Vastgesteld 8 juni 2011
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van de Slotwet van het Ministerie van Buitenlandse Zaken 2010, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Pechtold
Adjunct-griffier van de commissie,
Van Toor
Vraag 1
Kunt u uiteenzetten hoeveel de totale uitgaven van de Nederlandse regering in 2010 aan de anti-piraterij missie in Somalië bedroegen en wat de Nederlandse bijdrage in 2010 was aan de noodhulp in Somalië? Kunt u de uitgaven aan noodhulp opsplitsen in de uitgaven aan het WFP en de UNHCR en eventueel overige organisaties? Vallen uitgaven aan de opvang van Somaliërs in bijvoorbeeld vluchtelingenkamp Dadaab hier ook onder? Zo neen, waar worden die uitgaven onder geschaard?
De totale uitgaven van de Nederlandse regering aan piraterijbestrijdingsmissies in Somalië in 2010 waren EUR 15,2 miljoen. De uitgaven bestonden uit de meerkosten voor de bijdrage aan de NAVO-antipiraterij operatie Ocean Shield (EUR 5,1 miljoen) en de additionele uitgaven voor de Nederlandse bijdrage aan de EU-operatie Atalanta (EUR 10,1 miljoen).
In 2010 heeft Nederland 6,6 miljoen euro bijgedragen aan noodhulp in Somalië. Deze bijdrage ging grotendeels naar het Gezamenlijke Noodhulpfonds voor Somalië (Common Humanitarian Fund, CHF). Naast Nederland gaven nog acht andere donoren een financiële bijdrage aan het CHF. In 2010 ontvingen vijf VN-organisaties fondsen uit het CHF (FAO, UNICEF, UNOCHA, WFP en WHO) en 27 ngo’s. UNHCR heeft in 2010 geen projecten ter financiering ingediend bij het CHF. Het fonds financierde voornamelijk projecten op het gebied van voedselhulp, gezondheid, en water, sanitaire voorzieningen en hygiëne. Aangezien het een gezamenlijk donorfonds betreft, is het niet mogelijk om de Nederlandse bijdrage per organisatie te berekenen. Nederland financierde in 2010 tevens bilaterale projecten in Somalië van Care Nederland, Horn Relief, het Nederlandse Rode Kruis, Oxfam Novib en World Vision Nederland. De Nederlandse bijdrage in 2010 van 500 000 euro aan UNHCR voor de uitbreiding van het vluchtelingenkamp in Dadaab, Kenia, was aanvullend op het voor Somalië gereserveerde bedrag, en werd gefinancierd uit de post onvoorzien van de noodhulpbegroting.
Vraag 2
Kunt u ingaan op de reden voor de vertraging van de infrastrucurele projecten in Afghanistan?
De infrastructurele projecten in de provincie Uruzgan hebben weliswaar enige vertraging opgelopen, maar hebben niet stilgelegen. De vertraging in de aanleg van de 40 kilometer lange verharde weg tussen Tarin Kowt en Chora is hoofdzakelijk te wijten geweest aan de veiligheidssituatie in het gebied alsmede aan de weersomstandigheden, die ertoe hebben geleid dat een aantal dagen geen werkzaamheden konden worden verricht. De afronding van het gehele project is voorzien voor aanstaande juli. Voor de aanleg van het civiele luchthavengebouw bij het vliegveld van Tarin Kow is een aantal technische en administratieve hordes genomen (waaronder aanpassing van het ontwerp, beschikbaarstelling van land, en het verkrijgen van vergunningen). De uitvoerder GIZ is inmiddels begonnen met de implementatie van het project, dat waarschijnlijk zomer 2012 gereed zal zijn.
Vraag 3
Kunt U de lagere uitputting van het ODA-deel van het Stabiliteitsfonds toelichten?
In 2009 bedroegen de totale uitgaven van het Stabiliteitsfonds € 94 miljoen, waarmee het gehele beschikbare budget werd benut (ODA € 67 miljoen en non-ODA € 27 miljoen). In 2010 was er in het eerste halfjaar sprake van een vertraging in de uitvoering ( en uitputting) van programma’s. Ten eerste was dit vooral een gevolg van het feit dat er in 2009 reeds op de rem was gestaan met het goedkeuren van voorstellen. In 2009 was er voor het eerst geen mogelijkheid om overschrijding van het budget op te vangen. Ten tweede; omdat voorzien werd dat er als gevolg van de daling van het BNP kortingen op de ODA budgetten zouden worden doorgevoerd, is in het begin van het jaar reeds besloten om uitputting van lopende programma’s deels naar het volgend jaar (2010) door te schuiven.
