Vastgesteld 7 juni 2011
De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 heeft over het Rapport van de Algemene Rekenkamer bij jaarverslag 2010 van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Kamerstuk 32 710 XIII, nr. 2) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.
Deze vragen, alsmede de daarop 6 juni 2011 gegeven antwoorden, zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Van der Ham
Adjunct-griffier van de commissie,
Schüssel
1
Is het juist dat er geen jaarverslag van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) meer komt? Op welke manier kan dan nog de FES-waardigheid van de FES-uitgaven worden getoetst? Kan de accountantsverklaring hieromtrent niet meegenomen worden in de departementale jaarverslagen?
Over 2011 komt er geen FES-jaarverslag aangezien de middelen uit het FES per 2011 overgeheveld zijn naar de begrotingen van de vakministers. Er zijn dus geen FES-uitgaven meer per 2011 waarvan de FES-waardigheid te toetsen valt. De middelen zijn overgeheveld naar de relevante begrotingen. De Kamer is hierover geïnformeerd middels de FES Nota van Wijziging 2011. Aangezien voormalige FES-projecten vanaf 2011 uit reguliere begrotingsmiddelen worden gefinancierd zullen deze projecten voortaan verantwoord worden conform de regels die voor reguliere overheidsuitgaven gelden met betrekking tot rechtmatigheid en doelmatigheid. Op deze wijze wordt voldaan aan de wettelijke eisen en wordt tegelijkertijd de administratieve lasten voor departementen geminimaliseerd. De departementale jaarverslagen worden zoals gebruikelijk voorzien van een accountantsverklaring.
2
Is het juist dat de gerapporteerde resultaten op het gebied van administratieve lasten reductie berekend worden op basis van aannames, in plaats van daadwerkelijke lastenreductie? Waarom wordt er niet aan burgers of bedrijven gevraagd in hoeverre zij zelf administratieve lasten reductie ervaren?
Voor de berekening van mogelijke reductiemaatregelen wordt het standaardkosten model gebruikt. Het standaardkosten model is een internationaal gebruikte methode om de lastenontwikkeling te monitoren. Hierin worden harde gegevens gebruikt zoals bijvoorbeeld het aantal bedrijven, daarnaast worden aannames/normtijden gebruikt. Daar waar aannames worden gebruikt, zijn deze gebaseerd op beschikbaar materiaal van uitvoeringsorganisaties en over het algemeen afgestemd met de doelgroepen.
Het zou een kostbare en tijdrovende zaak zijn om per maatregel ex-post metingen uit te voeren. Om de merkbaarheid van maatregelen te monitoren wordt er onderzoek uitgevoerd, waarin ondernemers gevraagd wordt wat zij gemerkt hebben van genomen maatregelen. Daarnaast worden eventuele signalen van het bedrijfsleven dat ingeboekte reducties niet merkbaar zouden zijn, altijd onderzocht.
3
De praktijktoets op het project Veiligheid Kleine Bedrijven laat zien dat sprake is van subsidieregeling, met een twijfelachtige opzet en doelmatigheid. Is het toeval dat deze regeling zijn doel niet echt bereikt en de Algemene Rekenkamer (ARK) precies op deze regeling is gestuit, of leiden andere «praktijktoetsen» tot vergelijkbare conclusies? Klopt het dat de adviezen niet helemaal onafhankelijk waren, maar de ondernemer zelf kon bepalen wat de inhoud daarvan zou moeten zijn (bijvoorbeeld de aankoop van alarmsystemen of cameratoezicht)? Waarom is een onderzoek dat aangaf dat ondernemers geen behoefte hadden aan dit onderzoek, achtergehouden voor de Kamer?
Uit de praktijktoets kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een subsidieregeling met een twijfelachtige opzet en doelmatigheid. Er is nog geen definitief zicht op de resultaten van de subsidieregeling omdat de beleidsevaluatie nog niet is uitgevoerd. Deze was gepland na afloop van de regeling eind 2009, om te bezien of de subsidie een vervolg moest krijgen. De regeling werd echter door een hernieuwd amendement voortgezet in 2010 en later ook in 2011. Gebruikelijk is om een regeling na 5 jaar of na afloop te evalueren. Gezien de interesse in de resultaten van de regeling, zal de beleidsevaluatie Veiligheid Kleine Bedrijven dit jaar worden uitgevoerd.
De adviezen over de beveiligingsscan passen binnen de afgesproken gedragscode en zijn onafhankelijk. EL&I vraagt adviseurs om ondernemers zoveel mogelijk te helpen, omdat ondernemers vaak niet weten waar ze moeten beginnen na de beveiligingsscan. Het gaat EL&I om de onafhankelijkheid van uitvoering van geadviseerde maatregelen. Uit het onderzoek van de AR is niet gebleken dat scanadviseurs maatregelen verkopen die zij hebben geadviseerd. Als dit wel het geval was, dan was de onafhankelijkheid inderdaad in het geding geweest.
