Vastgesteld 17 juni 2011
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft over het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het Jaarverslag 2010 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 32 710 XV, nr. 2) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 17 juni 2011 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Van Gent
Adjunct-griffier van de commissie,
Dekker
1
Wat wordt er gedaan met de aanbeveling om een systematiek te ontwikkelen waarmee een relatie kan worden gelegd tussen kosten en resultaten van re-integratie?
Deze aanbeveling zal in het jaarverslag 2011 worden uitgewerkt in overleg met het UWV. Gegeven met name de grote verscheidenheid in de administraties van al deze gegevens is een dergelijke uitwerking voor het gemeentelijke domein niet mogelijk.
2
Wordt inzicht in de netto-effectiviteit van re-integratie geregeld bij het voorstel voor passende indicatoren en kengetallen bij de regeling werken naar vermogen?
Vanuit de reguliere administraties is geen informatie beschikbaar waaruit periodiek de netto effectiviteit van re-integratie direct kan worden afgelezen. Dit vergt separaat onderzoek. Zoals de Tweede Kamer begin dit jaar is gemeld wordt dit jaar gestart met de uitvoering van een experiment dat meer inzicht moet bieden in de toegevoegde waarde van activiteiten op het terrein van re-integratie en de uitstroom naar werk en het causale verband hiertussen. Zie ook de brieven over de uitvoering van het experiment naar de netto effectiviteit van re-integratie (Tweede Kamer, 28 719, nrs. 74 en 76).
3
Hoe gaat bereikt worden dat 100% van de participatieplannen voor Wajongers op tijd gereed is in plaats van de huidige 66%?
Wat betreft de tijdigheid van de participatieplannen voor Wajongeren is sprake van een stijgende trend. Het jaarverslag UWV over 2010 meldt nog een percentage van 66%. Uit de recente rapportage van UWV over de eerste vier maanden van 2011 blijkt dat dit percentage inmiddels is gestegen naar 88%. De regering acht dit een bemoedigende ontwikkeling. De inspanningen van UWV gericht op tijdigheid van participatieplannen werpen dus hun vruchten af. De regering ziet thans geen aanleiding tot maatregelen, maar zal de ontwikkelingen nauwlettend volgen.
4
Wordt de systematiek in de Wet werk en bijstand – en vervolgens de wet werken naar vermogen – verbeterd zodat voldoende inzicht komt in de netto-effectiviteit van re-integratie?
Zie het antwoord op vraag 2. Zie ook de brieven over de uitvoering van het experiment naar de netto effectiviteit van re-integratie (Tweede Kamer, 28 719, nrs. 74 en 76).