Vraag 4
Wat is de overweging achter de verlaging van het wederopbouwprogramma in onder andere Soedan en de verlaging van het centrale wederopbouwbudget ten gunste van noodhulp Soedan?
Het wederopbouwbudget wordt besteed aan diverse fondsen. Het budget voor het succesvolle CBTF werd decentraal via de ambassade besteed. Voor zowel het MultiDonorTrustFund (MDTF) Zuid-Soedan als voor het Soedan Recovery Fund (SRF) waren er nog voldoende liquide middelen beschikbaar. Gezien de grote humanitaire noden als gevolg van de vele gewelddadigheden en toenemend aantal IDP's in Zuid-Soedan, werd besloten een deel van het wederopbouwbudget over te hevelen naar noodhulp.
Vraag 5
Kunt u ingaan op de versnelde uitvoering van programma’s bij het ANA Trustfund van de NAVO en welk bedrag daardoor extra werd uitgekeerd?
Er is geen sprake van een versnelde uitvoering van programma’s bij het ANA-Trustfund. In de begrotingstoelichting is aangegeven dat het non-ODA deel van het Stabiliteitsfonds in 2010 is gestegen. Enerzijds als gevolg van een versnelde uitvoering van een aantal uit het Stabiliteitsfonds gefinancierde programma’s, zoals de trainingen voor West-Afrikaanse vredessoldaten (ACOTA) en het opzetten van infrastructuur voor berechting en detentie van piraten in de Seychellen. Anderzijds was deze stijging het gevolg van een grotere bijdrage aan het ANA Trustfund in 2010 (15 miljoen euro) ten opzichte van 2009 (10 miljoen euro).
Tot deze verruiming van de Nederlandse bijdrage is besloten in het licht van de Nederlandse terugtrekking uit Uruzgan. Op deze wijze heeft Nederland ook in 2010 een significante bijdrage kunnen leveren aan de uitbreiding en capaciteitsopbouw van het Afghaanse leger, en aan de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de veiligheid aan de Afghaanse regering.
Vraag 6
Kunt u een toelichting geven op de vertraging in een technische assistentieproject van het IMF gericht op Afrika. Wat is dat voor project?
Het IMF is de afgelopen twee jaren veel actiever geworden richting ontwikkelingslanden. Nederland ondersteunt deze koerswijziging en draagt momenteel bij aan een aantal technische assistentie programma’s van het Fonds. Een van deze programma’s heeft vertraging opgelopen omdat het aantrekken van donoren meer tijd in beslag nam dan verwacht. Het betreft het programma dat gericht is op versterking van belastingstelsels (beleid, wetgeving en administratie) in ontwikkelingslanden. Doel van dit programma is het vergroten van belastinginkomsten in ontwikkelingslanden, waarbij onder meer aandacht wordt gegeven aan het bestrijden van kapitaalvlucht.
Vraag 7
Om welke twee activiteiten gaat het bij het Wereldbank Partnerschapsprogramma (BNPP) die een lagere liquiditeitsbehoefte hadden?
Het gaat om twee programma’s die gezamenlijk met andere donoren worden gefinancierd. Onder het ene programma worden armoede- en beleidseffectstudies opgezet, het andere programma richt zich op het wegnemen van handelsbarrières.
Vraag 8
Kunt u toelichten wat «overbesteding ten behoeve van het ORET/ORIO-programma op basis van de liquiditeitsprognose van de uitvoerder van het programma» inhoudt?
De mutatie in de uitgave onder beleidsartikel 4.3 is een resultaat van onder- als ook overbestedingen van een groot aantal individuele programma’s. Een overzicht van deze over- en onderbestedingen van individuele programma’s is gegeven in het jaarverslag Buitenlandse Zaken (32 710 V, nr. 1, p. 72).
De overbesteding als gevolg van een veranderde liquiditeitsprognose van de uitvoerder van een programma zoals gemeld in de tekst van de Slotwet (32 710 V, nr. 4. p. 3) heeft echter betrekking op het Infrastructure Development Fund (IDF) van de FMO, en niet het ORET/ORIO programma. Aanleiding was een aanvullende liquiditeitsbehoefte in de projectenportefeuille van het IDF, veroorzaakt door eerder dan geplande behoefte aan financiering van diverse projecten in de projectenportefeuille.