De regeling Veiligheid Kleine Bedrijven is een direct gevolg van een bij de begrotingsbehandeling 2008 ingediend amendement. Dit amendement was het sluitstuk van een enkele jaren lopende discussie met de Tweede Kamer over het stimuleren (fiscaal dan wel via subsidie) van investeringen in beveiligingsmaatregelen door kleine bedrijven. Daarbij werd door de toenmalige staatssecretaris van EZ aangegeven dat veiligheid van kleine bedrijven beter kan worden bevorderd door de kennis en bewustzijn van ondernemers te vergroten en het aangaan van samenwerkingsverbanden. Onderzoek van Deloitte (2007) wees dit ook uit. Dit onderzoek is kort voor de begrotingsbehandeling 2008 naar de TK gestuurd. Het onderzoek waar u naar verwijst betreft een onderzoek van adviesbureau EIM uit 2009. Uit dit onderzoek bleek dat ondernemers weinig behoefte hebben aan een subsidie. Op het moment dat dit onderzoek verscheen was het amendement van uw Kamer reeds in uitvoering. De in het onderzoek vervatte argumenten waren bovendien reeds met uw Kamer gewisseld.
4
Waarom zijn de autorisatie procedures bij AgentschapNL niet op orde? Hoe gaat de regering dit oplossen? Klopt het dat digitalisering pas daarna aan de orde kan zijn, dat wil zeggen nadat de autorisatieprocedures op orde zijn?
Ten aanzien van de autorisatieprocedures bij AgNL heeft de departementale auditdienst enkele verbeterpunten geconstateerd. Het betreft het autorisatiebeheer voor de geautomatiseerde systemen Exact/E-Inkoop (apparaatadministratie) en Soprano (octrooiregistratie). Dit is mede een gevolg van de fusie tussen SenterNovem, EVD en OCNL in 2010. Deze verbeterpunten zullen in de eerste helft van 2011 zijn afgerond. Hierna zal de periodieke toetsing van het autorisatiebeheer opgenomen worden in de standaard werkzaamheden.
In het programma E-Dienstverlening, dat zorg draagt voor verdere digitalisering van werkprocessen en klantcontacten, wordt rekening gehouden met de eisen die gesteld worden aan een betrouwbaar autorisatiebeheer.
5
In welke mate zal de fusie tussen de ministeries van Economische Zaken (EZ) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) druk zetten op de verbeterpunten? In hoeverre is de fusie tussen EZ en LNZ al voltooid, en welke stappen moeten nog gezet worden?
Er zijn over het jaar 2010 door de AR diverse verbeterpunten gesignaleerd. Uiteraard vraagt de fusie een grote extra inspanning van de organisatie, waardoor minder tijd resteert voor andere verbetertrajecten. Anderzijds zal het momentum van de fusie gebruikt worden om verbeteringen in de organisatie(s) door te voeren.
Gedurende het fusietraject monitort de directie FEZ de voortgang van de afhandeling van deze verbeterpunten. Eventuele vertragingen worden tijdig gesignaleerd. De voortgang wordt periodiek geagendeerd in het Audit Committee. De Bestuursraad wordt periodiek geïnformeerd middels managementrapportages.
Het fusieproces behelst het vaststellen van het ontwerp sturingssysteem/topstructuur op hoofdlijnen, de plaatsing van alle medewerkers in de tijdelijke werkorganisatie op basis van het ontwerp sturingssysteem/topstructuur op hoofdlijnen, de inventarisatie en toedeling van de taakstellingen, de vaststelling van het uitgewerkte ontwerp in het organisatiebesluit en de afronding van de plaatsingsprocedure. Afronding is beoogd op 31 december 2011.
6
Hoe komt het dat AgentschapNL zich zelf niet aan de aanbestedingsregels houdt, terwijl EZ een voorbeeldfunctie heeft naar andere overheden? Wat houdt een serviceplein in? Welke rol gaan de servicepleinen spelen bij het inkoopbeheer?
EL&I heeft inderdaad een voorbeeldfunctie op het gebied van inkoop en mede daarom is medio 2009 besloten tot oprichting van het Inkoop Expertise Centrum, dat is ondergebracht bij AgNL. Het jaar 2010 heeft in het kader gestaan van de oprichting van het IEC maar ook in het kader van de fusie tussen SN, EVD en OCNL. Voor de fusie én de inrichting van het IEC was tijd nodig om organisaties en processen te integreren en de werkwijzen te harmoniseren. Zoals ook de AR heeft gerapporteerd, is door het IEC een verbeterproces voor het inkoopbeheer ingezet waarbij de administratieve organisaties (AO's) voor inkoop van de drie voormalige agentschappen zijn geïntegreerd in één AO en er verschillende beheersinstrumenten zijn ontwikkeld die moeten bijdragen aan de naleving van de inkoopregels. Verdere versterking van de inkoop en borging van de inkoopprocedures vindt in 2011 onder andere plaats door de adviserende functie van het IEC te intensiveren, door intensieve communicatie van inkoopregels (bijvoorbeeld via communicatie op intranet) en door nauwere inkoopsamenwerking binnen EL&I.
