Kamerstuk 32710-I-6

Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag van de Koning

Dossier: Jaarverslag en slotwet van de Koning 2010

Gepubliceerd: 30 mei 2011
Indiener(s): Sharon Dijksma (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32710-I-6.html
ID: 32710-I-6

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 30 mei 2011

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister president over het Jaarverslag van de Koning (I) (Kamerstuk 32 710 I, nr. 1).

De minister president heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 mei 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Dijksma

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

Klopt het dat bij de begroting Huis der Koning de doelmatigheidskorting niet wordt opgelegd? Zo ja, waarom?

In de begroting van de Koning 2011 zijn reeds de verlagingen verwerkt naar aanleiding van de toezegging van de vorige minister-president aan de Tweede Kamer om in het kader van de ombuigingen de begroting van de Koning door te lichten. Daarbij zijn o.m. verlagingen aangebracht bij de privé vliegreizen, het groot onderhoud van de Groene Draeck, de koninklijke trein en een korting op het budget van de paleizen.

2

Wat zijn de kosten voor onderhoud van de paleizen, staatsbezoeken en beveiliging? Waarom staan deze bedragen niet in de begroting van de Koning?

In de brief van de minister-president over de nieuwe opzet van begroting I van de Rijksbegroting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 I, nr. 5), is gemeld dat de aanbevelingen van de Stuurgroep herziening stelsel kosten koninklijk huis integraal zouden worden overgenomen. De aanbevelingen hebben o.a. betrekking op hoe om te gaan met de uitgaven voor onderhoud van de paleizen, staatsbezoeken en beveiliging. Daarbij is aansluiting gezocht bij de bestaande begrotingssystematiek, waarbij deze uitgaven niet op de begroting van de Koning worden verantwoord, maar binnen andere begrotingen.

Daarbij geldt dat de minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) verantwoordelijk is voor het stelsel van bewaken en beveiligen. Hij bepaalt welke personen en objecten in aanmerking komen voor beveiliging alsmede het niveau van de beveiligingsmaatregelen op advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb). De minister van VenJ en de minister van Defensie zorgen voor de uitvoering daarvan in personele zin en de minister van BZK voor een adequate uitvoering van de fysieke beveiliging van woon- en werkverblijven. Als uitvloeisel van deze verantwoordelijkheidsverdeling hebben genoemde ministers het budget voor de respectievelijke beveiligingsuitgaven op hun begroting staan, ongeacht of deze betrekking hebben op leden van het kabinet, van de Kamers der Staten-Generaal of van het koninklijk huis. Daar komt bij dat de uitgaven voor beveiliging niet worden toegerekend naar de objecten of personen (noch voor de bewindspersonen, noch voor de kamerleden). Toerekening zou ongewenste veiligheidsrisico’s kunnen opleveren, omdat daar informatie over de beveiliging aan zou kunnen worden ontleend. Bovendien zou het onjuist zijn als te beveiligen personen/instanties zelf direct zeggenschap hebben over hun eigen beveiligingsniveau en beveiligingskosten.

De uitgaven voor het in stand houden van de paleizen zijn naar hun aard vergelijkbaar met huisvestingsuitgaven voor monumenten met een erfgoedfunctie en monumentale panden in het bezit van het Rijk waarin organen van de Staat en delen van de rijksoverheid gehuisvest zijn, zoals het gebruik van het Binnenhof en andere panden in het centrum van Den Haag door de Staten-Generaal, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en de Hoge Raad van Adel. Het betreft hier rijksmonumenten met een specifieke gebruiksfunctie. De minister van BZK is verantwoordelijk voor de instandhouding en de (brand)veiligheid deze gebouwen en beschikt daartoe over het budget.

Voor alle uitgaven voor staats- en officiële bezoeken is in het verleden mede op verzoek van de Tweede Kamer de afspraak gemaakt dat rijksbreed deze uitgaven zouden worden geconcentreerd bij het ministerie van Buitenlandse Zaken dat hiervoor als enig ministerie een raming binnen de begroting heeft. Het betreft de uitgaven voor (inkomende en uitgaande) bezoeken, die het openbaar belang dienen en door de regering zijn goedgekeurd. Hiermee ligt het beheer van de uitgaven voor staats- en officiële bezoeken in één hand en is ook de feitelijke (ministeriële) verantwoordelijkheid gelegd bij de minister van Buitenlandse Zaken. Hierbij past het dat ook de uitgaven van het staatshoofd bij staatsbezoeken worden verantwoord door de minister van Buitenlandse Zaken.