Het ORET programma daarentegen toonde een onderbesteding, zoals beschreven in het jaarverslag, als gevolg van ontwikkelingen in de omvangrijke ORET projectenportefeuille alsmede door benutting van programmavoorschotten uit voorgaande jaren door de uitvoerder, waardoor de liquiditeitsbehoefte van de uitvoerder van het programma afnam. Omdat het ORET-programma in 2007 is gesloten voor nieuwe aanvragen, kunnen neerwaartse bijstellingen in 2010 niet binnen het ORET programma gecompenseerd worden.
Vraag 9
Was het idee achter ORIO niet dat het meer vraaggestuurd zou worden? Zo ja, hoe kan de identificatie van relevante projecten dan een probleem zijn?
Deze vraag verwijst naar de volgende passage: «Daartegenover is sprake van onderuitputting op het thema ondernemingsklimaat. In diverse partnerlanden, waaronder Mali, en Rwanda verloopt de identificatie van relevante projecten nog beneden verwachting of is er sprake van vertraging in de uitvoering.» Dit betreft bilaterale, gedelegeerde activiteiten die door posten worden ontwikkeld ter verbetering van het ondernemingsklimaat in partnerlanden en gaat niet over ORIO. ORIO is inderdaad meer vraaggestuurd en kent geen problemen met identificatie van relevante projecten.
Vraag 10
Kunt u een toelichting geven op de verhoogde uitgaven aan de thematische medefinancieringsorganisaties voor cultuur en communicatie?
De overschrijding hangt samen met een aangepast betalingsritme in verband met liquiditeitsverzoeken van de betreffende thematische medefinancieringsorganisaties
Vraag 12
Waarom is de bijdrage aan het technische assistentie programma van de FMO verlaagd?
De lagere bijdrage in 2010 is niet het gevolg van een beleidskeuze maar van een lagere benutting dan oorspronkelijk gepland (i.p.v. Eur 12 mln werd Eur 9,5 mln besteed). De voornaamste reden hiervoor is het na-ijl effect van de financieel-economische crisis. Soms werden voorgenomen technische assistentie projecten uitgesteld of afgezegd vanwege gewijzigde prioriteiten die aandacht van het management van de ontvangende financiële instellingen vroegen. Ook kwam het voor dat de eigen financiële bijdrage ten behoeve van de technische assistentie niet meer kon worden opgebracht door de lokale financiële instellingen.
Vraag 13
Wat is de oorzaak van de onderbesteding bij de posten op het decentrale mensenrechtenbudget?
De onderuitputting is toe te schrijven aan onderbesteding bij een aantal activiteiten, waaronder de uitreiking van de Mensenrechtentulp, die eenvoudigweg soberder kon. Daarnaast is een aantal geplande activiteiten vanwege de wisseling van het kabinet vertraagd (side event marteling) of afgelast (toolkit kinderrechten).
Vraag 14
Waarom zijn de uitgaven voor de nationale en bondgenootschappelijke veiligheid over 2010 veel lager uitgekomen dan aanvankelijk was geraamd?
De raming voor 2010 hield rekening met een bedrag van 5 miljoen EURO voor het opruimen van nucleair materiaal in Oost-Europa, dat uiteindelijk niet is uitgegeven. Nederland draagt bij aan dit programma via de EBRD op basis van een toezegging uit 2003. Het programma combineert een trage implementatie met een zeer brede donorbasis. De trage implementatie is een gevolg van beperkt beschikbare technieken voor het veilig opruimen van nucleair materiaal. Met de ERBD is afgesproken dat het resterend bedrag van de toezegging uit 2003 wordt opgevraagd zodra daaraan behoefte is. De verwachting is dat dit in 2012/2013 zal gebeuren.
Vraag 15
Kan een meer uitgebreide verklaring worden gegeven van de buitengewone stijging van de uitgaven voor armoedebestrijding in het jaar 2010 (van ruim 125 miljoen naar ruim 370 miljoen euro)? Verwijzingen naar extra uitgaven van respectievelijk EUR 2 mln en EUR 2,2 mln lijken daarbij geen hout te snijden.