Ook zal bundeling gaan plaatsvinden van inkoopbeheer en inkoopregistratie in servicepleinen per divisie van Agentschap NL. In deze servicepleinen worden daartoe financiële medewerkers bij elkaar gezet en worden de inkoopstromen via deze servicepleinen geleid. Hierdoor wordt de kennis van inkoopregels gebundeld en kan de toetsing van de rechtmatigheid van de inkopen tijdiger plaatsvinden.
7
Is het juist dat het percentage externe inhuur voor EZ 37% is? Hoe verhoudt dit zich tot de geldende norm? Is het juist dat dit hoger is dan bij andere departementen? Waarom heeft de minister op dit punt geen verbeteracties aangekondigd? Welke verbeteracties zijn denkbaar?
Het gerealiseerde percentage externe inhuur over 2010 van voormalig EZ bedraagt 24%. De «comply-or-explain» norm voor voormalig EZ bedroeg in 2010 16%. Het is juist dat het gerealiseerde percentage over 2010 bij voorheen EZ hoger is dan bij andere departementen.
In de brief van 22 november jl. aan uw Kamer (Tweede Kamer, 32 504, nr. 6) is toegelicht hoe gestuurd wordt op de norm van 10% zoals die naar aanleiding van de motie Roemer is opgelegd. Dit gebeurt onder meer door de inhuurnorm door te vertalen naar de verschillende onderdelen van het ministerie, de realisatie en prognose van de inhuuruitgaven departementsbreed te monitoren en het strikt toetsen van nut en noodzaak van externe inhuur en het zoeken naar alternatieven. Onlangs is de reeds bestaande procedure verder aangescherpt.
In bovengenoemde brief is ook aangegeven dat de beperking van de inhuur tot de norm van 10% voor het grootste deel van de organisatie haalbaar wordt. Abstraherend van inhuur uit hoofde van de flexibele schil bij Agentschap NL is EZ ook daadwerkelijk onder de voor EZ geldende norm voor 2010 gebleven.
Bij Agentschap NL is bewust gekozen voor het gebruik, naast de vaste ambtelijke bezetting, van een flexibele schil van inhuurkrachten. Het grootste deel van de externe inhuur door Agentschap NL bestaat uit dit soort inhuur ten behoeve van het uitvoeren van, veelal tijdelijk, extra opdrachten van diverse opdrachtgevers binnen de Rijksdienst, onder andere in het kader van maatregelen uit het crisispakket. Het aflopen van maatregelen uit het crisispakket en het invullen van de subsidie- en apparaatstaaktellingen uit het Regeerakkoord die bij Agentschap NL zijn belegd, zal consequenties hebben voor de omvang en samenstelling van de opdrachtenportefeuille bij Agentschap NL. De flexibele schil zal in dat kader sterk gereduceerd worden.
8
Is het juist dat in 2010 voor 11,5 miljard euro aan verplichtingen is aangegaan? Hoe komt het dat dit veel hoger is dan in de begroting voor 2010 stond? Welk realiteitsgehalte heeft een dergelijke begroting waar tussentijds, bij de voorjaars- en najaarsnota, nog enorme verschuivingen plaatsvinden? Verdient het niet de voorkeur om verplichtingen die de regering wil aangaan, zo veel mogelijk en voor zover dat mogelijk is, in de begroting zelf te vermelden?
Het is juist dat in 2010 voor € 11,5 miljard aan verplichtingen is aangegaan. Oorspronkelijk was voor 2010 € 4,2 miljard aan verplichtingen geraamd. Het verschil tussen realisatie en raming wordt veroorzaakt door een beperkt aantal mutaties in de garantieverplichtingen, zoals bij de Borgstellingsregeling Scheepsnieuwbouw in artikel 3, en bij de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) in artikel 4.
Met name de wijzigingen met betrekking tot de SDE zijn van grote invloed geweest op de uieindelijke verplichtingenrealisatie.
Ten opzichte van de oorspronkelijke begroting is de realisatie van het verplichtingenbudget van de SDE € 7,3 miljard hoger uitgekomen. Dit is met name het gevolg van het in 2010 afgeven van subsidiebeschikkingen op aanvragen, ingediend naar aanleiding van:
• de regeling windenergie op zee van 18 november 2009 met een subsidieplafond van € 5,3 miljard;
• een wijziging per 16 december 2009 van de aanwijzingsregeling 2009, met een verhoging van het subsidieplafond met € 1,3 miljard;
• de aanwijzingsregeling 2010 van 14 januari 2010 met een subsidieplafond van € 2,0 miljard.
Uiteraard is het de intentie om in de ontwerpbegroting een zo goed mogelijk beeld te geven van de uiteindelijke realisatie. Aangezien de ontwerpbegroting altijd in de zomer voorafgaand aan het uitvoeringsjaar wordt opgesteld, blijven bijstellingsmomenten (in voor- en najaar) echter onvermijdelijk. Zo waren bij het opstellen van de ontwerpbegroting 2010 de timing en omvang van de hierbovengenoemde regelingen nog onvoldoende bekend om correct verwerkt te kunnen worden.