aanvechtbaar door school of leraar, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie geven hun steun aan het verduidelijken van de eisen waaraan leraren moeten voldoen om een vak te mogen onderwijzen.
De leden van de D66-fractie constateren dat het onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) naar de onderwijsprestaties van Nederlandse leerlingen aantoont opnieuw hoe belangrijk de kwaliteit van leraren voor zowel het onderwijs als de economie is.3 Deze leden zijn van mening dat extra inspanningen nodig zijn bovenop het ingezette «Actieplan LeerKracht van Nederland» om de kwaliteit van onze leraren te versterken. Dat betekent niet alleen meer middelen voor een beter salaris, maar ook aandacht voor het verbeteren van de arbeidsomstandigheden door bijvoorbeeld het verlichten van de werkdruk. Alleen zo kunnen we het onderwijs op de lange termijn aantrekkelijk maken voor afgestudeerden met een masterdiploma, zo menen deze leden.
Voorzitter van de commissie,
Van Bochove
Adjunct-griffier van de commissie,
Janssen