Artikelonderdeel 4.2 betreft enerzijds uitgaven die samenhangen met het verbeteren van het algemene kader voor armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Het gaat hierbij onder meer om schuldverlichting, begrotingssteun, het Wereldbank Partnerschapsprogramma (BNPP) en bijdragen aan VN-organisaties zoals UNDP. Opwaartse mutaties in 2010 betreffen onder meer een versnelde uitgave van de Verdragsmiddelen in Suriname als gevolg van een voortvarende uitvoering van infrastructurele programma’s, de bijdrage aan de IFAD en de uitgaven voor het Wereldbank Partnerschapsprogramma (BNPP). Neergaande mutaties in 2010 betreffen onder meer bijstellingen op begrotingssteun bij landen als Senegal, Burkina Faso en Tanzania, het budget voor schuldverlichting en lagere uitgaven op het budget voor diverse multilaterale activiteiten. Anderzijds worden op artikelonderdeel 4.2 de begrotingsgelden die samenhangen met de mutaties van het ODA-budget (zowel positief als negatief) verwerkt. Het totale beschikbare ODA-budget is namelijk – ook gedurende het jaar – aan soms forse veranderingen onderhevig; deze worden zoals gebruikelijk op dit artikel opgevangen. Het gaat hierbij onder meer om aangepaste ramingen van het BNP als ook om bepaalde toerekeningen zoals de EKI-schuldverlichting en de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen. Zie ook het antwoord op vraag 17 bij het HGIS-jaarverslag.
Vraag 16
Wat is de oorzaak van de vertraging in het programma voor integraal waterbeheer in Dhaka?
Vertraging in het waterbeheerprogramma in Bangladesh is vooral te wijten aan de vertragingen die zijn opgetreden bij de uitvoering van het South-West integraal waterbeheerprogramma. Voorzien was dat lokale NGO’s een deel van de uitvoering van het programma voor hun rekening zouden nemen. Deze bleken onvoldoende in staat dit te doen. De Bangladesh Water Development Board, de belangrijkste partner van Nederland in dit programma, heeft toen zelf staf in dienst genomen. Het South West programma loopt daardoor weer conform de planning.
Vraag 17
Wat is de oorzaak van de vertraging bij het FIPAG-waterproject in Mozambique?
FIPAG is een aantal contracten aangegaan met leveranciers van materialen voor het project. Omdat deze contracten boven een bepaalde financiële drempel liggen moeten ze worden goedgekeurd door het Mozambikaanse Administratieve Hof. Deze goedkeuring heeft vertraging opgelopen en zal pas in 2011 worden afgegeven. Uitgaven gerelateerd aan deze contracten die waren voorzien in 2010 hebben niet plaatsgevonden. De vertraging betreft slechts een deelaspect van dit project. Overige werkzaamheden van deze succesvolle publiek private samenwerking lopen door.
Vraag 18
Kan een verklaring worden gegeven voor het feit dat een deel van de projecten die duurzame terugkeer van asielzoekers moeten bevorderen, langzamer loopt dan verwacht?
Tot nu bestaan er twee soorten regelingen voor de vrijwillige terugkeer en herintegratie van ex-asielzoekers, te weten een regeling voor eenmalige financiële ondersteuning en een tweede regeling voor ondersteuning in natura, bijvoorbeeld een training, bemiddeling bij het zoeken van werk of huisvesting, onderwijs voor kinderen of medische zorg. De doelgroep wordt dus voor een keuze gesteld. De praktijk leert dat de voorkeur in de meeste gevallen uitgaat naar de financiële ondersteuning, namelijk de door BZ gefinancierde en door IOM uitgevoerde Herintegratieregeling Terugkeer (HRT). De belangstelling voor de projecten voor ondersteuning in natura, zoals uitgevoerd door de Stichting Duurzame Terugkeer (SDT), is lager dan verwacht. Niettemin zijn deze projecten van belang uit het oogpunt van duurzaamheid van terugkeer en herintegratie. Uit evaluaties van de HRT en de SDT is naar voren gekomen dat beide soorten regelingen in de toekomst beter gecombineerd kunnen worden. Ten aanzien van de SDT is na een jaar besloten geen nieuwe subsidie te verstrekken. Zie hiervoor ook de brief van de minister voor Immigratie en Asiel en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken aan de Kamer van 18 mei 2011 (29 344, nr 80). BZ en BZK zijn bezig een nieuw beleidskader uit te werken met een combinatie van financiële steun en ondersteuning in natura. De verwachting is dat dit pakket voor de ex-asielzoeker een stimulans zal zijn om tot terugkeer te besluiten en tevens een goede basis zal bieden voor de duurzaamheid.
Vraag 19
Is er een reden aan te geven voor het aangaan van minder verplichtingen in 2010 voor het HGIS cultuurprogramma dan oorspronkelijk gepland?
Het aantal verplichtingen was minder, de uitgaven zijn grosso modo gelijk gebleven. Het streven is de administratieve beheerslast voor de overheid en voor de sector tot een minimum te beperken, door minder en langere verplichtingen aan te gaan. De cultuurfondsen beheren het subsidieloket voor kleinere internationale projectsubsidies voor kunstenaars en groepen.